2

Ze had hem opgehaald van het station in Peterculter en ze had zich moeten beheersen om niet naar hem toe te hollen toen ze hem uit het rijtuig zag springen. Maar hij holde naar haar toe, en holde meteen verder terwijl hij riep: 'Ik heb een kist in de bagagewagen staan.'

Toen ze een minuut later naast zijn volgepropte weekendtas, zijn gebruikelijke reiskoffers en een houten kist stond, zei ze: 'Wat heeft dit in hemelsnaam allemaal te betekenen?'

'Bemoei je met je eigen zaken, mens. Kom, laat me je eerst een knuffel geven.'

'Nee, nee! Kijk, daar heb je de mevrouw van de...'

'De mevrouw van de dinges kan de pot op!'

Hij kuste haar en zei toen: 'Denk je dat jij mijn weekendtas kunt dragen?'

Ze tilde hem op en zei: 'Wat heb je hier in hemelsnaam in gestopt? Bakstenen?'

Hij gaf geen antwoord maar pakte de koffers, wees naar de houten kist en zei: 'Ik zal die zo meteen ophalen. Staat de auto op de parkeerplaats?'

'Ja, natuurlijk.'

Tien minuten later reden ze op de hoofdweg en hij slaakte een diepe zucht, leunde met zijn hoofd achterover, stak zijn voeten zo ver mogelijk voor zich uit en riep met een hoge falsetstem: 'Wat is het leven toch geweldig!' Ze schoot in de lach en zei toen: 'Wat is er gebeurd dat het leven zo geweldig is?'

'Doe niet zo stom, mens...' - hij imiteerde nu de stem van Fred Beardsley - 'ik ben toch zeker thuis? En jij bent slechts centimeters bij me vandaan. Wat heb je nog meer voor verklaring nodig?'

'O, Peter!'

De klank van haar stem maakte dat hij rechtop ging zitten, hij boog zich naar haar toe en kuste haar in de hals, waardoor ze bijna tegen een tegemoetkomende auto botsten. 'Doe niet zo... Doe niet zo dwaas! Zie je nou wat ervan komt? Ik wed dat die man me verwenst.'

'Hij zou niet durven.' Hij leunde weer achterover en keek uit het raampje terwijl hij rustig zei: 'Ik hou van dit landschap. En ik denk dat ik er de komende tien weken of langer veel van kan genieten.'

'Echt?'

De auto zwenkte opnieuw.

'Hoe moet het dan met de pantomime?'

'Die heb ik afgewezen.'

'Nee toch zeker! Je bent dol op pantomime.'

'Ja, dat weet ik wel, maar als ik die had aangenomen, had ik een zekere vrouw achter wie ik al een tijdje aan zit, niet veel kunnen zien.'

'O, Peter, Peter, niet doen.' En toen hij weer naar haar toe wilde schuiven, zei ze: 'Nee, niet bewegen! Ik wil een beetje doorrijden zodat we snel thuis zijn. Geen capriolen meer, anders eindigen we nog in de sloot.'

Toen ze van de hoofdweg afdraaiden naar een smal weggetje door het bos, ging hij rechtop zitten en citeerde, opzettelijk fout: 'En staat het huis op het land boven de Die, en serveert men thee om klokkie drie?'

Toen ze langs een bosje met grove dennen, links van het pad, reden, was er rechts een hoge, groene haag die abrupt werd onderbroken door een enorm houten hek dat toegang gaf tot een oprijlaan die Nyrene nu insloeg, terwijl ze lachend opmerkte: 'Arme Rupert Brooke. Dat heeft hij niet verdiend.'

De oprit was breed en ongeveer dertig meter lang, voordat hij uitkwam op een binnenplaats die aan één zijde door het huis werd begrensd. Aan de overkant stond een rij bijgebouwen: drie stallen, een tuighuis, en een houtopslag, en aan de verste zijde stond iets wat op een grote schuur leek, vanaf het eind van de bijgebouwen tot aan een poort tegen het huis, die naar een moestuin erachter leidde.

Het stenen gebouw met gedeeltelijk vakwerk werd nu als garage gebruikt, en toen de auto naderde, kwam er uit de wijdopen deuren een lange, magere man met een wollen muts met een grote pompon op de kruin te voorschijn. De huid van het smalle gezicht was dusdanig verweerd dat het rood bijna net zo fel was als dat van de muts.

Vlak voor de auto tot stilstand was gekomen trok hij het portier open, keek Peter aan en zei: 'Zo, dat is dus weer gelukt.'

'Ja, Mac, dat is weer gelukt en het werd hoog tijd.'

'Net wat u zegt, het werd hoog tijd. Vier weken is heel lang om weg te zijn.'

Toen Riley buiten stond rekte hij zich uit en zei: 'O, deze lucht hier! Is alles goed, Mac?'

'Meneer, had u dan anders verwacht? Met uw vrouw is alles prima, beter dan ooit; de kleine jongen is net zo tierig als altijd, hij is op dit moment bij zijn tante Ivy; en wat mevrouw Tommy Atkins betreft.. . had u gedacht dat zij zou veranderen?'

Riley tilde de koffers uit de bagageruimte van de auto en zei lachend: 'Ze zal je nog eens een ‘mevrouw Tommy Atkins’ om je oren geven als ze je hoort.'

'Maar ze hoort me heus niet. Als er mensen bij zijn is zij mevrouw Atkins voor mij, net zoals ik voor haar meneer Mclntyre ben, maar weet u, zoals ik al eerder heb gezegd is ze het meest bangelijke wezen dat hier tot ver in de omtrek te vinden is.'

'En wiens schuld is dat dan wel?' zei Nyrene lachend. 'Jij met je verhalen over kobolden en boskabouters. Het is een wonder dat Charles niet ook doodsbang is, met alle verhalen die jij hem steeds vertelt.'

'Nou, het is heel grappig, maar...' Mac wilde de houten kist uit de kofferruimte tillen, maar hij verbaasde zich over het gewicht en zei: 'Allemachtig! Zo te voelen hebt u een partij schroot meegenomen. Waar moet ik dit laten?'

'In de hoek van de schuur, en laat de kleine jongen er niet bij in de buurt komen, want het is een echte modeltrein met toebehoren, voor Kerstmis.'

'Dat is leuk! Daar zal hij blij mee zijn.' Mac tilde de kist op en liep ermee naar de schuur.

