7

In oktober negentienveertig kreeg Deckford de eerste luchtaanval te verduren. Het was op een dinsdagavond om halfacht. De inwoners beklaagden zich dat de oorlog het dorp zo had veranderd. Ze doelden daarmee op de raf basis die anderhalve kilometer ten westen van het dorp in het dal was verrezen. Het was een ge-vechtsbasis en dag en nacht vlogen er vliegtuigen over de heide totdat, zoals sommige geharde lieden zeiden, ze niet meer in slaap konden komen als ze geen vliegtuigen hoorden. En dan waren er de raf -mensen. Het was elke dag een drukte van belang in de dorpsstraat en op zaterdagmiddag was de kans om een plaats in de bus naar de stad te krijgen even groot als de kans een privé-vliegtuig te charteren. En de geëvacueerde kinderen. Het waren er nog wel niet veel, maar de meeste kregen toch liever inkwartiering van luchtmachtmensen en hun vrouwen, want dat bracht geld in het laatje en was een stuk eenvoudiger dan het zorgen voor andermans kinderen. Het landschap rond het dorp was totaal veranderd. De heidevelden waren overdekt met piramidevormige bouwsels van beton, overal lagen rollen prikkeldraad en er waren mensen in de steengroeve aan het werk. Ze hakten grote stukken rots af, op de plaats waar jaren geleden de werklui waren opgehouden. Dit laatste was een grote slag geweest voor Grace, want Andrew, die nu bij de Highland Fusiliers zat, was in Schotland gestationeerd. Dit was niet al te ver weg en na de eerste twee maanden had hij om de week even naar huis kunnen komen. Na een periode van zes weken, waarin ze elkaar niet hadden kunnen ontmoeten, begon Grace elke zaterdag bij tante Aggie op bezoek te gaan. Meestal nam ze haar kind mee, maar soms bleef mevrouw Blenkinsop om op te passen. Als ze Andrew tijdens dat bezoek niet ontmoette, lagen er altijd nog brieven van hem voor haar, en in het comfortabele, rustige huisje van tante Aggie kon ze dan op haar gemak die brieven lezen en uitvoerig beantwoorden. Dat was het patroon van het leven van Grace, in de eerste maanden van negentienveertig. Zaterdag, de eerste juni negentienveertig, was een gedenkwaardige dag - het eind van Duinkerken. Bertrand Farley en nog drie andere mannen uit het dorp, allemaal van hetzelfde regiment, moesten er bij zijn. Er werd niets van hen vernomen tot drie uur in de middag toen kolonel Farley het Luchtbeschermingscentrum met een vuurrood hoofd binnen kwam stormen. Hij had juist een telefoontje uit Dover gekregen: Bertrand maakte het goed, evenals Ted Bamford en Steve Brignall. De kolonel was nu op weg naar het huis van de smid om mevrouw Bamford het goede nieuws over haar zoon te vertellen. De volgende week kwam Bertrand Farley naar huis en Grace kwam hem op straat tegen. Hij had wat meegemaakt - hij was in Duinkerken geweest. Maar Grace kon maar één verandering bij hem constateren: hij was wat afgevallen. Voor de rest was hij nog even verwaand als altijd, misschien zelfs nog wel meer. Ondanks alle narigheid die hij haar op het nieuwjaarsfeest had bezorgd, moest ze nog steeds om hem lachen. Het was raar, maar eigenlijk vond ze hem best aardig. Hij was een beetje dwaas, maar voor de rest stak er geen kwaad in, hij was, zoals tante Aggie al had gezegd, een bolle goedzak. Juffrouw Shawcross gluurde langs de rand van het verduisteringsgordijn, dat ze permanent gesloten hield, de dorpsstraat in. Ze zag juist hoe de vrouw van de dominee tegen kapitein Farley stond te lachen. De vrouw van de dominee lachte te hard, vond ze; ze scheen zich niet te realiseren dat ze haar stand hoorde op te houden. Juffrouw Shawcross schudde haar hoofd. Arme, arme