.4.
Sarah Waite dekte de ronde berg
verse boter op de houten schaal met een neteldoekse lap af en droeg
hem toen uit het melkhuisje over het erf naar de boerderij. Toen ze
binnenstapte, draaide Constance zich om van het lange smalle
aanrecht langs de muur tegenover het fornuis en zei: „We moeten
toch echt wat van dit spul zien kwijt te raken, anders bederft het
maar. Daisy heeft al zoveel als ze maar kon dragen mee naar huis
genomen en ik zei dat ik niet meer zou weten wie nog gebraden ham
of de rest van een kalfspastei zou willen eten. " „Lily en Bill. "
„Je hebt gelijk. " Constance glimlachte over haar schouder. „Lily
en Bill. Koken is nu niet direct Lily's grootste gave, wel?" „Nee,
niet direct, al heeft ma het haar vaak genoeg voorgedaan. Ze zei
nog op de ochtend van de bruiloft tegen haar: ,Je wordt nu
zelfstandig, maar één ding zal ik je zeggen: de mannen hebben aan
niets zo'n hekel als aan aangebrand water. '" Terwijl ze er samen
om lachten, haalde Constance uit de provisiekast een ham met bot en
een enorme halve kalfspastei, de laatste van de twaalf die Lily
Waites bruiloftsdis de zaterdag tevoren hadden opgesierd, en ze
zei: „Ik zal er ook een rijstbrood bij doen; zeg tegen Lily dat ze
hem wijsmaakt dat ze hem zelf heeft gebakken. " Weer lachten ze
samen. Sarah was op een houten stoel gaan zitten, plantte haar
ellebogen op de punt van de tafel en zei dromerig, haar hoofd
gesteund in haar handen: „Het was een prachtige bruiloft, hè? Weet
u dat ik nog steeds aan het dansen ben?" Het was niet helemaal de
toon van een dienstmeisje tegen haar meesteres, al was het best
mogelijk dat die twee vertrouwelijk samen spraken. Hun hele
verhouding was niet die van werkgeefster en werkneemster, eerder
die van moeder en dochter, en Constance was zich daar heel goed van
bewust. Ze glimlachte tegen het meisje toen ze antwoordde: „Ik
verwonde r de me al dat er nog iets van je benen is overgebleven.
Je hebt geen dans overgeslagen, hè?" „Nee, dat geloof ik niet. "
Sarahs ronde kopje glansde alleen al bij de herinnering, haar ogen
straalden, haar lippen weken uiteen en haar stem had een dromerige
klank toen ze zei: „O, ik zou altijd hebben kunnen doorgaan. Stel
je voor steeds maar te dansen, tot vijf uur in de morgen, en pas
naar bed als het al weer licht wordt. Het was een geweldige
bruiloft. Zoals pa zegt, ze heeft heel lang op Bill moeten wachten,
maar zelfs hij moet gedacht hebben dat het de moeite waard is
geweest, gezien het feest dat u hun hebt bereid. Pa zei dat ze er
op de markt in Hexham over spraken. Meneer Randall kwam hem daar
tegen en die zei: ,Ik heb gehoord dat je een feest op Wolfbur hebt
gehouden, dat je met de bruidegom en de bruid over de heuvels hebt
gedanst tot het dag werd. ' Grappig hoe mensen er van alles bij
fantaseren, want we hebben hen toch zelf nog voor twaalven in het
wagentje hier op het erf gezet, hè?" „O ja, ruim voor twaalven,
maar zo zijn de mensen, vooral op de markt. " „Was u dol op dansen
toen u nog jong was?" Hield ze van dansen toen ze nog jong was?
Voor de zeventienjarige Sarah was zij dus oud. Was ze dol op dansen
geweest? Er hadden zich niet vaak gelegenheden voorgedaan. De
eerste keer dat ze werkelijk had gedanst, was op deze boerderij in
de schuur tijdens het oogstfeest, toen Bob Armstrong haar over de
ruwe vloer had laten wervelen, haar had toegelachen en haar door
blikken te verstaan had gegeven dat hij haar begeerde. Ze was toen
pas kort weduwe en zo verschrikkelijk blij met haar vrijheid. Was
dat niet het geval geweest, dan was ze onmiddellijk met hem
getrouwd. Ja zeker, dan zou ze direct met hem zijn getrouwd. En nog
een andere man met wie ze had gedanst, had haar zo aangekeken en
haar met zijn ogen verteld dat ze altijd begeerlijk was. Zijn arm
had haar niet zo vast omstrengeld als die van Bob destijds; hij had
haar meer als een dame behandeld, en dat had ze bijzonder prettig
gevonden, omdat ze toen genoeg had van het weduwe zijn, van vrij
zijn, ernaar verlangde weer bij iemand te horen, voordat het te
laat was, maar het was al te laat. Ze zou begrepen moeten hebben
dat mannen van middelbare leeftijd terugvallen op de jeugd om
zodoende hun mannelijkheid nieuw leven te geven en dat vrouwen van
haar leeftijd al als oud worden beschouwd en dat ze niet anders
moeten verwachten dan afgewezen te worden. Toch had in dit geval de
ridder leer om leer gekregen, want hij was op zijn beurt afgewezen.
Waarom zou hij anders het land weer hebben verlaten? Constance wist
dat ze Pat Ferrier nooit weer zou zien en ze wist ook dat ze tot
haar dood een zekere bitterheid ten opzichte van hem zou voelen.
