5
Whitlock reed zijn witte BMW naar beneden, de parkeergarage in die onder zijn flat in Manhattan lag. Hij reed naar de gereserveerde plaats naast een rode Porsche Carrera, de auto van Carmen. Daar zette hij de radio uit en keek op zijn horloge. Het was net halfzeven. Hij onderdrukte een geeuw. Het was een lange dag geweest - twaalf uur met Mobuto, waarvan acht uur in het gebouw van de Verenigde Naties, waar Mobuto en zijn gevolg de dag hadden doorgebracht. Mobuto’s toespraak tot de Algemene Vergadering had indruk op hem gemaakt. Het was een welsprekend, hartstochtelijk betoog geweest waarin hij beloofd had als nieuwe leider van Zimbala de principes van de democratie hoog te houden. Toch had één aspect van zijn speech hem verbaasd. Mobuto had met geen woord over zijn vader gerept of enige poging gedaan zijn verontschuldigingen aan te bieden voor de afschuwelijke misdaden die onder zijn regime gepleegd waren. Het was net alsof hij dat deel van zijn leven had verdrongen en alleen geïnteresseerd was in praten over de toekomst. De toespraak was goed ontvangen door de afgevaardigden en er werd meteen unaniem een motie aangenomen waarin het besluit stond vastgelegd over een halfjaar een team naar Zimbala te sturen, om te beoordelen of het land in aanmerking kon komen voor een hernieuwd lidmaatschap van de Verenigde Naties. Zimbala was vanaf het begin, in 1945, lid van de VN geweest, maar was in 1956 weer geroyeerd, omdat Alphonse Mobuto geweigerd had toegang te verlenen aan een VN-delegatie die de berichten wilde natrekken over genocide onder zijn regime. De motie had Mobuto buitengewoon veel plezier gedaan: hij wilde Zimbala dolgraag weer uit zijn isolement halen. Whitlock wist dat de ambassadeurs van twee westerse landen al staatsbezoeken hadden toegezegd zodra Zimbala weer lid was van de Verenigde Naties. Het was een historische dag geweest voor de toekomst van Zimbala en dat was allemaal te danken aan de tactvolle diplomatie van Jamel Mobuto. Whitlock had zijn bedenkingen tegen Mobuto zien afnemen naarmate de dag vorderde. Hij wilde oprecht een verandering op gang brengen in zijn land, waar tienduizenden mensen onder het regime van zijn vader waren gemarteld of vermoord. Ze waren nog steeds afstandelijk tegen elkaar, maar ze begonnen eikaars vakmanschap te respecteren. En dat was in elk geval een begin. Whitlock had graag nog willen blijven bij het banket op de Verenigde Naties, maar Kolchinsky had gezegd dat het zo wel mooi was geweest voor vandaag. Met tegenzin was hij naar huis gegaan. De eerste dag was zonder noemenswaardige incidenten verstreken. Maar het was ook wel de makkelijkste van de drie. De volgende dag wilde Mobuto een bezoek brengen aan het African-American Institute aan East 47th Street, en daarna aan een middelbare school in het hart van Harlem. En op de derde dag zou hij te gast zijn op een handelsbeurs in New Jersey. Twee dagen in het openbaar, onder de mensen: de absolute nachtmerrie voor iedere veiligheidsdienst. Maar daar werd hij voor betaald en na de speech van Mobuto voor de Algemene Vergadering was hij nog vastbeslotener over zijn veiligheid te waken. Mobuto was een man met een missie, een messias, de toekomst van Zimbala... Whitlocks gedachtestroom werd plotseling onderbroken toen er op zijn raampje werd geklopt. Hij keek op en zuchtte diep toen hij zag wie er naar hem stond te kijken. Joshua Marshall werkte hier als parkeerwachter sinds het flatgebouw achttien jaar geleden was opgeleverd. Hij was opgegroeid in de sloppen van Harlem en was eind jaren vijftig een veelbelovende bokser in het middengewicht geweest, tot de alcohol zijn loopbaan verwoest had. De afgelopen Twintig jaar had hij echter geen druppel meer gedronken. Whitlock liet het raampje zakken en legde zijn hand op zijn borst. ‘Ik kreeg bijna een hartaanval, Joshua.’ ‘Ik dacht dat u er één gekregen had, meneer Whitlock. U hebt zich nog niet verroerd sinds u de wagen hier hebt neergezet.’Ik zat alleen na te denken, dat was alles.’Whitlock haalde de sleuteltjes uit het contact en stapte uit. ‘Hoe lang is mijn vrouw al te-rug?’ Joshua krabde zich peinzend op het hoofd. ‘Ongeveer een uur. Ze had nogal haast.’ ‘O?’zei Whitlock, terwijl hij het portier op slot draaide. ‘Heeft ze nog iets gezegd?’ ‘Ze zag me niet.’ ‘Bedankt, Joshua.’ Joshua tikte aan de klep van zijn pet en liep weer terug naar zijn glazen hokje. Whitlock gebruikte zijn identiteitsbewijs om de lift te laten komen en tikte ongeduldig met een voet op de betonnen vloer. Waarom had Carmen zo’n haast gehad? Ze had nooit haast; ze was altijd heel kalm. Wat was er aan de hand? De liftdeuren gleden vaneen en hij glimlachte vluchtig naar het paar dat te voorschijn kwam, waarna hij naar binnen stapte en op de knop van de zevende verdieping drukte. Onrustig liep hij heen en weer tot de lift stilstond en de deuren weer open gleden. Met grote passen liep hij over het blauwe tapijt van de gang, de sleutels al in zijn hand. De deur gaf direct toegang tot de woonkamer. Carmen stond bij het raam. Rachel, haar zuster, zat op de bank, haar handen strak gevouwen. Haar ogen waren rood. Ze had gehuild. Hij wist meteen dat er iets met Rosie was gebeurd. ‘God zij dank dat je weer thuis bent,’zei Carmen terwijl hij de deur achter zich sloot. ‘Wat is er gebeurd?’vroeg hij. Hij keek van de een naar de ander, is er iets met Rosie?’ Rachel beet op haar lippen om haar tranen te bedwingen. ‘Ze is weg.’ ‘Hoe bedoel je "weg"?’ ‘Ze had slaande ruzie met Eddie en is toen het huis uit gerend,’antwoordde Rachel. ‘We weten niet waar ze heen is.’Whitlock ging zitten. ‘Wanneer is dit gebeurd?’ ‘Ongeveer twee uur geleden. Eddie was net thuis van zijn werk toen ze ruzie kregen in de keuken. Ze stormde het huis uit. Ik maak me vreselijke zorgen, C.W. Ze heeft alleen een T-shirt en een spijkerbroek aan. En ze heeft geen geld bij zich. Ik weet zeker dat ze weer naar Times Square is gegaan. Daar heeft ze de laatste paar maanden het meeste van de tijd rondgehangen.’ ‘En een van de voorwaarden waaronder ze op borgtocht is vrijgelaten, was dat ze niet in de buurt van Times Square mocht komen tot haar zaak voorkomt,’zei Carmen. Whitlock wreef vermoeid zijn ogen uit. ‘Waar is Eddie nu?’ ‘Hij is haar aan het zoeken,’antwoordde Rachel, ‘maar hij kent Times Square niet.’ ‘Weet je ook in welke tenten ze daar komt?’vroeg Whitlock. Kachel schudde haar hoofd. ‘Rosie vertelt ons nooit iets.’Whitlock ging staan. ‘Nou, dan kan ik daar maar beter heen gaan.’ ‘Het heeft geen zin om nu te gaan,’zei Carmen. ‘We weten niet waar Eddie zit. Hij belt om de twintig minuten om te zien of je thuis bent.’ ‘Wanneer heeft hij voor het laatst gebeld?’ Carmen keek op haar horloge. ‘Ongeveer tien minuten geleden.’ ‘Dan ga ik me eerst wel even omkleden,’zei Whitlock. ‘Heb je honger?’vroeg Carmen. ‘Er staat eten voor je in de oven. Dat kan ik wel even snel opwarmen voor je gaat.’ ‘Nee, ik heb een flinke lunch gehad. Ik eet later wel.’ ‘C.W.?’ Whitlock bleef in de deuropening staan en keek om naar Rachel. ‘Breng haar weer thuis. Alsjeblieft.’ Whitlock knikte grimmig en liep naar de slaapkamer.