dominee. Zelfs in haar meest openhartige gedachten bleef ze hem als de dominee aanduiden, - nooit als Donald. Diezelfde middag vroeg juffrouw Shawcross of de dominee wel wist dat kapitein Farley weer thuis was gekomen. Ze had de kapitein met mevrouw Rouse zien praten in High Street. Een paar dagen later gaf kolonel Farley een feestje ter gelegenheid van de behouden thuiskomst van zijn zoon, en de dominee en zijn vrouw werden ook uitgenodigd. Grace wist dat Donald deze uitnodiging het liefst zou hebben afgeslagen, maar hij had geen goed excuus kunnen bedenken. Ze was zich ervan bewust dat hij haar met argusogen gadesloeg vanaf het moment dat ze een voet bij Farley in huis had gezet. Ze moest zuur glimlachen toen er op een gegeven moment een spelletje bridge werd voorgesteld en zij en Bertrand Farley samen alleen overbleven. Ze ging niet in op Bertrands verzoek piano te spelen, ze zei dat ze al een poos niet gespeeld had en het nu liever niet deed. Maar toen hij voorstelde een kijkje in de tuin te nemen, ging ze mee. Hij was vanavond niet dronken, hij zou zich vast wel gedragen. Ze voelde geen wroeging bij de gedachte dat dit effect zou kunnen hebben op het bridgen van Donald. Hoewel ze niet dacht dat hij weer zo'n scène zou maken, kon het haar weinig schelen als hij zich weer zo zwijgzaam en afkeurend zou gedragen, zoals hij in de maand januari had gedaan, want ze zag dat nog liever dan zijn uitsloverige, overdreven vaderrol. Maar om eerlijk te zijn moest ze erkennen dat hij die vaderrol niet zo maar speelde. Hij was erg gesteld op het kind; hij toonde feitelijk een hevige bezitsdrang. Ze had hem eens aangetroffen met het kind in zijn armen, het hoofdje tegen zijn schouder. Hij had zijn ogen gesloten en de uitdrukking op zijn gezicht had haar toch even geroerd, en op dat moment had ze bijna gewenst dat het kind van hem was geweest. Die avondlijke wandeling in de tuin had tot twee dingen geleid. Ten eerste: de verontrustende wetenschap dat Bertrand Farley werkelijk verliefd op haar was, al had hij dat niet gezegd. Het vreemde was dat hij buiten nauwelijks iets tegen haar had gezegd, maar toen ze eenmaal op de tuinbank zaten had hij haar veelbetekenend aan zitten kijken en was toen abrupt opgestaan en weggelopen. Ten tweede: de situatie toen Donald en zij zwijgend naar huis waren gelopen. Donald liep regelrecht naar zijn studeerkamer en moest daar zijn dagelijkse glaasje behoorlijk hebben overschreden, want de volgende dag zag ze dat een nieuwe fles whisky half leeg was gedronken. Soms, wanneer ze hem op zondag op de preekstoel hoorde uitvaren, vroeg ze zich wel eens af hoe hij het met zijn geweten in overeenstemming wist te brengen dat hun drankvoorraad via de zwarte markt op peil werd gehouden. Niet via Barker van Het Hert - o nee, dat kon niet - maar via oom Ralph. Oom Ralph had zo zijn relaties en hij wist aan alles te komen wat met geld te koop was. Evenmin vroeg Donald zich af hoe hij altijd boter op zijn brood kreeg en elke morgen bacon. Nee. Nee. Mannen merkten zulke details niet op, hun gedachten werden door hogere zaken in beslag genomen, ze aten gewoon wat je hun voorzette. Ze moest vaak inwendig droevig glimlachen. De zomermaanden gingen voorbij en oktober kwam. De Slag om Engeland was gewonnen, maar de nachtelijke bombardementen namen in alle hevigheid toe. Op de maandagavond voor de luchtaanval op het vliegveld kwamen kolonel Farley, Toole, dokter Cooper, Thompson en... juffrouw Shawcross naar de pastorie voor een bespreking over de te verwachten stroom geëvacueerde kinderen. Het waren voornamelijk kinderen uit