Afgelopen zaterdag had ze weer gedanst, hoofdzakelijk met Michael,
dat wil zeggen, als hij tenminste niet met Sarah danste. Maar zelfs
het dansen met Michael had haar geen vreugde verschaft, want haar
hart bloedde terwijl ze glimlachte en al naarmate het later werd en
ze de Schotse polka's, Coverleys en de klompendansen gadesloeg,
vroeg ze zich af of de eerstvolgende keer dat er feestelijkheden op
de deel werden gehouden, die ter ere van Michaels bruiloft zouden
zijn en als ze trachtte te bedenken wie da n zijn bruid zou zijn,
kon ze zich daar geen naam en gezicht bij voorstellen. De diep in
haar verscholen angst dat Barbara misschien haar schoondochter zou
worden, was in het afgelopen jaar minder geworden, want Michael had
haar niet vaak gezien. Weliswaar groette hij haar hartelijk,
wanneer ze langs kwam, maar zijn eigen bezoeken aan het huisje
waren korter geworden en minder frequent. Soms dacht ze wel dat hij
zich bijzonder tot Sarah aangetrokken voelde, maar aan de andere
kant waren ze als broer en zuster opgegroeid en zijn houding ten
opzichte van haar verschilde niet zoveel met die ten opzichte van
Barbara. Dat hij belangstelling voor bepaalde meisjes in Hexham
had, was niet aan haar aandacht ontsnapt, want hij was de laatste
tijd tweemaal op bezoek geweest bij de familie McCullen. De heer
McCullen was zijn leraar Engels op school geweest en de eerste keer
dat hij er op bezoek was gegaan, was in zijn schooltijd geweest,
toen hij te eten was gevraagd. De McCullens hadden drie dochters en
een zoon. James was van Michaels leeftijd, maar ze geloofde niet
dat hij er ter wille van die jongen heen ging, want hij had kort
geleden een brief uit Hexham gekregen, en toen ze hem die had
aangereikt, had ze geglimlacht en ze was net van plan geweest een
opmerking te maken over de vleug parfum die uit de envelop opsteeg,
toen de effen uitdrukking op zijn gezicht haar het plagerijtje deed
inslikken. En dan had je Ann Hunnetson. Toch kon ze zich niet
voorstellen dat hij zich aangetrokken voelde tot dit meisje, want
ze was zo schoolmeesterachtig. Zelfs als ze gewoon met je praatte,
probeerde ze indruk op je te maken met haar studie, die ze meende
nodig te hebben om een boekhandel behoorlijk te laten lopen. Zelf
ging ze regelmatig naar de boekhandel van Hunnetson als ze in
Hexham was, en bij die gelegenheden had Michael te kennen gegeven
met haar mee te willen. Maar ze zette Ann Hunnetson uit haar
gedachten, want die deed, hoewel ze voor in de twintig was, nu al
te veel aan Brigie denken. Ze kon er op geen enkele manier achter
komen wat er in Michael omging, want het laatste jaar was hij - ja,
hoe moest ze dat noemen - terughoudend geworden. Terughoudend? In
ieder geval niet zo openhartig wat zijn innerlijk leven betrof. Hij
was ook niet langer spontaan in zijn oordeel over deze of gene en
hij sprak nooit meer over Barbara met haar. Vroeger zei hij nog
weleens na een bezoek van Barbara: „Mevrouw zat hoog te paard
vandaag," of ook wel: „Mevrouw gedroeg zich vandaag voorbeeldig,"
maar dat deed hij niet meer. Ze realiseerde zich dat hij heel
dikwijls na een bezoek van Brigie en Barbara lange wandelingen ging
maken, of de velden inspecteren, of schapen tellen, als het maar
iets buitenshuis was - ver van haar verwijderd. Er rees een muur
tussen hen op en ze kon die niet neerhalen, omdat z e niet wist hoe
die daar kwam. Ze wist alleen dat haar zoon geen kind mee r was en
op zijn twintigste jaar man was geworden. „Zal ik een fles thee
voor Michael en oom Jim meenemen? Ik ga toch die kant uit;
het zal er knap koud zijn," stelde Sarah voor. „Nee, doe dat maar
niet. Ze zullen wel vlug terug zijn. Het is geen rotkreu- pel,
zodat ze er geen mee hoeven te nemen. " „Wat is het dan?" „O, een
heeft er een stuk prikkeldraad om zijn poot en een ander heeft een
zwerende poot. Schapen hebben geen gevoel. Eigenlijk zou ik dat
niet moeten zeggen, want ze hebben voldoende besef warm te blijven
wanneer het zo koud is dat wij zouden doodvriezen. " „Ja, pa zegt
dat ze eraan ontkomen door met zijn allen naar bed te gaan. " Ze
lachte vrolijk. „Ik herinner me nog die zes die het vorige jaar
ingesneeuwd waren. Ze lagen als sardines naast elkaar, alsof ze zo
naar bed waren gebracht. En dan de lammetjes die we in de stal
hebben grootgebracht. Die arme diertjes! " Ze hield haar hoofdje
wat scheef. „Ze hadden geen idee wat hun overkwam toen ze naar
buiten, op de kale hooglanden werden geduwd. Ik heb nog dagenlang
aan hen gedacht, vooral 's nachts, wanneer het hard vroor, want
zoals gewoonlijk maakten de ooien het hun niet gemakkelijk. Dat kan
ik eigenlijk nooit begrijpen, dat je je eigen kinderen de kou
instuurt. Dat is toch vreemd, hè?" „Je moet niet sentimenteel
worden over schapen, of welke andere dieren op de boerderij ook,
behalve honden en paarden; de rest is gewoon deel van het bedrijf.
" Constance was er al lang niet meer verbaasd over dat ze
dergelijke dingen kon zeggen. Het was in het begin wel moeilijk
geweest haar overgevoeligheid de baas te worden, maar het was haar
gelukt, zoals ze ook kans had gezien andere zwakke facetten van
haar persoonlijkheid in stand te houden. „Hier zijn dan de restjes.
Doe ze maar samen in een mandje, maar haal eerst vlug je jas, want
zoals je zelf al zei, het zal ginds wel koud zijn. " Een paar
minuten later verliet Sarah het erf met het mandje met etenswaren.
Ze droeg een groene lakense jas met capuchon, die ze in de
afgelopen winter had gemaakt. Het materiaal was een kerstcadeautje
van Constance geweest. Ze zwaaide het mandje heen en weer tijdens
het lopen en zo nu en dan huppelde ze als een kind een paar passen.
