9
Op een zonnige dag
in april, negentiendrieënveertig, stapte Aggie haar huis binnen. Ze
was koud en moe, en ze had zin om iets warms te drinken en haar
voeten op een stoel te leggen. Maar ze had nauwelijks de voordeur
achter zich dichtgedaan of ze hoorde de telefoon in haar kantoor
rinkelen. Dat zou Susie wel weer zijn,
om te horen of ze nog leefde. Als er een bom in Wallsend viel,
dacht Susie altijd dat er een splinter van naar Newcastle zou
afdwalen en haar zou uitpikken. Susie zei nooit haar naam of hallo,
maar ze zei direct: 'Is het goed met je, Aggie?' en ze scheen
altijd hogelijk verbaasd te zijn dat het goed met Aggie was.
Aggie pakte de hoorn van de haak. 'Ja... ja,
met Temple 3567.' 'Een ogenblikje alstublieft.' Ze wachtte even en toen ze de stem hoorde zei ze, met grote
ogen van verbazing: 'O, hallo, Andrew.' 'Luister, tante Aggie, ik heb gloeiende haast.' Hij noemde
haar nu tante Aggie en ze vond dat wel leuk. 'Zeg tegen Grace dat
ik elk moment langs kan komen, misschien vanavond, of morgen op
zijn laatst, en als alles mee zit stoppen we even in de buurt. Wilt
u dat doorgeven?' 'Ja, Andrew...
Hallo!... Ben je daar nog? Andrew... Andrew!' Hij had al weer
opgehangen. Nou, dat was dan kort maar krachtig. Misschien
betekende het wel dat hij helemaal niet had mogen telefoneren. Ze
trokken uit Schotland weg, naar het zuiden waarschijnlijk; er hing
iets in de lucht, in het hele land heerste een soort gespannen
verwachting. Churchill was iets van plan. Nou, ze moest het maar
gauw aan Grace doorgeven. Het was al weer weken geleden dat Grace
en Andrew elkaar hadden gezien, hij had nog geen dag verlof kunnen
krijgen. Ze nam de hoorn van de haak en gaf Graces nummer op, en
toen ze de landerige stem van Peggy Mather hoorde vragen: 'Wie is
daar?' zei ze bruusk: 'Zeg tegen mevrouw Rouse dat haar tante aan
de lijn is.' 'Ze is bezig de baby in bad te doen.'
'Nou, wees dan zo vriendelijk haar te zeggen
dat ik haar beslist moet spreken.' Die
slome dikzak. Aggie mocht Peggy Mather niet, en ze wist dat deze
gevoelens wederkerig waren. Ze bleef staan wachten, terwijl ze van
de ene koude voet op de andere steunde. Arme Grace, om de hele dag
met zo'n stuk chagrijn opgescheept te zitten! Dat stuk verdriet aan
de ene kant en Prins Blitsboy aan de andere!... O, ze kon die vent
niet luchten of zien. Met dat slijmerige gedoe en dat gezemel tegen
de kinderen... Gunst. Volslagen belachelijk, als je er goed over
nadacht. Die manier waarop hij dacht dat die kinderen zijn eigen
prestatie waren... En geen van die twee was van hem. Het was - het
was te gek om los te lopen... Ze wist niet hoe Grace het uithield
bij hem, met alles. Er moest toch eens iets gebeuren. Wanneer
Andrew zou afzwaaien zou alles wel uitkomen. Ze pakte een potlood
en begon op een blocnote te krabbelen. Zou hij bij haar in de zaak
willen? Zou hij makelaar willen worden? Nou, hij zou toch de een of
andere baan moeten vinden, iets anders dan op een boerderij, iets
waar geld in zat... en toekomstmogelijkheden, omdat hij niet van
Graces geld wilde leven, dat was duidelijk, en dat strekte hem ook
tot eer. Ze mocht Andrew graag, beslist. Ze wilde dat het allemaal
anders was gelopen. Er stak meer in hem, meer dan in de meeste
jongelui van zijn leeftijd. Hij was een... 'O hallo, Grace.' 'Dag
tante Aggie! Is alles goed met u?' 'Ja
prima. Je lijkt Susie wel, die vraagt dat ook altijd meteen.'
Ze hoorde Grace lachen en ze vroeg
zachtjes: 'Ben je alleen?' 'Ja.'
'Ik heb een telefoontje gehad; er kan elk
moment iemand langs komen. Met een beetje geluk stoppen ze in het
dorp. Het kon vanavond of morgen zijn, dat wist hij niet.' Het was
even stil en Aggie zei: 'Hallo, ben je daar nog?' 'Ja, jazeker,
tante Aggie. Wanneer hoorde u dat?' 'Een paar minuten geleden.'
'Dank u, tante Aggie, dank u.' 'Nou, ik
hang maar weer eens op. Ik kwam net binnen en ik ben steenkoud; de
wind snijdt je door merg en been. Hoe is het weer bij
jullie?' 'O, het is mooi weer, zelfs
warm.' 'Je boft maar weer. Tot ziens.' 'Tot ziens, tante Aggie, en heel hartelijk bedankt...' Grace
legde de hoorn op de haak en liep langzaam de zitkamer in. Ze
staarde uit het raam naar de tuin waar Donald aan het wieden was
tussen de enigszins kronkelige rijen groenten. Er was niet veel
over van de mooie siertuin van Wilgenweide. Alle grond werd nu
benut voor het kweken van groenten en Donald had dit met veel
vallen en opstaan moeten leren. En zelfs nu zouden zijn pogingen
weinig succes hebben gehad als hij niet het organisatievermogen had
bezeten om Jan en Alleman in het weekend in te schakelen. Ze liep
naar het raam en ze voelde zich opeens gejaagd. Ze moest de
kinderen binnenroepen en in bad stoppen. Hij kon vanavond hier
zijn, Andrew kon hier vanavond langskomen. Maar hoe moest ze dat te
weten komen? Zou hij openlijk hierheen komen? Waarom niet, waarom
niet? Als hij haar niet op hun nieuwe ontmoetingsplaats zou vinden
zou hij hierheen komen. Hij zou haar willen zien. Wat er ook mocht
gebeuren, hij zou haar willen zien. O Andrew... Andrew. Ze was er
moe van zich iedere keer zijn gezicht voor de geest te moeten
halen. Ze had vaak bedacht dat ze niet eens een foto van hem had,
alleen maar de herinnering. En toch was dat niet zo. Ze hoefde
alleen maar naar Beatrice te kijken om hem te zien. Beatrice had
zijn ogen cn zijn grote, rechte neus. Die neus was misschien geen
schoonheidsideaal, maar hij was wel karakteristiek. Beatrice zou op
Andrew gaan lijken, maar Stephen niet. Ze keek naar Stephen die met
Donald en Veronica Cooper in de tuin werkte. Hij had diezelfde
smalle bouw als Andrew en soms verbeeldde ze zich dat hij hetzelfde
profiel had, maar daar hield het ook mee op. Ze vond het altijd
pijnlijk om te zien hoe hevig het kind Donald bewonderde. Wat
Donald ook deed, de jongen probeerde het altijd na te doen. Hij
probeerde zelfs Donalds manier van spreken na te doen.