de omgeving van de Tyne, waar veel scheepswerven waren. Voordat de bespreking was afgelopen belde Bertrand Farley aan. Hij had de beschikking over een legerauto en hij kwam zijn vader ophalen. Toen de vergadering was afgelopen kwam Donald, voor de anderen uit, de studeerkamer uit. Hij deed de deur van de zitkamer open en zag en hoorde daar Grace met Bertrand Farley praten. Na uitvoerig van elkaar afscheid te hebben genomen ging het gezelschap uiteen en toen ze allemaal weg waren liep Donald regelrecht naar zijn studeerkamer, zonder iets tegen Grace te zeggen. De volgende avond ging om zeven uur weer de sirene van het luchtalarm. Ze zaten in de zitkamer en het geluid scheen Donald hevig te doen schrikken. Hij had een uitdrukking op zijn gezicht alsof hij nog nooit eerder een luchtalarmsirene had gehoord. Na het eten was hij de hele tijd tot Graces grote verbazing bij haar blijven zitten. Meestal ging hij direct weer naar zijn studeerkamer of naar het dorp. Maar deze avond bleef hij steeds bij haar in de buurt en volgde haar tot zelfs in de keuken. En toen het luchtalarm klonk riep hij uit: 'Nee! O nee!' Nog voordat het geloei was verstomd was Grace al naar boven gerend om Stephen te halen en toen ze in de keuken kwam stond Donald op haar te wachten. Hij had zijn overjas al aan en zijn gasmasker bij zich. Hij deed de lichten uit, maakte de deur open en liep met haar om het huis heen. Het was een donkere avond, maar hij liet zijn zaklantaarn pas schijnen toen ze bij hun schuilkelder waren. Hij scheen op de trap, zodat ze naar binnen kon gaan. Toen ze binnen waren deed hij de deur dicht en knipte het licht aan. Hij keek om zich heen en zei: 'Heb je alles watje nodig hebt? Ik moet nu gaan.' 'Ja, ja, alles is in orde.' Hij scheen weer iets te willen zeggen; in plaats daarvan maakte hij een hulpeloos gebaar met zijn hoofd, draaide zich om en liep het trapje weer op. Ze stak juist haar hand uit om een boek te pakken, dat ze op het bed wilde gaan zitten lezen toen ze een klik hoorde. Haar blik vloog naar de trap en de kelderdeur. Het klonk alsof er een sleutel werd omgedraaid. Ze moest het zich verbeeld hebben. Haar hand lag al op het boek, toen ze zich omdraaide, snel de trap opliep en de knop omdraaide. Opperste verbijstering maakte zich van haar meester. Waarom had hij de deur op slot gedaan? Hij had haar opgesloten. Stel, dat er nu eens een bom viel en ze er niet uit kon? 'Donald!... Donald!' Ze keek omhoog en schreeuwde naar het plafond dat de vloer van de hal was. 'Donald!... Donald!...' Hij kon niet weggegaan zijn, dat kon niet. 'Donald!... Donald!' Ze rammelde wanhopig aan de deur. Daarna liep ze langzaam het trapje weer af. 'Ma... ma... Mamma.' Stephen begon te huilen. 'Ga maar slapen, liefje; alles is in orde, mamma riep alleen maar even.' 'Mamma.' 'Toe, huil nou niet. Het is al goed, het was mamma maar. Ga maar lekker slapen. Sst!' Ze aaide Stephen en keek naar boven. Waarom had hij in vredesnaam die deur op slot gedaan? Hij had de hele avond al zo vreemd gedaan. Waarom was hij steeds bij haar gebleven? Dat had hij nooit gedaan, zelfs niet toen ze pas getrouwd waren. Om die tijd had hij altijd nog zoveel dingen te doen... Toen drong opeens het antwoord tot haar door. Opeens zag ze weer hoe hij gisteravond daar in de zitkamer naar Bertrand Farley had staan kijken. Het verlof van Bertrand Farley was afgelopen. Daarom had ze hem gevraagd: 'Wanneer ga je weer terug?' En hij had geantwoord: 'Morgen. Ik moet me woensdag weer melden.' Hij had jolig gedaan, ik ga pas morgenavond op stap. Morgenavond om acht uur....' Morgenavond