Ze bleef een tijdje het karrespoor van de boerderij af volgen, klom
tegen de aarden wal op, liep door een klein stukje eikehakhout en
toen ze daaruit weer te voorschijn kwam, nam ze het voetpad dat
over de kam liep. Links van haar keek ze een meter of zes in de
diepte, een stuk land dat je eigenlijk geen dal kon noemen, want
het was meer een nauwe doorgang aan de rand van de heuvels waar ze
overgingen in wat bergachtig terrein. De helling en het stuk land
droegen de naam Rotten Bottom, welke naam te danken was aan de
losse stenen die er overal verspreid lagen, hier en daar
afgewisseld door enorme keien die uit de grond te voorschijn leken
te komen. Op een bepaalde plek waren er in de loop der jaren oude,
niet meer gebruikte landbouwwerktuigen neergegooid. Zoals de meeste
boerderijen had ook Wolfbur eens rondom het erf oude ploegen,
roestige zeisen, gebroken spaden, karrewielen en dikwijls zelfs
oude wagens gehad, en die rommel oud roest en hout deed vreemd
genoeg geen afbreuk aan de goede naam van de boerderij noch aan het
succes ervan. Een boer werd het niet aangerekend dat hij zijn
waardeloze gereedschappen niet weggooide. Wie weet of hij hetgeen
hij vandaag weggooide morgen niet nodig zou kunnen hebben. Wolfbur
had zodoende gedurende vele jaren een verzameling onnuttige
gereedschappen gehad, tot Constance de leiding op zich had genomen
en tot de slotsom was gekomen dat de aanblik van die rommel op het
erf en om de schuren haar hinderde. Vandaar dat ze het allemaal bij
elkaar had laten zoeken en laten storten in de Rotten Bottom. Het
paadje was de kortste weg naar het huisje dat nu door Lily en Bill
Twigg werd bewoond en het eindigde abrupt bij een zelfgemaakt hek,
dat tussen twee stenen pilaren hing tussen de muurtjes van losse
stenen die een stuk bouwgrond omheinden. Sarah klom over het hek
heen - geen sterveling gaf zich ooit de moeite de klink op te
lichten en het hek te openen, zelfs de mannen niet - ze stak het
stuk land over, dat vrij steil naar boven liep. Toen ze bovenaan
was gekomen, bleef ze even staan en keek eerst naar rechts in de
richting van Alston en vervolgens ver naar links, waar Allenheads
lag. Het was een heldere dag met wit, schel licht. Ze had het
gevoel dat ze daar de hele aarde kon overzien. Opeens trok een
beweging haar aandacht en ze keek om naar het paadje dat ze veel
lager had verlaten, en daar zag ze de magere figuur van haar vader,
die met zijn twee Clydesdales, Chester en Nellie, op weg naar huis
was, en zelfs op zo'n grote afstand kon ze zien dat ze allemaal in
de pas liepen. Zelfs kon ze de vetlokken aan hun poten bij iedere
pas zien wapperen. Als ze de kleur niet zou kunnen onderscheiden,
zou ze nog weten wie wie was, want haar vader liep altijd naast de
zwarte Chester en de voskleurige Nellie achter hen. Haar vader was
op de terugweg van de hoefsmid, waar ze beslagen waren. Grappig
genoeg vond Nellie dat vervelend. Chester bleef zonder een kik te
geven staan, maar Nellie stampte herhaaldelijk met haar voorbenen
voordat ze ertoe kon worden gebracht er een op te lichten. Nellie
was een echte vrouw, zei haar vader altijd. O, wat was het een
prachtige dag, vorstig prikkelend. Ze zou zin hebben te hollen of
te vliegen. Ze vroeg zich vaak af hoe een vogel zich zou voelen.
Hier in de buurt huisde een oude buizerd. Ze stond hem altijd te
bestuderen, wanneer hij maar te voorschijn kwam. Opeens vloog ze
met een sprong van de top van de heuvel naar beneden, en hoe verder
ze kwam hoe harder ze ging. Toen ze op een vlak gedeelte was
aangekomen, bleef ze rennen als een veer die moest ontspannen tot
ze door een muurtje tot stilstand werd gebracht. Hijgend bleef ze
er tegenaan leunen en keek toen in haar mandje. De doek was van het
stuk ham met been gegleden en de korst was van de pastei af. Hé,
wat was er toch met haar aan de hand? Ze had door dat geren de hele
inhoud wel kunnen verliezen uit het mandje. Ze zette het op de
grond, legde haar armen op de muur, rustte er met haar kin op en
bleef zo in de verte staan staren, waar rook uit Lily's schoorsteen
rechtstandig omhoog kringelde. Ze voelde zich zo gelukkig, zo blij.
Waarom had ze dat gevoel dan toch? Het antwoord dat ze zelf daarop
gaf, deed haar haar hoofd over haar armen buigen en zo bleef ze,
haar voorhoofd gesteund, wel enige minuten staan. Toen rechtte ze
haar rug, pakte het mandje op en liep langs de muur tot ze een
opening vond waar ze doorheen kon en vervolgde zo haar weg over het
smalle voetpad naar het huisje. Op een verderop gelegen helling
keerde Jim Waite zich naar Michael en zei: „Heb je dat gezien? Dat
was onze Sarah, die daar de heuvel af kwam hollen. Wat deed ze
eigenlijk? Probeerde ze te vliegen? Ze had haar nek wel kunnen
breken! "„Zij niet hoor" - Michael maakte een hoofdbeweging in haar
richting — „ze staat net zo stevig op haar benen als een berggeit.
" „Nou, dat geloof ik, nu ik haar dat heb zien doen. Ze holde
Head's Hill af, waarmee ik maar wil zeggen dat je daar altijd extra
voorzichtig moe t zijn; de vorst zit aan de noordkant nog goed in
de grond. " „Hoe dan ook, ze is veilig beneden gekomen. Kijk, daar
loopt ze, op weg naar Lily's huisje. " Ze stonden even naar het
kleine figuurtje te kijken en toen zei Jim: „Zie zo. . . ik geloof
dat we er zijn. Zullen we eens teruggaan?" „Ja, Jim, maar ik ga via
de hooggelegen weg, om zeker te zijn dat er daar geen zijn. Als ze
door de beek zijn gegaan, kunnen ze bij de loodmijnen komen. Dat
hebben we al eerder gehad. " „Ja, toch geloof ik niet dat je er
daar zult vinden. Maar je kunt nooit weten. Als het je rust geeft,
doe het dan vooral. Ik neem het lage pad. Tot straks. " Michael
ging niet onmiddellijk op pad. Hij geloofde Sarah nog eens te
kunnen zien als ze langs het huisje liep, en zijn gedachten waren
met haar bezig. Gisteravond nog had hij zich afgevraagd wat zijn
werkelijke gevoelens voor haar waren. Hij vond het altijd prettig
in haar buurt te zijn; hij miste haar als ze er niet was. Zelfs de
keuken leek leeg als zij was vertrokken. Hij voelde zich zo rustig
en evenwichtig in haar gezelschap; haar gezichtje straalde en ze
lachte zo vrolijk. Was het uitsluitend broederlijke affectie die
hij voor haar voelde? En voor Barbara? Ook broederlijke gevoelens?