Gedurende de afgelopen vier jaar had Grace met
stijgende woede moeten toezien hoe Donald zich bij het kind op de
eerste plaats wist te manoeuvreren. En nu begon zich dat proces bij
Beatrice te herhalen. Ze had daar misschien blij om moeten zijn,
maar ze was het niet. Beatrice was ongeveer tien dagen te vroeg
geboren, waardoor ze volgens Donalds berekening drie weken te laat
was gekomen. Af en toe kon ze gewoon zien hoe hij zat te rekenen,
en in gedachten terug ging naar één bepaalde zaterdag toen hij haar
en Bertrand Farley samen uit de bus uit Newcastle zag stappen. Ze
hadden samen gelachen en toen Bertrand
haar hielp uitstappen was ze uitgegleden en bijna gevallen. Op dat
moment was Donald de kerk uit gekomen. Maar kennelijk had hij
zichzelf overtuigd, want vanaf het moment dat het kind was geboren
deed hij alsof het van hem was. Ze riep uit het raam: 'Stephen!
Veronica! Binnenkomen, jullie moeten in bad. Schieten jullie even
op?' 'O mamma!' Stephen keek haar aan.
'Mogen we nog vijf minuten?' Hij wachtte niet op antwoord van haar,
maar keek Donald aan en vroeg: 'Mag ik nog vijf minuutjes,
pappa?' Donald kwam overeind, zette zijn
hand in zijn zij, draaide zich om en riep: 'Nog vijf
minuten.' 'Hoi - hoi - hoi.' De twee
kinderen begonnen verwoed met hun schepjes te graven en Grace stond
knarsetandend toe te kijken. Zo ging het nou altijd. De geweldige
pappa, de geweldige oom Donald, die er voor zorgde dat ze nog vijf
minuten extra kregen. En die er voor zorgde dat ze snoepjes kregen
wanneer ze van niemand anders snoepjes konden krijgen. Die ze
verhaaltjes voorlas wanneer niemand anders tijd had om verhaaltjes
voor te lezen. Hij verjoeg hun angst voor de vliegtuigen door
alleen maar te zeggen: 'Kniel nu neer en zeg: "Ik ben in Gods
handen. Er zullen geen stoute bommen op mij vallen. De Goede Herder
beschermt mij en mij kan niets overkomen." ' Een prachtig staaltje
psychologie waardoor een man in een god veranderde, een god die al
je wensen in vervulling deed gaan en de macht bezat om anderen dat
ook te laten doen... Maar Andrew zou vanavond of morgen langskomen.
Ze zou Andrew zien. Al zou ze Andrew ook maar vijf minuten zien,
dan zou ze er toch weer voor een hele tijd tegen kunnen. Alleen
wanneer ze hem zag, voelde ze zich weer evenwichtig. Als ze
behoefte had aan troost kon ze zelfs niet even naar boven gaan en
zijn brieven lezen, want die lagen bij tante Aggie. In zijn laatste
brief had hij geschreven: 'Bij mijn volgende verlof zal ik het mijn
moeder vertellen, hoewel ik zo'n idee heb dat ze al iets vermoedt.
Voor de oorlog dacht ik dat niets mij er toe kon brengen haar aan
de grillen van mijn vader overgeleverd te laten, maar zoals je ziet
moest het nu wel, en ze zal de eerste zijn om in te zien dat ik nu
andere verplichtingen heb. Deze oorlog kan niet eeuwig duren, dus
we zullen samen de toekomst onder ogen moeten zien. Het zal voor
jou, zoals steeds, het moeilijkste zijn. Ik houd van je, ik aanbid
je en dat zal zo blijven zolang als ik leef, Grace.' Ze vroeg zich
voor de zoveelste keer af wat hij bedoelde met de opmerking dat het
voor haar het moeilijkste zou zijn. Bedoelde hij dat ze de kinderen
bij Donald zou achterlaten? Nee, dat kon hij niet bedoelen, dat zou
hij niet van haar verwachten. Nee, hij bedoelde dat het voor haar
moeilijk zou zijn om haar goede naam, want van een scheiding zou
geen sprake kunnen zijn. Of toch wel? Men ging daar toch anders
over denken, zelfs binnen de kerk. Ook mensen uit de High Church
kregen hun echtscheiding erdoor. Maar als ze zouden scheiden, zou
Donald de kinderen opeisen... hij zou de bedrogen partij zijn. Maar
als ze voor de rechter eens de waarheid zou vertellen... Voor de
rechter zou verklaren dat Donald... Nee! Nee! Dat kon ze hem niet
aandoen. De gedachten begonnen weer door haar hoofd te tollen,
zoals ze dat zo vaak deden, de laatste tijd. Ze moest kalm
blijven... dat moest wachten, Andrew kon elk moment hier
zijn.
Het konvooi stopte de volgende dag om twaalf
uur in het dorp. Het bestond uit vijfentwintig vrachtwagens die
hoog waren opgeladen met vreemdsoortige voorwerpen, waar zeildoeken
overheen waren gespannen. Naast de vijfentwintig chaulfeurs waren
er negentien andere mannen, twee korporaals en twee sergeants,
onder wie Andrew Maclntyre, een eerste luitenant en een kapitein.
Het konvooi was sinds zes uur die morgen op weg. Ze zouden een uur
halt houden. Andrew rende vliegensvlug de heuvel op naar de
pastorie en pas op de oprit minderde hij vaart. Toen hij op de
keukendeur klopte en Peggy Mather opendeed keek hij haar verbaasd
aan. Hij had dat gezicht al eens eerder gezien en opeens herinnerde
hij zich waar. Maar dat was op dit moment niet van belang. Hij
vroeg snel: 'Is de dominee thuis?' Peggy
Mather bekeek hem van top tot teen en kennelijk beviel hij haar,
want ze glimlachte en zei: 'Nee. Kan ik iets voor u doen?' 'Is
mevrouw Rouse thuis?' 'Ja, ze is hier
ergens in de buurt; ik heb haar zo juist nog in de tuin gezien.'
Toen ze naar buiten stapte om op het pad te kijken, kwam Grace de
hoek om en na een kleine aarzeling stapte ze snel naar voren en
stak haar hand uit naar Andrew. 'Hoe gaat het ermee,
Andrew?' 'Heel goed!' Hij knikte naar
het dienstmeisje en liep toen met de vrouw van de dominee over de oprit naar het hek.
Ze liepen op een afstand van elkaar en praatten
over allerlei alge-meenheden. Andrew vertelde dat ze in het dorp
geparkeerd stonden en hoe lang ze daar zouden blijven. Bij het hek
draaide hij zich om, keek haar aan en zei zachtjes: 'O, ik wil je
in mijn armen nemen, Grace.' Ze staarde
hem aan en kon haar gevoelens niet langer verbergen. 'Moet je echt
over een uur weer weg?' 'Ja, ik hol nu
naar huis. Ik blijf maar een kwartier weg. Kun je komen?'
'Ja, ik zal zorgen dat ik er ben.'
'O God! Grace!' Hij bleef stilstaan. 'Het lijkt
wel jaren geleden dat ik je heb gezien... heb aangeraakt.' 'Ga nu
maar. Snel. Over een kwartier ben ik er.' Voordat ze de oprit
opliep keek ze hem na, hoe hij de weg op rende. Ze liep koelbloedig
door de keuken naar de hal en ging toen door de openslaande deuren
van de zitkamer de tuin in. Ze keek bij de zandbak, waar de drie
kinderen een kasteel aan het bouwen waren. Ze zei niets tegen hen,
maar liep snel de tuin door, langs de kassen en toen door het
achterhek. Ze probeerde zich in te houden tot ze in het bos was, en
toen holde ze in de richting van het huisje. Hun nieuwe rendez-vous
plekje was een bosje met struikgewas, een eindje naast het pad. Het
was het soort plekje dat door allerlei paartjes gebruikt zou kunnen
worden, maar ze waren er tot nog toe alleen in het donker geweest.
