16

Alleen gehuld in een dunne, grove handdoek, stond Mulder zich te bekijken in de beslagen spiegel. Hij zag er afgetobd uit, en waarschijnlijk iets te bleek. Maar hij leek zeker niet op iemand die er bijna het hachje bij in was geschoten. Twee keer op de­zelfde middag. Hoe iemand er dan ook uit mocht zien. Hij ging op zijn tenen staan en zijn adem stokte even toen hij de volle omvang en de vorm zag van de blauwe plek onder zijn ribben. Hij wist dat hij daar morgenvroeg een helse pijn zou hebben.

Hij droogde zich langzaam af om de pijn van de bloed­uitstorting en het aanhoudende gehamer onder zijn schedel, niet erger te maken. Opzettelijk langzaam want hij begon, zoals Scully al doorhad, die elektrische vonk te voelen die het echte begin van de jacht betekende.

Hij vermoedde dat Webber het op dit moment op zijn heupen had en dat Andrews aan het ijsberen was, letterlijk of figuurlijk. Dat was heel begrijpelijk. Gewoon een beetje rondsnuffelen had geleid tot een dodelijk vuurgevecht, en waarschijnlijk konden ze niet voorkomen dat hun adrenaline bleef stromen. Ze dach­ten ongetwijfeld dat het nu op actie aankwam, niet op systema­tisch onderzoek. Het maakte niets uit dat er op de plek waar ge­schoten was alleen hulzen waren gevonden en op de plaats waar hij in een hinderlaag was gelopen helemaal niets.

Actie. Doe wat. Blijf in beweging. Gaan zitten koffie drinken en zaken doorpraten, was beslist niet de manier waarop het hoorde te gebeuren.

Terwijl hij zich aankleedde, bekeek hij de kamer, zonder het meubilair of de groezelige muren echt in zich op te nemen. Terwijl hij het warme water en de damp zijn werk had laten doen, waren er fluisterende vermoedens bij hem opgekomen.

Fluisterende vermoedens.

Niet allemaal even helder.

Maar toch, de koortsdromen die hij had gehad - een ander woord had hij er niet voor - lieten hem niet los. Elke klop in zijn schedel, elke vlijmende pijnscheut onder zijn ribben, deden hem denken aan wat hij had gezien.

Niet aan wat hij dacht gezien te hebben.

Met stijve bewegingen trok hij zijn jasje aan, stopte zijn stropdas in een van de zakken en pakte zijn overjas.

En bleef doodstil staan.

Wat hij nu hoorde te doen, was recht naar de Queen's Inn gaan, naar de anderen.

Of hij kon zich een tijdje drukken, weg van Scully's alerte doktersogen, en ...

Ineens ging de deur open.

Hij wankelde achteruit, struikelde over de rand van zijn bed, viel op het matras en zijn hoofd ontplofte bijna.

'Jézus,' zei hij kwaad.

Scully keek zonder enig medeleven op hem neer. 'Ik heb een idee,' zei ze alleen.

Majoor Tonero zat op de veranda van zijn bescheiden vakantie­bungalow in de buitenwijken van Marville, met in de ene hand een sigaret en in de andere een glas whisky-soda. Ofschoon hij verwacht had dat hij bezoek zou krijgen van de FBI agenten, nadat ze die middag met hem hadden gesproken, was hij niet teleurgesteld dat ze niet waren verschenen. Hun aandacht was nu op iets anders gericht. Wie het ook waren geweest die hen in een hinderlaag hadden gelokt, ze hadden hem zonder het te weten een grote dienst bewezen.

Nu hoefde hij alleen maar Rosemary te vertellen over zijn ge sprek met hun meerderen, en daarna konden ze hun verhuizing op gang brengen. Zondagmiddag zouden ze, met een beetje geluk, onderweg zijn.

Hij nam een slok en blies een kringetje.

Het was kil vanavond, maar niet zo erg dat hij binnen moest blijven.