Hij wist het niet. . . En eigenlijk zou hij het moeten weten; hij
had de leeftijd waarop je zo iets diende te weten. Barbara had het
tegenovergestelde effect van Sarah op hem. Barbara maakte hem van
streek, Sarah kalmeerde hem juist. Hij zag geen zorgen als hij met
Sarah was; het leven leek dan volmaakt probleemloos, misschien
doordat Sarahs gedachten niet verder gingen dan de boerderijen
koken. Het leven werd een reusachtig probleem zodra hij samen met
Barbara was. Hij had het gezelschap van anderen gezocht. Daar had
je Beatrice McCul- len. Beatrice was leuk om te zien en gezellig,
maar hij voelde in wezen niets voor haar. Hij moest geen afspraken
meer met haar maken, want dat was eigenlijk niet helemaal eerlijk
ten opzichte van haar. En dan had je Ann Hunnetson. O, Ann
Hunnetson, ja, Ann Hunnetson had wel invloed op hem, maar
voornamelijk op zijn geest. Hij vond het prettig met haar te
praten. Zij had zijn blik op de wereld verruimd door hem te raden
meer te lezen. Van de auteurs die ze hem opgaf, had hij nog nooit
gehoord en hij was er welhaast zeker van dat ook zijn moeder die
niet kende. Ann Hunnetson zou je een van de „nieuwe vrouwen" kunnen
noemen. De kranten maakten hen belachelijk en publiceerden malle
karikaturen van hen, waarin de mannen bijvoorbeeld altijd de helft
van hun lengte hadden. Ann Hunnetson geloofde ook in vrouwenbonden,
zoals die er ook voor mannen waren, en natuurlijk was zij voor
vrouwenkiesrecht. Daar moest hijeige n lijk om lachen. Het was nog
maar zo'n dertien jaar geleden dat de arbeiders stemrecht hadden
gekregen. Ja, die miss Hunnetson was een eigenzinnig persoontje,
maar je stak er wel wat van op. Dat zeker. Zij was er de oorzaak
van dat hij helderder was gaan denken, waardoor hij de waarden in
het leven op een andere manier had leren zien. Toevallig zei hij
eens tegen haar, bij het doorbladeren van een boek, dat hij jaloers
was op een man die zo'n dik boek kon schrijven, ongeacht de
kwaliteit van het geschrevene. Het leek hem een geweldige prestatie
zeshonderd zeventig pagina's vol te schrijven. Zij had daarop
gevraagd of hij weleens korte stukken had gelezen van een zekere
Addison. Het bloed was naar zijn wangen gestegen toen hij moest
toegeven dat hij nog nooit van Addison had gehoord. De volgende
keer dat hij in de winkel kwam, zei ze dat ze hem een oud boek zou
lenen. Het heette ,,Selections from the Spectator" en daarin had ze
een stuk van deze man aangestreept. Hij was er zo van onder de
indruk geraakt, dat hij een deel ervan had overgeschreven en
sindsdien had hij dat zo vaak overgelezen, dat hij het bijna
helemaal uit zijn hoofd kende. Het was voor hem pure
poëzie.
Hoe vaker hij deze woorden in zichzelf herhaalde, hoe zekerder hij
wist dat het hier om een elementaire waarheid ging. Hier werd die
mengeling van gedachten en ontdekkingen uit zijn schooljaren en uit
zijn jaren daarna, vooral het laatste jaar, verklaard, want juist
in die tijd waren zijn geest en zijn gevoelens zo vaak op de proef
gesteld, dat hij wist dat er van hem werd geëist een oplossing te
vinden voor al datgene wat hem dwars zat. Hij was boer en zou
altijd boer blijven, maar hij was niet van plan het daarbij te
laten. Zoals hij gewassen zaaide, zo wilde hij ook kennis zaaien.
Soms dacht hij dat het fout van zijn moeder was geweest dat ze hem
naar een goede school had gestuurd, omdat het grootste deel van
zijn opvoeding daar had bestaan uit het leren denken, en als dat
proces eenmaal in beweging is gekomen, is er geen houden meer aan.
Het zou beter zijn geweest als hij samen met Jim en jongens van de
omliggende boerderijen naar de dorpsschool was gegaan, want daar
zou zijn innerlijk niet zijn beroerd en al zijn aandacht in dit
leven zou uitgegaan zijn naar de boerderijen de mensen die daar
leefden. Maar was dat eigenlijk nu ook niet het geval? Waren de
boerderijen de mensen daar niet zijn enige zorg? Hij draaide zich
abrupt om en liep in de richting van de smalle kam met de gedachte:
waarom je zo druk maken als toch, zoals Addison het uitdrukte, we
eenmaal tegelijk de jongste dag beleven. Toch begon zijn geest zich
al te verzetten tegen deze uitspraak. Het was dan allemaal goed en
wel, maar tot die dag moest je toch ook leven, en zo kwam hij weer
bij het begin van zijn overpeinzingen: Barbara, Sarah. . . en zijn
moeder. Terwijl hij daar stevig aanstapte op de flank van de
heuvel, gleden zijn voeten steeds weer onder hem weg en dan zag hij
maar net kans op de been te blijven. Toen hij bij de top kwam, liep
hij langs het stenen muurtje tot hij bij het hek belandde waarover
Sarah een tijdje tevoren was geklommen, en toen hij daar opkeek,
zag hij haar in de verte aankomen op de terugweg van het huisje.