Het was nu echter geen moment om daar moeilijk over te doen. Over
een half uur zou hij weer weg zijn. Het was de vraag of zelfs de
aanwezigheid van Donald hen op dat moment had kunnen tegenhouden.
Want terwijl ze daar in de beschutting van het struikgewas stond,
kreeg ze het gevoel dat er iets bijzonders met dit konvooi aan de
hand was, iets dringends dat een langdurige scheiding van weken,
maanden of misschien wel jaren zou kunnen betekenen. Stel dat
Andrew nu eens wegging en nooit meer terug kwam... Ze hoorde zijn
voeten over het pad rennen. Het volgende moment stond hij voor haar
en hielden ze elkaar vast alsof ze elkaar nooit meer los zouden
laten. 'O liefste! O, Grace, Grace! Laat
me je eens bekijken.' Hij hield haar gezicht in zijn handen. Zijn
ogen schenen haar gezicht in alle details op te nemen. Toen schudde
hij langzaam zijn hoofd. 'Ze praten over hun vrouwen. O, je wordt
er gewoon ziek van. Ze hebben hun vrouwen, maar ik heb... jou.' 'O
Andrew. O Andrew.' 'Huil niet, liefste.
Huil niet. Het zal niet voor lang zijn. Dat kan gewoon niet, en dan
zijn we weer samen , begrijp je - samen.' Voordat ze haar mond kon
opendoen om antwoord te geven, waren zijn lippen op de hare en
bleven ze heen en weer zwaaiend staan, totdat ze zich op de grond
lieten zakken... Hun gelukzaligheid
duurde voort toen ze weer overeind kwamen en elkaar een laatste,
tedere kus gaven. Totdat ze losgescheurd werden door een ruwe,
rasperige stem die vol afschuw uitschreeuwde:
'Godallemachtig!' Grace staarde met open
mond en vol angst en ontzetting naar meneer Maclntyre die daar,
leunend op twee stokken, op nog geen drie meter afstand van hen
stond. 'Jij vuile schoft! En dan te
bedenken dat je een zoon van me bent... En dat met de vrouw van de
dominee. Godallemachtig!' Hij hief een stok. 'Scheer je weg! Maak
dat je weg komt... kras op!' Andrew was voor Grace gaan staan en
hij zei dreigend: 'Wees voorzichtig met je woorden of ik vergeet
wie je bent.' 'Je kwam toch even langs om je moeder gedag te
zeggen, hè?' De ogen van de oude man schenen rood op te lichten.
'Weet ze 't al, van dat liefje van je?' 'Ik heb je
gewaarschuwd!' 'Mij gewaarschuwd?' De
oude man schreeuwde het nu uit. 'Nou, laat mij jou waarschuwen, jij
stuk ongeluk... Als je nog één keer je gezicht laat zien in mijn
huis, dan bega ik een ongeluk aan je! God sta me bij! En wat haar
betreft, die sloerie en dan de vrouw van de dominee...
Poeh!' Grace probeerde Andrews opgeheven
hand te grijpen. 'Nee! Nee! Andrew. Nee!... Niet doen!' 'Verdwijn
uit mijn ogen.' 'Uit jouw ogen? Jazeker,
dat zal ik doen, vlerk die je bent.' De oude man stond weer met
zijn stok te zwaaien, als om zijn woorden kracht bij te zetten. 'Ik
zal uit je ogen verdwijnen en direct naar die Engelse zwamjurk
gaan. En ik zal 'm vertellen dat dit niet van vandaag of gisteren
is; ik had al zo mijn vermoedens. De manier waarop zij over
de weg sloop. Jawel, ik zal er eens gauw
heengaan.' Terwijl ze Andrew nog steeds
vasthield zag Grace hoe de oude man zich omdraaide en woest tussen
de bomen doorhobbelde met een behendigheid die je niet zou
verwachten bij iemand die zwaar invalide was door arthritis.
'O, Andrew, Andrew, hij gaat 't hem vertellen.'
'Ja, hij gaat 't hem vertellen.' Andrews stem klonk vlak. 'Hij zit
al jaren te loeren of hij me niks kan maken, om er mijn moeder
verdriet mee te doen, en nou heeft hij z'n zin. Maar alleen een
kogel zou hem nou nog kunnen tegenhouden. Hij gaat het hem
vertellen.' Hij wendde zijn gezicht af
van de verdwijnende gestalte van zijn vader en keek Grace aan. Na
een poosje zei hij: 'Misschien is het zo maar het beste, want geen
van ons beiden durfde er mee voor den dag te komen. Ik heb dat
steeds geweten, zelfs toen ik die brief schreef. Eerst was het om
de kinderen en dan om hem geen verdriet te doen. Misschien is het
zo maar het beste. Op de een of andere manier zal je nu vrij zijn.
Maar, o God!' Hij schudde zijn hoofd. 'Als ik maar een paar dagen
vrij had gehad en jou nu niet alleen hoefde te laten.' Hij veegde
met zijn hand over zijn gezicht, en vroeg toen: 'Wat ga jij nu
doen? Ga je naar tante Aggie?' Grace schudde versuft haar hoofd.
'Ja, ja, ik denk van wel... O Andrew, ik weet gewoon niet hoe ik
het heb. Het is allemaal zo snel gegaan. Ik kan het haast niet
geloven... en dan zo op het laatste moment.' 'Luister eens, Grace... O liefste, kijk toch niet zo
wanhopig. O, had ik nu nog maar een uur! Ik moet nu terug hollen en
het mijn moeder vertellen.' Hij trok haar tegen zich aan en kuste
haar nogmaals hartstochtelijk. Toen greep hij haar hand en samen
renden ze door het bos naar het huisje. Mevrouw Maclntyre stond op de weg, het leek alsof ze over
de heidevelden in de richting van de hoofdweg had staan kijken,
waar haar zoon straks langs zou trekken. Er waren tranen op haar
gezicht en het was duidelijk dat ze erg gehuild had. Met gebroken
stem riep ze uit: 'O jongen, wat is er?' 'Vader... hij heeft ons samen gevonden. Hij is nu op weg
naar de dominee.' 'Nee toch zeker!... O,
waarom heb je hem niet tegengehouden?' 'Hem tegenhouden? Hoe had ik
dat moeten doen? Als hij het vandaag niet had kunnen vertellen, had
hij het morgen gedaan. U weet zelf hoe hij al jarenlang probeert
mij een hak te zetten.' Mevrouw Maclntyre keek nu niet langer naar
haar zoon, maar naar Grace, en ze riep onthutst: 'Dat mag hij niet
doen, dat mag hij niet doen... De kinderen. Heb je al aan de
kinderen gedacht en dat terwijl Andrew er niet bij kan zijn om jou
te helpen? Dit kun je niet alleen aan.' Grace wist niet wat ze moest zeggen en Andrew riep: 'Maar
hoe kunt u hem nu tegenhouden, moeder? Bovendien... kijk eens hoe
laat het is, ik moet nu gaan. Het heeft geen zin.' 'Ik zal hem
tegenhouden, ik kan hem tegenhouden.' 'U? Doe niet zo dwaas,
moeder!' 'Ik kan het.' Ze stond
kaarsrecht tegenover hem, klaar om weg te hollen. 'Ik heb nog greep
op hem. Hij is doodsbang dat ik hem in de steek zal laten.' Voordat
ze haar zin had afgemaakt was ze al om de hoek van het huis
verdwenen, over het pad door het bos. Grace werd opeens heel
rustig. Tijdens de eerste schrik was ze erg bang geweest dat Donald
het te weten zou komen. Nu dacht ze: Andrew heeft gelijk, het is zo
maar het beste, als iedereen het nu weet. Ze hadden het zelf nooit
durven vertellen. Als meneer Maclntyre Donald bereikte voordat
mevrouw Maclntyre hem te pakken had kunnen krijgen, dan moest het
maar zo zijn en zou ze alles onder ogen zien. Terwijl ze hier zo over stond na te denken klonk er opeens
luchtalarm. Ze slaakte een kreet: 'De kinderen.'