Toen hij terug was, zei hij tegen Riley, die de koffers al uit de auto had gehaald: 'Geef die maar aan mij.' Hij keerde terug naar zijn gespreksonderwerp en zei tegen Nyrene: 'Wat ik u net wilde vragen: hebt u de kleine jongen ooit bleek zien worden door mijn verhalen? Hij danst gewoon om me heen, alsof hij bij het volkje uit het bos hoort. Trouwens, ik kom daar net vandaan,' - hij knikte naar het huis - 'en ik heb de haard aangemaakt. Die brandt nu lekker. Die vrouw! Ze zou hem uit laten gaan waar ze bij zit. Maar ze had in elk geval het benul de koffietafel er vlakbij te zetten. Dat zag er gezellig uit. Ja, heel gezellig.'

Nyrene en Riley schoten in de lach toen ze hem met de koffers naar de keuken zagen lopen. Daarna liepen ze met hun armen om elkaar heen geslagen langs de zijkant van het huis naar de voordeur.

Riley deed net als altijd een stap achteruit om omhoog te kijken naar de gevel van deze bovenmaatse cottage die hij vanaf het eerste begin zo mooi had gevonden. Het was een natuurstenen huis met een houten bovenbouw, het had met houtsnijwerk versierde eiken balken die omhoogliepen tot aan de dakspanten die de diepliggende ramen overschaduwden.

Het dak was heel fraai, met grote dakpannen waarvan de nok naar twee fraai versierde schoorstenen liep, aan weerszijden van het langwerpige huis.

Ze stapten over de drempel. Hij trok haar tegen zich aan en zei: 'Zal ik jou eens wat zeggen? Ik denk dat ik nog meer van dit huis hou dan dat ik van jou hou.'

'Ja, dat weet ik. Dat is de reden waarom je met mij bent getrouwd.'

Ze slaakte een gesmoorde kreet toen ze tegen hem aan werd gedrukt en ze beantwoordde zijn kus. Toen duwde ze hem van zich af en zei: 'Laten we naar binnen gaan.'

Ze holde bij hem vandaan de lange kamer door en ging toen door een deur naar de keuken, hij bleef staan om zijn jas uit te doen. Net als buiten was het alsof alles hier nieuw voor hem was.

De kamer - een grote ruimte die zowel zitkamer als eetkamer was - was zo'n vijftien meter lang en bijna acht meter breed, en was, net als de aangrenzende keuken, die ooit als koeienstal had gediend, met een hoog dakgewelf uitgerust. De grote balken die het dak steunden, werden op hun plaats gehouden door al even indrukwekkende spanten. Links van hem leidde een royale eiken trap naar een smalle galerij waar diverse deuren op uitkwamen. De trap werd door vier eiken palen gesteund, zodat er een bruikbare open ruimte overbleef.

Hij liep langzaam door de kamer naar het houtvuur dat in een korf in de natuurstenen haard brandde, met ernaast twee grote ijzeren honden waartegen wat ijzers, een pook, een vork en een vuurtang lagen om de brandende blokken te kunnen opstapelen. De ingebouwde bankjes naast de ijzeren honden waren te dicht bij het vuur om aangenaam op te kunnen zitten.

De stenen schoorsteenmantel bevatte slechts een stel koperen kandelaars, met ertussen een uitstalling van tinnen bekers. Aan de muur, aan weerskanten van de haard, hingen grote schilderijen, het ene met een afbeelding van een landschap bij avond, met een mooi boerenmeisje met een korenschoof op de arm, het andere schilderij was warmer van tint en beeldde een Franse dame aan het hof af met een boezem die deels was bedekt met kant dat zo echt leek dat je de indruk kreeg het van het doek te kunnen plukken. Er werden discussies gevoerd over de vraag of het een echte Boucher was. In dat geval moest het nu een fortuin waard zijn.

De hele kamer had een natuurstenen vloer die slechts hier en daar te zien was, want het grootste deel ervan was bedekt met drie grote en schitterend gekleurde Chinese tapijten. Voor de haard lag een lang wit kleed en erachter stond een lage bank met aan weerszijden bijpassende fauteuils. In de kamer stonden diverse antieke meubelstukken.

Het bankstel was bekleed met een lichte tint blauw velours die paste bij de gordijnen van de twee hoge ramen aan weerszijden van de deur. Er was een derde raam aan het verste einde van de kamer waar hij nu naar keek, want voor dat raam stond de lange eetkamertafel met hoge stoelen waarvan de rugleuningen met leer waren bekleed.

Er hingen aan deze kant geen schilderijen aan de muren omdat het licht uit het raam, dat op de glimmend gewreven meubels werd weerkaatst, voor voldoende variatie zorgde.

Rileys gezicht stond ernstig toen hij in de kamer om zich heen keek. Toen hij voor het eerst in dit huis was gekomen had hij ook zo staan kijken, verbijsterd over het unieke en de schoonheid van dit alles. De kamer leek nog precies zo, er was niets veranderd, en hij wist nog dat hij had gedacht: god, wat ben ik een geluksvogel. Die woorden waren bijna als een gebed uitgesproken, en in gedachten sprak hij ze steeds weer uit. Hij had haar, die geweldige, geweldige vrouw, en zij had dit huis. Hij had dit huis nu ook en hij was meneer Riley. Hamish Mclntyre had hem als eerste zo aangesproken, zonder met zijn ogen te knipperen om zijn jeugdige uiterlijk. Hij mocht Hamish graag, het was een goeie vent. Hij had een aangeboren gevoel voor humor en hij wekte de indruk dat hij zich van God of gebod niets aantrok, maar op zondag zat hij altijd in de kerk. En als de rondtrekkende dominee toevallig op een bepaalde zondag kwam preken en hij maakte wat grapjes - heel verbazingwekkend voor een dominee - dan kwam Hamish naar hem toe om ze door te vertellen. Er was nooit iets akeligs of zelfs maar pikants aan deze mopjes, maar zoals hij altijd zei begrepen maar weinig vrouwen waar een man om moest lachen.

Ja, hij mocht Hamish graag en hij hield van dit huis en hij aanbad zijn vrouw. Hoe meer hij haar zag, hoe groter zijn liefde werd. Maar zo'n liefde had een hongerige zijde. Wanneer hij op tournee was, miste hij haar vreselijk. Af en toe voelde hij een opwelling om alles eraan te geven en naar huis te snellen en te zeggen: 'Ik blijf in de buurt, ik zoek een gezelschap in Edinburgh, zodat ik minstens één dag per week naar huis kan.' Maar als dit gevoel hem te machtig werd, maakte hij zichzelf altijd duidelijk dat hij zich niet moest gedragen als een verliefde puber. Hij had een vrouw en een kind die hij te eten moest geven. Goed, ze had dan wel geld van zichzelf, maar daar wilde hij geen penny van aanraken. Nee! Dat was het enige waarover ze het oneens waren, het gebruik van haar geld. Ze kon ermee kopen wat ze wilde, maar hij zou voor het brood op de plank zorgen. Ze had wel eens tegengesputterd en hem voor de voeten geworpen dat er zelfs voor de beste acteurs zoiets als rustperioden bestond, en hij had gezegd dat hij zich daar terdege van bewust was en dat hij in zulke tijden wel losse klusjes zou nemen.