acht uur. Nee. Nee. Dat was toch te gek om los te lopen. Maar ze herinnerde zich hoe Donald regelrecht naar zijn studeerkamer was gelopen... Hij had gedacht dat ze afscheid wilde nemen van Bertrand Farley en daarom had hij de deur op slot gedaan, had hij haar opgesloten, dan kon er niets gebeuren. Snapte hij dan niet dat ze haar kind toch niet in de steek kon laten, zelfs al wilde ze dat? Ze ging in de rieten stoel zitten, zette haar ellebogen op het tafeltje en bleef met haar hoofd in haar handen zitten. Hoe meer ze over de situatie nadacht, hoe bozer ze werd... en hoe banger. Ze vond het afschuwelijk om opgesloten te zijn. Wanneer ze als kind alleen thuis was geweest had ze nooit de deuren voor de veiligheid op slot gedaan, maar ze juist opengezet, zodat ze altijd kon wegvluchten. Ze had nooit in een kamer kunnen slapen wanneer de deur op slot was. Ze had nooit voor Donald haar deur op slot gedaan, dat was trouwens ook niet nodig geweest. Even over halfacht hoorde ze het geluid van vliegtuigen en ze wist instinctief dat het Duitse vliegtuigen waren. Het geluid klonk zwaarder en anders. En toen viel de eerste bom. Ze hoorde hem inslaan en terwijl ze zich razendsnel over haar kind bukte, flikkerde het licht aan het lage plafond twee keer en toen ging het uit. 'Mamma... Mamma... Mamma....' 'Stil maar... het... het is niets, liefje. Mamma is hier.' Haar stem trilde, maar ook haar hele lichaam. O God! O God! Als er nu eens een bom op het huis viel en ze kon niet uit de kelder komen? Ze hoorde nu het verre plop-plop van het luchtafweergeschut, gevolgd door het lage gebrom van een vliegtuig dat recht over het huis scheen te komen. Ze staarde verlamd van schrik omhoog in de inktzwarte duisternis. Toen beefde de aarde opnieuw. 'Mamma... Mamma. Pappie... Pappie. Stevie...' 'Stil maar... h-het is... niets... liefje. Mam... Mamma is bij je.' Ze klappertandde zo hevig dat ze nauwelijks kon spreken. Weer hoorde ze het zware, lage gedreun en de aarde beefde en beefde opnieuw, zoals zijzelf ook beefde... Ze bombardeerden het dorp, dat kleine dorpje. Waarom het dorp? Er was niets in het dorp. Het vliegveld. Ze dachten dat ze het vliegveld bombardeerden. Jezus... Jezus... ze moest bidden, maar ze kon niet bidden. Ze kon het niet. Als er nu maar iemand bij haar was geweest, iemand tegen wie ze kon praten. O, Andrew! Ze wilde niet sterven zonder Andrew gezien te hebben... En het kind. O, God! Laat het kind niets overkomen. Als ze nu maar licht had... De kaarsen-natuurlijk, de kaarsen. 'Stil maar liefje, blijf even rustig liggen. Mamma zal de kaarsen aansteken, Mamma zal eens licht maken. Wacht maar even.' Ze schoof van het bed af en zocht op de kast waar de boeken lagen. Daar stond al een kaars in een kandelaar, naast het boekenrek. Met trillende vingers pakte ze de kandelaar en zocht in de brede rand naar de lucifers. Er lagen geen lucifers. Haar vingers tastten als die van een blinde, over de boeken en over de kast. Toen ze alles afgezocht had voelde ze de paniek in zich opstijgen en ze had de grootste moeite om niet te gillen. Hij kon de lucifers niet hebben meegenomen, dat kon hij niet. Op handen en voeten kroop ze rond en zocht onder de kast, op de vloer. Hij kon die lucifers niet hebben meegenomen. Hij pakte altijd allerlei doosjes lucifers mee, maar deze kon hij niet hebben meegenomen, dat kon hij niet... En hij had de zaklantaarn meegenomen. Ze herinnerde zich dat hij die in zijn hand had gehad toen hij de trap opliep. Hij bad haar opgesloten, hij had haar en het kind expres opgesloten en het dorp werd gebombardeerd. Maar hij kon de lucifers niet hebben meegenomen. 