8

Grace had een nieuwe hulp in de keuken. Ze kwam niet alleen voor de keuken, maar voor het hele huis en voor hele dagen. Haar naam was Peggy Mather. Ze was achtentwintig jaar, groot en stevig, met een nors uiterlijk en ze was een nichtje van juffrouw Shawcross. Waarom ze in dit afgelegen dorpje wilde komen wonen was Grace niet duidelijk. Ze gaf als reden op dat ze genoeg had van alle luchtaanvallen op de Tyne. Maar ze toonde weinig angst wanneer er luchtalarm klonk en wat anderen ook mochten doen, zij ging rustig verder met haar werk. Waarom ze uit Newcastle was gekomen om bij een tante te logeren die ze tot nu toe nauwelijks had bezocht wist Grace niet, maar ze was wel blij haar in huis te hebben, want nu waren David Cooper en de drie jaar oude Veronica aan haar huishouding toegevoegd. David Cooper was opeens jaren ouder geworden. Zijn kleine, tengere gestalte maakte nog altijd een jeugdige indruk, maar de nacht van de luchtaanval had hem in één klap vijftig jaar doen lijken, in plaats van vijfendertig. Na slechts drie weken in het ziekenhuis te hebben doorgebracht was hij naar het dorp teruggekeerd en ondanks alle protesten stortte hij zich met volle energie op zijn praktijk. Aangezien er van zijn huis nog slechts een puinhoop over was, accepteerde hij de uitnodiging van de dominee om bij hen in huis te komen. In de huiskamer van Wilgenweide richtte hij zijn spreekkamer in. Het dure Perzische tapijt uit de hal werd opgerold en langs de muren werden stoelen gezet. In het midden stond een tafel met oude tijdschriften. Toen Grace op weg naar de huiskamer door de hal liep, met een presenteerblad in haar handen, viel haar oog op de rommel op de tafel. Het irriteerde haar altijd boeken en tijdschriften opengeslagen te zien rondslingeren, maar wanneer een patiënt aan de beurt was smeet hij zonder na te denken zijn lectuur op de tafel. Ze klopte op de deur van wat nu de spreekkamer was en David Cooper riep: 'Binnen.' 'O, ben jij het, Grace. Zit er nog iemand?' 'Nee.' 'Die sneeuw heeft de griep kennelijk niet ingedamd. Als je 't mij vraagt sneeuwt het bacteriën. De hele familie Barker ligt nu plat, moeder en vijf kinderen.' Grace zette het blad op de hoek van zijn bureau. David praatte tegenwoordig alleen maar over zijn werk. De luchtaanval was nu vijf maanden geleden, maar hij probeerde de herinnering eraan nog steeds met werken en praten over het werk weg te duwen. 'Drink het op nu het nog warm is, David.' 'Dank je, Grace... Grace...' Hij schreef haastig een receptje en keek niet op, terwijl hij verder ging: 'Dacht je niet dat we eens moesten praten?' Ze stond net op het punt weer weg te gaan, maar ze bleef nu staan en keek naar zijn gebogen hoofd. Zijn haar werd dun op de kruin, de rest was peper-en-zout-kleurig en begon grijs te worden. Ze ging langzaam zitten in de stoel voor patiënten, die rechts naast zijn bureau stond. 'Je bent in verwachting, nietwaar?' Hij schreef nog steeds verder. 'Ja.' 'Ik herinner me dat ik je deze vraag al eens eerder heb gesteld... Weet Donald het?' 'Nee.' 'Waarom heb je 't hem niet verteld?' Het bleef lang stil en toen zei ze: 'Omdat het niet van hem is.' Zijn ogen gleden snel omhoog. Haar woorden rukten hem uit zijn apathie. 'Wat zegje?' Ze sloeg haar ogen neer en ze vouwde haar handen in haar schoot. 