Het innemen van dit standpunt had hem mentaal geholpen om jaren te winnen. Hij kon zichzelf nu als man beschouwen. Maar had hij zich niet altijd al een man gevoeld?

'Wat is er aan de hand, liefste?'

Hij draaide zich om, knipperde met zijn ogen en zei: 'Aan de hand? Niets. Wat zou er aan de hand kunnen zijn? Ik ben thuis... Ik ben thuis... Ik ben thuis.' Hij nam haar opnieuw in zijn armen, maar nu duwde ze hem voorzichtig een eindje van zich af. 'Je ziet er bezorgd uit.'

'Bezorgd? Waar zou ik me nou bezorgd over moeten maken?'

Hij liet haar los, draaide zich om en viel op de bank neer. Daarna trok hij haar op een knie en zei: 'Nyrene... Nyrene. Wat moet ik toch met jou?'

'Hetzelfde als altijd, namelijk, mij m'n zin geven, en tegen me liegen zodra je dit huis binnenkomt, tot het weer tijd is om te gaan.'

Hij staarde haar even aan. Toen stak hij een hand uit, streelde haar zacht over de wang en zei: 'Ik aanbid je en ik heb je nodig. Ik begeer je. Ik heb je zo vreselijk hard nodig dat ik af en toe wou dat ik je nooit had gezien. Echt waar... Ik had vroeger altijd de pest aan al die sentimentele liedjes op de radio en de televisie over de liefde. Ik zette het ding altijd vol weerzin uit. Maar nu ben ik er zo vol van dat het af en toe ondraaglijk wordt. Ik kijk naar de meisjes in de cast. Ze lopen niet goed, ze hebben geen houding, ze praten niet goed. Je hebt geen idee dat jij in een stilte meer kunt leggen dan zij in een zin, ze zijn zo stuntelig.'

Er lag geen glimlach op haar gezicht toen ze zei: 'Ze zijn alleen maar stuntelig, lieverd, omdat ze nog jong zijn. En ik kan alleen maar recht lopen, goed praten, en mijn stiltes beheersen omdat ik een vrouw van middelbare leeftijd ben.'

Hij lachte en kuste haar. Toen zei hij: 'En, wat zou deze vrouw van middelbare leeftijd ervan zeggen om nu meteen naar bed te gaan, ter plekke? Ik moet direct uitzoeken of ze al begint te verleppen.'

'Zeer zeker niet! Ik wil een kop thee en ze kunnen elk moment binnenkomen, en het zou me niets verbazen als Ken hen brengt. Laat me los.'

Frustratie. Frustratie. Toen hij haar losliet knikte hij naar haar en zei: 'Ik denk dat ik vanavond hoofdpijn heb.'

'U denkt maar, meneer Riley. Hebt u vanavond gerust hoofdpijn. Mij best.'

In de keuken zette Nyrene de ketel op de plaat van het Aga-fornuis, daarna deed ze de thee in de pot en stond te wachten. Het zou maar een minuut duren voor het water begon te koken. Het was nu drie uur. Het duurde minstens vijf uur voor ze naar boven konden gaan, maar ze wist niet of haar lichaam zo lang nog kon wachten. Hij had gezegd dat hij haar aanbad. Hoe moest ze onder woorden brengen hoeveel ze van hem hield? Door liefde verteerd was een beter begrip. Zijn afwezigheid was iedere keer een marteling voor haar en ze kon hem niets van haar verdriet laten merken, want ook al had ze hem het liefst de hele tijd naast zich, toch wist ze dat acteren zijn leven was, en dat hij verloren zou zijn als hij dat niet kon doen. Ze had gedacht dat haar gevoelens in de loop der jaren minder zouden worden, in een patroon zouden passen, misschien zelfs moederlijk zouden worden. Maar nee, ze waren hoogstens nog sterker en vuriger geworden. En ze merkte nu dat ze zich voortdurend afvroeg wat er zou gebeuren als er iemand tussen hen zou komen, en dat kon gebeuren. Die stuntelige meisjes over wie hij het had waren allemaal heel aantrekkelijk. En hoe onhandig ze ook waren, ze waren in elk geval nog jong en dat woog nog altijd op tegen haar leeftijd.

Aan de andere kant kon hij ook omkomen bij een ongeluk met de trein of met een auto. Nou, dat kon ze verdragen. Ja, dat zou ze kunnen verdragen, maar niet een andere vrouw. Ze hoopte dat het op die manier zou gebeuren, liever dan dat hij lang genoeg zou leven om te zien hoe ze werkelijk was, want dan zou hij vriendelijk doen en niet langer verliefd. Ach, wat bezielde haar toch? Hij was nu thuis en hij zou weken thuisblijven. En ze moest hem vertellen wat Fred had verteld over wat er met The Little Palace gebeurde. Maar daar was een oplossing voor, dat wil zeggen, als die plannen ooit verder kwamen dan de tekentafel. Jawel, dat kon de oplossing zijn. Doe niet zo gek! Wat maakte het uit? Ze werd uit haar neerslachtige overpeinzingen opgeschrikt door het geluid van tumult buiten. Er vloog een deur open, en er holde een kleine, verbluffend blonde en mooie jongen de kamer binnen. Hij liep Nyrene bijna ondersteboven toen hij zich tegen haar aan wierp en hij riep: 'Mamma! Mamma! Bruce is er. Bruce.'

'Rustig, rustig. Is Bruce er?' Nyrene keek naar mevrouw Atkins, die zich van haar jas en haar wollen muts ontdeed, en zei: 'Meneer Wakefield komt morgen met hem langs.' Maar Hamish Mclntyre onderbrak haar: 'Onzin! Die hond weet de weg veel beter dan zijn baas. Dat beest staat morgenvroeg aan de deur te snuffelen. Meneer Wakefield zoekt gewoon een excuus om op bezoek te komen.' Toen ging hij, na een korte stilte, verder: 'Ik moet weer weg, mevrouw. Ik ga weer. Ik hoef u geen goedenavond te wensen, u hebt uw man terug en de kleine jongen is ook weer thuis. Allemachtig, hij weet een kudde paarden nog moe te krijgen, die vlaskop! Goedenavond allemaal. Goedenavond.'