'Andrew... Andrew, hij heeft de lucifers meegenomen, ik heb geen licht, ik kan de kaarsen niet aansteken...' Ze kroop op handen en voeten naar de tafel, greep de poot beet en begon te kreunen. Rustig, kalm nou. Niet gaan gillen. Ga liggen, stop je hoofd in het kussen, alsof het nacht is. Ga slapen. Op dat moment klonk er opnieuw een ontploffing en terwijl het huis op zijn fundamenten schudde stortte ze zich op het bed en stootte haar hoofd tegen de houten rand. 'Mamma!' Terwijl ze het kind tegen zich aanklemde hoorde ze een ander geluid - dat van een neerstortend vliegtuig. Het kwam gierend omlaag en het klonk zo dichtbij dat ze onwillekeurig haar hoofd tussen haar schouders trok. Slechts een aantal seconden later klonk de klap, maar het leken haar vele lange minuten. Was hij in het bos neergestort? Het moest dichtbij zijn geweest. Er zouden vast gauw mensen naar toe gaan en dan zou ze roepen en dan zouden ze de deur openbreken. Er klonk nu geen enkel geluid, niet van bommen of vliegtuigen of menselijke voetstappen. Niets. Ze tilde haar hoofd van het kussen en tuurde omhoog. Ze zag een dikke, inktzwarte duisternis. Ze moest denken aan de verhalen over mijnwerkers die zonder licht in de val zaten en niet wisten of ze er ooit nog uit zouden komen. O God! Als er nou toch maar eens iemand kwam. Ze zouden wel allemaal in het dorp zijn. Zouden er mensen omgekomen zijn? Was Donald omgekomen? Ze hoopte het. Ja, dat hoopte ze. Hij had haar opgesloten en de lucifers meegenomen. Rustig nou, ze moest niet zulke slechte dingen denken. Maar was hij dan niet slecht? Hij was een grote huichelaar. Ze hoopte... Stil nou! Stil nou! 'Mamma! Mamma!' 'Huil maar niet, liefje.' Het kind begon nu hard te huilen en ze meende, dat ze boven het gehuil uit het geluid van een auto hoorde. Ze stond op en zocht op de tast de weg naar de deur. Ze wachtte even en toen ze verder niets hoorde riep ze: 'Hallo! Hallo! Is daar iemand?' Als enig antwoord was er een zware, loodzware stilte, die even dicht was als de duisternis om haar heen. Plotseling begon ze met haar vuisten op de deur te timmeren en ze riep: 'Doe de deur open! Doe de deur open! Help! Help!' Ze bleef bonzen totdat haar armen pijn deden en ze uitgeput op haar knieën viel. Het kind was nu stil, alsof het ook luisterde. Maar kennelijk voelde hij haar angst aan, want toen ze struikelend naar Stephen toeliep, begon hij oorverdovend te krijsen. Koortsachtig nam ze hem in haar armen. Er moest toch gauw iemand komen. Donald zou zich realiseren hoe bang ze moest zijn, om daar opgesloten te zitten en hij zou dan gauw terugkomen. Hij kon elk moment hier zijn. Hij moest gauw komen, dat moest hij. Deze onnatuurlijke stilte, deze duisternis zou haar nog... Ze maakte de gedachte niet af, maar drukte het kind nog dichter tegen zich aan en begon hem te wiegen. Even later viel hij in slaap en ze ging staan en tuurde de duisternis in. Ze greep de stoel en sleepte die naar de kant van de trap waar het raam zat. Ze ging cr op staan - begon aan de pulp tussen de planken te peuteren. Maar juffrouw Shawcross had haar werk grondig gedaan. Voorzover Grace het kon nagaan, had ze het papier met cement vermengd. Ze begreep dat ze onmogelijk hierdoor naar buiten zou kunnen. Het enige dat ze nu nog kon proberen te bereiken was dat een klein streepje licht in deze hel van duisternis zou dringen. Toen ze merkte dat haar pogingen tot niets leidden, stapte ze voorzichtig van de stoel en sleepte deze weer in de richting van de tafel. De stilte om haar heen begon haar te benauwen. Het was een angstwekkende stilte waarin ze merkte hoe in haar geest alle verdrukte gevoelens van de laatste drieëneenhalfjaar naar boven kwamen. Er welden eerst korte zinnen in haar op. 