Bovendien gaf hij de voorkeur aan buiten. De buurt was klein, rustig, zo volkomen normaal dat hij soms, zowel overdag als 's avonds, het idee had dat zijn meerderen hem midden in een televisieserie uit ongeveer 1955 hadden gepoot. Maar het was oneindig beter dan het wonen met hèn, die kortzichtige en eigenwijze officieren, die leefden en stierven voor de dienst, zonder ooit te begrijpen wat voor echte mogelijkheden et waren.

Op die waarheid toostte hij met nog een slok whisky.

Nu hij erover nadacht, waren er nog maar twee problemen wat moest hij doen met Leonard Tymons en wat met het proef konijn van het project?

Een auto kwam snel de straat inrijden. Hij fronste zijn voor­hoofd, ergerde zich aan de verstoring van zijn rustige avond, en zijn frons werd dieper toen de auto met gierende banden aan de stoeprand stopte. Hij boog zich voorover - Rosemary?

Een paar seconden later stapte ze uit en rende wankelend naar het huis. Hij was opgestaan en stond aan de trap voordat ze hem bereikte, nam haar in zijn armen en sprak haar kal­merend toe totdat ze binnen waren.

'Leonard,' hijgde ze en liet zich als een blok op de divan val­len.

Ze zag er beroerd uit; als iemand die doodgaat, haar haren vochtig van het transpireren, haar wangen onnatuurlijk hoog- rood, waardoor haar toch al bleke gezicht akelig uitkwam.

Shit, dacht hij kwaad; verrek, waarom kan het niet één keer gemakkelijk zijn?

'Vertel maar eens,' zei hij zacht.

Hij bleef onbeweeglijk staan toen ze hem vertelde wat er in het projectlab was gebeurd, raakte haar niet aan toen ze zo hevig begon te trillen dat ze haar armen om haar lijf moest slaan om te kalmeren, hij sprak geen woord toen ze klaar was en smekend om troost naar hem opkeek.

Hij draaide zich naar het raam en keek naar het gazon, met zijn handen ineengeslagen op zijn rug.

Toen hij zich omkeerde, glimlachte hij. 'Weet je zeker dat hij dood is?'

'Hij... dat moet hij nu wel zijn.'

'Er waren toch zeker reservediskettes?'

Ze streek met haar hand over haar gezicht en dwong zich na te denken. 'Ja.' Ze knikte aarzelend. 'Ja, natuurlijk. Al weet ik niet hoe recent ze zijn. Leonard was altijd ...'

'Het doet er niet toe.' Hij deed een stap naar de divan. 'Op zijn kantoor?'

'Ja.'

Nadenkend wreef hij over zijn neusvleugel. 'En hoe zit het met onze vriend?' Zijn ogen sperden zich even verschrikt open en hij keek naar de voordeur.

'Nee, maak je geen zorgen.' Ze haalde diep en langzaam adem, bewoog vermoeid haar hoofd naar achteren, sloot haar ogen en knoopte met haar linkerhand haar jas open, alsof ze moeite had met ademen. 'We waren in de lift, en toen ... ik weet niet waarheen.'

Nog een stap: 'Klopt het als ik aanneem dat onze vriend, zonder de juiste medicijnen, op den duur zal ...' Zijn glimlach kwam en verdween. 'Wegkwijnen?'

'Verdomme, Joseph, wat mankeert je toch? Heb je dan hele­maal niet geluisterd naar wat ik heb gezegd?'

Hij stak zijn handen uitnodigend uit tot ze die pakte en zich overeind liet trekken in zijn armen. Hij kuste haar oor, haar wang, haar lippen.

'Joseph?'

Ze was koud; koud van angst.

En ze rilde.

Hij vertelde fluisterend over het telefoongesprek en over de problemen die hij had gehad, totdat de problemen blijkbaar hadden besloten zichzelf op te lossen. Hij vertelde fluisterend hoe hij haar tijdens het gesprek had gesteund bij hun meerde ren. Hij stelde fluisterend voor dat ze samen terug zouden rij den naar het ziekenhuis, naar het kantoor van doctor Tymons, en de reservediskettes zouden ophalen. Ofschoon zij de enigen waren die toegang hadden tot de verdieping van het project, zag het ernaar uit dat ze misschien eerder zouden vertrekken dan was verwacht.