Nyrene glimlachte, en haar stem was zacht toen ze zei: 'Goedenavond, Mac.' En alles wat ze verder nog had willen zeggen bij wijze van dank voor het naar huis vergezellen van dit groepje, werd door haar zoon overstemd toen hij riep: 'Tot morgen, meneer Mac, tot morgen, pret... pret.'

'Jawel, vlaskopje, dat wordt morgen dolle pret. Maar mondje dicht, knul. Mondje dicht.'

Toen de deur achter de Schot was dichtgevallen nam Nyrene, die nu met het kind op haar knie op de bank zat, zijn gezicht in haar handen en fluisterde: 'Wat is er morgen voor dolle pret? Wat zijn jullie tweeën van plan?'

Het kind schaterde het uit, maar mevrouw Atkins zei: 'Die man, mevrouw, ik krijg er wat van. We wisten heus zelf de weg wel, maar hij stond daar aan het begin van het bos als een hert dat over zijn kudde waakt. Weet u, hij was net een schilderij in het huis van mijn oma, en daarop stond een grote eland boven op een heuvel de wereld te overzien, en zo was hij ook: als je hem een gewei had gegeven, mevrouw, en nog een paar benen erbij, dan had je een echte hertenbok gehad, en een bronstige ook! De dingen die je over die man hoort!'

Nyrene lachte inwendig. 'Wat is het laatste nieuws deze keer?'

'O, hij heeft achter de een of andere vrouw uit Peterculter of zo aan gezeten, heeft haar verleid.'

'Ach, mevrouw Atkins, dat zijn vast allemaal praatjes. Wanneer heeft Mac nou tijd om achter iemand aan te zitten? Hij is hier bijna ieder uur van de dag, behalve op zondag. En zelfs op die kostbare dag komt hij nog wel eens langs. Het zijn allemaal praatjes.'

'Waar rook is, is vuur, mevrouw. Waar is meneer Peter trouwens?'

'Ik ben hier,' zei een stem vanaf de andere kant van de kamer, 'maar er is niemand die belangstelling voor mij heeft. Niet als de liefdesrelaties van de grote Schot worden besproken.'

Het kind sprong van Nyrenes knieën, holde de kamer door en landde met een sprong in Rileys armen, zodat deze achterover tegen de paal van de trap tuimelde en riep: 'Kalm aan, zeg! Kalm aan, jij woesteling!'

'Pappie-man.'

Het kind greep Riley bij de neus en herhaalde: 'Pappie-man, thuis.'

'Ja, je pappie-man is thuis.'

Het woord 'man' achter 'pappie' was ontstaan uit het feit dat het kind, dat Riley in zijn eerste en tweede levensjaar slechts af en toe had gezien, hem iedere keer als man aansprak en het had zowel Riley als Nyrene tijd en veel herhaling gekost voordat hij had begrepen dat die man zijn vader was. Het leek echter of de naam van zijn vader niet compleet was tenzij hij er dat 'man' aan toevoegde. De man. Eerst had hij de woorden afzonderlijk gezegd: 'Pappie man.' Maar na verloop van tijd waren ze samengesmolten. Waarop Hamish scheen te hebben gezegd dat het eerder 'papiermand' leek en dat zijn vader toch zeker geen prullenbak was.

Riley werd door zijn zoon de kamer in getrokken en al gaande maakte hij kleine sprongetjes.

Aan het eind van de kamer liet de jongen de hand van zijn vader los, holde naar mevrouw Atkins, trok haar aan haar rok en riep: 'Pie-ano!'

'Hij wil pianospelen,' zei mevrouw Atkins.

'Wil hij pianospelen?' zei Riley. 'Maar we hebben helemaal geen piano.'

'Nee, maar zijn oom Ken heeft er wel een, en hij heeft hem met twee vingers ‘Altijd is Kortjakje ziek’ leren spelen. En dat vond hij prachtig. We konden hem er gewoon niet vandaan krijgen.'

'Wat?' Peter en Nyrene lachten nu allebei.

'Ach, het is heel makkelijk te spelen.'

Ze begon te zingen en het kind zong vrolijk mee. Toen begon hij opeens rondjes om de bank te hollen en op de stoelen te springen, tot Riley hem greep en zei: 'Zo, nu is het wel genoeg! Hou op. Je weet wat mamma heeft gezegd: binnen loop je en springen doe je buiten. In huis moet je lopen, als je wilt springen ga je naar buiten.'

Het jochie zei niets. Hij stond Riley aan te kijken, met zijn armen uitgestrekt naar de schouders van zijn vader en zijn stem werd vreemd rustig toen hij smekend zei: 'Pappie-man.'

Riley pakte hem snel op en liep haastig naar de bank om hem in de armen van zijn moeder te leggen. De lachende blik van het kind was veranderd in een treurige en het vreemde was dat zijn hele lichaam tot rust leek te zijn gekomen. Het was niet echt slap, maar wel heel stil. Het was een toestand die Riley onrustbarend vond, maar Nyrene was er meer aan gewend. De dokter had hun niet kunnen vertellen wat er aan het kind mankeerde, behalve dat het een soort ontspanning was die volgde op uitputting die door extreme activiteit was veroorzaakt.

Riley keek naar Nyrene en vroeg zacht: 'Hoe vaak, de laatste tijd?'

'Sinds de laatste keer dat jij hier was niet éénmaal.'

'Echt niet? Denk je dat het komt doordat hij mij ziet?'

'Doe niet zo gek. De vorige maand was het vier keer raak, waarvan één keer een paar uur duurde, zoals ik je heb verteld. Die keer heb ik de dokter weer gebeld.' Ze tikte haar zoon op de wang en zei: 'Kom op, liefje. Denk je dat je zelf naar boven, naar bed, kunt lopen? Je bent nu een grote jongen, toch?'

'Mamma.' De stem klonk helder, maar hij voegde er zonder iets van een kinderlijke toon aan toe: 'Ik ben moe.'

Er was nog iets anders aan deze aanvallen dat ze vreemd vonden. Als hij zoiets had, sprak hij zonder aarzeling. Meestal duurden deze perioden kort, misschien een paar uur, maar soms was het een hele dag.