***
Rosie Kruger zat in haar favoriete bar, de Rollercoaster aan West 43rd Street, nog geen honderd meter van hartje Times Square. Ze had de lichtblauwe ogen van haar vader, maar haar lange zwarte haar en lichtbruine huid had ze van haar moeder geërfd. Ze was pas zestien, maar kon met haar slanke, bijna tengere figuur en aantrekkelijke gezicht makkelijk voor twintig doorgaan. Kenny Doyle, de achtentwintigjarige barkeeper van de Rollercoaster, wist hoe oud ze was, maar dat had hem er nooit van weerhouden haar alcoholische dranken te serveren. Hij was een goede vriend voor haar en toen ze van huis was weggelopen was ze dan ook rechtstreeks naar de Rollercoaster gegaan, op zoek naar hem. Hij begreep haar benarde toestand. Op zijn vijftiende was hij ook van huis weggelopen, in Chicago, en hij droeg nog altijd de littekens van het pak slaag dat zijn vader hem gegeven had toen zijn ouders erachter waren gekomen dat hij een flikker was. Hij had nadien nooit weer contact met ze gehad. Wat hem aanging had hij geen ouders. Rosie had hetzelfde gevoel over haar eigen ouders. Haar vader was hard op weg alcoholist te worden, een zielige man die het leven alleen aankon met een fles in de hand. Ze wist dat hij op het punt stond zijn baan te verliezen, en dat het hem nog niet eens iets uitmaakte ook. Hij had zijn waardigheid jaren geleden verloren. En haar moeder was te zwak om hem met drinken te laten ophouden. Rosie was de afgelopen anderhalf jaar degene geweest die haar vader iedere avond in bed moest leggen, terwijl haar moeder haar toevlucht had gezocht achter de façade van een belachelijke verhouding met haar baas, een gescheiden man. Een verhouding waar een eind aan was gekomen toen hij had besloten om naar zijn vrouw terug te gaan. Nee, het was niet alleen haar vader die zijn waardigheid verloren had. Ze kon zich de eerste keer dat ze hasj gerookt had nog levendig voor de geest halen. Het was op de dag dat ze van een meisje uit haar klas gehoord had van de verhouding van haar moeder. Ze had zich goedkoop en vulgair gevoeld, verbitterd. Met een paar vrienden had ze op het toilet een joint gerookt. Ze hadden elk een paar flinke trekken genomen en toen de peuk werd doorgespoeld kreeg zij haar eerste kick, een warme, dromerige sensatie die haar hele wezen leek te omvatten. Ze wilde maar dat er nooit een eind aan kwam. Een week later had ze zelf voor het eerst hasj gekocht van een dealer op Times Square. Het maakte het naar bed brengen van haar vader net iets draaglijker. Ze rookte nu alweer een jaar hasj en kocht iets zodra ze weer genoeg gespaard had van haar weekendbaantje bij McDonald’s. Toen, gisteren, was alles misgegaan. Ze had haar dealer op de gebruikelijke plaats ontmoet, maar op het moment dat de koop gesloten was werden ze aangehouden door drie politiemannen in burger, die hadden zitten toekijken vanuit een gewone auto aan de overkant van de straat. Ze werden beiden gefouilleerd en kregen handboeien om, waarna ze naar het bureau werden meegenomen. Het was de meest vernederende en angstige nacht van haar leven. Ze was nog nooit zo blij geweest als die morgen, toen haar moeder haar kwam ophalen. Het enige dat ze wilde was weg uit die cel. Het stonk er naar kots en urine. En in die eerste paar uur dat ze weer thuis was, had ze voor het eerst in twee jaar echt met haar moeder gepraat. Ze begrepen elkaar zelfs. Toen was haar vader thuisgekomen. Het enige dat hij gedaan had was haar uitvloeken en beledigingen naar het hoofd slingeren, haar ervan beschuldigen dat ze haar ouders te schande zette. Zijn dubbele moraal deed haar versteld staan. Op dat moment had ze geweten dat ze niet thuis kon blijven, niet met hem erbij. Ze wist dat ze de voorwaarden van haar borgtocht aan haar laars lapte door in de Rollercoaster te komen, maar ze wist ook dat ze volkomen veilig zou zijn als ze zich gedrukt hield. En ze wist dat Kenny haar een beetje in de gaten zou houden... ‘Wat drink je, schat?’ Ze schrok zich wild, maar toen ze omkeek kromp ze alleen maar ineen van de vieze kegel die de man uitwasemde. Hij droeg een grijs pak en had zijn stropdas een beetje losgetrokken. Ze schatte hem op begin dertig. ‘Je bent heel mooi, weet je dat?’zei hij en stak zijn hand uit om haar gezicht aan te raken. ‘Donder op,’snauwde ze en deinsde achteruit. ‘Hé, blijf van mijn vriendin af,’zei Doyle vanachter de bar. De man keek Doyle minachtend aan, mompelde iets bij zichzelf en ging toen ergens aan een tafeltje zitten. ‘Bedankt,’zei ze en ze kneep Kenny in de hand. ‘Graag gedaan, hoor,’zei Doyle. ‘Moet je nog wat?’ ‘Nee, ik heb nog, dank je. En ik heb ook geen...’ ‘Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je vanavond op het huis drinkt?’ ‘Waarom zijn alle leuke mannen getrouwd of - zoals jij?’ ‘Je bent te jong om al zo cynisch te zijn,’zei Doyle. ‘Je zult de ware Jacob heus nog wel tegenkomen.’ ‘En wat dan? Moet ik hem dan aan mijn ouders gaan voorstellen?’vroeg ze hem quasi-verschrikt. Doyle lachte en liet haar weer alleen om een andere klant te bedienen. Ze keek om zich heen. Het was niet druk, nog niet. Maar over een uur was dat wel anders. Ze wilde net een slokje nemen toen ze, vanuit haar ooghoek, de wagen aan de overkant zag blijven stilstaan - een witte BMW, precies zo’n wagen als haar oom had. Ze hield de adem in terwijl het portier openzwaaide. Whitlock stapte uit. Even later stapte Eddie Kruger aan de andere kant uit en gooide het portier achter zich dicht. ‘Kenny!’siste Rosie. Ze wenkte hem naar zich toe. ‘Wat is er?’vroeg Doyle. ‘Dat is mijn vader. En hij heeft mijn oom meegenomen,’zei ze, knikkend naar de BMW waar Whitlock en Kruger naast stonden te praten. Doyle trok een sleutelring uit zijn zak, haalde er een sleutel af en gaf die aan haar. ‘Deze is van de achterdeur. Weet je waar dat is?’ ‘Naast de mannen w.c.?’ Hij knikte. ‘Achter de bar is een steegje. Wacht daar maar. Ik schud ze wel af, maak je geen zorgen. Ik stuur wel iemand wanneer ze weer weg zijn.’ Ze liep door het gangetje achter het café en keek de hele tijd over haar schouder, half verwachtend haar vader of haar oom achter zich te zien. Ze kwam bij de deur aan en draaide hem van het slot af. Haar handen trilden. Ze duwde de deur open en glipte naar buiten, waarna ze hem voorzichtig weer achter zich dichtdrukte. Er was een koude wind opgestoken sinds ze naar de Rollercoaster was gekomen en ze wreef zich snel over de armen alvorens zich een weg te zoeken door een zee van oude kranten naar een roestig vat, waar ze achter wegdook. Ze keek naar de deur. Doyle zou zijn best doen om haar te beschermen, maar als ze nu toch eens besloten wat verder te zoeken? Ook in het steegje? Het waaide er flink en een stuk oude krant bleef tegen haar been zitten. Ze duwde het weg en kroop iets dichter tegen de muur, zoveel mogelijk ineengedoken tegen de kou. Een zwerfhond kwam het steegje in lopen, een mager, verwaarloosd beestje. Het snoof en liep toen recht op het vat af. Toen het Rosie zag, bleef het abrupt staan, een beetje onzeker. Toen kwam het nog iets dichterbij en begon verwoed aan de onderkant van het vat te krabben. Plotseling schoot een rat te voorschijn uit een gat in de zijkant en ze moest een schreeuw onderdrukken. De rat dribbelde over een stapel oud papier, nauwlettend gevolgd door de hond. Opeens schoot de hond op de rat af en de rat vluchtte verder het steegje in, op zoek naar een schuilplaats. Rosie verloor het beest uit het oog toen het achter een doos verdween en richtte haar aandacht weer op de deur. Ze hield haar adem in toen ze iemand zag staan. Het was de man in het grijze pak die eerder al een poging had gedaan met haar in gesprek te raken. Hij keek naar het vat, maar ze wist niet of hij haar gezien had of niet. ‘Je kunt wel weer te voorschijn komen,’zei hij, haar wenkend met een gekromde wijsvinger. ‘Ze zijn weg.’ Ze verroerde zich niet. Waarom had Kenny hem gestuurd om haar te roepen? Had hij dat wel? Of had de man haar soms met Kenny horen praten? Ze was bang, heel bang. ‘Ik weet dat je achter dat vat zit,’zei hij. Hij deed een stap naar voren, ik zei toch dat ze weg waren? De kust is veilig.’Langzaam kwam ze overeind, haar ogen opengesperd van angst. Ze voelde de kou niet eens meer. Hij stak een hand naar haar uit. Instinctief deinsde ze achteruit tegen de muur, haar armen voor haar borst. Zijn glimlach was kil. Ze deed haar mond open maar kon geen woord uitbrengen. Haar keel was droog; haar lippen waren droog. Hij bleef voor haar staan en trok haar armen voor haar borsten weg. Ze wilde wegrennen, maar haar benen leken wel verlamd. Ze wilde gillen, maar geen geluid ontsnapte aan haar keel. Een vage grijns van tevredenheid krulde zijn mondhoeken. Ze kneep haar ogen dicht toen ze zijn hand onder haar T-shirt voelde glippen. ‘Laat haar met rust!’ De man keek om en zag dat er iemand anders in de deuropening was komen te staan. Deze man droeg een bleke spijkerbroek, een wil overhemd en een zwart leren jasje. Een litteken liep over zijn linkerwang. ‘Jij dondert op als je weet wat goed voor je is,’gromde de man dreigend. Bernard keek naar Rosie. ‘Ga naar binnen. De twee mannen zijn weg.’ ‘Jij gaat helemaal niet naar binnen,’gromde de man en greep haar arm. Ze krabde hem in het gezicht. Hij schreeuwde het uit van pijn en wankelde achterover tegen de muur. Ze trok haar arm los en liep naar waar Bernard stond. ‘Naar binnen,’beval Bernard met een hoofdknik. Heel even keek Rosie van de een naar de ander, toen trok ze de deur open en haastte zich naar binnen. ‘Je zult hiervoor boeten, klootzak,’siste de man tussen opeengeklemde tanden door, terwijl hij met de rug van zijn hand het bloed van zijn wang veegde. Bernard keek de man minachtend aan, liet zijn sigaret vallen en trapte hem uit. De man deed een klungelige uitval naar Bernard, die zijn klap met gemak kon ontwijken en hem meteen een gemene stomp in zijn nieren toediende. De man viel achterover tegen de muur en Bernard gaf hem nog twee keiharde stompen in zijn maag en nieren, waarna de man op zijn knieën viel. Toen greep hij de man bij zijn haren beet en ramde zijn gezicht tegen de muur. De man zakte bewusteloos ineen aan de voeten van Bernard. Bernard wreef in zijn handen en liep terug naar de deur. Hij wilde net de kruk pakken toen de deur open werd gegooid. Doyle stond in de deuropening, een honkbalknuppel in zijn rechterhand. ‘Het is oké,’stelde Bernard hem gerust. ‘Hij zal dat meisje vanavond niet weer aanraken.’ Doyle tuurde naar de in elkaar gestorte man. ‘Klootzak. Ik had hem tot moes geslagen.’ ‘Ken je hem?’ ‘Ik heb hem nooit eerder gezien,’antwoordde Doyle, waarna hij de deur voor hem open hield. ‘Bedankt dat u haar geholpen hebt. De meeste mensen hier hadden gewoon de andere kant op gekeken.’ ‘Is ze jouw vriendin?’vroeg Bernard toen ze samen terugliepen naar de bar. ‘Nee, gewoon een vriendin. Een goede vriendin.’ De serveerster die het even van Doyle had overgenomen trok haar wenkbrauwen op toen ze de honkbalknuppel zag. ‘Ik hoefde niets te doen,’legde Doyle uit. Hij legde de knuppel weer onder de bar. ‘Deze meneer had de zaak al opgelost.’Hij keek Bernard aan. ‘Het minste wat ik kan doen is u een drankje aanbieden.’ ‘Een cola light als je dat hebt,’antwoordde Bernard. Hij ging op de kruk naast Rosie zitten, is alles goed?’ Ze knikte, ik weet niet hoe ik u ooit moet bedanken. Als u niet gekomen was...’Ze vocht tegen haar tranen. Hij wees naar haar lege glas. ‘Wil je nog iets drinken?’vroeg hij. ‘Graag,’antwoordde ze zacht, waarna ze hem voor het eerst aankeek sinds hij daar zat. ik weet niet eens hoe u heet.’ ‘Marc Giresse,’zei hij. Dat was de naam die in zijn paspoort stond, ‘Ik ben Rosie Kruger.’Ze keek op toen Doyle met de cola light aankwam, ik zei net, ik moet er niet aan denken wat er met me gebeurd was, als jij meneer Giresse niet naar buiten had gestuurd.’ ‘Ik heb hem niet naar buiten gestuurd,’antwoordde Doyle. ik wilde net zelf gaan kijken.’Rosie en Doyle keken allebei naar Bernard. ‘Ik zat aan het tafeltje achter je,’zei Bernard tegen Rosie. ‘Ik zag wat er gebeurde toen die vent je probeerde op te pikken. Toen hij je achterna ging, dacht ik dat ik maar beter even kon kijken of dat wel goed ging.’ ‘Hoe wist u het van mijn vader en oom?’ ‘Ik hoorde jullie tweeën praten,’antwoordde Bernard met een schaapachtige grijns. ‘Dat is een slechte gewoonte van me. Ik luister naar andermans gesprekken als ik me verveel.’ ‘Ik ben blij toe,’zei Rosie met een glimlach. Doyle keek naar het tafeltje achter Rosie. Daar zat een jong stel van begin twintig. Hij kende ze niet, maar hij zou durven zweren dat ze daar al een uur hadden gezeten. En ze zaten op de enige twee stoelen aan dat tafeltje. Hij keek naar Bernard, fronste zijn voorhoofd en draaide zich om toen iemand hem riep vanaf het andere eind van de bar. ‘Een drankje voor haar, als je even een minuutje hebt,’zei Bernard toen Doyle wegliep. ‘Komt eraan,’zei Doyle, waarna hij naar de andere klant ging. ‘Giresse?’zei Rosie nadenkend, is dat Frans?’Bernard knikte. ‘U klinkt niet Frans. En u ziet er ook niet Frans uit. U bent veel donkerder.’ ‘Mijn vader was een Fransman. Ik ben in Trabloes geboren.’ ‘Waar ligt dat?’vroeg ze. ‘In Libanon.’ Een glimlach speelde rond haar lippen. ‘U bent toch geen terrorist, hè?’ ‘Natuurlijk wel,’zei Bernard, maar toen schudde hij zijn hoofd. ‘Jullie Amerikanen blijven me verbazen. Iedereen moet in een hokje worden gestopt. Als je Rus bent, ben je een communist. Als je Colombiaan bent, ben je een drugsdealer. Als je Libiër of Libanees bent, ben je een terrorist.’ ‘Ik maakte maar een grapje,’zei ze grinnikend. ‘Dat weet ik, maar ik wilde maar dat ik dat ook kon zeggen van al die Amerikaanse politici.’Bernard nam een slokje cola light en leunde met zijn ellebogen op de bar. ‘Ik ben maar een eenvoudige zakenman. Ik heb een vleesfabriekje iets minder opwindend dan het leven van een terrorist, vrees ik.’ ‘Kent u... ook terroristen?’ ‘In Libanon kom je allerlei soorten mensen tegen,’antwoordde Bernard, waarna hij het onderwerp met een handgebaar wegwuifde. ‘Ben je van huis weggelopen?’ De vraag overrompelde Rosie. Normaal gesproken was ze bij een dergelijke vraag dichtgeklapt. Ze vertelde andere mensen altijd zo weinig mogelijk over zichzelf. Ze deelde nooit haar gedachten met anderen, zelfs niet met vriendinnen op school, die haar dan ook een beetje als een raadsel waren gaan beschouwen. Toch voelde ze zich volkomen op haar gemak bij Bernard. Het was een gevoel dat ze nooit gekend had, zelfs niet met Kenny, en dat was waarschijnlijk de beste vriend die ze ooit had gehad. Ze had het gevoel dat ze Bernard kon vertrouwen. En ze had nooit in haar leven iemand vertrouwd. Een deel van haar was bang. Het was een nieuwe ervaring voor haar om zich voor iemand bloot te willen geven, vooral voor een man; maar een ander deel van haar was opgelucht dat ze een verwante geest had gevonden die ze in vertrouwen kon nemen. ‘Sorry, ik wilde me nergens mee bemoeien,’zei Bernard, toen hij haar afwezige blik zag. ‘Nee, dat doet u ook niet,’antwoordde ze met een snelle glimlach. ‘Ik ben inderdaad van huis weggelopen. Vanavond.’ ‘Dat is een begin,’zei Bernard glimlachend. Hij hief het glas. ‘Welkom bij de club.’ ‘Bent u vroeger ook van huis weggelopen?’vroeg ze opgewonden. Hij knikte. ik wist het wel. Een verwante geest,’zei ze zacht tegen zichzelf. ‘Sorry?’ ‘Nee, niks,’zei ze. Ze keek op en zag Doyle met haar bourbon aankomen. ‘Meneer Giresse is vroeger ook van huis weggelopen. Kleine wereld.’ ‘Heel klein,’zei Doyle kortaf. Hij zette het glas voor haar neer en keek naar Bernard. Er was iets met die man. Hij vertrouwde hem niet en zijn intuïtie bleek zelden onjuist. ‘Waar komt u vandaan?’ ‘Beiroet,’antwoordde Bernard, die strak terugkeek naar Doyle. Opeens glimlachte hij. ‘Hoeveel is het?’ ‘Ik betaal de drankjes voor Rosie vanavond,’zei Doyle snel. ‘Alstublieft, ik sta erop,’zei Bernard, terwijl hij een briefje van vijf dollar uit zijn portemonnaie trok en het op de bar legde. ‘Neem er zelf ook één.’ ‘Nee, dank u,’zei Doyle. Hij liet het bankbiljet gewoon liggen en liep weer naar een andere klant. ‘Wat is er mis met je vriend?’vroeg Bernard. Hij stak het briefje weer bij zich. Rosie haalde haar schouders op. ‘Zo doet hij af en toe. Ik denk dat ik ook zo zou doen als ik al die engerds moest bedienen die hier altijd komen.’ ‘Dank je,’kaatste Bernard terug. ‘U weet wel wat ik bedoel,’antwoordde ze, maar toen zag ze de glimlach op zijn gezicht. ‘Plaag me niet.’ Zijn gezicht werd opeens ernstig. ‘Heb je wel een adres waar je vannacht kunt logeren?’ Instinctief keek ze naar Doyle. ik had gehoopt dat Kenny me een paar dagen in huis kon nemen tot ik het weer een beetje had bijgelegd met mijn ouders. Maar dat kan niet. Er logeert al iemand bij hem. Ik heb wel een paar vriendinnen die me misschien aan een slaapplaatsje kunnen helpen. Die zal ik wel proberen.’ ‘En als dat niet kan?’ Ze haalde haar schouders op. ‘Dan vind ik wel ergens een goedkoop slaaphuis. Ik heb een paar dollar bij me. Maar zeg dat niet tegen Kenny: ik heb tegen hem gezegd dat ik blut ben.’ ‘Dat is te gek. Je kunt niet op dit uur in je eentje door New York gaan lopen. Luister, ik heb een logeerkamer. Die kun je wel gebruiken als je wilt.’ Dank u, maar...’Ze haalde onhandig haar schouders op. ik bedoel, ik ken u niet eens.’ ‘Insgelijks,’antwoordde Bernard. Hij beet bedachtzaam op zijn lip. ‘Wacht. Weet je wat? Jij belt eerst naar je vriendinnen en kijkt of die je kunnen hebben vannacht. Zo niet, dan kun je bij mij loge-ren of ik geef je wat geld en zet je af bij een hotel.’ ‘Waarom doet u dit?’ ‘Mijn vader heeft me opgevoed. Ik heb mijn moeder nooit gekend. Hij was de enige familie die ik had. Hij overleed toen ik veertien was. Toen ben ik weggelopen naar Beiroet om te voorkomen dat ik in een weeshuis werd gestopt. De eerste avond daar werd ik door drie mannen aangeklampt. Ik wist te ontkomen,’hij zweeg even en raakte het litteken op zijn wang aan, ‘maar ze lieten me wel met een aandenken zitten. Maar mij staat dat altijd nog beter dan jou. Je bent vanavond in het steegje hierachter goed weggekomen, maar reken daar niet te vaak op.’ Ze dacht over zijn woorden na en keek toen naar de telefoon in de hoek van de bar. ‘Hebt u ook kwartjes?’ Bernard zocht in zijn portemonnaie en gaf haar drie kwartjes. ‘Is dat genoeg?’ Ze knikte en liet zich van de kruk zakken. Bij het eerste nummer kreeg ze geen gehoor. Toen probeerde ze het tweede. Daar nam een man de telefoon op. Daar kunnen ze mij niet bij gebruiken, zei ze tegen zichzelf en hing op. Toen ze zich omdraaide stond Doyle voor haar. ‘Hier, neem dit mee,’zei hij, en duwde haar een briefje van tien dollar in de hand. ‘Waarvoor?’ ‘Een taxi naar mijn appartement. Daar kun je vannacht wel blijven.’ ‘En die andere gast dan?’ ‘Die begrijpt het wel,’antwoordde Doyle. ‘Heb je hem gebeld om te zeggen dat ik eraan kom?’ ‘Ik heb het geprobeerd, maar hij is er niet. Hij zal wel op de club zijn.’ ‘Ik stel het aanbod op prijs, Kenny, maar ik kan niet bij jullie logeren. Dat kan niet.’ ‘Waarom niet?’vroeg Doyle op verdedigende toon. ‘Ik weet het niet, het kan gewoon niet,’antwoordde ze schouderophalend. Ze stopte het biljet terug in zijn zak. ‘Waar ga je dan naar toe?’ ‘Ik vind wel een plekje,’zei ze in een poging hem gerust te stellen, ‘Ik hoorde dat die Libanese vent je aanbood om bij hem te komen. Doe dat niet, Rosie. Die man heeft iets onechts.’ ‘O ja, wat dan?’vroeg ze. ‘Ik weet het niet. Ik voel het gewoon.’ ‘O ja?’zei ze op scherpe toon. ‘Hij heeft zich anders keurig gedragen sinds ik hem ken. En dat kun je niet van iedereen zeggen die in deze tent komt.’ ‘Je krijgt moeilijkheden met die man, Rosie.’Kwaad schudde ze haar hoofd. ‘Je doet gek sinds hij met mij begon te praten. Wat zit je dwars, Kenny? Ben je jaloers dat we het zo goed kunnen vinden?’ ‘Jaloers?’vroeg Doyle ongelovig. ‘Doe eens een beetje volwassen, Rosie. Ik maak me zorgen om je, dat is het enige.’ ‘Ja, nou, doe dat maar niet. Ik kan wel op mezelf passen.’Ze liep om hem heen en ging terug naar waar Bernard zat. ‘Geldt dat aanbod van die logeerkamer nog steeds?’ ‘Natuurlijk,’antwoordde Bernard. ‘Kunnen we nu gaan?’ Bernard keek haar aan. ‘Nu al? Het is pas halfnegen.’ ‘Laten we dan in ieder geval ergens anders heengaan.’Ze keek naar Doyle, die weer achter de bar stond. ‘Ik vind het hier opeens helemaal niet gezellig meer.’ Bernard haalde zijn schouders op. ‘Dan zul jij moeten zeggen waarheen. Ik ken deze buurt niet.’ ‘Ik ken hier een heleboel tenten,’zei ze. Met een boze blik op Doyle liep ze naar de uitgang. Bernard keek haar na. Dit liep mooier dan hij ooit had durven dromen. Het enige dat hij van plan was geweest, was haar in de gaten houden voor het geval hij een gijzelaar nodig mocht hebben na de aanslag op Mobuto. De nicht van Whitlock, het perfecte wapen om de UNACO van zich af te houden. Zijn Amerikaanse contactpersoon had hem verteld waar hij haar kon vinden. Hij kende zijn naam niet. Hij kende hem alleen bij zijn codenaam, Zeevogel. Nee, hij had dit niet durven hopen. Hij schoof de cola light weg en stond op. Op dat moment merkte hij dat Doyle hem in de gaten hield. Hij stond zichzelf een vage, tevreden glimlach toe, legde een briefje van vijf dollar onder het glas van Rosie en verliet het café.