Hij bleef op haar staan wachten. Ze was al een eind gevorderd over
het hellende veld toen ze hem zag. Zodra ze hem in het vizier
kreeg, zette ze het op een hollen en lachte terwijl ze naderbij
kwam, en hij riep iets tegen haar en deed alsof hij het hek uit de
hengsels wilde tillen om haar door te laten. Toen ze tegen het hek
tot stilstand kwam, was ze nauwelijks buiten adem. Haar opgeheven,
hartvormige gezichtje was rozig, de groene capuchon was van haar
hoofdje gegleden en haar bruine haren zagen er verward uit, alsof
de wind er vrij spel mee had gehad of handen erin hadden gewroet.
Hij lachte tegen haar voordat hij zei: „Vandaag of morgen breek jij
je nek nog eens. Kun je niet gewoon lopen?" „Nee. " „Ik
veronderstel dat het nooit bij je opgekomen is, miss Waite" - hij
sprak haar quasi-vaderlijk toe - „dat jongedames van een jaar of
zeventien niet meer draven; zij zijn op een leeftijd dat ze een
zekere waardigheid hebben, althans behoren te hebben. " „Ja,
meneer. " „Wil je dan geen jongedame zijn?" „Nee, meneer. " Ze had
het spelletje meteen overgenomen en speelde nu het kleine meisje.
„Waarom niet?" „Omdat. . . omdat ik er niet voor deug. " „Kuiken!
Vooruit, klim eroverheen. " Toen ze haar voeten op de sporten
zette, pakte hij haar onder haar oksels en juist toen hij haar over
het hek wilde tillen, wachtte hij even en zette haar erbovenop,
keek haar aan en zei: „Ik meen het echt, serieus. Als je was
uitgegleden op Head's Hill, had je je nek kunnen breken. Het is
geen grapje. " „Nee, me. . . neer Mi. . . chael. " Hij schudde haar
door elkaar en ze lachte met haar gezichtje boven het zijne. Hij
tilde haar nu langzaam op en zette haar neer, maar hij bleef haar
vasthouden. Toen tilde hij haar, alsof hij haar gewicht wilde
schatten, weer even op zei: „Alle mensen, je zult binnenkort een
dikke oude dame zijn. Je zult nu zeker wel vijfenveertig kilo
wegen. " „Vijftig. " Zijn gezicht was vlak bij het hare en in de
stilte die hierop volgde, kwam het nog dichterbij, tot de stilte
werd verscheurd en dit ogenblik verstoorde door de luide stem van
Jim Waite: „Meneer Michael! Meneer Michael! Kunt u even komen?"
Toen Michael zich omdraaide, wees Jim in het veld achter hen met
een vinger naar de grond. „Wat is er aan de hand?" „Kom maar eens
kijken; deze is er slecht aan toe. " „O God! " Hij keek weer naar
Sarah, en met zijn uitgestoken hand duwde hij haar zachtjes in de
richting van het pad waarlangs ze was gekomen, met de woorden: „Ga
jij maar naar huis. Ik weet niet wat hij daar heeft gevonden, maar
ik wil niet graag dat je me onderspuugt. Je weet hoe je bent. " „Ik
zal niet, ik zal. . . " „Opschieten. " Hij deed alsof hij haar
achterna zat, en weer holde ze lachend weg en ze bleef lachen tot
ze bij het begin van de Rotten Bottom kwam en een gestalte uit het
hakhout te voorschijn zag komen en haar vlug naderen. . . Miss
Brigmore en Barbara waren ongeveer twintig minuten tevoren
aangekomen. Barbara was geduldig een kop thee in de zitkamer
blijven drinken voor ze vroeg waar Michael was en toen ze van tante
Constance hoorde dat hij zieke schapen aan het verzorgen was in de
heuvels, zei ze bedaard: „O, dan ga ik maar eens die kant uit
wandelen, want we kunnen niet zo lang blijven. Brigie wil voor
donker thuis zijn. " Het feit dat ze had gezegd dat ze maar kort
bleef, weerhield Constance ervan het protest te laten horen dat ze
anders stellig had geuit. Evenals Sarah nam ook Barbara de korte
weg door het hakhout en toen ze daaruit te voorschijn kwam, zag ze
de twee gestalten bij het hek. Z e zag het meisje op het hek zitten
en Michael ernaast staan met zijn armen om haar heen. Ze zag dat ze
samen spraken met hun gezichten dicht bij elkaar. Ze zag hem haar
eraf tillen en toen weer in de hoogte steken. Ze zag hoe ze
verstilden terwijl ze elkaar aankeken en hoewel ze de roep niet kon
horen en ook niet kon zien wie er had geroepen, wist ze toch dat de
betovering die zo aan liefde deed denken, door een stem was
verbroken. Het gevoel dat dit tafereeltje in haar hart ontketende,
was ondraaglijk. Ze werd verteerd door een vlam jaloerse haat die
al die jaren had gesmeuld en die haar nu zozeer verzengde, dat ze
haar gezonde verstand verloor. Ze voelde de drang te verscheuren,
in stukken te trekken, haar hiel te stampen op het gezichtje van
het meisje dat haar daar naderde. De krachten die in haar
losgewoeld waren, werden zo machtig dat Sarahs gelaatstrekken een
ogenblik wazig werden toen ze tegenover elkaar stonden. Toen
wrongen de woorden zich los uit haar keel. Ze was zich ervan bewust
dat ze schreeuwde, maar niet hoe hard, en hoe afschuwelijk haar
stem was. „Jij! Jij! Jij probeert hem van me af te nemen, gemeen
vuil schepsel! " „Dat is niet waar! Dat doe ik niet! "Ze las de
angstig gefluisterde woorden van Sarahs trillende lippen. „Dat doe
je wel! Wel! " Toen ze op haar toeliep, deinsde Sara achteruit.
„Gemeen laag schepsel! " Met die laatste woorden schoten haar
handen als klauwen naar voren en ze zouden Sarahs keel hebben
gegrepen als deze niet op het laatste ogenblik was weggesprongen.