'Of,' fluisterde hij, toen ze zich dichter tegen hem aanvlijde, 'we zouden altijd nog kunnen wachten tot morgen.'

Het was haar beurt om te fluisteren, terwijl ze zijn overhemd begon los te knopen. 'Joseph, weet je dat je een verdomd arro gante rotzak kunt zijn?'

'Maar terecht, doctor Elkhart. En dat mag je nooit vergeten.'

Barelli voelde zich bijna schuldig dat hij de oude vrouw alleen achter had gelaten in de Company G, maar aangezien iedereen haar daar leek te kennen en haar graag mocht, verdween het schuldgevoel zodra hij buiten stond.

Vanaf het begin was het een avond vol verrassingen geweest.

Het restaurant zelf, om de hoek en halverwege de straat van Barney's, was een laag, houten gebouw, waarvan de omtrek was omlijnd door zachtblauwe neonbuizen. In het grote voorraam marcheerde een soldaat in neon rond sjabloonachtige letters die het woord company G vormden. Een glimmend zwart folie op het glas verhinderde dat iedereen naar binnen kon kijken, maar toen hij eenmaal binnen stond was hij aangenaam verrast ge­weest. Het restaurantgedeelte was een enkele, grote ruimte, schemerig en indirect verlicht, met zwart plastic en glas, glan­zend chroom en koper. Langs de linkermuur was een bar, en op de kamerbrede vloerbedekking stond een twintigtal tafeltjes, waarvan ongeveer de helft was bezet. Aan de achterkant werd het grootste deel ingenomen door een dansvloer, met een laag podium tegen de muur.

Ook het eten was heel behoorlijk geweest, en de drankjes niet te duur. Elly Lang koos zorgvuldig haar bestelling en at met veel smaak, alsof ze verwachtte de hele avond over de maaltijd te doen. Toen hij iets over haarzelf vroeg, glimlachte ze en maakte hem weinig wijzer, behalve over de reputatie die ze bij de mensen had.

Alles vanwege de kobolds.

Tegen de tijd dat hij klaar was, wist hij dat hij van haar niet meer te horen zou krijgen. Ze had niet direct een tirade afgesto­ken, maar het had geklonken als een verhaal dat ze al honderd keer had verteld, en het verschilde niet veel van wat hij op het politiebureau had gehoord.

Toen hij zijn hoofd er niet meer bij leek te hebben, had ze een eind aan het gesprek gemaakt, en toen hij haar bijna op de wang had gekust, had dat halve gebaar haar aan het lachen ge­maakt en ze had hem weggestuurd.

Nu hij op straat stond, overwoog hij terug te keren naar het bureau, om met de centralist te praten. Door hun werk wisten die meestal meer dan wie ook, en hij herinnerde zich dat bri­gadier Nilssen hem had gezegd dat hun vaste centralist een jonge vrouw was, Maddy Vincent.

En toen dacht hij aan zijn afspraak met Babs Radnor.

'Shit,' mompelde hij. 'Verdomme.'

Hij zou terug moeten gaan en een of ander excuus moeten verzinnen. Ze was onder de indruk geweest van zijn reputatie als verslaggever, dat wist hij, dus misschien zou ze het niet erg vinden als hij haar verzekerde dat hij niet van plan was meteen naar huis te gaan. Ze moest het maar te goed houden tot mor­gen, dat leek de beste oplossing.

Hij haastte zich naar Main Street en besloot achteraf toch niet met de auto te gaan, maar dat hij het kon afdoen met een telefoontje. Als hij het goed speelde, de juiste toon aansloeg, zou ze misschien nog meer naar hem verlangen, nu en later.

Hij huiverde en wilde dat hij zijn overjas had aangetrokken.

Het was nu echt avond in de stad, er waren geen sterren en het voelde aan alsof het zou gaan regenen. Huizen en gebou wen glipten weg in de bescherming van het donker, neonver lichting en straatlantaarns gaven de straat de nodige kleur en een schijn van leven die ze niet leek te hebben bij zonlicht. Er waren net voldoende voetgangers om de buurt bijna een leven dig aanzien te geven; een wijkagent sprak met een mopperend groepje tieners; een surveillancewagen gleed langzaam naar links, zonder op het achteropkomende verkeer te letten, dat ge dwongen werd langzaam te rijden; verscheidene winkels waren nog laat open en binnen zag hij vaag klanten.

