6

Het was de dag voordat Peter weer op tournee zou gaan. Ze waren in Aberdeen en zaten in de geriefelijke spreekkamer van dokter Kramer, de kinderarts die door dokter Johnson was aanbevolen.

Dokter Kramer was even lang als Hamish Mclntyre, maar veel breder, een reusachtig grote man. Maar zijn stem was iel, in tegenstelling tot zijn bouw. Hij zei op zangerige toon: 'Je bent een heel grote kerel voor je leeftijd. Hoe oud zei je dat je bent?' Het grote gezicht keek stralend naar het gezicht van het kind en Charles glimlachte terug en met een ondeugende blik in zijn ogen antwoordde hij de lange man: 'Ze z... zeggen, meneer, dat ik vier jaar ben.'

Dokter Kramer wisselde een snelle blik met de ouders die aan de andere kant van het bureau zaten. Toen keek hij weer naar Charles en zei zacht: 'Hebben ze dat gezegd? Nou, ik dacht dat je veel ouder zou zijn. Wanneer ben je jarig?'

Het kind aarzelde even, het was alsof hij nadacht. Toen zei hij: 'Voor Kerstmis.'

'Prachtig. Prachtig.' De grote man schoof ongemakkelijk in zijn stoel heen en weer en zei: 'Ik begin een erg oude man te worden en bukken gaat me een beetje moeilijk af. Zou je er bezwaar tegen hebben als ik je hier op het hoekje van mijn bureau til, zodat we elkaar aan kunnen kijken?'

Hij was niet van plan op een antwoord te wachten, maar toen Charles 'Nee, nee' zei, was de grote man even uit het veld geslagen. Maar hij glimlachte en zei: 'Uitstekend.' Toen stak hij zijn handen uit en tilde de jongen op het eind van het bureau, en eenmaal daar keek Charles naar zijn ouders die met min of meer uitgestreken gezicht aan de andere kant zaten en hij glimlachte naar hen. Het was een geruststellende glimlach, en toen zijn moeder naar hem terug glimlachte, zei hij: 'Meneer Mac zou hierom hebben gelachen.'

Deze schijnbaar vreemde reactie bracht een vragende blik van dokter Kramer teweeg, gevolgd door: 'En wie is die meneer Mac?'

Riley antwoordde: 'Hij is onze vriend. Hij zorgt voor het huis en de tuin en hij helpt mijn vrouw met alles wat er moet gebeuren. Hij is erg op Charles gesteld, en Charles op hem.' Hij zweeg even en glimlachte. 'Ze spelen veel samen.'

'Juist ja.' Het grote gezicht was nu vlak bij dat van Charles en hij zei: 'Is dat de meneer Mac die net zo hard kan springen en hollen als jij?'

Charles stak zijn armen in de lucht en maakte een wapperend gebaar terwijl hij met zijn hakken tegen het bureau schopte. 'We vliegen... of' - hij knikte - 'we proberen te vliegen.'

Dokter Kramer pakte Charles' handen vast, bracht ze naar voren en zei: 'Nou, lang niet iedereen kan vliegen. Dat is erg moeilijk. Zelfs de vogels vinden dat heel moeilijk, en jij en meneer... Mac worden dan vast erg moe?'

Er kwam niet meteen antwoord. Het was alsof het kind nadacht. Toen hield hij zijn hoofd scheef en zei: 'Niet echt moe, ik wil dan alleen maar...' Toen hij zweeg, wachtten ze allemaal, en ten slotte zei dokter Kramer, nu zachter: 'Wat gebeurt er wanneer je moe bent? Dan wil je alleen maar slapen?'

Het antwoord kwam snel en abrupt. 'Nee! Nee, niet slapen, alleen maar...' Opnieuw was het alsof het kind nadacht, en toen riep Kramer uit: 'We zullen dat vliegen even vergeten. Maar als je er ooit in slaagt te vliegen, moet je meteen naar me toe komen om me te laten zien hoe je dat doet. Beloof je dat?'

De twinkeling was terug in Charles' ogen toen hij opzij keek en er lag weer die oude begrijpende uitdrukking op zijn gezicht toen hij zijn ouders aankeek, en het antwoord dat hij gaf was een hoge, schaterende lach.