Weer renden ze door het bos. Toen ze bij de weg
naar de steengroeve kwamen, sneden ze een stuk af. Andrew tilde
haar over een greppel en even later waren ze het bos uit en renden
over de hoofdweg naar de pastorie. Maar voordat ze die bereikten
kwam er een vliegtuig laag over gieren en zagen ze de bom
vallen. In een onderdeel van een seconde
werd Grace opgetild en in de greppel gegooid en toen Andrew zich
over haar heen liet vallen trilde en beefde de aarde op een manier
die in het dorp niet meer was voorgekomen sinds de nacht van de
grote luchtaanval. 'O Andrew! Andrew! De kinderen! Het huis!' Haar
mond zat vol stof. 'Wacht... wacht, hij
komt terug.' Het vliegtuig gierde weer laag over hen heen en
verdween toen. Ze hoorden niets meer; het was alsof' het vliegtuig
een boodschap had afgeleverd en toen weer was vertrokken. Andrew
stond op, hees haar overeind en ze holden al weer verder over de
weg. Toen ze bij de bocht kwamen bleven ze als aan de grond
genageld staan. Er steeg een grote stofwolk op uit een groot gat in
de weg, tegenover de plaats waar het hek van de pastorie was
geweest, en naast de weg, aan deze kant van het gat, lag een
ineengekrompen gestalte, waarvan Grace wist dat het mevrouw
Maclntyre was. Andrew was al bij zijn
moeder toen Grace nog maar halverwege was; en toen ze bij hen kwam,
had hij haar omgedraaid en riep: 'Moeder! Moeder! Moeder!' Er liep
een diepe snee over haar voorhoofd en het bloed stroomde over haar
gezicht. Grace sloeg haar hand voor haar mond en zei zachtjes: 'Is
ze...?' 'Nee, ze leeft nog.' Hij veegde voorzichtig het bloed van
haar gezicht en keek wanhopig naar Grace, die uitriep: 'De
kinderen, Andrew, de kinderen.' Met
moeite sleepte ze zich bij hem vandaan en ze zag allerlei mensen in
uniform de weg op hollen. Half verblind liep ze struikelend langs
de krater in de weg. Daar, aan de andere kant, waar eens het begin
van de oprit was geweest, bogen zich twee mannen over het gehavende
lichaam van meneer Maclntyre en tien meter verder, op de oprit, lag
Donald, op zijn rug, met zijn hoofd tegen een boomwortel. Ze holde
naar hem toe en bleef toen opeens staan, met alweer haar hand tegen
haar mond, maar deze keer deed ze dat omdat ze dacht dat ze moest
overgeven. Haar schuldgevoelens maakten dat haar maag opspeelde.
Die schuldgevoelens waren niet om haar liefde voor Andrew, maar om
de gedachten die opeens in haar opkwamen... Ze hoopte dat hij dood
was... O! Nee! Nee, nee, nee. Ze bukte zich over het bleke gezicht
en toen hoorde ze een stem zeggen: 'Hij ademt. Het ziet er niet
naar uit dat hij geraakt is. Waarschijnlijk is hij door de
luchtdruk tegen de boom geslagen.' Ze keek toe hoe iemand Donalds
hoofd optilde en zei: 'Ja, het is zoals ik dacht. Hij bloedt hier
een beetje, maar het is niet erg.' 'O mevrouw, bent u wel in
orde?' Grace rechtte haar rug en keek
versuft naar de gespierde gestalte van Blenkinsop. Allerlei mensen
liepen nu heen en weer en er kwamen twee mannen met een brancard.
De ene zei: 'Jeeminee! 't Is de dominee, de arme-.' De rest voegde
hij er niet aan toe. Ze zag hoe ze Donald op de brancard tilden. Ze
zei niets en ze ging er ook niet naar toe. Blenkinsop pakte haar
arm en zei: 'U kunt maar beter naar binnen gaan, mevrouw.'
Naar binnen? Nee, ze moest naar Andrew en zijn
moeder. De arme mevrouw Maclntyre! Haar gezicht... Maar waar waren
de kinderen eigenlijk? Tot Blenkinsops verbazing rukte ze zich
opeens los en holde de oprit op. Maar ze bleef al snel weer staan.
Wat dacht ze eigenlijk? De bom was bij het hek gevallen en als de
kinderen bij Donald waren geweest, had ze daar toch iets van moeten
merken. Terwijl Blenkinsop haar hijgend
inhaalde kwam Peggy Mather naar buiten en riep onnozel: 'Waar was
't deze keer? Dat was even vlakbij. Het hele huis stond te
trillen.' Peggy Mather had nooit de
aanspreektitel 'mevrouw' gebruikt en hoewel dat zeer opvallend was,
had Grace nooit de moed gehad hierover te beginnen. Toen Donald
haar erop gewezen had dat het haar taak was dit te doen, had ze
gezegd dat het de moeite niet waard was. Peggy Mather was er maar
tijdelijk, als de oorlog voorbij was zou ze weer vertrekken. Tot
haar eigen verbazing hoorde ze zichzelf opeens op dit moment vol
schrik en opwinding met hoge stem zeggen: 'Wil je me in het vervolg
alsjeblieft met mevrouw of mevrouw Rouse aanspreken, Peggy? En waar
zijn de kinderen?' Peggy Mather vertrok haar gezicht. Ze stond even
perplex te kijken en zei toen op elfen toon: 'Achter het huis, waar
u ze achtergelaten hebt... mevrouw.' De
koster greep opnieuw Graces arm en zei kalmerend: 'We zullen wel
even gaan kijken, mevrouw,' en hij liep met haar om het huis heen.
Terwijl ze erheen liepen zei hij tegen zichzelf dat het arme kind
vast een shock had, anders was ze niet zo uitgevaren. Op zich had
hij daar niks op tegen. Zijn Mary, God hebbe haar ziel, zou nooit
zo tegen de jonge mevrouw hebben gesproken, maar die Peggy Mather!
Hij begreep niet dat juffrouw Shawcross haar in haar huis duldde;
als die ook maar de helft wist van wat ze allemaal uitspookte zou
ze er vast wel anders over gaan denken. Grace keek enigszins
verbaasd naar de kinderen. Ze waren kennelijk niet uit de zandbak
gekomen. Stephen keek naar haar op en legde uit: 'Dat was een harde
boem, hè mammie, en Veronica zei dat het een bom was en ze wou naar
de schuilkelder, maar ik heb gezegd dat het er niet een was, omdat
pappa had gezegd dat God vandaag geen bommen liet vallen omdat het
zulk mooi weer was. En als het wel een bom was geweest, was jij er
toch bij geweest, hè mam?' Ze gaf geen antwoord, maar ze bleef de
kinderen aanstaren. God liet vandaag geen bommen vallen.
'Wat maken jullie daar?' Blenkinsop boog zich
met krakende ledematen over de zandbak en keek naar Beatrice, maar
Stephen gaf, zoals gewoonlijk, voor alle drie antwoord. 'O, zij
rommelt maar wat aan, ze probeert nog
steeds een kasteel te bouwen. Maar ik maak een loopgraaf en
Veronica bouwt een God-huis.' 'Zo, zo!' grinnikte Blenkinsop. 'Een
God-huis?' 'Ja, zo noemt ze dat. Maar pappa zegt dat God geen huis
heeft, hij heeft alleen maar kerken. Veronica is een beetje dom...