De wind was gaan liggen.

Toch kromde hij zijn schouders, terwijl hij haastig linksaf sloeg, mopperend toen hij bij het politiebureau kwam zonder dat hij een telefooncel was tegengekomen. Hij keek naar de overkant, haalde onverschillig de schouders op en gebruikte de eerste opening in het verkeer om de straat over te rennen. Eenmaal binnen, moest hij een paar minuten wachten. In tegen stelling tot zijn eerdere bezoek was het vanavond druk op hel bureau - twee agenten brachten een paar zwabberende dronke lappen naar de cellen achterin, de radio pruttelde aan één stuk, een man in burger aan een bureau maakte ruzie met twee vrou wen, van wie er een een bloederig verband om haar hand had. Toen hij eindelijk de aandacht trok van de brigadier aan de balie, werd hem bruusk verteld dat agent Vincent nu geen dienst had, hij zou tot morgen moeten wachten.

Dat was hij niet van plan.

Hij had nu eenmaal dat idee en hij kon het niet meer los- laten.

Gehuichelde vleierijen om de belangrijkheid van Vincent voor zijn verslag wat op te blazen, leverden hem een adres en aanwijzingen op hoe hij er moest komen; een zwierig gebaar met aantekenboek en pen was voor de agent het bewijs dat Barelli niet van plan was zijn naam verkeerd te spellen.

Toen hij weer op het trottoir stond, besefte hij dat hij buiten adem was.

Rustig aan, jongen, dacht hij; kalm aan nu, verpest het niet.

Twee straten het centrum in, nog een straat verder, had de brigadier hem gezegd. Gemakkelijk te belopen en voor hem een gelegenheid om de vragen te bedenken die hij moest stellen.

Het huis was gemakkelijk te vinden - het was het enige in de straat waar geen lichten brandden.

Hij klopte, drukte op de bel en liep zelfs naar de achterdeur om opnieuw te kloppen, maar agent Vincent deed niet open.

Het doet er niet toe, besloot hij, en hij ging voor op de ve- randatrap zitten; ze moet toch ooit thuiskomen, en tegen die tijd zit ik hier te wachten om haar beroemd te maken.

Hij zat, rookte, en luisterde naar de buren links die een helse ruzie maakten. Hij liep wat rond om zich warm te houden, maar altijd binnen gezichtsafstand van het huis. En toen hij onder een straatlantaarn op zijn horloge keek en besefte dat het pas een paar minuten over acht was, kwam het bij hem op dat het nog wel uren kon duren voordat Maddy Vincent thuis­kwam. Het was vrijdagavond, ze was vrijgezel en, verrek, wat had hij eigenlijk gedacht?

Hij was bijna op de hoek toen hij bleef staan, vloekte omdat hij zo stom was, terugdraafde en zijn aantekenboek uit de zak van zijn jasje trok. Om er zeker van te zijn dat hij haar kon be­reiken, zou hij een briefje achterlaten. Niet te veelzeggend, een beetje mysterieus. Om haar belangstelling als agente te prikke­len. De mooipraterij zou hij bewaren voor hun ontmoeting.

Hij begon vier keer opnieuw voordat hij tevreden was en de pagina eruit scheurde. Vervolgens moest hij een plekje vinden uit de wind, zodat zijn boodschap niet halverwege het volgende district zou wegwaaien.

Ten slotte vouwde hij het papier dubbel en stak het tussen de deur en de deurpost.

Daarna draaide hij zich om, klopte zijn handen af en zag de schaduw die op de veranda stond.

'Verrek, wie ben jij?' vroeg hij. 'Dat doet er niet toe,' antwoordde de schaduw. Barelli zag de kling pas toen het al te laat was en hij kon niets anders doen dan zijn mond openen in een poging te gillen.