***
Whitlock deed de deur dicht achter Eddie en Rachel Kruger, liep terug de woonkamer in en liet zich terneergeslagen op de bank vallen. Carmen masseerde zijn schouders. ‘Je hebt je best gedaan, C.W.’ ‘Dat was niet genoeg,’zei Whitlock. ‘We zijn in iedere bar geweest binnen een straal van anderhalve kilometer rond Times Square. Niets.’ ‘Dat kan op zich al een gunstig teken zijn. Als iemand haar in bescherming heeft genomen zal ze voor vannacht in elk geval wel een slaapplaats hebben.’ ‘God, ik hoop het,’zei Whitlock. Hij ging weer staan en liep naar het balkon, waar hij uitkeek over de verlichte skyline van New York. ‘Het is bijna twaalf uur, C.W.,’zei Carmen vanuit de deuropening. ‘We moeten allebei vroeg op morgen.’ ‘Ik weet het,’antwoordde Whitlock, maar hij maakte geen aanstalten om weer naar binnen te gaan. ‘Jij hebt alles gedaan wat je kon om haar te vinden. Nu moet ze zichzelf maar redden.’ ‘Ik blijf erbij dat we de politie hadden moeten bellen.’ ‘Daar hebben we het al over gehad. Eddie en Rachel hebben besloten dat niet te doen. Dat zullen we moeten respecteren. Zij is hun dochter, niet de onze.’ ‘Als zij onze dochter was zou ze niet zo in de problemen zitten,’zei Whitlock. ‘O nee?’ Whitlock draaide zich om, maar liet het bij een schouderophalen. ‘Kom, laten we naar bed gaan.’ ‘Pas goed op jezelf, Rosie,’zei Whitlock zacht, waarna hij naar binnen ging en de schuifdeur dichttrok.
***
Robert Bailey had een veiligheidsobsessie. Hij reed naar zijn werk in een kogelvrije Mercedes 500 SL, iedere dag langs een andere route. Zijn persoonlijke lijfwachten waren gewapend. Zijn vrouw en twee tienerdochters werden door een gewapende chauffeur rondgereden. En zijn huis in Georgetown, een chique voorstad van Washington, was een vesting. Struikeldraad liep helemaal over de muur rond zijn tuin en gewapende wachten met honden patrouilleerden er vierentwintig uur per dag. In iedere kamer waren videocamera’s geïnstalleerd, zodat de wachten in het controlecentrum in de kelder van het huis alles in de gaten konden houden elk vertrek, behalve zijn studeerkamer. Die was geluiddicht en had geen ramen. Hij lag aan het eind van de gang op de eerste verdieping. Je kon er alleen komen door een metalen schuifdeur, die alleen kon worden geopend door een code in te toetsen op een paneeltje op de aangrenzende muur. De combinatie werd dagelijks gewijzigd. Niemand, zelfs zijn vrouw niet, mocht in die kamer komen. In de studeerkamer stond zijn personal computer, die in rechtstreekse verbinding stond met het Pentagon en het hoofdkwartier van de CIA in Langley. Hij had toegang tot honderden geheime programma’s die de CIA in de loop der jaren had opgebouwd, en tot gegevens die gevoelig genoeg waren om een stuk of vijf regeringen in Europa ten val te brengen wanneer ze in de verkeerde handen vielen. Met dat in zijn achterhoofd had hij nog meer veiligheidsmaatregelen getroffen om eventuele indringers die erin mochten slagen in zijn heiligdom door te dringen, alsnog de pas af te snijden. De computer kon alleen worden opgestart met een toegangscode en Bailey was de enige die die code kende. Wanneer een incorrecte code werd ingetoetst, werd een blikje dodelijk zenuwgas geopend dat in het plafond boven de deur zat weggewerkt. Binnen tien seconden zou de indringer dood zijn. Maar voor zijn eigen veiligheid had hij een dubbele beveiliging ingebouwd, voor het geval hij per ongeluk een verkeerde toets mocht aanraken. Het zenuwgas kwam alleen vrij wanneer de incorrecte code tweemaal werd ingevoerd. Hij was tenslotte ook maar een mens. Nadat hij de toegangscode had ingetoetst leunde hij achterover en onderdrukte een geeuw. Het was al één uur. Hij was uitgeput. Hij was zeventien uur op geweest. Zijn vrouw en dochters lagen allang in bed. Ze waren aan zijn onregelmatige leven gewend. Maar ze deelden allen zijn ambitie om binnen vijf jaar aan het hoofd van de CIA te staan. En hij wist dat hij gesteund werd door de president en de machtigste Republikeinse Congresleden in het Capitool. Het was slechts een kwestie van tijd. Hij toetste een andere code in en even later verscheen een dossier op het scherm. De naam erboven was Jean-Jacques Bernard. Hij had alle bestaande data gewist en verving ze door één enkele regel, die hij in hoofdletters uittypte: UIT DE WEG TE RUIMEN NA DE MOORDAANSLAG OP JAMEL MOBUTO.