'Net wat ik zeg. Donald is niet in staat bij een vrouw een kind te verwekken.' David boog zich voorover, greep haar handen en vroeg: 'Stephen?' 'Nee... of misschien. Ze schudde heftig met haar hoofd. 'O, ik weet 't niet.' Toen zei ze weer: 'Nee. Nee, hij kan het niet geweest zijn.' Hij staarde haar verbluft aan. Zo zat het dus. Hij had altijd al zo'n vaag idee gehad... Een mens raakte niet zo maar zo overspannen als zij was geweest. Maar toen Stephen was geboren had hij gedacht dat hij het bij het verkeerde eind had gehad. Arme vrouw. Arme Grace. 'Kun je me ook zeggen van wie het is? Van Farley?' Ze keek op. 'Van Bertrand Farley?' Ze glimlachte treurig. 'Denk jij dat nou ook al?' De dokter schudde somber zijn hoofd. 'Nou ja, ik weet zo gauw geen ander te bedenken, en ik wist dat hij verkikkerd op je was. Je hoefde hem maar aan te kijken.' 'Het is bijna komisch, maar het is niet van Bertrand Farley.' Ze deed haar ogen even dicht en keek hem toen weer aan, terwijl ze haastig zei: 'Donald dacht dat er iets tussen ons was en op de avond van de luchtaanval heeft hij me daarom opgesloten in de kelder. Hij dacht dat ik een afspraakje had met Bertrand. Toen het licht uitviel zat ik in het pikkedonker.' Ze zei nu langzaam: 'Hij had de lucifers meegenomen... Je weet hoe hij met lucifers is. O, David, het was afschuwelijk... O, ik weet dat het niets was in vergelijking met wat er in het dorp gebeurd is. Ik weet dat wat ik heb doorgemaakt daarbij vergeleken in het niet valt, ik weet 't, ik weet 't' - ze bleef met haar hoofd schudden - 'maar het had een heel vreemd effect op me, David... David, ik ben niet langer een goed mens van binnen. Ik vind mezelf niet aardig meer, als je begrijpt wat ik bedoel.' Ze bewoog met haar handen die in de zijne rustten. 'Ik merk dat ik inwendig steeds loop te vloeken. Ik begon die avond Donald te verwensen en nu doe ik dat soms uren achter elkaar, en dat maakt me bang, David.' 'Kom, kom.' Hij streelde haar hand. 'Maak je nou maar geen zorgen. Het is echt niets om je zorgen over te maken, vooral nu je er over gepraat hebt. Dat is erg belangrijk: er over praten en niet wegstoppen. Luister, ik zal je een goede raad geven. Wanneer je de kans maar hebt, moet je hardop lopen vloeken - dat is de beste manier om dat ondergrondse gedoe te laten ophouden.' Hij kneep in haar hand en glimlachte flauwtjes terwijl hij zei: 'Ik loop ook van binnen heel wat af te vloeken. We moesten eigenlijk eens samen een hele avond een wedstrijd in het vloeken houden, vind je niet?' Hij was troostvol, ozo troostvol. Hij keek haar rustig aan en wachtte tot ze verderging, tot ze hem zou zeggen wie de vader van haar kind was. Ze begon: 'Je vindt me natuurlijk een heel gemeen wezen...' 'Toe, Grace, doe nu niet zo dwaas. Ik vind het alleen heel verdrietig voor jou. En, vreemd genoeg, verdrietig voor hem ook... voor Donald bedoel ik. Ja. Echt.' Hij knikte. 'Weet je, ik kan je nu wel bekennen dat ik hem nooit erg heb gemogen, er was altijd iets. Ik denk dat ik onbewust toch jullie problemen aangevoeld heb. Het is een ziekte. Hij is niet de enige, weet je, er zijn duizenden zoals hij, je zou er versteld van staan. Hij had eens om raad moeten vragen.' Nou moest ze toch werkelijk lachen. 