Ja hoor! Ja hoor!' Hij duwde haar, maar ze reageerde niet en ze
ging verder met holletjes te maken in een berg zand. Toen Grace zo
naar hen stond te kijken begonnen de woorden door haar hoofd te
tollen, Godhuis ... een God-huis ... een God-huis, totdat de
woorden veranderden in een gekkenhuis ... een gekkenhuis ... een
gekkenhuis. 'O, bent u daar!' Juffrouw
Shawcross kwam naar hen toerennen en Grace vond dat ze er
verwilderd uitzag. Ze besefte ook met een groeiend gevoel van
irritatie dat deze vrouw zo in alle gebeurtenissen opging, dat ze
de indruk wekte alles zelf doorgemaakt te hebben. 'Brengen ze hem
naar het ziekenhuis ... de dominee?' 'Ja.' Grace knikte.
'Is ... is hij gewond? En ... laat u hem er zo
maar alleen heengaan?' Er sloeg iets door bij Grace. Met een
snijdende stem zei ze: 'Hij is niet echt gewond, hij heeft alleen
maar zijn hoofd gestoten tegen een boomstam.' 'Maar ... maar u ...' De stem van juffrouw Shawcross begaf
het. 'U laat hem alleen gaan?' Er klonk afkeuring in haar stem.
Grace schoot overeind. Die vrouw ... die vrouw waagde het haar te
bekritiseren en dat terwijl Blenkinsop er bij was. Nu was de maat
vol ... na alles wat ze al die jaren al had moeten verduren. Kate
Shawcross had vanaf het eerste begin haar plaats willen opeisen -
ja, vanaf het eerste begin al! Hoe durfde ze! De maat was nu vol.
'Als u me weer aanspreekt, juffrouw Shawcross, wilt u dan zo
vriendelijk zijn te beseffen dat u tegen de vrouw van de dominee
spreekt!' Nu had ze binnen vijf minuten twee keer gedaan wat ze in
al die zeven jaar van haar huwelijk niet had durven doen ... te
wijzen op haar positie als de vrouw van de dominee. Ze zag hoe
belachelijk de situatie was. Nu, juist nu ze besloten had op te
houden de vrouw van de dominee te zijn, nu meneer Maclntyre ervoor
had gezorgd dat ze niet langer meer hoefde te liegen of te doen
alsof, legde ze de nadruk op dit vermeende privilege.
Terwijl ze langs Kate Shawcross liep, die
zenuwachtig met haar gezicht trok, zei Blenkinsop zachtjes en
vergoelijkend: 'Stil nu maar, we zijn
allemaal erg van streek. Trek het je nu maar niet aan, Kate ... toe
nou.' Zijn stem klonk kalmerend en Grace
kreeg de indruk dat hij juffrouw Shawcross op haar schouder klopte.
Op haar schouder kloppen ... Ze moest een klap in haar gezicht
hebben. Ja, dat moest ze. Waarom was ze niet met Donald mee naar
het ziekenhuis gegaan? Ze herhaalde niet alleen de vraag van Kate
Shawcross, maar ze stelde zichzelf die vraag nu ook. Waarom was ze
niet meegegaan? Ze zouden dat hebben toegestaan. Maar ze moest toch
naar de kinderen gaan kijken? Als Andrew daar had gelegen, wat zou
ze dan gedaan hebben? Op die vraag hoefde ze geen antwoord te
geven. Ze liep niet door de keuken naar binnen omdat Peggy Mather
daar bezig was, maar ze liep naar de voordeur en zei tegen zichzelf
dat ze even moest gaan zitten, voordat ze weer terugging naar het
hek. Ze voelde zich akelig en draaierig worden ... o, alles draaide
om haar heen. Toen ze de aarde opeens op zich af zag komen hoorde
ze Blenkinsop roepen: 'Rustig! ... Rustig maar! ...'
Toen ze weer bijkwam was ze in de zitkamer en
ze hoorde nog steeds een stem zeggen: 'Rustig! ... rustig maar!'
maar deze keer was het Davids stem. 'Drink dit maar eens
op.' Ze dronk iets bitters uit een glas
en toen legde hij voorzichtig haar hoofd weer op de bank.
Na een poosje keek ze hem, moeizaam knipperend
met haar ogen, aan. 'David.' 'Niet praten.' 'Ik moet wel. Meneer Maclntyre ... is hij ... is hij dood?'
'Ja.' Duizelig keek ze hem aan. Hij
draaide zijn hoofd opzij, wreef over zijn kin en toen hij haar weer
aankeek zei hij: 'In al die jaren is hij nog nooit zo ver van huis
geweest; ik kan me niet herinneren dat ik hem ooit in het dorp heb
gezien. Hij was zeker met zijn vrouw de weg afgelopen om Andrew uit
te zwaaien.' Hij zweeg. 'Je weet natuurlijk dat Andrew met een
konvooi op doorreis was?' Ze staarde hem aan en ze zei niets. Hij
wist alles - tot nu toe tenminste. Maar ze kon hem niet het
afschuwelijke feit vertellen dat zij eigenlijk verantwoordelijk was
voor de dood van meneer Maclntyre. Zij, en niet de bom, had hem
gedood. Hij ging nooit zo ver van huis, en hij zou dat vandaag ook
niet hebben gedaan als het niet om haar was geweest. Ze zag hem
weer op de grond liggen. Ze zag Donald weer tegen de boom liggen. Had hij Donald nog alles kunnen
vertellen voordat de explosie hen uit elkaar blies? Meneer
Maclntyre zou geen tijd verspild hebben, hij zou er regelrecht mee
voor de dag zijn gekomen. Maar als ze dicht bij elkaar hadden
gestaan zou Donald toch ook getroffen zijn? Misschien hadden ze
elkaar net niet bereikt ... misschien liep Donald de oprit af, op
weg naar hem toe, misschien, misschien. Die gedachten cirkelden in
haar hoofd maar rond. Ze werd slaperig. Dat spul in het glas ... ze
probeerde overeind te komen en zei: 'lk moet... moet...' 'Je moet
slapen.' 'Nee, David, ik moet...' 'Kom, ga nu maar gauw slapen.
Goed zo.' Terwijl David Cooper op haar
neer stond te kijken bedacht hij dat het misschien jammer was dat
de positie van de oude Maclntyre en die van de dominee niet
omgekeerd waren. Dan zou Donald een hoop verdriet bespaard blijven,
dat hij, zodra alles voorbij was en Andrew Maclntyre weer thuis
was, ongetwijfeld onder ogen zou moeten zien. Hij kon geen andere
uitweg voor de problemen en verlangens van deze twee jonge mensen
zien, hoe handig die ook zouden worden bedacht - en hij was de
dominee als een expert op dit terrein gaan beschouwen. En wat Grace
betreft, voor haar zou de dood van de dominee een geweldige
opluchting hebben betekend. Toen ze een kind van Andrew Maclntyre
had gekregen had haar dat van een zenuwinzinking gered, maar nu
ging het snel weer die kant uit. Het middel zou bijna erger zijn
dan de kwaal. Hij vroeg zich af waarom de oude Maclntyre zo ver van
huis was met zijn vrouw. Hij had zelf geen steek geloofd van het
verhaal dat hij Grace had verteld. Van zijn visites aan het huisje
op de hei had hij zo langzamerhand begrepen dat Douglas Maclntyre
zijn zoon haatte terwijl de moeder dol op hem was. Dit laatste zou,
in combinatie met de zeldzame trots die een hoop Schotten bezaten,
bij elkaar wel de oorzaak zijn geweest voor de gemelijkheid van de
oude man. Nee, de Maclntyres waren niet hun zoon komen uitwuiven.