'Ik haat hem! Ik vervloek hem! Hij is gemeen. Ben zei dat hij een gemene rotzak is, en dat is zo. Dat noemt zich een christen, een man van God. Poeh! Een man van God. Een vuile huichelaar! Vuile... vuile... vuile.' Haar gevloek staakte abrupt bij het horen van het vertrouwde geluid van de klok in de hal, die acht uur sloeg. Ze keek op - pas acht uur? Ze had het gevoel dat ze hier al eeuwen in het donker zat. Maar waarom hoorde ze helemaal niets? Wat was er gebeurd? Waren er huizen getroffen? O, als er nou toch alsjeblieft eens iemand kwam. Ze hoopte dat hij het niet zou zijn. Want ze zou iets wanhopigs doen. Ze zou hem zelfs wel kunnen vermoorden. 'Jonge vrouw doodt dominee, Geestesziek geworden door de duisternis... geen lucifers... geen lucifers.' Ze zat nog steeds bij de tafel toen de klok halfnegen sloeg en tegelijkertijd het signaal einde luchtalarm klonk. Het volgende geluid dat tot haar doordrong waren de klokslagen van negen uur. Ze had zich nog steeds niet verroerd. Vloeken draaide nu rond door haar geest, als een grammofoonplaat, onhoorbaar maar onophoudelijk. Ze zat nu al anderhalf uur in deze zwarte duisternis, ledereen in het dorp was dood. Donald was dood. Eens, misschien morgen, zou er iemand komen. Ze kromp ineen bij de gedachte dat ze pas morgenochtend gevonden zou worden. Ze begreep dat ze na vanavond nooit meer dezelfde zou zijn, ze zou zichzelf nooit meer aardig vinden, want ondanks haar dubbelleven vond ze zichzelf nog steeds een goed mens. Maar als je in gedachten zat te vloeken was je niet langer een goed mens, en als ze hier nog de hele nacht moest blijven en het vloeken erger werd, als ze hier moest blijven totdat de luchtmacht morgenochtend ging zoeken... ze huiverde over haar hele lichaam. Ze hoorde opeens voetstappen en haar ogen gingen langzaam in de richting van de deur. Toen de sleutel in het slot werd omgedraaid stond ze niet op om de trap op te hollen, maar sloot ze haar ogen tegen het felle licht van de zaklantaarn. Ze kon niets uitbrengen, zelfs niet toen ze zijn stem, langzamer en met een andere klank dan anders hoorde vragen: 'Maar waarom zitje hier in het donker?' De zaklantaarn lag nu op de tafel tussen hen in. Ze sprong overeind, greep de rand van de tafel en leunde voorover. Ze kromde zich als een wild dier dat zich klaarmaakt voor de sprong. Moeizaam en hakkelend kwamen de woorden over haar lippen. 'Jij... jij gemeen b... beest... zwijn. Jij... jij hebt me opgesloten... me opgesloten!' 'Grace!' Hij sprak zacht maar dringend. 'Grace, wees toch stil. Praat niet zo tegen me. Waarom heb je de kaarsen niet aangestoken?' 'Jij... jij had de lucifers meegenomen.' 'O, God!' Hij sloeg zijn hand tegen zijn hoofd. 'Jij vuile...' 'Grace! Grace luister toch!' Hij pakte haar bij de schouders. 'Stil toch! Je mag zo iets niet zeggen. Hoor je me! Luister toch. Er is vanavond iets afschuwelijks gebeurd!' 'Ja... ja...' ze duwde zijn handen opzij en ze liep struikelend naar achteren. 'Dat weet ik. Je probeerde mij gek te krijgen, hè?' 'Is ze wel in orde?' Deze vraag klonk van bovenaf de trap en Grace ontwaarde de gestalte van Kate Shawcross. Haar stem klonk ook heel anders, er was iets vreemds met hun stem aan de hand. Kate Shawcross... Kate Shawcross. Haar zou hij niet opsluiten, o nee. 'Ik zat opgesloten,' gilde ze. 