'Om raad vragen!... Je kent Donald niet! Die heeft zo'n zeldzame eigendunk dat hij liever zou doodvallen dan toe te geven dat hij het ook eens bij het verkeerde eind heeft. Dus doet hij zijn uiterste best nooit iets fout te doen.' Ze lachte schamper. 'Hij is dominee en doet alles met de bijbel in de hand... en... o God...' Ze schudde haar hoofd en besloot toen abrupt: 'Andrew Maclntyre is de vader van mijn kinderen.' Hij staarde haar aan en ze voelde zich toch een beetje gekwetst toen ze hem stomverbaasd zag kijken. 'Andrew Maclntyre? Meen je dat?' 'O David, doe niet zo geshockeerd. Andrew is reuze aardig.' 'Ja, ja, ik heb altijd een heel goede indruk van hem gekregen, maar...' 'Ja, ik weet wel wat je wilt zeggen; het is maar een boerenknecht. Maar hij is niet zo maar een boerenknecht, hij is een erg intelligent mens, een goed mens.' David knipperde met zijn ogen. Hij was verbijsterd. 'Weet Donald het?' 'Nee, maar ik zal het hem binnenkort wel vertellen. Bij Stephen kon ik het nog verzwijgen, maar nu lukt dat niet.' Hoe ver ben je heen?' Vier maanden.' 'Heb je enig idee hoe hij het zal opnemen?' 'O, hij zal me vergeven en me laten beloven niet meer... te zondigen. Hij zal ook over Stephen gaan twijfelen.' 'Het is wel erg wreed, weetje dat?' 'Ja, misschien wel.' Ze zweeg even en ging toen verder: 'Ja, misschien wel. Stephen betekent veel voor hem.' 'Wanneer ga je het hem vertellen?' 'Wanneer het wel moet.' Ze sloeg haar hand voor haar ogen en zei zachtjes: 'Ik wil hier weg. O David, ik wil hier weg. Ik wil Stephen meenemen en weggaan.' 'Dat kan je niet doen. Dat moet je niet doen, hoor!' 'Je denkt nu alleen aan hem, hè?' 'Ja, en nee. Ik heb medelijden met hem, Grace. Een grote, opschepperige egoïst, en zo beperkt... je moet nooit overwegen hem dat kind af te nemen, doe dat niet. Laat hem zijn illusies.' Ze stond langzaam op. 'Je koffie is koud geworden, David.' Hij strekte zijn hand uit naar het kopje en ze zei: 'Laat maar, ik haal wel nieuwe.' Ze zeiden geen van beiden nog iets en ze liep de spreekkamer uit. Diezelfde avond, toen de kinderen in bed lagen en David nog naar een patiënt moest, stond Donald met zijn rug naar het vlammende haardvuur en na enige tijd heen en weer gewiebeld te hebben staarde hij naar zijn schoenen en zei rustig: 'Heb je me niet iets te vertellen, Grace?' Ze schoot overeind in haar stoel en toen ze hem van opzij aankeek zag ze met een schok dat hij glimlachte en haar gedachten begonnen wild rond te draaien. Nee! Nee! God! Dat was onmogelijk. Zo stom zou hij toch niet zijn. Die verdomde idioot! Nou niet vloeken. Alleen een idioot zou denken... Een idioot... Niet vloeken, niet vloeken... Wees kalm en denk na ... Hij denkt... hij denkt dat hij die nacht... die nacht van de luchtaanval... toen... Er waren diverse redenen waarom ze niet meer aan de nacht van de luchtaanval wilde terugdenken. Dat was nu meer dan vijf maanden geleden, en ze was pas vier maanden in verwachting. Als het andersom was geweest zou er weinig risico zijn geweest, maar kon ze het maken om vier, vijf of meer weken over tijd te zijn? Ze moest eens met David praten. Ze boog haar hoofd om Donalds sullige blik niet te hoeven zien en ze probeerde de scheldwoorden in haar hoofd te onderdrukken.