Maar toen de handen haar jas te pakken kregen en haar heen en weer
schudden, schreeuwde het angstige meisje: „Michael! Michael! " Toen
eindigde de kreet in een lang gerekt „o o o o! " doordat ze haar
evenwicht verloor en voelde dat ze achterover tuimelde. Als een van
zijn prooi beroofd dier stond Barbara aan de rand van de helling en
keek hoe de in groen geklede gestalte naar beneden rolde en ze
hoorde de lange, hartverscheurende kreet niet die Sarah uitte toen
haar lichaam op de roestige landbouwwerktuigen belandde. Ook zag ze
niet dat er twee mannen op haar toe kwamen rennen. Ze was zich pas
van hun aanwezigheid bewust toen zij boven aan de helling bleven
stilstaan en naar beneden keken. De blik die ze op haar wierpen,
nam het waas voor haar ogen weg en ze strompelde achteruit toen zij
naar beneden vlogen en uit haar gezichtsveld verdwenen. De
zweetdruppels gutsten van haar voorhoofd en haar kleren doorweekten
ervan. Ze liep terug naar het eikehakhout en leunde tegen een
boomstam. Ze wachtte een eeuwigheid die in werkelijkheid vijf
minuten was; toen zag ze hen te voorschijn komen met een lichaam
tussen zich in, dat ze moeizaam over de kam droegen. Ze keken niet
in haar richting; ze wisten niet eens dat ze daar stond. Ze bewoog
zich niet onder de boom, volgde hen met haar ogen, waardoor ze
tenslotte haar hoofd iets moest draaien. Ze hadden hun handen in
elkaar geslagen en zo liepen ze, scheef als krabben terwijl Sarahs
hoofd tegen hun schouders rustte en haar benen slap neerhingen over
hun ineengestrengelde handen. Een slip van haar jas sleepte achter
hen aan over de grond, maar de kleur was niet langer groen, want
hij was bezaaid met donkerbrui ne vlekken en haar witte schortje
zat eveneens onder de vlekken, maar die waren rood, helderrood van
kleur. Ze begon zachtjes inwendig te kreunen, als een kind dat om
zijn moeder roept. Steeds maar weer herhaalde ze: „Brigie, o
Brigie! " Wat had ze gedaan? Had ze haar vermoord? Tja. . . als dat
zo was, dan had ze geen spijt. . . ja toch, ja, dan had ze wel
spijt. Maar hij had op het punt gestaan haar te kussen en zij had
hem verleid; ze had haar gezicht naar hem opgeheven. Ze hoopte dat
het schepsel zou sterven. Nee, nee, dat hoopte ze niet! O, lieve
God! Lieve, lieve God. Wat was er met haar aan de hand? Brigie, o
Brigie! Ze maakte zich los van de boom en liep om het hakhout heen,
steeds maar weer, alsof ze in een donker bos dwaalde en de weg
zocht. Waarom kwam Brigie niet naar haar toe? Waarom niet? Ze wilde
haar armen om zich heen voelen, haar zien zeggen dat ze haar
begreep. Ze wilde dat iemand haar begreep. Ze strompelde naar het
eind van het bosje aan de kant van de weg en daar zag ze over het
karrespoor dat van de boerderij kwam Jim Waite aankomen, die zijn
paard tot grotere spoed aanzette. Hij was haar al bijna gepasseerd
toen ze een beweging maakte waardoor hij haar opmerkte en meteen
bracht hij zijn paard abrupt tot stilstand. Een ogenblik staarde
hij haar aan voordat hij uit het zadel sprong en met zijn blik
strak op haar gericht naar haar toe klom. Terwijl hij haar zo
langzaam naderde, zag ze op zijn gezicht de uitdrukking van
gevoelens die zijzelf nog maar zo kort geleden had gehad. Hij zag
er wreed, door het dolle heen uit, en ze kon geen gelijkenis vinden
met de Jim Waite die ze van kindsbeen af kende en die ze niet erg
graag mocht. „Jij rotwijf. . . moordenares! " Zijn grote mond leek
een hol toen hij overdreven articulerend tegen haar schreeuwde: „Ik
zou. . . niets. . . liever. . . doen. . . dan. . . jou. . . zelf. .
. vermoorden. " Zijn zware arm zwaaide voor haar ogen en toen hij
met zijn vlakke hand de zijkant van haar hoofd raakte, explodeerde
de hele wereld. In haar val tegen een boom hoorde ze alle geluiden
van de wereld in haarzelf weerkaatst. Ze hoorde een stem, iets dat
ze in jaren niet had gehoord, maar dit was een verschrikkelijke,
tierende stem, zoals Gods stem, van een God die zij vreesde. Ze
hoorde de vogels krijsen, de wind door de takken huilen, ze hoorde
de lucht om zich heen ademen. De stille berg in haar binnenste was
vervuld van geluid, onbeschrijfelijke helse geluiden. Ze zou ervan
weg willen vluchten, terug naar de stilte, weg van dit vermogen
waarnaar ze zozeer had verlangd, maar dat haar nu fysiek in elkaar
dreunde. Ze drukte zich vaster tegen een boom, haar hoofd
achterover, en ze staarde maar naar de open mond van Jim Waite. Nu
hoorde en zag ze zijn woorden terzelfder tijd, en dat maakte dat
het ook dubbele indruk op haar maakte. „Je bent een wrede smeerlap
en dat ben je altijd geweest. Je bent al net als de rest van je
familie; je hebt die typische Mailen-streek in je karakter. God
weet dat je die hebt. Wit en herkenbaar is het bij de mannen, maar
bij jou is het zwart en verscholen. Jij hebt een aardje naar je
vaartje, geloof dat maar. Een van de bastaards van die oude Tom
Mallen, en de ellendigste van de hele troep, als je het mij vraagt.
Je bent het produkt van ee n verkrachting. Hoor je me? Aan
verkrachting heb jij je leven te danken. " Hij sperde zijn mond zo
ver open dat het leek of zijn hele gezicht erin verdween. „Ze
zeggen dat je er niets van weet, nou, dan zal ik je dat eens mooi
vertellen. Versta je me? Een verkrachting, dat was je begin. Hij
verkrachtte je moeder, die hij als zijn dochter had opgevoed.