'Grace!' Met een wild gebaar bukte ze zich en greep het kind. Ze rende alsof ze dronken was de trap op, de heldere sterrennacht in, die voor haar na alle duisternis helder als de zonneschijn leek. Toen ze langs haar heen holde vroeg Kate Shawcross, alweer met die vreemde stem: 'Maar waarom zat u in het donker?' en Donalds stem klonk vol berouw: 'Het is mijn schuld, ik moet de lucifers hebben meegenomen.' 'O nee, dominee, nee!' Kate Shawcross holde nu naar de keuken en binnen een paar seconden brandden er drie kaarsen. Grace richtte haar verwilderde blik in het licht op de anderen, ze deed haar mond open om te spreken en toen ging haar mond weer dicht. Ze zaten allebei onder het stof, hun kleren waren gescheurd en onder het vuil, dat hun gezicht bedekte, zag ze dat ze allebeHijkbleek waren. Kate Shawcross pakte een stoel en ging zitten. Donald zei: 'Ik zal iets te drinken voor je halen.' 'Nee, nee, het gaat al weer.' Juffrouw Shawcross keek Grace aan. 'Het was afschuwelijk! Ik zal het nooit meer kunnen vergeten.' Grace keek aarzelend naar Donald en hij zei rustig: 'Het dorp is gebombardeerd. Ze hadden het op het vliegveld gemunt... mevrouw Blenkinsop...' 'Mevrouw Blenkinsop...?' moeizaam vormden Graces lippen het woord. 'Dood?' Donald knikte. Grace schoof het kind dichter tegen zich aan en ze ging zitten. 'En mevrouw Cooper. De arme mevrouw Cooper.' Grace staarde met grote ogen naar juffrouw Shawcross, die haar hoofd heen en weer schudde terwijl de tranen over haar gezicht liepen. Verbijsterd zei Grace: 'Is Renee dood?' Ze keek weer op naar Donald. 'En het kind?' 'Dat is veilig.' 'David?' 'Die is aan zijn been gewond, ze hebben hem naar het ziekenhuis gebracht. Waarschijnlijk had Renee het kind naar de schuilkelder gebracht en is ze nog even teruggegaan om iets uit het huis te halen.' 'En de oude Ben Fairfoot.' Juffrouw Shawcross liet haar tranen nu de vrije loop. 'Ben? Ben? Dood?' Juffrouw Shawcross knikte hevig. 'En de drie kinderen van Cummings... mijn zondagsschoolkinderen, enmevrouw Watson...' Grace zag dat ze haar hoofd nog lager liet zakken. De tranen liepen langs haar kin en vielen op de tafel. Zelf kon ze alleen maar uitbrengen: 'Ben? O! Ben.' Het was raar, maar ze vond het van Ben het ergste. Maar hij was al oud en zou toch niet lang meer geleefd hebben, en Renee was jong. Renee had t.b. gehad, was beter geworden en nu was ze dood. En mevrouw Blenkinsop, die zou nooit meer de keuken instappen. Nooit meer zou ze zeggen: 'Morgen, mevrouw,' nooit meer zou ze haar alle dorpsroddeltjes vertellen en alle nieuwtjes. Arme mevrouw Blenkinsop... Maar Ben... Ben. Bij al deze vreselijke gebeurtenissen raakte haar eigen ellende even op de achtergrond. 'Huil nou maar niet, alsjeblieft, huil nou toch niet.' Donald stond naast juffrouw Shawcross. Hij raakte haar niet aan, legde zelfs geen hand op haar schouder. Het had Grace niets kunnen schelen als hij haar voor haar ogen in zijn armen had genomen en haar had gekust. 'Ik zal je iets te drinken geven, we hebben allemaal wel een kleine hartversterking nodig.' Hij draaide zich om en liep met zware stappen de deur uit. Toen hij terugkwam had hij drie glazen en een halfvolle fles whisky bij zich. 'Drink dit maar eens op.' Hij gaf juffrouw Shawcross een glas dat voor de helft gevuld was en toen ze, zonder er naar te kijken, haar hoofd schudde, zei hij: 'Drink dit op.' 'Ik... ik drink nooit sterke drank, d-dominee.' 