In de langere perioden was het opvallend dat hij altijd een hand wilde vasthouden. Meestal was het de hand van Nyrene, maar soms die van mevrouw Atkins, die er vaak bezwaar tegen maakte dat Hamish Mclntyre zich bij zo'n gelegenheid over de jongen ontfermde, want volgens haar deed het het kind geen goed al dat geklets te moeten aanhoren over de beste plaatsen om in de rivier te vissen en hoe jonge herten worden grootgebracht. Wat haar het meeste stoorde was zijn beschrijving van de kabouters in het bos en van alles wat die uitspookten. Haar haren rezen ervan te berge, hij met zijn praatjes. Maar bij mevrouw kon Mclntyre geen kwaad doen, dus had het geen zin erover te praten.

'Ik draag hem wel naar boven.' Riley nam het kind van Nyrene over en ze liep achter hem aan de trap op.

Toen het kind was uitgekleed en in bed was gestopt, ging Riley naast hem zitten met de kleine hand in zijn hand en hij zei zacht: 'Zal ik je een verhaaltje vertellen?'

Het antwoord was al even zacht maar beslist: 'Nee, pappie-man, nee.'

Riley keek in de ogen die hem aankeken. Ze waren vervuld van iets wat hij niet kon definiëren, hij kon feitelijk de uitdrukking op het gezichtje niet onder woorden brengen. Het was niet engelachtig, nee. De wangen waren rond en licht roomkleurig, en de mond was bij wijze van contrast zachtroze, lippen als twee bloemblaadjes met dauw, die een eindje openstonden zodat er iets van de tandjes te zien was.

Als Riley enigszins uit het veld geslagen was door dit korte antwoord van zijn zoon, werd dit gevoel weggevaagd toen het kind zei: 'Pappie-man?'

'Ja, lieverd, ja?'

'Ga niet weg.'

Hij keek in de ogen van het kind en zag daarin een diepe smeekbede. Zijn kind had gezegd: 'Pappa, ga niet weg.' Niet op de toon van een kind, maar op een toon die een volwassene had kunnen gebruiken.

Hij slikte moeizaam en zei toen: 'Ik ga voorlopig niet weg, heel veel weken niet, en dan gaan we pret maken. En zal ik jou eens wat zeggen?' Hij boog zich naar het gezicht en zei op fluistertoon: 'We gaan een piano kopen en dan kun jij zelf liedjes leren spelen. Wat dacht je daarvan?'

Er verscheen geen glimlach op het gezicht van het kind, eigenlijk was zijn hele uitdrukking opnieuw veranderd, en Riley, die langzaam overeind kwam, begreep dat de jongen opnieuw in een van zijn stiltes was vervallen.

Even later kwam Nyrene de kamer binnen met een blad met een gekookt ei in een porseleinen eierdopje en een bordje smalle reepjes brood met boter. Na het blad op het nachtkastje te hebben gezet kwam ze naast Riley staan en hij zei zacht, zonder naar haar op te kijken: 'Dat zal hij nu wel niet meer willen, hij is in slaap gevallen.' Maar toen hij zijn hand voorzichtig uit die van het kind wilde wegtrekken, bewoog de jongen even onrustig voor hij weer stil ging liggen. Zijn ogen waren dicht, zijn ademhaling was gelijkmatig, zijn hele lichaam was ontspannen en hij had het uiterlijk van een kind in diepe slaap. Ze stonden ernaar te kijken, terwijl ze beseften dat dit geen natuurlijke slaap was.

De deur ging weer open en mevrouw Atkins kwam bij hen staan en zei: 'Gaan jullie tweeën maar naar beneden. De thee staat klaar. Ik blijf wel bij hem. Ik heb jullie eieren klaargezet. Dat moet tot etenstijd voldoende zijn. Hij ziet eruit alsof het deze keer een diepe is, en het verbaast me niets, want hij heeft veel energie verdaan met rondhollen sinds we vanmorgen de deur uit zijn gegaan.'

Een kwartier later hadden ze thee gedronken en zaten ze naast elkaar op de bank. Riley was ongewoon stil en Nyrene pakte zijn hand, bracht deze naar haar borst, drukte hem daar stevig tegenaan en zei: 'Maak je over hem maar geen zorgen, ik ben hieraan gewend. Het is helemaal goed met hem. Zoals mevrouw Atkins zegt, hij spant zich te veel in. De energie die hij buiten en in het bos aan rondhollen spendeert zou een volwassen man nog binnen de kortste keren uitputten.' Ze zuchtte diep en voegde eraan toe: 'Maar ik denk toch dat we eens met hem naar een specialist moeten. Wat vind jij?'

Riley staarde haar even aan en zei toen: 'Ja, lieverd, dat ben ik met je eens.'

'Zullen we het tot na de feestdagen uitstellen? Ik betwijfel of we nu nog een afspraak kunnen maken.'

Riley aarzelde even en stemde toen in: 'Ja, liefste. Ja.' Maar hij dacht: ze is er in haar hart niet echt voor. Hij voegde er bij zichzelf echter niet aan toe: ze is bang voor het oordeel, net als ik.

Even bleef het stil tussen hen. Toen leunde Nyrene achterover en zei: 'Ik moet je al het nieuws vertellen. Om te beginnen wordt The Little Palace neergehaald.'

'Neergehaald? Je bedoelt dat het wordt afgebroken?'

'Ja. De hele straat wordt afgebroken. Er werd al jaren geleden over gesproken. Ze willen de markt verbreden. Maar het schijnt ook zijn goede kanten te hebben. Heb je ooit van een familie Pickman-Blyth gehoord?'

'Jawel. Die hadden een enorm huis boven op Brampton Hill. Ze zeggen zelfs dat Brampton Hill ooit helemaal van hen is geweest, net als de helft van de stad.'

'Nou, wist je dat er alleen nog maar een juffrouw Pickman-Blyth over is en dat zij een vriendin van David is?'

'Van meneer Bernice? David Bernice?'