Dokter Kramer belde, en toen er een deur openging en er een zuster binnenkwam, zei hij: 'Dit is jongeheer Charles, zuster, en hij zou graag al uw speelgoed, uw blokken en zo, in uw kamer willen zien. Ga je mee met de zuster?'

De laatste woorden waren tot de jongen gericht, en zijn gezicht, dat nu niet meer vrolijk keek, kreeg een behoedzame uitdrukking. Hij keek zijn moeder aan, maar Riley zei: 'Het is hier heel dichtbij.

Er zijn erg leuke spelletjes. De zuster zal ze je laten zien.'

'Ga jij ook mee, pappie-man?'

'Nee, lieverd, jij gaat met de zuster mee.' Nyrene sprak nu en het kind ging snel op zijn knieën zitten, keek zijn moeder aan en zei: 'Nee, mamma. Niet ik alleen.'

Riley en Nyrene keken elkaar even gespannen aan, toen zei Riley tegen dokter Kramer: 'Is het goed als ik met hem meega?'

'Uitstekend. Uitstekend. Ik weet zeker dat u ook graag met blokken wilt spelen. En terwijl u weg bent kunnen mevrouw Riley en ik hier een gezellig praatje maken. Wat dacht u daarvan, mevrouw Riley?'

'Dat lijkt me heel gezellig.'

De zuster liep met hen de spreekkamer uit en iets verderop in de gang naar een andere kamer waar lage tafeltjes waren met gekleurde blokken in allerlei vormen en afmetingen.

In de spreekkamer keek Nyrene dokter Kramer aan en hij zei: 'Ik kan één vrees bij u wegnemen, mevrouw Riley, en dat is de vrees waarvan ik weet dat alle moeders die in deze situatie hebben: de jongen is niet geestelijk gehandicapt.'

Het woord 'goddank' klonk niet hardop, maar Nyrene zei: 'Maar er is toch iets wat niet in orde is?'

Kramer leunde achterover in zijn stoel en zette zijn vingertoppen tegen elkaar. Hij zei: 'Ik kan op dit moment nog niet helemaal aanwijzen wat het is. Het enige wat ik nu kan zeggen is dat het kind intelligent is en een scherpe geest heeft. Beslist, zeer scherp. Maar hij is veel actiever dan je gezien zijn leeftijd zou verwachten.'

'Ja, dat hebben we vaak gedacht, vooral als hij weer zo'n stille periode heeft.'

'Beschrijft u die eens.'

Dit deed Nyrene, en toen ze klaar was zei hij: 'Er zijn geen toevallen geweest, niets speciaals?'

'Nee, afgezien van extreme inspanning van tevoren.'

'Ik denk dat de zuster zal bevestigen dat hij vermoedelijk dyslectisch is.'

Nyrene knikte snel en zei: 'Ja, daar heb ik ook aan gedacht, daar hebben we allebei aan gedacht. Maar dat is toch niet zo erg? Ik bedoel, je hebt acteurs en actrices en aanzienlijke mensen die dyslectisch zijn.'

'Jazeker, dat klopt. Bovendien kan er nu veel aan gedaan worden. Het is geen ziekte, het is een hindernis. Waar we volgens mij meer over te weten moeten zien te komen is deze vermoeidheid, of dat slapen terwijl hij nog wakker is. En u hebt de indruk dat het niet alleen door extra inspanning wordt veroorzaakt maar dat het zich vooral voordoet wanneer hij alleen wordt gelaten. Dat wil zeggen, als geen van u beiden in de buurt is. U zegt dat uw personeel de leemte niet kan opvullen die uw afwezigheid achterlaat?'

'Inderdaad. Hij houdt veel van hen. Maar toen ik onlangs met mijn man wegens familieomstandigheden een paar dagen van huis was, hebben ze drie of vier dagen lang veel problemen met hem gehad. Hij heeft toen het grootste deel van de tijd van die stille perioden gehad.'

'Ik denk dat dit een afzonderlijk probleem is. Maar laten we nu even gaan kijken wat voor vorderingen hij hiernaast heeft gemaakt.'

Toen ze opstonden, keek ze hem strak aan en vroeg: 'Zouden die zogeheten stille perioden erop kunnen wijzen dat hij een zeldzame psychische aandoening heeft?'