'Doe het dan voor deze ene keer.' Grace zag hoe juffrouw Shawcross hoestend en proestend het glaasje leegdronk. Ze zag dat Donald zijn glas in één teug naar binnen goot en toen direct nog een glas voor zichzelf inschonk. Maar ze gaf geen commentaar; zoals hij al had gezegd, het was voor deze ene keer... Ze pakte haar glas op, nam haar kind in haar andere arm en zonder iets te zeggen stond ze op en liep de keuken uit. Een kwartier later was ze in bed, met een brandende kaars naast zich. Ze zat rechtop en staarde voor zich uit. Renee Cooper, mevrouw Blenkinsop en Ben. Het waren er nog meer, maar deze drie had ze zelf gekend en nu waren ze er niet meer. Zou Ben nu daarboven juffrouw Tupping tegenkomen? Ze hoopte het - o, wat hoopte ze het. Misschien had juffrouw Tupping daar al een tuin aangelegd... Idioot idee, idiote gedachten, allemaal gezwam. Als je dood was, was je dood, hardstikke dood... Nee, nee, zo moest ze niet denken. Het was veel mooier om je voor te stellen hoe juffrouw Tupping op dit moment Ben in een prachtige tuin rondleidde, in net zo'n tuin als zij had achtergelaten. En er zou een kamperfoeliehaag zijn, een hoge, donkere kamperfoeliehaag. Ze zag hoe Ben en juffrouw Tupping er voor bleven staan en Ben zou zeggen: 'Hier blijft 'ie in ieder geval met zijn vingers van af.' Haar gedachten waren dwaas en slecht. Ze moest niet zo denken; het was een afschuwelijke avond voor hem geweest, voor allemaal. Ze hoorde hoe Donald terugkwam toen hij juffrouw Shawcross naar het dorp had gebracht. Ze wachtte of ze hem naar boven hoorde gaan, naar zijn kamer, maar het duurde nog even voordat ze zijn voetstappen op de trap hoorde. Zijn deur ging dicht en toen weer open en daarna ging haar deur open. Hij kwam binnen terwijl hij nog klopte. Langzaam liep hij naar haar bed en bleef daar staan. Hij mompelde moeizaam: 'Het spijt me, Grace, het spijt me verschrikkelijk. Ik heb een fout begaan. Ver-ver-vergeef me alsjeblieft.' Ze keek naar hem op. Hij huilde, net als juffrouw Shawcross. Ze wist niet of hij zonder de whisky ook gehuild zou hebben, maar ze besefte met schrik dat hij beslist dronken was en hij zag er zowel dramatisch als lachwekkend uit. Ze zei effen: 'Het is wel goed, het doet er niet toe.' 'Maar - m-m-maar Grace, het s-spijt me heus.' Ze schoof ongeduldig in haar bed heen en weer. 'Het is wel goed, dat zei ik toch? En vergeleken met wat er vanavond allemaal gebeurd is, heeft het eigenlijk niets te betekenen.' Maar terwijl ze dit zei, wist ze dat de angst die ze in het duister had gevoeld haar nog lang bij zou blijven. Ze wist niet dat het twintig jaar zou duren voordat ze die angst de baas zou worden. 'Grace. Grace.' Hij boog zich over haar heen en legde zijn handen op haar bed. 'Het is wel goed, Donald, dat heb ik je toch gezegd? Ga nou maar naar bed; dan voel je je morgen een stuk beter.' 'Ik - ik wil niet naar bed, niet alleen. Ik blijf ze steeds maar voor me zien. Je moet me troosten, Grace. Laat me in... in je armen liggen.' 'Nee, Donald, nee. Je gaat niet hier slapen.' Ze schoof opzij en stak afwerend haar arm uit. 'Ga naar je eigen bed. Alsjeblieft... alsjeblieft, Donald.' 'O, Grace, Grace. Ik ben zo ongelukkig, Grace.' Ze voelde een golf van weerzin door zich heen gaan en ze sloot haar ogen, toen ze zag dat hij zich op zijn knieën liet vallen, maar toen hij zijn armen naar haar uitstrekte zei ze resoluut: 'Nee! Donald, nee!' 'Grace... o Grace.' Hij pakte haar beet. 'Nee, Donald, nee! Hoor je me!' Ze schreeuwde nu. 'Sst! Sst! Je... je maakt het kind nog wakker. Laat me nou gewoon even liggen... even liggen... zo met mijn hoofd tegen je borst.' 'Nee. Nee, hoor je me nou! Donald... Donald... hoor je! Ga weg!' O God! God in de hemel! Deze ene keer was alles anders, had hij gezegd. Nou, dit was ook een ander besluit van de avond! Ze deed haar ogen stijf dicht. De klok in de hal sloeg tien uur.