'Ja, meneer Bernice. David Bernice en zij zijn vrienden, oude vrienden heb ik gehoord. Het schijnt dat ze de handen ineen hebben geslagen. Het staat in de krant en Louise zal ons een exemplaar opsturen. Voorzover ik heb gehoord stond het oude stadhuis te koop en wilde David het kopen, maar toen verscheen zij opeens op het toneel en deed een bod op het hele gebouw, dat voornamelijk uit kantoren bestaat. Zoals je weet is het oude stadhuis in geen jaren gebruikt. Het is dichtgetimmerd kort nadat ik in The Little Palace ging spelen en in de kantoren die eraan grenzen hebben een tijdje krakers gezeten. Volgens Louise kon David niet tegen haar bod op, maar hij moet haar dat van het stadhuis wel duidelijk hebben gemaakt. Ik ken alle details niet, maar ze schijnen een soort partnerschap te hebben gesloten: zij is geïnteresseerd in kunst en hij gaat van het stadhuis een theater maken en dat wordt vast geweldig, want het heeft een prachtig plafond en een galerij, als ik het me goed herinner. Maar de kantoren zullen tot restaurant verbouwd worden en het eind van het blok tot appartementen, twee afdelingen van vier. Louise zei dat de eerste planningsfase al achter de rug was, maar dat er nog wat details moesten worden geregeld. Maar stel je eens voor: The Little Palace komt weer tot leven, Assepoester wordt een prinses. David zal wel opgetogen zijn.'

'Allemensen! Ik kan het gewoon niet geloven.' Riley schudde zijn hoofd en zei toen: 'Ik hoop dat ze het nog steeds The Little Palace noemen.'

'Uit alles wat ik me herinner zou dit wel eens tweeënhalf keer zo groot kunnen zijn als The Palace en denk eens aan die galerij. Allemensen!'

Ze kwam op de bank overeind en zei enthousiast: 'Het zou voor jou misschien de moeite waard zijn een tijdje terug te gaan, denk je niet?'

Toen hij niets zei, draaide ze zich naar hem om en zei: 'Ach, ik weet ook wel dat dat niet gaat.'

'Het had gekund als ik geen moeder had gehad. Maar om zoiets van de grond te krijgen heb je jaren nodig.'

'Ze hopen alles binnen tweeënhalf jaar klaar en draaiende te hebben.'

Hij schoof nu zelf ook op de bank naar voren en zei: 'In tweeënhalf jaar kan er veel gebeuren. Misschien is mijn moeder tegen die tijd wel de pijp uit.'

'Dat moet je niet zeggen, Peter, zulke dingen moet je niet zeggen. Dat is niets voor jou.'

'Een jaar geleden had ik zulke dingen misschien niet gezegd, maar ze speelt weer haar oude spelletjes en ze maakt pa het leven zuur. Ze stuurt die vrouw smerige briefjes en er is een keer op een avond een brandende dot poetskatoen met petroleum door de brievenbus geduwd.'

'Nee toch zeker!'

'Jawel. Maar ze konden niet bewijzen dat zij erachter zat. Er hangen daar altijd wat straatjongens rond en die krijgen er dan de schuld van. Maar aan de andere kant, zoals Betty zei, hebben die knullen niets tegen Maggie of pa. Maar ze moesten wel de brandweer bellen en het hele huis stond vol rook. Betty heeft het ook moeilijk. Ma heeft haar een tijdje 's avonds om zes uur bij de kapsalon op staan wachten om er een stokje voor te steken dat ze met Harry Wilton omging, die een oogje op haar heeft. Op een avond begon ze hem zelfs uit te schelden, maar hij gaf haar gewoon een grote mond terug. Hij zei tegen haar dat hij een flat kon krijgen en dan zou hij Betty meenemen. Het schijnt dat Betty die avond bij pa is gebleven en dat hij toen de volgende morgen naar ma is gegaan om haar te waarschuwen dat als ze nog één keer een vinger naar Betty durfde uit te steken, hij naar de politie zou gaan. Hierna is ze naar Harrogate gegaan, naar haar broer Frank. Weet je, hij zit pas een halfjaar op dat nieuwe landgoed en hij was kennelijk niet blij haar te zien. Ze stond te dreinen dat hij alles was wat ze had en dat ze wilde dat hij met Betty ging praten. Hij zei tegen pa dat hij haar de kous op de kop had gegeven. Pa zegt dat hij zijn handen ervan aftrekt en dan zie ik mezelf daar niet naar teruggaan, jij? Bovendien zou jij toch zeker niet hier weg willen?'

'Nee, ik zou hier nooit voorgoed weg willen. Maar af en toe wordt het wel heel eenzaam. Iedere dag lijkt wel een jaar als jij er niet bent en ik verlang naar iets om mijn tijd mee te vullen. Goed, ik weet dat ik een kind heb om me om te bekommeren, en aan mijn nieuwe hobby, tuinieren, onder het toeziend oog van onze goede Mac, heb ik ook mijn handen vol. En dan is er mevrouw Atkins. Maar dat alles kan mijn leven niet vullen,' - ze keek hem even aan -'zelfs het kind niet. Peter, er zijn momenten dat ik naar een glimp van jou verlang, dat ik je stem wil horen.'

Ze lag nu in zijn armen en hij kuste haar hartstochtelijk. Toen hield hij haar op een armlengte afstand en zei: 'Bij mij is het hetzelfde, liefste, exact hetzelfde. Wanneer vrouwen zich voor me beginnen uit te sloven, zou ik ze het liefst van me af sláán.'

Ze zette grote ogen op. 'Sloven ze zich voor je uit? Jonge of oude vrouwen?'

'Ach, je weet hoe het is. Sommige oude vrouwen zijn nog erger dan de jonge. En dan heb je nog die krankzinnige jonge meiden die 's avonds bij de uitgang staan te wachten. Nee, echt! Ben ik ooit jong geweest?'

'Het is lang geleden dat ik jong was, liefste, maar het is nog niet zo lang geleden dat jij jong was.'

'Hou op! Ik ben nooit echt jong geweest, zoals ik je al heb gezegd. Weet je,' - hij veegde haar haar van haar voorhoofd - 'je bent de geweldigste lerares die dit vak ooit heeft gehad. Kijk me eens aan. Wat was ik voordat jij me in de wereld van Het Gouden Verstand opnam en me liet zien hoe ik moest acteren, niet alleen maar een vreemde kerel spelen? Ik was gaan denken dat dat mijn sterke punt was, het enige waar ik voor diende. Het is me steeds bijgebleven, weet je, het gevoel van dat stuk. Je hebt echt een ander mens van me gemaakt. Maar kijk nu eens naar jou: jouw talenten worden volledig verspild. Laatst dacht ik nog aan de schuur, hier buiten, hoe die nergens voor wordt gebruikt en wat we er in de toekomst mee zouden kunnen doen. En weet je wat ik nu denk - gewoon, nu we het er toch over hebben - dat die schuur een bezigheid voor jou zou kunnen zijn, dat jij er een toneelschool zou kunnen beginnen.'