Daar was hij zeker van. Hij wist niet waar dit alles toe zou
leiden, maar hij hoopte wel dat hij niet meer hier in huis zou
wonen wanneer die bom barstte. Het was allemaal heel vervelend. En
hoewel zijn sympathie naar Grace uitging, waren er toch wel twee
kanten aan deze zaak.
10
'Die vent is niet
goed snik, echt niet. Wil je zeggen dat hij er helemaal niets over
gezegd heeft?' Grace schudde langzaam
haar hoofd. 'Geen woord.' 'Geen woord?' 'Nee, tante Aggie, geen woord.' Grace keek langs Aggies brede gestalte naar het raam en de
tuin. Ze zag een bak vol vrolijke bloemen en ze merkte bij zichzelf
op dat er de vorige keer dat ze hier was nog geen bloemen in de bak
hadden gestaan. Ze constateerde dat ze tegenwoordig net als Donald
over het ene onderwerp kon praten terwijl ze aan het andere dacht.
Ze hoorde toch eigenlijk haar gedachten te houden bij het gesprek
met tante Aggie; in plaats daarvan zat ze aan een bloembak te
denken. Ze had tante Aggie niet meer gezien sinds die dagen voordat
de bom was gevallen en dat was nu meer dan een maand geleden. Op
die gedenkwaardige dag was Aggie naar Devon vertrokken om een
weekje bij haar schoonzuster te logeren, maar die ene week was tot
vier weken uitgelopen, want Aggie was weer met huizen bezig - en
deze keer om te kopen en niet om te verkopen. Ze had gedurende haar
verblijf drie huizen gekocht. Ze was erg enthousiast over een van
haar aankopen, een verwaarloosd landhuisje in het bos bij
Buck-fastleigh. Ze had het voor een appel en een ei gekocht en niet
met de gedachte om het weer te verkopen wanneer de oorlog voorbij
was, maar om er een vakantiehuisje voor Grace en de kinderen van te
maken. Graces gedachten draaiden nu om dit huisje; het leek het
juiste antwoord op haar huidige problemen. Als het weer bewoonbaar
was gemaakt, kon ze daar met de kinderen heengaan en iedereen kwijt
zijn - Kate Shawcross en Peggy Mather, alle gezichten uit het dorp
- weg van tante Susie en oom Ralph en hun 'familiebesprekingen'.
Iedereen kwam in haar gedachten, behalve Donald. Maar wat te doen
met mevrouw Maclntyre? De laatste woorden van Andrew door de
telefoon waren geweest: 'Wil je alsjeblieft kijken hoe het met mijn
moeder gaat, Grace?' en ze had nadrukkelijk beloofd: 'Ja
natuurlijk, liefste. Maak je maar geen zorgen.' Misschien zou
mevrouw Maclntyre wel met haar mee willen gaan wanneer ze uit het
ziekenhuis kwam ... misschien. Maar als ze nu eens echt blind werd?
Nee, nee, ze mocht niet blind worden, ze kon niet blind worden. Ze
waren tegenwoordig zo knap met die dingen, ze kon niet blind
worden. O nee! In gedachten protesteerde ze fel tegen de
mogelijkheid dat mevrouw Maclntyre blind zou worden. Dat kon ze
niet ook nog op haar geweten hebben: blindheid van mevrouw
Maclntyre. 'Maar hij had er toch weieens
iets over kunnen zeggen?' 'Ja, dat had
hij kunnen doen.' Ze merkte dat ze steeds herhaalde
wat tante Aggie zei. 'Stuurt hij het er soms op aan dat je weer afknapt?'
'Of hij het er op aan stuurt of niet, het is er
in ieder geval niet ver van af.' 'Wel verdraaid, dat moetje niet laten gebeuren, hoor! Als
die oude Maclntyre het hem verteld heeft waarom komt hij daar dan
niet eerlijk, op de man af, mee voor de draad? En als hij niets
weet, waarom praat hij dan niet over die bom? Hij is er in ieder
geval heel genadig afgekomen.' 'Ze
denken dat hij een shock heeft gehad.' 'Een shock? Wel nee!'
'Ja, dat heb ik ook al gezegd. Wat dat huisje
betreft, tante Aggie, Hoeveel kamers zei
u dat er waren?' 'Zes - maar bedenk wel,
dat het hokjes zijn.' 'En staan er
meubels?' 'Ja, als je het meubels wilt
noemen. Het staat sinds het begin van de oorlog leeg, en in die
tijd heeft niemand er meer naar omgekeken.' 'Is het bewoonbaar te
maken?' 'O ja. Natuurlijk. Ik wil alleen
maar zeggen dat het geen Wilgen-weide is. Maar als het wordt
schoongemaakt en nagelopen kan het erg leuk worden. Er moet gewoon
eens een klusjesman aan het werk. Ik zal er van de zomer heengaan
en iemand zoeken om de boel weer piekfijn in orde te maken.'
'Het zal eerder piekfijn in orde moeten zijn,
tante Aggie.' 'Wat bedoel je?' 'Ik zoek
een plekje, een plekje voor de kinderen, een plekje waar hij ons
niet kan vinden. Ik neem ze gewoon mee en verdwijn. Ik hoef hem dat
niet te vragen, zelfs niet voor een paar maanden, want hij zou er
gewoon niet van willen horen. Hij zou me gewoon opsluiten. Hij zou
me op de een of andere manier opsluiten ... of laten opsluiten.
Nee, de enige manier is de kinderen meenemen en verdwijnen.' Aggie
staarde haar nichtje aan. 'Dus je hebt eindelijk een besluit
genomen?' zei ze rustig. 'Nou, ik ben blij dat te horen. Soms dacht
ik weieens dat je niet goed wijs was, want ieder ander zou in jouw
plaats al haar biezen hebben gepakt na Stephen - of zelfs daarvoor;
weet je, soms dacht ik weleens dat hij een vreemde macht over jou
bezat. Alsof hij je aan een elastieken band vasthield. Hij hoefde
er maar even aan te trekken of jij sprong op.' 'Nou, tante Aggie, deze keer zal ik niet opspringen. Het
besluit werd voor mij genomen ... ik ...
ik ben weer in verwachting.' Aggie keek
even verbijsterd. 'Grote genade! Ben je nou helemaal
gek geworden om dat te doen? O hemel nog aan
toe!' Ze stak haar handen in de lucht
alsof ze een smeekbede hield, en ze zei toen boos:
'Maar waarom ben je nou niet voorzichtig
geweest? Ik had je toch gewaarschuwd?' 'Hoe kon ik nu
voorzichtig zijn als ik nergens op voorbereid was? Hij had maar een
uur de tijd en de helft daarvan zat hij bij zijn moeder. Ik dacht
dat het er helemaal niet van zou komen. Zulke dingen gebeuren nu
eenmaal en je kunt het op zo'n moment niet maken om te zeggen: "Nee
... nee, ik ben er niet op voorbereid." Het is nou eenmaal gebeurd,
tante Aggie, het heeft geen zin om u daar nog over op te winden. Er
moest nou eenmaal toch iets gebeuren. Andrew zei die dag: "Laat
mijn vader het maar vertellen, er is toch iets voor nodig om er mee
voor den dag te komen." Maar dat pakte anders uit. En als het toch
zo was, dan houdt Donald het achter de hand als een geheim wapen.