Hij keek haar aan en zei: 'Tja, mevrouw Riley, dat kan ik nog niet beoordelen. Ik zal hem hier een aantal keren moeten testen. En de fysieke kant moet nog helemaal worden bekeken. Maar maakt u zich geen zorgen. Zoals ik hem nu zie, denk ik niet dat er iets is wat erop wijst dat hij niet tot een normale jongen zal opgroeien.'


Toen Nyrene de volgende dag bij dokter Johnson verslag uitbracht van het gesprek bij dokter Kramer, bleek hij al enig bericht te hebben ontvangen, want hij zei tot haar verbazing: 'Dus, hij denkt niet dat het autisme is. Ik had me dat nog afgevraagd. Maar zo zie je maar weer, je leert steeds meer. En hij weet waar hij het over heeft, dokter Kramer. Wat dyslexie betreft, dat is niets om u zorgen over te maken, tegenwoordig niet meer.'

Toen ze de vorige avond in elkaars armen hadden gelegen, had ze Riley gevraagd: 'Als David het stadhuis kan bemachtigen, ga jij dan terug?'

'Meteen, liefste, liever vandaag dan morgen. Ik heb er de afgelopen dagen heel veel over nagedacht. We zouden een van die appartementen kunnen huren die ze van plan zijn te bouwen. Waarom niet?'

Het bleef even stil voor ze zei: 'Ik zou niet met je mee kunnen, hè?'

'Nee?' vroeg hij. Het bleef opnieuw stil, en toen zei hij: 'Maar misschien is hij tegen die tijd wel een heel stuk beter. Ik heb vertrouwen in die man.'

'Ja, je hebt gelijk. Maar tot die tijd zou je ieder weekend thuis kunnen zijn. En tegen die tijd heb ik misschien mijn' - ze benadrukte het woord - 'mijn toneelschool van de grond gekregen.' Ze lachte.

'Ja.' Hij steunde op een elleboog en keek in haar gezicht, dat een lichtkrans had door de roze kap van het bedlampje, en hij zei: 'Denk eens goed na, liefste. Je hebt hier geweldige mogelijkheden. De schuur zou een prima omgeving zijn en, zoals Mac gisteren zei, je hebt ernaast twee stallen die tot kleedkamers met een douche kunnen worden verbouwd. Hij leek daar nogal op gebrand, zolang hij maar in staat is de groentetuin uit te breiden. Hij en zijn groenten! Hij begint nog eens een groentehandel, wacht maar af.'

'Dat zou helemaal niet zo'n gek idee zijn, met al dat land dat braak ligt.'

'Hoor eens, liefste, als jij die school hebt opgericht, zul je meer dan genoeg te doen hebben. Het is een geweldig idee. En als ik weer een vaste aanstelling bij The New Palace kan krijgen, nou, wat willen we dan nog meer?'

Haar stem klonk laag en omfloerst. 'Helemaal nooit meer van jou gescheiden worden, liefste. Want ik verlang zo naar je, elk moment dat je weg bent.'

'Maar hoe dacht jij dat ik me voelde? Er zijn tijden dat ik wil zeggen: ‘Loop naar de hel! Ik heb er genoeg van!’ En dan wil ik gewoon weg. En iedere keer dat ik een andere vrouw zie, vergelijk ik haar met jou, vooral op het toneel. U weet het misschien niet, mevrouw Riley, maar ik ben ervan beschuldigd niet voldoende genegenheid te tonen in de liefdesscènes.'

'Ik ben blij dat te horen, meneer Riley, want ik... nou ja, ik vrees de dag dat u misschien naar een andere vrouw kijkt en er geen vergelijking volgt.'

'Nooit! Nooit!' Ze lagen dicht tegen elkaar aan en hij benam haar bijna de adem doordat hij haar stijf tegen zich aan drukte en herhaalde: 'Nooit! Luister, liefste, dat zal mij nooit overkomen. Niets of niemand kan tussen ons komen. Ik weet dat diep in mijn hart. Niets of niemand. Prent dat nou maar in je dwaze hoofd.'

Ze had hier niets op gezegd, maar ze had hem bemind en ze waren in slaap gevallen. En de volgende morgen was er weer een nieuwe dag.