Slecht was ie, die dikke vuile oude bastaard. En dat mens dat jou
groot heeft gebracht, was niet veel meer dan een hoer, want ze is
jaren zijn vriendin geweest en ze heeft gestolen uit het huis om
hem aan zich te binden, ja, dat heeft ze gedaan, zilver, juwelen,
de hele troep. Ze zouden haar hebben moeten snappen. Ja, je bent me
wel uit een fijne omgeving en mijn familie weet dat maar al te
goed. Je oom. . . Nee, hij was je oom niet, hij was je broer, die
vent die ervandoor ging nadat hij bijna een van de deurwaarders had
vermoord die ze naar High Banks hadden gestuurd toen die oude
Mallen kapotging. Hij probeerde ook mijn vader uit de weg te
ruimen. En nu heb jij, je soort getrouw, datzelfde met Sarah
geprobeerd. " Weer hief hij zijn arm op en weer sloeg hij haar.
Haar hoofd bonsde met een krakende klap tegen de stam en een
ogenblik kon ze niets meer onderscheiden. Nog altijd verscheurde
het lawaai van de bomen, de lucht en de vogels haar innerlijk. Hij
schreeuwde tegen haar: „Heb je het begrepen, vuile, gemene
bastaard? Heb je het begrepen? Luister eens goed naar me: als zij
het hoekje om gaat, dan kun je erop rekenen dat ik jou zal weten te
vinden. Dat is een gelofte. Met deze twee handen zal ik je
persoonlijk om zeep helpen. " Hij greep haar nu bij haar schouders
en schudde haar als een rat door elkaar, en toen hij haar losliet,
gleed ze langzaam op de grond. Haar ogen waren wijd opengesperd,
haar mond stond wijd open en haar gezicht was doodsbleek, afgezien
van een vurige vlek aan weerszijden op haar wangen. Ze zag hem naar
de aarden wal gaan en toen verdween hij uit haar gezichtsveld. Even
later zag ze hem weer naast zijn paard staan. Net toen hij op het
punt stond in het zadel te springen, hoorde ze een stem schreeuwen:
„Hé daar, Jim, wacht eens even! " Het was de stem van een man die
ze nog nooit eerder had gehoord, maar ze wist dat het Michael moest
zijn. Zonder te knipperen staarde ze voor zich uit tot zijn hoofd
en schouders zichtbaar waren. Ze zag dat hij vlug iets tegen Jim
zei, maar ze kon niet verstaan wat. Even later keken ze beiden in
haar richting. Toen stapte Jim op zijn paard en zette hem in galop.
Ze wist dat het een galop was, want ze hoorde de doffe dreun van de
hoeven. Toen Michael ook weer uit het gezicht verdween, meende ze
dat hij de weg naar boven was gegaan, maar net toen ze verdwaasd
overeind probeerde te komen om hem te roepen, klom hij over de
aarden wal. Ze zocht met haar handen achter zich steun bij de stam
en haar adem kwam met zulke schokken, dat haar hoofd ervan
wiebelde. Ze zag hoe hij op haar toe kwam lopen. Op een meter of
twee van haar vandaan bleef hij staan en ze zag onmiddellijk dat
hij, net als Jim Waite, volledig was veranderd. Het was alsof geen
enkele trek in zijn gezicht haar bekend voorkwam, want het was
vertrokken van woede, waardoor zijn lichte huid een paarsige tint
had gekregen en oud leek vergeleken bij de warrige bos strokleurig
haar. Ze zag hoe hij tandenknarste voordat zijn lippen bewogen tot
duidelijk gearticuleerde woorden. „Je hebt het dan toch gedaan, hè?
Dat ben je altijd van plan geweest; je wilde haar altijd pijn doen.
Jij! " Hij rekte dat „jij" en schudde verbijsterd zijn hoofd toen
de echo langzaam verklonk. Michael sprak tegen haar; ze hoorde zijn
stem en ze vond het niet prettig, omdat die paste bij de man
tegenover haar. Het was niet het geluid dat zij zich bij haar
Michael had voorgesteld, haar geliefde Michael; het was niet de
stem die haar 's nachts toefluisterde dat ze mooi was, lief,
aanbiddelijk, begeerlijk. „Je bent wreed. Moeder heeft altijd
gezegd dat je wrede streken had en ze heeft gelijk, ze heeft in
ieder opzicht gelijk. Ik moet wel krankzinnig zijn geweest te
denken dat ik van je zou kunnen houden. Luister nu maar eens heel
goed naar me. Lees het van mijn lippen, want wat ik je nu ga
zeggen, zou ik vermoedelijk toch tegen je hebben gezegd. Ik ga met
Sarah trouwen, versta je dat? Ik ga met Sarah trouwen, dat wil
zeggen. . . als ze blijft leven. Als dat niet het geval is, dan
haat ik je en dan zal ik je vervloeken tot de dag dat ik sterf.
Hoewel, vervloeken doe ik je in ieder geval, want tien tegen één
heb je haar kreupel gemaakt. Dat zal je wel plezier doen, hè? De
wetenschap dat ze kreupel is. Je vond het toch zo verschrikkelijk
haar te zien dansen? Jij! Ik. . . ik vraag me af hoe wij familie
kunnen zijn. . . " „M. . . M. . . Michael. " „Niets te Michaelen. "
„O, Michael, luister toch alsjeblieft naar me. " „Ik wil je nooit
meer zien, nooit meer spreken, begrijp je dat! " Zijn lichaam had
hij naar haar toe gebogen. Toen hij zich abrupt van haar afkeerde,
werden de pijn in haar hoofd en de geluiden die haar hersens
bestormden een ogenblik op de achtergrond gedrongen door een
hernieuwde uitbarsting van woede. Als bliksem sloeg het door haar
heen en ze gilde tegen hem: „Wie dacht je dat je was om zo trots te
zijn op je afkomst! Je hoeft je niet meer te verwonderen dat we van
dezelfde stam komen, want dat is niet zo. Hij was je vader niet. De
zoon van Mallen was je vader niet. " Hij was stil blijven staan
boven aan de glooiing, zijn gezicht over zijn schouder naar haar
toe gewend. Nog altijd hield ze zich vast aan de stam, maar haar
bovenlichaam boog zich nu naar voren om tegen hem te schreeuwen:
„Je bent net als ik, we zijn precies gelijk, maar dat weet je niet.