Maar hier kan hij geen aanspraak op maken. Dit is een feit waar hij
niet omheen kan.' Ze klopte op haar buik. Ze ging staan en tante
Aggie ging tegelijkertijd zitten. Van hen beiden was zij het meest
opgewonden. Grace keek nu neer op tante
Aggie en ze vroeg: 'Hebt u tante Susie en oom Ralph van dat huisje
verteld?' 'Nee, ik ben pas gisteravond
thuisgekomen, en ik ben nog niet bij ze geweest, hoewel ze me
vanmorgen al hebben opgebeld om te vragen of ik nog leefde en of ik
thee kwam drinken.' 'Vertel ze er dan
alstublieft niets over, tante Aggie, want als Donald
oom Ralph zou gaan bewerken, zou die zich al
snel verspreken. Oom Ralph hecht veel
waarde aan de rechten van echtgenoten.' 'Maar ik zal er toch eerst het een en ander aan moeten laten
doen. Het dak lekt ook.'
'Kan ik het een keertje zien?'
'Ja, we zouden er, laat eens kijken, volgend
weekend heen kunnen gaan.' 'Prima. Ik zal aan tante Susie vragen of
Beatrice bij haar mag logeren. Stephen kan wel thuisblijven. Ik zou
er graag binnen drie maanden in willen trekken.' Ze zei niet:
'Voordat het zichtbaar wordt dat ik in verwachting ben.'
Grace ging bij het raam staan en keek naar de
bloembak. 'Weet u, tante Aggie,' zei ze, 'ik ben erg blij met deze
baby. Donald kan er deze keer geen aanspraak op maken. U weet niet
wat voor een opluchting dat voor mij betekent. Dat ik niet meer dat
trotse-vader-gedoe hoef te aanschouwen. Afschuwelijk was dat. O
tante Aggie, wat heb ik toch een raar leven gehad.' Ze draaide zich
om en glimlachte naar Aggie, maar Aggie kon niet teruglachen -
inwendig moest ze huilen.
Vier maanden later zat Grace nog steeds op
Wilgenweide, maar ze zat als het ware klaar voor de start. Het ene
incident na het andere had haar vlucht uitgesteld. Eerst was het
moeilijk geweest om aan vakmensen en materiaal te komen om het huis
te repareren, en het was pas drie weken geleden klaargekomen. Toen
kreeg Stephen de mazelen, gevolgd door Beatrice en Veronica. Maar
nu waren er geen belemmeringen meer. Ze beschouwde Donald niet als
een belemmering, want hij zou er niets van weten, totdat ze weg
was. Alles was gepakt en om het nog gemakkelijker te maken was
David ook vertrokken. Drie dagen geleden had hij zijn intrek
genomen op een paar kamers boven de winkel van Stanley. Hij had een
huishoudster gevonden, een zekere mevrouw Maitland, een weduwe met
een kind van drie jaar en Grace had goede hoop dat ze snel mevrouw
Cooper zou worden. In gedachten stelde
ze al de brief op die ze die avond aan Donald zou schrijven, om hem
te vertellen dat ze wegging omdat ze een kind verwachtte van iemand
die ook de vader was van Stephen en Beatrice. Ze zou zeggen dat hij
maar beter niet kon proberen haar te zoeken want als hij dat deed
en de kinderen opeiste zou ze voor de rechter dingen moeten
vertellen die voor hen beiden erg gênant en pijnlijk zouden zijn,
dus was het maar beter enz. enz. Gedurende de laatste weken had ze
uit voorzorg allerlei kledingstukken en bezittingen naar tante
Aggie gebracht en ze wilde nu een doos van een kast in de
kinderkamer pakken, om daar wat speelgoed in te doen. Ze had in
haar eigen kamer juist haar wijde jasschort uitgedaan. Ze droeg het
tegenwoordig veel, zogenaamd om haar kleren te beschermen, wanneer
ze met de kinderen bezig was. De maaltijden waren sinds Davids
aanwezigheid wat rommelig geweest, en aangezien het een leuk schort
was, had Donald er geen bezwaar tegen gehad. Ze rekte zich uit om de doos van de kast te pakken en ze
had hem al in haar handen toen de deur openging en Donald
binnenkwam. Hij staarde haar aan. Zijn blik was onbeschrijfelijk.
Hij keek niet naar haar gezicht, maar naar de welving van haar
buik, die nog werd geaccentueerd door haar strakke rok cn het feit
dat ze zo mager was. Hij stapte langzaam de kamer in en deed de
deur achter zich dicht. Ze waren alleen in de kinderkamer, want de
kinderen waren op dat moment op de oprit aan het spelen; hun kreten
klonken door het open raam. Ze probeerde
niet zichzelf te verbergen; ze had buiten haar handen ook niets om
zich achter te verbergen. Ze liet haar armen slap naast zich
neerhangen en keek hem aan, terwijl ze bedacht dat ze er veel voor
over zou hebben gehad als ze dit moment had kunnen vermijden. Ze
had het geprobeerd, ze had haar best gedaan, hij had haar de
laatste maanden ijzig koud behandeld, haar bijna dagenlang
genegeerd, behalve wanneer er anderen bij waren, dan deed hij zo te
zien heel normaal, zodat niemand er iets van kon denken. 'Je ...je
bent...' '...Inderdaad, dat ben ik.'
Haar stem was rustig en beefde niet. Op dat moment voelde ze geen
angst of schaamte. Eindelijk, eindelijk kon ze eerlijk zijn. De
afschuwelijke jaren van leugens waren voorbij, haar leven zou weer
eerlijk en open kunnen zijn, de lucht zou weer zuiver worden. Als
ze in zonde moest gaan leven, nu, dan zou ze in zonde gaan leven,
dan moest dat maar. Zo voelde en dacht
ze op dat moment, maar het volgende hield ze haar handen voor haar
gezicht en ze riep: 'Nee, niet doen!' In een onderdeel van een
seconde had Donald een grote, zware waterkan van de tafel gepakt.
Hij haalde uit, alsof hij die op haar hoofd wilde stukslaan. Ze
vouwde zich bijna dubbel, toen ze onder haar elleboog door zag dat
hij de kan weer liet zakken en op de grond liet vallen.
Ze zocht struikelend steun tegen de muur. Zijn
gezicht was paars aangelopen, alsof hij een hartaanval zou krijgen.
Hij zag er enorm uit, zoals hij daar stond met van haat vervulde
ogen. Toen begon hij te beven, als een oude seniele man. Zijn
benen, zijn armen, zijn gezicht, alles beefde. Hij draaide zich
wankelend om en leunde met zijn hoofd tegen de kastdeur.
Grace stond nog steeds tegen de muur en keek
naar hem. Hij beefde verschrikkelijk. Ze was altijd al bang geweest
dat er zo iets zou gebeuren en daarom had ze weg willen gaan zonder
erover te moeten praten. Hij had haar bijna geslagen met die kan:
de minzame, beschaafde, beheerste dominee had haar bijna geslagen.
De slag had haar en het kind kunnen doden. Zij had zijn trots een
slag toegebracht waar zijn laagje vernis niet tegen bestand was.
Hij draaide zich om, maar bleef tegen de deur leunen, alsof hij
bang was zijn steun kwijt te raken. Hij keek haar aan en zei ten
slotte hijgend: 'Jij - jij - zie je nu waar je me toe gebracht hebt
...' Hij keek naar de kan en liet toen zijn hoofd hangen en schudde
het heen en weer. 'Jij hebt me dit aangedaan, me tot schande
gemaakt, me vernederd ...' Op dat moment
klonk Beatrices stem gillend van beneden: 'Nee! Stevie! Niet doen!'