'Doe niet zo gek. Bedenk om te beginnen eens hoe ver we hier van de stad zitten. Bovendien moet je daar een opleiding voor hebben.'

'Je hébt toch zeker een opleiding gehad, je hebt in Londen op de toneelschool gezeten.'

'Ik heb daar geen diploma's van of zo...'

'Diploma's kunnen de pot op! Wat heb jij nou voor diploma's nodig? Goed, neem iemand met een diploma in dienst en dan neem jij de leiding. Het is een idee en het is een goed idee. En het zou mij een gerust gevoel geven als ik wist dat je zoiets deed, iets op je eigen gebied, want het is anders gewoon zonde, weet je. Ja, echt. Schud je hoofd nou maar niet, het is echt zonde. Grant Forbes is bezig een nieuw stuk met ons door te nemen, en ik kijk vaak op hem neer en denk: je weet er gewoon geen bal van en ik ben zo verwaand om te vinden, sinds ik van jou zoveel heb geleerd, dat ik zijn plaats zou kunnen innemen en het fluitend, met mijn handen op mijn rug, zou kunnen doen.'

'Ja, natuurlijk zou jij dat kunnen.' Ze haalde lachend haar vingers door zijn haar en zei: 'Jij krijgt ook steeds meer praatjes.'

Toen hij haar weer in zijn armen wilde nemen zei ze: 'Nee. Ik ga even boven kijken hoe het met hem is. Ga jij intussen even naar de keuken om thee te zetten. Ik ben zo weer terug.'

Toen ze de deur van de kinderkamer opendeed, stak mevrouw Atkins een vinger naar haar op en toen ze op haar tenen naar het bedje liep en op haar zoon neerkeek, zag ze dat hij in een normale slaap was gevallen. Ze fluisterde: 'U kunt nu wel gaan, mevrouw Atkins. Kom maar mee, het is nu wel goed met hem.'

Toen ze eenmaal op de overloop stonden zei mevrouw Atkins: 'Het is gewoon gebrek aan energie, mevrouw. U had hem daar eens moeten zien. Het is een wonder dat hij niet eerder een aanval heeft gehad. Die grote kolos van een man jut hem steeds weer op. Ik heb het u niet eerder verteld, maar hij liet het kind in een boom op een tak zitten en daar zaten ze met hun benen te zwaaien en hadden ze zomaar achterover kunnen vallen. Ik heb tegen hem geschreeuwd om hem te waarschuwen, en weet u wat hij zei, mevrouw? Hij zei dat als ze zouden vallen, hij ervoor zou zorgen dat ze op iets zachters dan ik vielen. Ik word echt doodziek van die man!' Daarna zei ze, toen ze Nyrene voorging naar beneden: 'En dan nog iets, mevrouw. Af en toe zou je denken dat hij hier de baas was, echt waar. Hij zei dat ik verdraaid had geboft dat ik dat mooie appartement boven de stallen had en ik zei toen dat ik degene was die er een mooie woonruimte van had gemaakt, dat ik die drie vieze oude kamers in een mooi appartement had veranderd. En toen schreeuwde hij weer dat het zonde was dat ik in die kamers zat, want dat erboven stalknechten hoorden te wonen en paarden in de stallen, net als vroeger. Echt, mevrouw, als ik ooit aan iemand ter wereld een hekel heb gehad, dan is het wel aan hem!'

Nyrene probeerde haar glimlach te verbergen en zei: 'Ik geloof daar niets van, mevrouw Atkins. Diep vanbinnen bent u erg op hem gesteld. Kijk maar naar wat u vorig jaar voor hem heeft gedaan, toen hij die kou had gevat. U wilde er niet van horen dat hij naar huis ging, naar zijn kale krot, zoals u het noemde, zonder een goed maal in zijn buik en een aardig pakket lekkernijen voor het geval hij de volgende dag niet in staat zou zijn terug te komen.'

'Dat zou ik voor een zieke hond nog doen, mevrouw.'

'Maak het nou! U kunt mij geen rad voor ogen draaien.' Nyrene duwde de oudere vrouw bij de schouders naar de keukendeur voor ze naar Riley liep, die nu met gesloten ogen op de bank lag en ze ging naast hem zitten en zei: 'Slaap je?'

'Nee.'

'Je hebt geen thee gezet?'

'Nee. Ging ze weer over Mac tekeer?'

'Ja, ze had het weer over Mac. Ze heeft een oogje op hem, volgens mij.'

'Nou, zover zou ik nog niet durven gaan.'

'Ik durf nog verder te gaan. Ik zou durven zeggen dat hij ook een oogje op haar heeft.'

'Wat! Mac een oogje op haar? Nee!'

'Jawel. Echt waar.'

'Mevrouw, u weet niets van de menselijke natuur.'

'Nee, natuurlijk niet, meneer, ik heb niet zoveel van de wereld gezien als u.'

Hij had zijn ogen nog steeds dicht toen hij zei: 'Wat voor kleinigheidje wilde je me ook alweer over Louise en Fred vertellen?'

'O, dat. Het is meer dan een kleinigheidje. Je weet dat ik schreef om te vertellen dat Louise had gevraagd of ze een dag kon komen en 's nachts met de kleine jongen kon blijven logeren, en ik had gezegd dat ik het leuk zou vinden hen allebei te zien. Fred moest weer even naar Londen, meestal gaat hij alleen maar van vrijdagavond tot zaterdag, maar ditmaal zou hij pas zondag terugkomen. Hij gaat dan bij Gwendoline, die zuster van hem, op bezoek. Buiten hem is zij de enige van de hele familie die nog hier woont, want de rest is over de hele wereld verspreid. En hij is nu eenmaal erg op haar gesteld. Toch verbaasde het me te horen dat Louise haar nog nooit heeft gezien. Ik zei dat ik het natuurlijk enig vond, dus is ze met Jason gekomen. Hij is niet zo'n wildebras als onze spring in 't veld. Het was in elk geval een heel interessant weekend en ik kwam een paar heel vreemde dingen te weten, allemaal over die geweldige Gwendoline. Louise zei dat ze voor het eerst over haar had gehoord op de dag dat jij van school kwam. Fred had een preek tegen je afgestoken en daarna had zij wat zitten praten met Fred. Hij had zijn hart uitgestort over zijn familie. Het bleek dat de enige met wie hij het een beetje kon vinden Gwendoline was. Maar het geval wilde... Luister je?'

'Mijn ogen zijn open. Ik kijkje aan, liefste, en ik luister.'