Allebei zijn we bastaards. Je moeder is niet meer dan een hoer,
want geen ander dan een hoer zou met de broer van haar man in dat
vieze vervallen huisje boven op de heuvel zijn gegaan, en daar ben
jij verwekt. Nou, hoe bevalt je deze waarheid, meneer Michael
Radlet?" Enige seconden bewoog hij zich niet en hun ogen boorden
zich in elkaar als vurige kolen. Toen draaide hij zich langzaam om
en verdween uit het gezicht. Weer gleed ze op de grond, neergedrukt
door de hernieuwde razernij die nog altijd in haar woedde. Het
woelde al die vreemde geluiden in haar hoofd los. Ze zou willen dat
het ophield, ze verlangde naar stilte, stilte. Opeens sloeg ze
dubbel; ze begroef haar gezichtje in haar handen en wiegde heen en
weer. De geweldige kakofonie van geluiden was angstaanjagend en ze
wist er geen raad mee. Haar stille wereld was uiteengevallen toen
Jim Waite haar om haar oren had geslagen. Brigie had gezegd dat het
zou kunnen gebeuren, dat ze ooit eens weer zou kunnen horen, maar
nu was het te laat. Haar leven was voorbij; er was niets meer om
voor te leven. . . Gepiep van wagenwielen op de hobbelige weg drong
ineens door haar trommelvliezen tot haar door. Toen miss Brigmore
rechtop op de voorbank in het gezicht kwam, stond Barbara niet op
en liep naar haar toe, nee, ze wachtte tot de ander haar hand
ophief en haar gebiedend naar zich toe wenkte. Nog duurde het wel
een minuut voor ze moeizaam overeind kwam; toen liep ze langzaam,
alsof ze lichtelijk beneveld was, naar de aarden wal aan de kant
van de weg, klom er moeizaam overheen en stapte aan de achterkant
in het wagentje. Toen ze zich op het bankje hees, keek ze miss
Brigmore niet aan en deze haar ook niet. Ze begonnen samen aan de
terugreis. Er werd gedurende die rit geen woord gewisseld, omdat
miss Brigmore zich niet eenmaal tot haar wendde. Wel mompelde ze
gekweld in zichzelf: „O, meiske, je hebt niet alleen het been van
dat meisje er bijna afgesneden, maar ook - en dat weet je niet -
een aantal levens afgesneden. Wat is er in je gevaren? Hoe kwam je
ertoe? Wat heb ik toch verkeerd gedaan? Ik moet het verkeerd hebben
gedaan, want in Thomas stak tenslotte geen haartje kwaad en in je
moeder zo mogelijk nog minder. " Die woorden klonken haar als de
galm van het laatste oordeel in haar oren. Thomas, die dikke,
rondbuikige man, wiens portret zo dominerend boven de haard hing,
die man was haar vader. De waarheid was vandaag inderdaad
overvloedig aan het licht gekomen. Die afschuwelijke dikke kerel
had haar moeder verkracht, en dat nog wel nadat hij haar als zijn
dochter had grootgebracht. Toch zei Brigie nu dat er geen haartje
kwaad in hem stak, maar zij was zijn maitresse geweest; deze
preutse, zelfs wat schijnheilige vrouw was de maitresse van haar
vader geweest en niet zijn huishoudster, zoals ze altijd had
gedacht. Ze had in zijn bed geslapen, in het bed van die man met
zijn vette pens en zijn opgeblazen wangzakken. . . En dat was haar
vader! Geen wonder dat Brigie niet wilde dat ze daar achter kwam.
Ze was misselijk, o wat was ze misselijk, ze kon wel overgeven. Was
het dan een wonder dat er slechtheid in haar zat? Was het een
wonder dat ze geweld had gebruikt? Was ze schuldig aan wat ze had
gedaan? Jim Waite had gezegd dat haar broer. . . ze had dus een
broer, of liever een halfbroer, en die vermoordde zowat twee
kerels. Het Mailen-teken. . . Dat bedoelden ze ermee als ze het
over het Mailen-teken hadden. Slechtheid. Alle mogelijke soorten
slechtheid. En zij was een Mallen! Maar kon zij dat helpen? De
vraag klonk even luid in haar hoofd als het gekraak van het
wagentje, het getrappel van de hoeven, het ruisen van de wind, de
snijdende wind, die haar door en door koud maakte. De wind bestond
uit allerlei stemmen en hij kwam uit het dal, en met de stem van
Jim Waite en van Michael riep hij: ,,Je bent een bastaard, een
moordenares en een bastaard! Ik ga met haar trouwen. Ik wil je
nooit van mijn leven meer zien. Ik zal je mijn hele leven blijven
haten. " Ze kwamen langs het huisje waar hij was verwekt, het
smerige huisje met het kapotte dak. Michael had haar eens daarheen
meegenomen. Ze waren te paard gegaan tot aan het gapende gat zonder
deur en hij had haar gewezen waar de zwervers sliepen. Ha! ha! ha!
ha! Ze moest inwendig lachen. Hij was verwekt op die smerige vloer;
zijn moeder en zijn vader waren geen haar beter dan die zwervers.
Haar tante Constance was een zwerfster, een publieke vrouw, en hij,
wat verbeeldde hij zich wel dat hij haar kon afwijzen? Hij had haar
gebukt onder de lasten van de hele wereld achtergelaten, hij had
haar hart uit haar lichaam gebrand, zodat ze geen andere gevoelens
meer had, maar hij zelf zou wel gevoel houden; zijn hele leven en
iedere keer dat hij naar zijn moeder keek zou hij haar haten. O, ze
hoopte dat hij haar zou haten; ze hoopte dat haar tante Constance
haar hele verdere leven doodongelukkig zou zijn. De stem van de
wind werd steeds krachtiger, hoe dichter ze bij het dal kwamen; hij
huilde in haar oren toen Brigie het wagentje buiten het hek van het
huisje tot stilstand bracht. Maar even voordat het paard zijn
laatste been had neergezet, sprong ze van het bankje en maakte dat
ze wegkwam. Ze hoorde een stem roepen: „Barbara! Barbara! Kom
terug. Doe niet zo mal, kom terug! Toe alsjeblieft, Barbara! Hoor
je me?" Blijkbaar was Brigie vergeten dat ze niet kon horen. Haar
geest was nog voldoende helder om zich de ongerijmdheid van deze
reactie te realiseren. De schemering begon te vallen en ze holde
maar voort, steeds maar door, tot het ogenblik dat ze niets meer
zou voelen.