Stephen antwoordde iets maar dat was niet te verstaan en er volgde
nog een gil van Beatrice. Grace begreep dat Stephen iets in zijn
schild voerde, en ze wilde naar het raam lopen, maar ze kon haar
ogen niet van Donald afwenden. Op dat moment was ze vervuld van
medelijden met hem. Hij wankelde naar de tafel en leunde
ertegenaan. Zijn lichaam verkrampte terwijl hij moeizaam uitbracht:
'Je bent slecht, je bent een ... hoer.' Haar medelijden verdween op slag. 'En wie z'n schuld is dat
dan wel?' Ze gaf hem geen kans te antwoorden en ze ging snel en
verbitterd verder: 'Nou, morgen zal ik je van deze slechte vrouw
verlossen, ik ga weg ... voorgoed.' Hij
schoot met een ruk overeind en terwijl Beatrice oorverdovend
krijste gebaarde hij met een bevende hand naar het raam en vroeg
met verstikte stem: 'De kinderen, laat je de kinderen achter?'
'Nee.' Ze schudde haar hoofd. 'Nee, dat doe ik niet...' Met zijn
armen wijd zwaaiend liep hij naar haar toe, als een dolgedraaid
stuk opwindspeelgoed. 'Je kunt m'n kinderen niet alleen
achterlaten. Je kunt ze niet moederloos achterlaten, hoor je me?'
Onsamenhangend brabbelde hij door over zijn kinderen. Grace keek
hem aan. Hij was net een kind dat bij wijze van verweer iets niet
wilde horen. Hij wilde niet horen dat ze zou zeggen: 'Ik neem de
kinderen met me mee.' Hij wilde niet aan die mogelijkheid denken.
Als hij nu maar steeds over de kinderen bleef praten, kon zij niet
zeggen dat ze hen zou meenemen. Hij bleef maar doorgaan, als een
grommend dier. Plotseling schreeuwde ze,
zoals ze wel eens tegen de kinderen deed: 'Hou op! Hou op zeg ik
je! Meteen!' En toen hij zweeg en haar aanstaarde, terwijl het
zweet langs zijn gezicht droop, zei ze langzaam en nadrukkelijk:
'lk vertrek morgen en ik neem de kinderen met me mee. Hoor je me?
En ... en ik wil je ook vertellen dat het niet jouw kinderen zijn.'
Daar, nu wist hij het. Hij boog zich
voorover en legde zijn handen op de tafel; hij leek net een
orang-oetang in deze houding. Er klonk zelfs dierlijk gegrom in
zijn stem toen hij zei: 'Het zijn mijn kinderen; je krijgt ze nooit
bij mij vandaan ... nooit. Begrijp je dat? Nooit zal ik mijn
kinderen laten gaan, dat zweer ik.' 'Stevie! Stevie!' Beatrice stond nog steeds op de oprit te
krijsen en Grace huiverde nu ze haar kalmte voelde verdwijnen en de
angst in zich op voelde stijgen. Ze
bleven elkaar aanstaren totdat Donald langzaam weer overeind kwam,
zijn zakdoek zocht en het zweet van zijn gezicht veegde. Hij bleef
een paar minuten naar de grond staren, haalde diep adem en zei,
zonder haar aan te kijken: 'lk wil er niets meer over horen en ik
zal het je vergeven, als je voor God wilt beloven niet meer te
zondigen.' 'Ik heb geen behoefte aan
jouw zogenaamde vergeving en ik doe geen enkele belofte.'
Langzaam hief hij zijn hoofd omhoog en staarde
haar weer aan. 'Grace ... ik zei dat ik je zou vergeven. Besef je
niet wat het voor mij betekent om zulke woorden te spreken? Ik ben
een priester van God, maar ik ben ook een man en je hebt mij het
ergste onrecht aangedaan, het ergste onrecht...'
'Het ergste onrecht? Laat me niet lachen!' Ze
stootte een schamper geluid uit. Er welde een stroom scheldwoorden
in haar op en ze had de grootste moeite die te onderdrukken. Ze
knikte snel en zei: 'Opnieuw zeg ik je: wees niet zo'n zeldzame
huichelaar ... het ergste onrecht ... O God!' 'Stop dat gevloek. Ik kan er niet tegen, hoor je me? Noem me
een huichelaar of wat jouw platvloerse hersenen ook maar weten te
bedenken, maar ik wil niet dat je vloekt in mijn aanwezigheid ...'
'Mamma! Mamma! Mamma!' De woorden klonken nu zo wanhopig dat Grace
naar het raam liep en terwijl ze dat deed zei ze verbitterd over
haar schouder: 'Het ergste onrecht!' Zelfs toen ze uit het raam
keek besteedde ze maar weinig aandacht aan het kind dat beneden
stond te gillen, want haar hoofd was vol woorden, vol afschuwelijke
woorden die ze Donald voor de voeten wilde gooien. Toen, binnen een
seconde, trok Beatrice haar volle aandacht want toen ze de angstige
blik van het kind volgde, zag ze tot haar grote schrik waarom het
kind zo gegild had. Stephen klom tegen het traliewerk op, dat naar
het raam van de kinderkamer voerde. Het werd gebruikt als draadwerk
waar de clematis langs kon groeien en Stephen was nu halverwege.
Instinctief greep Grace naar haar keel. Ze wist dat ze nu niet
tegen hem moest roepen, maar de angst en de spanning van de
afgelopen minuten speelden haar parten en ze riep uit: 'Stephen!'
De jongen keek verschrikt op. Toen lachte hij blij omdat ze zijn
gedurfde klimpartij zag. Hij riep: 'Kijk, mamma, ik kan ...' Hij
stak zijn hoofd te ver naar achteren om haar triomfantelijk toe te
lachen. Toen stak hij zijn hand uit om zich verder omhoog te
trekken, maar hij verloor hierbij zijn evenwicht. Met een schreeuw
die Beatrices gegil nog overtrof viel hij op de oprit.
Binnen enkele seconden was Grace de kamer uit,
de trap af en buiten op de oprit. Beatrices gekrijs had nu het
stadium van hysterie bereikt, maar Stephen gaf geen geluid. Toen ze
haar armen om hem heensloeg om hem op te tillen werd ze ruw opzij
geduwd. 'Raak hem niet aan!' Donald sprak tegen haar op een toon
alsof ze met haar aanraking het kind zou besmetten en ze werd
razend. Maar ze moest toezien hoe hij het kind optilde en het naar
binnen droeg. Toen ze hem in de zitkamer zag verdwijnen met de
bewusteloze gestalte in zijn armen dwong ze zichzelf naar de
telefoon te gaan en belde David op. Tot haar eigen verbazing hoorde
ze zichzelf nog steeds mompelen : 'Het ergste onrecht. Het ergste
onrecht.' Om negen uur die avond belde Grace Aggie op en ze zei
zonder verdere omhaal van woorden: 'Stephen is gevallen, tante
Aggie. Ze denken dat hij zijn heup heeft gebroken. Hij ligt nu in
het ziekenhuis.' 'Nee!' 'Ja, tante
Aggie.' 'En je zou morgen gekomen
zijn.' 'Ja, tante Aggie.'
'Wat ontzettend.' 'En dat is nog niet alles. Hij is ook achter de rest
gekomen... en u zult blij zijn te horen dat het mij vergeven zal
worden.' 'O, kind toch!' 'Ik mag de
kinderen niet van hem meenemen... De elastieken band zit weer strak
aangetrokken, tante Aggie.' 'O hemel nog toe.'