'Nou, die lieve Gwendoline heeft carrière gemaakt als prostituee, maar wel eentje van stand, natuurlijk.'

'Wat?'

'Ik zei: Freds lieve zusje Gwendoline is prostituee geweest.'

'Je méént het!'

'Ja, ik meen het meneer, en u weet het nog maar half.' En vervolgens gaf Nyrene hem een gedetailleerde beschrijving van wat Louise haar had verteld over de scène in de eetkamer met Gwendoline en haar schijnheilige vader, waarna zij naar Londen was gegaan om de maitresse te worden van niet slechts één maar van een reeks zeer welgestelde, zeer belangrijke mannen. De laatste, met wie ze enkele jaren als zijn vrouw had samengewoond, was gestorven en had haar een schitterend huis en een klein fortuin nagelaten. Maar ze vervolgde met: 'Wat Gwendoline haar lieve broer niet had verteld tijdens al zijn bezoekjes aan haar, was dat ze een dochter heeft die nu twintig is. Ze woont op dit moment bij haar in Londen en ze wilde dat Fred haar ontmoette. Ze zei tegen mij dat ze Fred nog nooit zo geschokt of zo gepikeerd had gezien. Hij had gedacht dat hij alles over zijn lieve Gwendoline wist, hij was bij al haar escapades haar vertrouweling en vriend gebleven. De vader van dit kind was een Amerikaanse zakenman die met zijn Franse vrouw in Parijs woont. Hun relatie was kort maar had wel een kind tot gevolg. En het opmerkelijke van dit alles is dat hij, toen hij dit hoorde, besloot het kind te adopteren. Zijn vrouw, die kinderloos was, was het daarmee eens, als Française accepteerde ze dit slippertje van haar man. In de loop der jaren had Gwendoline zelfs haar dochter mogen ontmoeten en ze had een tijdje bij haar gelogeerd. En nu is die jongedame wat losgeslagen. Haar vader is een paar jaar geleden gestorven en vorig jaar is die pleegmoeder ook gestorven en Gwendoline vond dat haar dochter, hoewel ze geen klein kind meer is, toch een thuis en een sturende hand behoefde. En als Louise de verhalen van Fred goed begrepen heeft, zal ze die zeker nodig hebben. Hoe dan ook, ze schijnen het geweldig met elkaar te kunnen vinden.'

'Lieve help!' zei Riley. 'Wat een verhaal. Ik kan me voorstellen dat Fred raar opkeek. Maar wat vond hij van de jonge mademoiselle?'

'Dat is een ander punt. Louise zei dat hij het moeilijk vond haar te beschrijven. Hij leek nog nooit zo iemand te hebben gezien. Knap was niet het goede woord ervoor, ze leek een speciale aantrekkingskracht te bezitten... een en al benen, boezem en billen, zei hij.'

'Wat?' Riley schoot in de lach. 'Benen, boezem en billen?'

'Ja. Louise begreep het niet helemaal en ze dacht dat Fred misschien bedoelde dat hij dacht dat ze in haar moeders voetsporen zou treden. Maar o, lieve help, meneer Fred werd woest en ze kregen ruzie.'

'Allemensen! Ik kan me niet voorstellen dat Fred ooit iets lelijks tegen Louise zou zeggen.'

'Ik ook niet, maar wij hebben Gwendoline of haar dochter nooit ontmoet. Verder werd Fred op de hoogte gebracht van de opleiding van zijn nichtje: tien jaar in een Frans klooster, gevolgd door een jaar kostschool in Zwitserland, en nu is ze klaar. Of liever gezegd, dat is ze al ruim een jaar en ze zit nog steeds te dubben over de vraag of ze met een graaf, wiens titel buitenlands en wiens bezit onzichtbaar is, gaat trouwen of met een industrieel magnaat. Uit Louises opmerkingen over de telefoon maak ik op dat ze zich niet op hun bezoek verheugt. Ze komen aan het begin van het nieuwe jaar twee nachten logeren. Daarna gaan ze de winter in Oostenrijk doorbrengen. Ze schijnen allebei goed te kunnen skiën.'

'Arme Fred... Dit alles moet echt een schok voor hem zijn geweest.'

'Ik weet niet precies hoe het met arme Fred is, ik zeg eerder arme Louise, want ik geloof dat ze in de loop der jaren een beetje genoeg heeft gekregen van alle verhalen over Gwendoline. Ze vond het altijd weer vervelend als Fred naar Londen ging om haar te bezoeken en hoewel hij af en toe vroeg of ze zin had om mee te gaan, had ze altijd geweigerd omdat ze het gevoel had dat hij zijn zus tot een romantisch wezen had opgeblazen en zij geen zin had haar te ontmoeten. Toch zal ze hen binnenkort allebei te zien krijgen en dan zal ik bij de telefoon zitten om te horen wat haar indruk van die benen, boezem en billen is.' Nyrene wierp een schuine blik op Peter. 'Dat wijst toch wel in een bepaalde richting.'

'Ach, het ging hem waarschijnlijk alleen maar om de alliteratie. Je weet hoe hij is. Hij kan geen zin construeren zonder iets van een toespeling erin. Hoe dan ook, lieverd, genoeg over de grote Fred, de lieve Louise, de verleidelijke Gwendoline en haar langbenige dochter. Wat dacht je ervan als wij eens even naar bed gingen? Kom hier.'

'Ik kom echt niet dichter bij jou.' Nyrene schoof resoluut bij hem vandaan. 'Mevrouw Atkins heeft gekookt. Jij gaat nu eerst even in bad en daarna zullen we ons als beschaafde mensen gedragen. Als mevrouw Atkins klaar is met haar werk en zij naar haar onderkomen aan de overkant is verdwenen, pas dan, meneer Riley, kunnen wij ons terugtrekken.'

'Ach toe nou, meisje, heb medelijden. Toe nou.' Hij was een eindje dichter naar haar toe geschoven en omhelsde haar nu stevig. 'Tien minuutjes maar, toe nou. Ik verlang zo naar je.'

Ze keek in zijn knappe gezicht en ze zag dat hij de hare was, en dat hij haar op dit moment even hevig begeerde als zij hem. Ze zei tegen zichzelf dat ze eens op moest houden met zich als de jonge, uitdagende vrouw te gedragen en dat ze eens moest denken aan wat Mac gisteren zomaar had geciteerd, zonder dat het enig verband hield met het gesprek dat was gevoerd.


'Houd het voorjaar vast

Omarm de geboorte ervan vóór de zomer sterft 

En de herfst weent

En de winter van ouderdom verschrompelt.'