11
Acht minuten later kwam de grote politie-Jaguar met een ruk tot stilstand voor het huis van Chessingham en voor de derde keer binnen vierentwintig uur beklom ik de afgesleten treden over de droge greppel en drukte op de bel. De generaal stond vlak achter me; Hardanger zat in de radiowagen en riep de politie van een twaalftal provincies op om uit te zien naar Gregori, hem te identificeren, maar hem voorlopig nog niet te arresteren. We begrepen dat Gregori alleen in wanhoop zou doden en we waren haar toch zeker die laatste geringe hoop op leven verschuldigd. ‘Meneer Cavell!’ Het welkom dat Stella Chessingham me schonk leek totaal niet op dat wat ik vanochtend vroeg van haar had geïncasseerd. Haar ogen straalden weer, de zorg was van haar gelaat verdwenen. ‘Wat aardig van u. Het... het spijt me zo van vanochtend, meneer Cavell. Ik bedoel... is het waar wat mijn moeder me vertelde nadat ze hem meegenomen hadden?’ ‘Dat is volkomen waar, juffrouw Chessingham.’ Ik probeerde te glimlachen maar zoals ik me voelde en met een gezicht dat nog pijn deed van het haastig verwijderen van mijn nu nutteloos geworden vermomming, voordat ik MacDonalds huis verlaten had, was ik maar blij dat ik de resultaten van mijn poging zelf niet kon zien. Wat onze wederzijdse omstandigheden betrof, vergeleken met twaalf uur geleden, waren de rollen omgedraaid en dat wel zo erg als het maar kon. ‘Het spijt me heel erg, maar het was absoluut noodzakelijk. Uw broer zal vanavond vrijgelaten worden. Hebt u mijn vrouw vanmiddag gesproken?’ ‘Natuurlijk. Het was zo lief van haar om ons te komen bezoeken. Wilt u met uw... vriend niet binnenkomen en moeder even bezoeken? Ze zal het bijzonder op prijs stellen. Dat weet ik zeker.’ Ik schudde mijn hoofd: ‘Hoe laat is mijn vrouw weggegaan?’ ‘Om ongeveer halfzes geloof ik. Het werd al wat donker en - is er iets met haar gebeurd?’ eindigde ze fluisterend.’Ze is door de moordenaar gekidnapt en wordt als gijzelaarster gevangen gehouden.’ ‘O nee! O nee, meneer Cavell! Nee!’ Haar hand greep naar haar keel. ‘Dat is — dat is niet mogelijk. Gekidnapt? Uw vrouw gekidnapt?’ Ze staarde me aan met grote ronde ogen van angst. ‘Waarom zou iemand haar...’ ‘In godsnaam, beantwoordt u mijn vraag,’ zei ik woest. ‘Heeft ze een auto gehuurd, nam ze een taxi, de bus - hoe ging ze weg?’ ‘Met de bus,’ fluisterde ze. ‘Er is een twintig-minutendienst op Alfringham. Ze... ja, ze heeft waarschijnlijk de bus van tien over halfzes genomen. Tenminste...’ ‘Waar is de dichtstbijzijnde halte?’ ‘Op de weg. Ongeveer een tweehonderdvijftig meter verder.’ Ik draaide me om en verliet haar zonder een woord te zeggen. Ik sprong met drie treden tegelijk de trap af op een manier die een hordeloper op de Olympische Spelen eer zou hebben aangedaan, veel sneller dan een man met twee gezonde benen en een volledig stel onbeschadigde ribben, en rende de oprijlaan af naar de weg. Het was een verlaten, miezerig, slecht verlicht laantje, slechts aan één kant geplaveid, met hier en daar een huisje langs de kant. Ik koos de geplaveide kant, rende de stoep op van het eerste huis en bleef op de deurbel drukken totdat de deur geopend werd en een dikke man, met bretels, met de avondkrant in de hand met een boos gezicht opendeed. ‘Waar is de brand, jongen?’ vroeg hij kwaad. ‘Wil je me dat even zeggen? Waar is...’ ‘Politie.’ Ik trok mijn papieren te voorschijn. ‘Hebt u een blond meisje naar de bus zien gaan tussen halfzes en kwart voor zes vanavond?’ ‘Politie?’ Hij keek me zonder veel belangstelling aan en leunde onverschillig met zijn schouder tegen de deurstijl. ‘Een blond meisje zegt u?’ ‘Ja.’ Ik vroeg me in stilte af of je het zou kunnen horen als er een ader barstte of dat dit nu alleen maar een gevoel was. ‘Tja, laat eens kijken.’ Hij nam een nog gemakkelijker houding aan, nam alle tijd, haalde zijn pijp te voorschijn en vroeg me om een vuurtje. ‘Ik zeg maar zo, leven en laten leven. Ik bemoei me met mijn eigen zaken, laten anderen zich nu maar met de hunne bemoeien. Trouwens...’ ‘Heb je haar gezien of niet, idioot?’ schreeuwde ik. Zijn kin zakte naar beneden en hij schudde langzaam zijn hoofd. Ik liet hem staan als een vis op het droge, rende de stoep weer af en het laantje door naar het volgende huis. Vanuit mijn ooghoek ving ik een glimp op van de politieauto, die gevolgd werd door de radiowagen en langzaam de weg afreed, Hardanger verdween in de eerste oprit aan de rechterzijde en de generaal spoedde zich achter mij aan. Bij het tweede huis opende een nogal bevreesd kijkende huisvrouw de deur. Geen succes. Bij de derde deur verschenen man en vrouw samen op de stoep en verzekerden me dat ze niets hadden gezien omdat ze naar de televisie hadden gekeken en de man vroeg me wat ik dacht van de laatste stunt die ze net hadden gezien en omdat zijn vrouw er nogal fatsoenlijk uitzag vertelde ik hem niet wat hij met zijn televisie en de daardoor opgewekte sensatie zou kunnen doen. Bij het vierde huis was het raak. Ik stelde de vraag aan een jonge vrouw die de deur opendeed en een gedienstige hoge stem klonk achter haar op: ‘Ja meneer, ik heb haar gezien, meneer.’ ‘Heb jij haar gezien?’ Ik keek eens vol twijfel naar de jongen met het touwkleurige haar, die half verlegen, half opgewonden vanachter zijn moeders rokken gluurde. ‘Was jij in dit weer buiten, jongetje?’ ‘Er staat een grote boom bij het hek en die houdt hem altijd droog,’ legde zijn moeder uit. ‘Danny is het grootste deel van de dag buiten en dan kijkt hij naar de mensen en de auto’s die voorbijgaan.’ ‘Is hij niet op school, mevrouw?’ de generaal was achter mij komen staan, hij hijgde licht. ‘Kom hier, Danny,’ zei zijn moeder. Ze trok hem naar zich toe onder het licht, een mager jongetje van een jaar of vijf, zes, met een glimmende metalen kruk onder zijn arm en een metalen beugel, die een armzalig misvormd rechterbeen steunde. ‘Ik ben bang dat Danny voorlopig nog niet naar school zal kunnen gaan.’ ‘Ze heeft me een shilling gegeven, meneer,’ vertelde Danny stralend. Hij groef in zijn broekzak en toonde me de glanzende munt. ‘Ze zei dat het was omdat ik zo’n flinke jongen was en dat ik heel gauw groot zou worden en dan wel met de andere jongens zou kunnen voetballen. Dat zei ze, hè mam?’ Nu twijfelde ik niet langer. Dat moest Mary zijn geweest met haar magnetische aantrekkingskracht voor gebroken vleugels. ‘Kun je van hieraf de bushalte zien?’ vroeg ik. Danny knikte plechtig. ‘Liep de dame naar de bushalte?’’Dat hoefde niet,’ legde Danny op vanzelfsprekende toon uit. ‘Er stopte een meneer met een auto en die heeft haar meegenomen. Ze gaf mij de shilling en toen nam hij haar mee.’ ‘Weet je dat heel zeker, Danny?’ vroeg de generaal. ‘Natuurlijk weet ik dat zeker,’ zei hij koppig. ‘De auto stopte bij ons hek. de man opende het portier met één hand en met de andere nam hij zijn hoed af en hij vroeg haar in te stappen. Hij was haar vriend.’ ‘Haar vriend?’ vroeg ik. ‘Hoe weet je dat, Danny?’ ‘Omdat de dame lachte en "hallo" zei. En de man in de auto wist haar naam. Ik hoorde het hem zeggen.’ ‘Welke naam, Danny?’ ‘Dat ben ik vergeten. Het is zo’n tijd geleden,’ legde hij uit. Ik keek op mijn horloge. Het was halfzeven. Voor Danny was een uur een hele tijd. Ik zei: ‘Was het mevrouw Cavell?’ Zijn gezicht klaarde op. ‘Ja. Ja, dat geloof ik wel.’ ‘Heb je de meneer in de auto ook gezien?’ vroeg ik. Zijn moeder keek eens even naar Danny en fluisterde toen: ‘Is het een van die afschuwelijke ontvoeringsgevallen?’ ‘Ik ben bang van wel, mevrouw.’ Het had geen zin er verder omheen te draaien. ‘Ja, Danny?’ ‘Het was donker. Hij zat in de auto. Het was een grote man.’ ‘Wat voor kleur had de auto? Was het een blauwe?’ ‘Ja meneer, hij was blauw.’ ‘Net als de rok van je moeder?’ vroeg de generaal. De rok was marineblauw, dezelfde kleur als de Fiat van dokter Gregori. ‘O nee, nee,’ zei Danny ongeduldig. ‘Moeders rok is dezelfde kleur als de paraplu van de mevrouw. Precies hetzelfde, dat heb ik goed gezien. Hij was - hij was groenblauw.’ ‘Ze heeft een turkooizen pakje,’ zei ik tegen de generaal. ‘Hardanger zag haar vertrekken uit "De Gastvrije Waard". Hij kan het bevestigen. Onze vriend heeft zijn Fiat aan de kant gezet en heeft een andere wagen genomen. Wat voor een auto was het Danny?’ ‘Het was een Vanden Plas Princess,’ zei hij heel nauwkeurig, toen voegde hij eraan toe: ‘3 liter.’ ‘Wat?’ Ik keek hem ongelovig aan, maar zijn moeder zei glimlachend: ‘Danny staat altijd aan het hek. Hij kent alle auto’s. Als Danny zegt dat het een Vanden Plas was, dan is dat ook zo.’ ‘Heb je misschien het nummer van de auto gezien, Danny?’ vroeg de generaal, iets naar voren komend. ‘Hoe kan dat nu, meneer?’ vroeg Danny verontwaardigd. ‘Ik kan niet eens lezen.’ Ik tastte in mijn portefeuille en haalde er het eerste het beste bankbiljet uit te voorschijn. Het was een spiksplinternieuw biljet van vijf pond, maar het zou me niet hebben kunnen schelen als het de koh-i-noor geweest was. Ik stopte het biljet in Danny’s hand en rende naar de politieauto. Ik zag Hardanger uit een oprit komen en schreeuwde hem toe: ‘Kom mee, we hebben een aanwijzing.’ Hij kwam hijgend naar de wagen en ik zei snel: ‘Droeg Mary vanmiddag haar turkooizen pakje toen ze uit Alfringham wegging?’ Hij knikte. ‘Waarom vraag je dat?’ ‘Omdat dat de kleur van de auto is die haar oppikte. Gregori heeft de Fiat aan de kant gezet.’ We gingen met zijn drieën achterin zitten en ik zei tegen de chauffeur: ‘Naar Alfringham. Dan de weg naar Londen. Sergeant, laat de oproep voor de Fiat vervallen. Het was een turkooizen Vanden Plas Princess 3 liter. Alle stations. Plaats opgeven, volgen, maar niet insluiten.’ ‘Blauwgroen,’ mompelde de generaal. ‘Blauwgroen, geen turkoois. Je praat tegen agenten, niet tegen hun vrouwen.’
***
‘MacDonald is ermee begonnen,’ zei ik. De grote politiewagen gleed suizend over het natte asfalt, de pijnbomen langs de weg schoten voorbij in de zwarte duisternis achter ons en het was gemakkelijker te praten dan zwijgend langzaam gek te worden van zorg en angst. Bovendien hadden de generaal en Hardanger nu lang genoeg geduld geoefend. ‘We weten allemaal wat MacDonald wilde en dat was niet alleen maar de zaak van de communistische wereld dienen. Dokter MacDonald had maar één grote en alles omvattende levensinteresse... en dat was dokter MacDonald. Het lijdt geen twijfel dat hij op een gegeven ogenblik een onvervalste, door de wol geverfde zwerver is geweest - mevrouw Halle leek mij beslist niet iemand die zich ergens in zou vergissen - en ik begrijp ook niet hoe hij anders zijn contacten met de communistische wereld gelegd zou kunnen hebben. Hij moet gedurende vele jaren heel veel geld verdiend hebben - je hoefde alleen maar naar het interieur van zijn huis te kijken -, maar hij heeft dit geld zeer verstandig en oordeelkundig gebruikt en er niet te veel ineens van verkwist.’ ‘En die Bentley Continental die hij had?’ vroeg Hardanger. ‘Noem je dat geen verkwisting?’ ‘Die uitgave had hij goed gecamoufleerd, hij had er een zeer behoorlijke uitleg voor. Maar hij werd begerig,’ vertelde ik. ‘Hij kreeg de laatste maanden de beschikking over zoveel geld dat het hem in de zak brandde.’ ‘Met overuren te maken door het verzenden van monsters naar Warschau en inlichtingen naar Wenen?’ vroeg de generaal. ‘Door het chanteren van Gregori.’ ‘Neem me niet kwalijk,’ de generaal bewoog zich even moeizaam in zijn hoekplaatsje. ‘Ik kan je niet volgen.’ ‘Dat is toch niet zo moeilijk,’ zei ik. ‘Gregori - de man die wij als Gregori kennen - bezat twee dingen: een heel mooi plan en daarbij heel weinig geluk. U zult zich herinneren, dat er niets geheimzinnigs was omtrent de aankomst van Gregori in dit land - er vonkte een kleine internationale crisis van af, de Italianen waren doodongerust dat een van hun allerknapste biochemici zijn eigen land de rug zou toekeren en voor Engeland zou gaan werken. Iemand - iemand met wat meer dan een oppervlakkige kennis van chemie en een vrij grote gelijkenis met Gregori las over de hele kwestie en zag in het voor de deur staande vertrek van Gregori naar Engeland de kans van zijn leven en maakte dienovereenkomstig zijn voorbereidingen.’ ‘En de werkelijke Gregori werd vermoord?’ vroeg Hardanger. ‘Geen kwestie van. De Gregori die uit Turijn vertrok met al zijn wereldlijke bezittingen achter in zijn Fiat gepakt was niet de Gregori die in Engeland arriveerde. de echte Gregori kreeg een vrij ernstig verkeersongeval en de bedrieger, die zonder twijfel enkele bijzonder knappe veranderingen in zijn gelaatstrekken aanbracht om zijn gelijkenis met de nu dode man nog sterker te maken, arriveerde in Engeland in Gregori’s wagen met diens kleren, paspoort, foto’s en alle verdere bezittingen. Tot zover ging alles goed.’ ‘Nu het ongeluk. Behalve door de rapporten over zijn werk was de werkelijke Gregori in Engeland volkomen onbekend - dat wil zeggen als persoon. Er was waarschijnlijk maar één man in Engeland die hem goed kende - en door een kans die gelijkgesteld moet worden met één op de miljoen ontdekte Gregori dat hij in hetzelfde laboratorium werkte als deze man. MacDonald. Gregori wist dit niet. Maar MacDonald wist het wel - en hij wist ook dat Gregori een bedrieger was.’ ‘Vergeet niet dat MacDonald gedurende vele jaren afgevaardigde is geweest van de Wereldgezondheidsorganisatie en ik wil er alles om verwedden dat de werkelijke Gregori een zelfde positie voor Italië heeft bekleed.’ ‘Hetgeen dan de ontbrekende foto in het album verklaart,’ zei de generaal langzaam. ‘Daar stonden ze ongetwijfeld beiden op - MacDonald en de werkelijke Gregori - arm in arm. In Turijn. MacDonald heeft waarschijnlijk, nadat hij de situatie enkele dagen had aangezien, de valse Gregori gezegd dat hij hem had ontmaskerd. We kunnen nu raden wat er gebeurde. Gregori zal wel met een revolver hebben gedreigd en gezegd hebben dat het hem erg speet, maar dat hij hem tot zwijgen moest brengen en MacDonald, ook geen domme jongen, zal wel een papier te voorschijn gehaald hebben en gezegd hebben dat dit dan bijzonder onaangenaam zou verlopen omdat zijn bank of de politie opdracht had wanneer hij plotseling kwam te sterven onmiddellijk over te gaan tot het openen van een verzegelde enveloppe, die een kopie van dit papier bevatte, waarin enkele interessante feiten omtrent Gregori stonden vermeld. Gregori zal toen zijn revolver weggestopt hebben en voorgesteld hebben dat ze tot een overeenkomst moesten komen. Een zeer eenzijdige overeenkomst. Gregori zou aan MacDonald een bepaald bedrag per maand moeten betalen. Of anders. Vergeet niet dat MacDonald nu in een positie was waarbij hij Gregori volkomen in zijn macht had.’ ‘Ik begrijp het nog niet,’ zei Hardanger vlak. ‘Het klopt niet. Kun jij je voorstellen, dat de generaal bijvoorbeeld twee mannen voor zich laat werken aan hetzelfde project in, laten we zeggen Warschau, mannen die elkaar niet alleen onbekend zijn, maar volkomen tegenstrijdige doelstellingen hebben en elkaars potentiële doodsvijanden zijn. Ik ben toch bang, Cavell, dat ik de communistische intelligentie hoger schat dan jij.’ ‘Ik ben het met Hardanger eens,’ zei de generaal. ‘Ik ook,’ stemde ik toe. ‘Ik heb ook alleen gezegd dat MacDonald voor de communisten werkte. Ik heb nooit beweerd dat Gregori dat deed of dat zijn satanskruid iets met het communisme uitstaande had. Deze veronderstelling werd alleen door u en Hardanger gedaan.’ Hardanger boog voorover om me beter te kunnen zien. ‘Dus daarmee wou je beweren dat Gregori toch alleen maar waanzinnig is?’ ‘Als u dit nu nog gelooft,’ zei ik vals, ‘dan wordt het toch tijd dat u een lange vakantie neemt. Gregori had een zeer krachtige en zeer dringende reden waarom hij de virussen in zijn bezit wilde hebben en ik verwed er mijn leven om, dat hij MacDonald verteld heeft wat die reden was. Dat moet hij wel gedaan hebben om zich van zijn medewerking te verzekeren. Als hij MacDonald alleen gezegd had dat hij de botulinus wilde hebben, betwijfel ik of MacDonald zich ooit in de zaak gemengd zou hebben. Maar als hij hem laten we zeggen tienduizend pond heeft geboden, dan zal MacDonald wel snel van mening veranderd zijn, omdat MacDonald nu eenmaal zo’n man was.’We waren nu haast in Alfringham en de grote politie-Jaguar met de loeiende sirene reed tweemaal de maximumsnelheid en glipte voortdurend handig tussen het steeds minder wordende verkeer. De chauffeur was een expert, hij behoorde tot de besten van Hardangers eigen mensen in Londen en hij wist precies hoeveel hij met de auto kon doen zonder ons daarbij te laten omkomen. ‘Stop,’ ‘Interrumpeerde Hardanger mij plotseling. ‘Die verkeersagent.’ We naderden nu snel Alfringhams enige verkeerslicht, dat blijkbaar met de hand bediend werd in wat genoemd mocht worden het spitsuur van Alfringham, de witte cape glinsterde in de door de lampen belichte regen, de man stond nog bij een schakelkastje dat gemonteerd zat op een lantaarnpaal. De auto stopte, Hardanger draaide het raampje omlaag en wenkte de man naderbij. ‘Hoofdinspecteur Hardanger, Londen,’ zei hij kortaf. ‘Hebt u vanavond een blauwgroene Vanden Plas Princess voorbij zien rijden? Iets minder dan een uur geleden ongeveer?’ ‘Inderdaad meneer, dat heb ik. Hij had nogal vaart en ik zag aankomen dat hij net op het kruispunt zou zijn als het licht rood was. Ik floot en hij stopte vlak nadat hij het tweede licht gepasseerd was. Ik vroeg de chauffeur wat hij mankeerde en hij zei dat zijn achterwielen waren geslipt toen hij probeerde te remmen en dat hij bang was om weer te remmen of te hard te remmen omdat zijn dochter op de achterbank lag te slapen en zich misschien zou hebben bezeerd als hij te hard geremd had en ze dan naar voren geschoten zou zijn. Ik heb op de achterbank gekeken en ze lag inderdaad te slapen. Zo vast dat ze niet eens van onze stemmen wakker werd. Er zat nog een andere man naast haar. Toen - toen heb ik hem een waarschuwing gegeven en hem door laten rijden.’ Hij zweeg aarzelend en onzeker. ‘Juist,’ brulde Hardanger. ‘Ken jij het verschil niet tussen iemand die ligt te slapen en iemand die gedwongen wordt te doen alsof ze slaapt met een revolver in haar zij? Natuurlijk sliep ze niet, ezel,’ zei hij woedend. ‘Jij stuk ellende. Ik zal je de dienst uit laten gooien!’ ‘Ja, inspecteur.’ De politieagent staarde met ogen die niets zagen naar het dak van de Jaguar; hij stond stijf in de houding als een paradewacht die op het punt staat in elkaar te zakken met zijn pink nog op de naad van zijn broek. ‘Het spijt me, inspecteur.’ ‘Welke kant ging hij op?’ grauwde Hardanger. ‘Richting Londen, inspecteur,’ zei de agent verstard. ‘Je zult zijn nummer wel niet opgenomen hebben, veronderstel ik, zei Hardanger sarcastisch. ‘XOW 973, inspecteur.’ ‘Wat?’ ‘XOW 973.’ ‘Je kunt het vergeten,’ gromde Hardanger. Hij draaide het raam weer omhoog en daar gingen we weer, de sergeant praatte zacht in de microfoon. Hardanger zei: ‘Ik ben misschien wel een beetje te grof tegen hem geweest. Als hij werkelijk iets gemerkt had, dan zou hij nu waarschijnlijk een engelenharp bespelen in plaats van aan zijn verkeerslichten te staan draaien. Het spijt me, dat ik je in de rede viel, Cavell.’ ‘Het geeft niet,’ zei ik. Ik was blij met iedere interruptie, blij met alles wat mijn gedachten een ogenblik van Mary zou afleiden, Mary met de revolver van de moordenaar in haar zij. ‘MacDonald - ik had het dus over MacDonald. Hij was gek op geld, maar hij was ook bijzonder schrander. Hij moet wel heel schrander geweest zijn om het zo lang in de spionagedienst te hebben kunnen volhouden. Hij was op de hoogte van de diefstal van de botulinus. Ik ben er zeker van dat Gregori nooit zijn plan verteld heeft om ook het satanskruid te stelen - dit zou een intensief onderzoek naar het verleden van alle verdachten tot gevolg hebben gehad - van degenen die werkten in laboratorium nummer één. Hij zal ook hebben vermoed dat zijn eigen spionageactiviteiten wellicht een heronderzoek van alle wetenschappelijk medewerkers tot gevolg zouden kunnen hebben. Hij wist dat alle bekende details van zijn leven op zijn eigen geheime archiefkaart waren aangetekend en hij was er vrij zeker van dat een of meer van deze details, die sloegen op onmiddellijke naoorlogse activiteiten, een dergelijk rigoureus onderzoek niet zouden kunnen verdragen. Hij wist dat het hoofd van de Veiligheidsdienst, Derry, dit archief beheerde. Hij zei dus tegen Gregori dat hij geen cent zou krijgen en dat hij zijn medewerking niet zou geven voordat hij inzage van deze stukken had gehad. MacDonald was beslist niet van plan slachtoffer te worden van een eventueel politieel onderzoek.’’En daarom ligt Easton Derry - of wat er nu van hem over is - onder in die kelder,’ zei de generaal zacht. ‘Precies. Nu gis ik alleen maar, maar ik gis tamelijk goed. Behalve die archiefstukken die MacDonald wilde hebben, wilde Gregori ook iets - de combinatie van het slot van laboratorium nummer één, die alleen bekend was aan Derry en dokter Baxter. Ik denk dat ze afspraken dat MacDonald Derry zou uitnodigen bij hem thuis om iets belangrijks te bespreken, Derry kwam en toen hij MacDonalds deur gepasseerd was, was hij al ten dode opgeschreven. Gregori, die hem met een revolver in de hand opwachtte, zorgde ervoor dat hij stierf. Allereerst hebben ze hem de sleutels afgenomen, de sleutels van de brandkasten in Derry’s huis, waar de archiefstukken waren opgeborgen; het hoofd van de Veiligheidsdienst moet deze sleutels altijd persoonlijk bij zich dragen. Toen hebben ze geprobeerd hem de combinatie van de deur van het laboratorium nummer één te laten vertellen. Dat is te zeggen, dat heeft Gregori geprobeerd - ik geloof niet dat MacDonald hieraan deel gehad heeft, alhoewel hij het wel geweten zal hebben - of gezien zal hebben wat er gebeurde. Als Gregori dan niet gek is, dan is het toch wel een psychopaat - een man met een bloeddorstige, sadistische inslag. Kijk maar eens wat hij met Derry heeft gedaan, wat hij met de achterkant van het hoofd van mevrouw Turpin heeft gedaan om niet te spreken van mijn ribben en het levend ophangen van MacDonald.’ ‘En daarmee heeft hij zijn doel gemist,’ zuchtte Hardanger. ‘Hij heeft Derry zo afschuwelijk mishandeld en gefolterd dat Derry stierf voor hij kon spreken. Het moet toch niet zo moeilijk zijn om te weten te komen wie die valse Gregori is. Een man met deze techniek en reputatie moet toch wel ergens vermeld staan. Als we zijn vingerafdrukken en signalement aan Interpol in Parijs opgeven, hebben die hem binnen het uur geïdentificeerd.’ Hij boog zich voorover en gaf de sergeant instructies. ‘Ja,’ beaamde ik. ‘Dat moet niet zo moeilijk zijn. Maar het is nu niet belangrijk. Toen hij Derry had vermoord voor deze had kunnen spreken, moest Gregori een andere manier bedenken om zich toegang te verschaffen tot het laboratorium nummer één. Allereerst hebben ze zijn huis doorzocht - en ik zou er wat op willen verwedden dat ze zijn privé-correspondentie hebben nageplozen en daarbij gestuit zijn op een foto waarop Derry stond als getuige bij een huwelijk. Mijn huwelijk. De generaal staat natuurlijk ook op de foto. Daarom hebben ze mij gekidnapt en toen Mary. Ze kwamen het te weten. In ieder geval hebben ze de safe opengekregen, ze hebben alle dossiers goed nagelezen. Ze hebben dokter Hartnells financiële moeilijkheden ontdekt en besloten dat ze hem konden chanteren om hen te helpen door als lokaas te fungeren om uit Mordon te kunnen uitbreken. Want toen ze er niet in geslaagd waren de combinatie van de deur uit Derry te krijgen, moest Gregori een nieuw plan ontwerpen om de virussen te pakken te krijgen.’ ‘Uitbreken?’ Hardanger fronste zijn wenkbrauwen. ‘Je bedoelt inbreken.’ ‘Nee, uitbreken.’ Terwijl Hardanger me in de halfduistere auto aanstaarde met een gelaatsuitdrukking die me weinig kon schelen, vertelde ik hem de theorie die ik in de vroege ochtenduren aan de generaal uiteengezet had, hoe twee mannen in kratten in het laboratorium moesten zijn gesmokkeld, de een vermomd als misdadiger ‘X’, de andere als dokter Baxter, die beiden op de normale tijd vertrokken en hun penningen inleverden, terwijl de werkelijke ‘X’ achterbleef tot elf uur, eerst Baxter doodde met het botulinus- toxine, daarna Clandon met een ulevel met blauwzuur en daarna met de beide virussen uitbrak door de draadversperring. ‘Heel, heel interessant,’ zei Hardanger ten slotte. Belangstelling uit hoofde van zijn beroep en een zekere gepikeerdheid waren in zijn stem en van zijn gezicht te lezen. Hij zei: ‘Lieve God en dan heb je nog wel gezegd dat Easton Derry het te veel alleen wilde spelen. Ik moet zeggen dat je mij toch wel erg om de tuin geleid hebt.’ ‘Dat heb ik niet gedaan,’ antwoordde ik. ‘U bent zelf gegaan. We hebben in ieder geval evenwijdige paden bewandeld.’ Ik probeerde te bedenken hoe, maar daar slaagde ik niet in. ‘De uitbreek- theorie kwam van u, niet van mij. Verder was u het die verdenkingen koesterde omtrent de volledigheid van MacDonalds dossier.’ Plotseling kraakte de radio van de auto. De eigenaar van de Vanden Plas, een dokter, had opgebeld en de diefstal van zijn auto gemeld. Hij had er ook nog de interessante mededeling aan toegevoegd dat zijn tank vrijwel leeg was geweest. Hardanger gaf een kort bevel aan de sergeant en aan de chauffeur om naar de eerstvolgende garage uit te zien en wendde zich toen tot mij. ‘Ga door.’ Door mijn laatste opmerking was hij half vertederd en ik nam hem zijn geïrriteerdheid niet kwalijk. ‘Er is niet veel meer te zeggen. Gregori kwam niet alleen achter Hartnells moeilijkheden met Tuffnell, de geldschieter, maar hij ontdekte ook nog dat Hartnell als penningmeester van de mess met de kasgelden had geknoeid. Vraag me niet hoe. Daarna...’ ‘Dat kan ik je vertellen,’ zei Hardanger vol afkeer. ‘MacDonald was voorzitter van de mess in Mordon en toen hij ontdekte dat Hartnell in financiële moeilijkheden zat werd hij achterdochtig. Als voorzitter had hij natuurlijk inzage in de boeken - en hij heeft toen een controle ingesteld.’’Natuurlijk, natuurlijk.’ Mijn afkeer was even groot als die van Hardanger. ‘Ik wist dat hij voorzitter was. Het is allemaal heel duidelijk. Nadat Hartnell aan hem was overgeleverd, en uit Hartnells dossier wetend dat deze in de belangstelling zou komen te staan, maakte hij de zaak nog erger door de hamer en de tang die hij gebruikt had om zich een weg naar buiten te banen, ergens bij Hartnell te verstoppen en bovendien nog wat rode modder aan zijn scooter te smeren. Als Gregori dit niet heeft gedaan, dan heeft een van zijn helpers hier voor gezorgd. Dit was de eerste afleidingsmanoeuvre. de tweede was dat hij de rol ging spelen van de geheimzinnige oom George en betalingen op Chessinghams rekening stortte, als voorschot op de misdaad. Hij wist natuurlijk dat bankrekeningen een van de allereerste onderwerpen zijn die de speurzin van de politie trekken.’ ‘Afleidingsmanoeuvres,’ zei Hardanger bitter. ‘Altijd die vervloekte afleidingen. Waarom?’ ‘Om tijd te winnen.’ ‘En die twee moorden en de diefstal van de virussen, is dat ook precies zo gegaan als je hebt verondersteld?’ vroeg de generaal. ‘Nee.’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Dat heb ik mis gehad.’ De generaal keek eens naar me, op zijn gelaat was niet veel te lezen, maar toch sprak het boekdelen en ik vervolgde: ‘Mijn veronderstelling was dat een van de wetenschappelijk medewerkers van laboratorium één zowel dokter Baxter als Clandon vermoordde. Alles wees onmiskenbaar in die richting. Maar ik had het mis. Ik moest het wel mis hebben. We hebben de zaak uitgebreid onderzocht en nog eens onderzocht en iedere medewerker en iedere technicus van laboratorium nummer één had een onaantastbaar alibi voor die avond van de moord. Onaantastbaar, omdat ze de waarheid spraken. De twee mannen werden inderdaad naar binnen gesmokkeld - misschien waren het er wel drie. Ik weet het niet. We weten nu wel dat Gregori inderdaad een hele organisatie voor zich aan het werk heeft. Misschien drie man. Laten we aannemen dat het er drie zijn. Slechts één van deze drie mannen is op de gewone diensttijd vertrokken - degene, die zich als Baxter had vermomd. De andere twee bleven, maar ‘X’ niet - hij ging ook op de gewone tijd weg en kwam thuis om voor zichzelf een gezellig klein alibietje te verzorgen. ‘X’ was natuurlijk vrijwel zeker Gregori - MacDonald was de slapende vennoot in deze zaak. Gregori mag dan de virussen al of niet meegenomen hebben - waarschijnlijk heeft hij het niet gedaan voor het geval hij tegen een van de geregeld voorkomende controles zou aanlopen. In ieder geval heeft hij één ampul botulinus achtergelaten - en één met blauwzuur besmeerde ulevel. U zult zich herinneren dat we ons geen van allen goed konden verenigen met de gedachte dat Clandon in het holst van de nacht gedwee een snoepje zou hebben geaccepteerd van een eventuele verdachte.’ ‘Maar dan de botulinus, het blauwzuur. Waarom dat dan?’ vroeg de generaal. ‘Die zijn dan volkomen onnodig geweest.’ ‘Niet zoals Gregori het zag. Hij bestelde ze om Baxter de hersens in te slaan en de virusampul kapot te gooien toen ze weggingen. Toen ze eenmaal buiten het laboratorium waren heeft een van hen waarschijnlijk als lokaas gefungeerd terwijl Clandon, die de gang vanuit het huis had bewaakt, met de revolver in de hand aankwam. Terwijl hij zijn revolver op een van de mannen richtte, kwam de andere van achteren op hem af en nam hem de revolver af. Ze hebben hem toen gedwongen de ulevel te eten. God mag weten wat Clandon gedacht heeft dat het was: hij was al dood voor hij het merkte.’ ‘De schoften,’ zei de generaal. ‘De vuile schoften.’ ‘Dat is allemaal gebeurd om de indruk te vestigen dat de moordenaar zowel Baxter als Clandon kende. En het heeft ongetwijfeld zijn uitwerking gehad. de derde afleidingsmanoeuvre was de belangrijkste en heeft ons inderdaad helemaal op een dwaalspoor gebracht. Altijd maar weer om tijd te winnen. Gregori was geniaal in bedrog. Hij misleidde mij ook met dat eerste telefoongesprek om tien uur gisteravond met Londen. Hij deed het zelf.’ ‘Gregori belde op?’ Hardanger staarde me strak aan. ‘Hij had een alibi voor het ogenblik waarop werd getelefoneerd. Je hebt het zelf gecontroleerd. Hij was een bock aan het overtypen of zo iets.’ ‘Ja, je kunt Cavell van alles wijs maken,’ zei ik bitter. ‘Het geluid van een man die aan het werk was op een schrijfmachine kwam ongetwijfeld uit zijn kamer. Dit had hij tevoren op een band opgenomen en hij heeft de recorder aangezet voor hij zijn huis via een raam op de benedenverdieping verliet. Er hing een eigenaardige lucht in het vertrek en er lag een hoopje witte as in de open haard toen ik hem vanochtend vroeg op zijn kamer opzocht. Dat waren de overblijfselen van het bandje.’ ‘Maar waarom dit allemaal...’ begon Hardanger, maar de sergeant op de voorbank viel hem in de rede. ‘Hier hebben we een garage.’ ‘Stoppen,’ zei Hardanger. ‘We moeten even navragen.’ We zwenkten de weg af, de chauffeur zette zijn sirene aan. Het geluid was hard genoeg om een dode te doen opstaan, maar het deed de pompbediende niet ontwaken. De sergeant aarzelde niet. Hij was binnen vijf seconden nadat de auto tot stilstand was gekomen uit de wagen en in het hel verlichte pompstation. Onmiddellijk daarna kwam hij weer naar buiten en verdween aan de achterkant van het station en dat zei mij genoeg. Ik klom uit de auto en Hardanger kwam vlak achter me aan. We vonden de bediende in een garage aan de achterzijde van het station. Hij was zeer vakkundig gebonden en er was een prop in zijn mond gestopt door iemand die niet gekeken had naar de prijs van leukoplast. Deze man had hem afdoende met een zwaar voorwerp achter op zijn hoofd geslagen, maar daar had de man zich inmiddels van hersteld - om precies te zijn, hij had zijn bewustzijn herkregen - toen we bij hem kwamen. Hij was een stevige man van middelbare leeftijd en zijn gelaat, dat onder normale omstandigheden waarschijnlijk een gezonde blos vertoonde, was nu purper van woede en pogingen zichzelf te bevrijden. We sneden het touw om zijn polsen en enkels door, trokken het leukoplast van zijn gezicht en hielpen hem overeind. Hij uitte een paar moordlustige verwensingen en zelfs in onze wanhopige haast moesten we hem dat wel toestaan, maar na enkele minuten viel Hardanger hem op scherpe toon in de rede. ‘Juist. Nu is het wel genoeg. de man die u dit aangedaan heeft is een moordenaar die aan de haal is en wij zijn politieambtenaren. Iedere seconde die u hier wegvloekt vergroot zijn kans om te ontsnappen. Vertelt u ons alles, precies en snel.’ De pompbediende schudde het hoofd. Je hoefde geen dokter te zijn om te zien dat hij nog erg duizelig was. Hij zei: ‘Het was een man van middelbare leeftijd, een donker uiterlijk, hij kwam hier om benzine te tanken. Het was om halfzeven. Hij vroeg...’ ‘Halfzeven,’ viel ik hem in de rede. ‘Dat is nog maar twintig minuten geleden. Weet u dat zeker?’ ‘Jazeker,’ zei hij kalm. ‘Zijn auto was een paar kilometer terug zonder benzine blijven staan en hij had zich erg gehaast, want hij was helemaal buiten adem. Hij vroeg me vijf liter in een blik en toen ik me omdraaide om er een te zoeken sloeg hij me op mijn hoofd. Toen ik weer bijkwam zat ik in de achtergarage vastgebonden zoals u me hebt gevonden. Ik heb niet laten merken dat ik weer bijkwam. Het eerste wat ik zag was een andere man die met een revolver een meisje bedreigde - een blond meisje. De andere man, de schoft die mij op mijn hoofd geslagen had, zette juist de wagen van de baas buiten en...’ ‘Wat is het merk, de kleur en het kentekennummer?’ snauwde Hardanger. Nadat dit verteld was vervolgde Hardanger: ‘Blijf hier, ga niet weg. Ik zal me via de radio in verbinding stellen met de politie in Alfringham en die zorgen dan dat er snel een andere wagen komt.’ Tien seconden later waren we weer op weg, we lieten de knecht achter, de handen aan zijn hoofd, ons verstomd nakijkend. ‘Twintig minuten,’ herhaalde ik, terwijl ik met een half oor luisterde naar de sergeant, die snel en dringend in de microfoon sprak. ‘Ze hebben natuurlijk tijd verloren, want ze hebben de wagen van de weg af moeten duwen om ons te misleiden, en toen moesten ze nog naar de garage lopen. Twintig minuten.’ ‘Inderdaad,’ zei Hardanger vol vertrouwen. ‘Er zijn een half dozijn politiewagens aan het patrouilleren op de volgende veertig kilometer en ze kennen de wegen zoals iedere plaatselijke politieagent. Als een van die wagens Gregori’s spoor ontdekt, dan... dan raakt hij ze niet meer kwijt.’ ‘Zeg hun dat ze de wegen blokkeren,’ zei ik. ‘Zeg hun dat ze hem tot iedere prijs doen stoppen.’ ‘Ben je gek?’ zei Hardanger kortaf. ‘Ben je je verstand kwijt, Cavell? Wil je dan dat je vrouw vermoord wordt? Je weet toch wel dat hij haar als een levend schild zal gebruiken. Op het ogenblik is ze nog veilig. Gregori heeft sedert hij het huis van MacDonald heeft verlaten nog geen politieman gezien, alleen die verkeersagent. Hij gelooft misschien half en half dat we de achtervolging hebben gestaakt. Begrijp je dat niet, man?’ ‘Zet de wegen af,’ herhaalde ik. ‘Werp versperringen op. Waarheen volgt de wagen hem - naar het centrum van Londen? Daar gaat hij die vervloekte botulinus loslaten. Als hij eenmaal in Londen is dan is er alle kans dat ze het spoor verliezen. Begrijp je dan niet dat we hem ergens moeten tegenhouden? Als dat niet gebeurt, als hij erin slaagt Londen te bereiken...’ ‘Maar je hebt zelf goedgevonden dat...’ ‘Dat was voor ik zeker wist dat hij naar Londen wilde.’ ‘Generaal,’ smeekte Hardanger, ‘kunt u Cavell niet overreden...’ ‘Hardanger, ze is mijn enig kind en je kunt een oude man niet vragen te beslissen over leven of dood van zijn enig kind,’ zei de generaal met toonloze stem. ‘Je weet hoe ik over Mary denk.’ Hij zweeg even en vervolgde toen op dezelfde toon. ‘Ik ben het met Cavell eens. Doe wat hij voorstelt te doen.’Hardanger vloekte bitter binnensmonds en boog zich voorover om tegen de sergeant te spreken. Toen hij uitgesproken was, zei de generaal rustig: ‘Terwijl we nog moeten wachten, jongen, zou jij misschien de ontbrekende stukjes nog aan de puzzel kunnen toevoegen? Ik ben zelf niet meer in staat het te doen. De kwestie waarmee de hoofdinspecteur aldoor overhoop ligt? Al die afleidingsmanoeuvres. Waarom is dat?’ ‘Om tijd te winnen.’ Ik was zelf niet meer in staat de puzzel aan te vullen, maar datgene wat er nog van mijn geest over was, werkte nog goed genoeg om de bedoeling van het verzoek te kunnen waarderen - de poging om onze gedachten af te leiden van de wagen voor ons, van het gevangen, doodsbange meisje, dat overgeleverd was aan de genade van meedogenloze, sadistische moordenaars, om de hartverscheurende angst iets te verlichten, om de vernielende spanning, die langzaam onze vermoeide geesten en lichamen uit elkaar scheen te trekken wat te kalmeren. Ik vervolgde, naar woorden zoekend: ‘Onze man in de wagen voor ons moet tijd winnen. Hoe meer verkeerde sporen we volgden en hoe meer doodlopende gangetjes we instommelden - en dat waren er heel wat - zoveel meer tijd kostte het ons voor we een onderzoek instelden in de werkelijk gevaarlijke plaatsen. Hij overschatte ons en toch hebben we ons sneller bewogen dan hij had verwacht. Vergeet niet dat het nog maar veertig uur geleden is sinds de misdaad werd ontdekt. Maar hij wist zeker dat we vroeg of laat een onderzoek zouden instellen op de enige plaats waarover hij zich zorgen maakte, namelijk het huis van MacDonald. Hij wist dat we MacDonald vroeg of laat zouden ontdekken. Hoe later, hoe beter - want binnen enkele uren na MacDonalds dood zou er een gezegelde enveloppe worden geopend in een bank of op een politiebureau en dan zouden we hem als een sneltrein achtervolgen. Wat ook Gregori’s uiteindelijke doelstellingen mogen zijn, het is duidelijk dat hij deze veel liever als een eerbaar lid van de Alfringhamse gemeenschap zou hebben willen uitvoeren in plaats van als een ontvluchte moordenaar die nu door de helft van de Britse politiemacht wordt achtervolgd.’ ‘Het is moeilijk de regering te bedreigen - en het volk - als je de wet in je nek voelt blazen,’ meende de generaal. De objectiviteit van de oude man en zijn ijzeren zelfbeheersing waren bijna onmenselijk. ‘Maar waarom moest MacDonald sterven?’ ‘Om twee redenen, omdat hij wist wat Gregori’s uiteindelijke doelstellingen waren, en als hij was blijven leven om dit te kunnen vertellen, dan zouden Gregori’s plannen vernietigd worden. En om mevrouw Turpin. MacDonald was een betrekkelijk harde vent en hij zou misschien niet gepraat hebben, zelfs niet als de politie hem te pakken zou hebben gekregen - alhoewel hij vrijwel zeker niet medeplichtig is geweest aan een van de moorden, zat hij toch zelf tot over zijn oren in de hele zaak verwikkeld. Maar mevrouw Turpin zou hem hebben doen praten - en als dat niet zo zou zijn geweest dan zou ze zelf gepraat hebben. Mevrouw Halle heeft me in Parijs vrij duidelijk te verstaan gegeven dat MacDonald nogal een Don Juan was en Don Juans veranderen niet, tenminste niet voor ze tachtig zijn. Mevrouw Turpin was een knappe vrouw - en haar sterke beschermende houding ten opzichte van MacDonald verraadde haar. Ze was verliefd op hem - of hij het op haar was weet ik niet en dat doet er ook niet toe. Als de zaken misgegaan waren zou zij voor MacDonald de belangrijkste getuige zijn geweest en Gregori’s plannen hebben verraden. Ik geloof dat haar bewijzen zo belangrijk zouden zijn geweest dat óf zij óf MacDonald óf beiden ervan overtuigd zouden zijn geweest dat MacDonald op zijn allerhoogst een lichte straf zou hebben gekregen. Met alle kans dat zijn inkomsten van de zijde van Gregori verkeken waren, geloof ik dat MacDonald niet geaarzeld zou hebben tégen Gregori te getuigen - misschien zou hij wel vrijspraak gekregen hebben, misschien zou hij vastgehouden zijn als medeplichtige uit winstbejag en dat betekent in ons land toch ook nog altijd een gang naar de galg. Als hij geaarzeld zou hebben, dan zou mevrouw Turpin wei voor hem beslist hebben. Ik vermoed - maar dat is dan uitsluitend een vermoeden en dat kunnen we in Mordon controleren - dat mevrouw Turpin onmiddellijk nadat ik weggegaan was MacDonald op het laboratorium heeft opgebeld en dat Gregori dit gesprek heeft afgeluisterd of dat het hem werd overgebriefd. Hij is waarschijnlijk met MacDonald mee naar huis gegaan om te kijken hoe de zaken stonden - en het kostte hem niet veel tijd dit te ontdekken. MacDonald werd verdacht en dit was voor Gregori fataal geweest. Om dit te voorkomen moest Gregori wel fataal zijn voor Turpin en MacDonald. ‘Het zit allemaal goed in elkaar, hè?’ zei Hardanger. Zijn gezicht stond strak, hij had me nog steeds niet vergeven. ‘Het net is aangetrokken en volkomen gesloten,’ stemde ik toe. ‘De enige moeilijkheid is dat de grote vis al is ontsnapt en wat er overgebleven is is nutteloos. Maar één ding weten we zeker. De hele onzin over de vernietiging van Mordon kunnen we wel vergeten. Als dat werkelijk Gregori’s oogmerk was, dan zou het voor de uitvoering hiervan volkomen onbelangrijk zijn geweest of MacDonald al of niet gepraat zou hebben, want het hele land wist er al van. Wat er achter zit, is veel groter, veel belangrijker, iets dat verijdeld had kunnen worden, en waarschijnlijk verijdeld zou zijn indien wij er tevoren van hadden geweten.’ ‘Bijvoorbeeld?’ vroeg Hardanger.’Zegt u nu maar eens wat. Ik heb vandaag al genoeg geraden.’ Ik had schoon genoeg van het raden en praten van die dag en ik zou het alleen nog maar doen als het absoluut noodzakelijk was. Achter in de warme, gemakkelijke kussens begon de reactie te komen. De voortdurende actie en het ingespannen nadenken ebden weg en ik begon me hoe langer hoe ouder en vermoeider te voelen. En ik kreeg steeds meer pijn. Ik vroeg me af wat me nu eigenlijk het meeste pijn deed, mijn voet, mijn ribben, of mijn hoofd en ik kwam tot de conclusie dat mijn ribben het wonnen. De chauffeur reed op de lange rechte stukken van de natte weg meer dan honderdveertig kilometer, maar hij reed zo gelijkmatig en vakkundig dat ik niettegenstaande mijn vrees én bezorgdheid over Mary begon in te dommelen toen plotseling de luidspreker voor in de auto begon te kraken. Allereerst kwam het meldingssignaal, toen de boodschap: ‘Grijze Humber personenauto, beantwoordend aan de beschrijving van de gezochte wagen, nummer nog niet bekend, is juist van de hoofdweg richting Londen links afgeslagen naar een B-weg om de versperring van de Flemingtonweg, vier kilometer ten oosten van Crutchley te vermijden. Wordt gevolgd.’ ‘Flemington-kruising?’ de stem van de sergeant op de voorbank, een man uit Alfringham, kreeg een opgewonden klank. ‘Hij zit op een doodlopende weg. Die weg gaat niet verder dan Flemington en dan terug naar de hoofdweg naar Londen, dat is ongeveer vijf kilometer verder.’ ‘Hoe ver zitten we nog van Crutchley?’ vroeg Hardanger. ‘Nog ongeveer zes kilometer, inspecteur.’ ‘Dus dat is nog ongeveer een kleine vijftien kilometer tot de kruising waar Gregori weer op de hoofdweg naar Londen terecht moet komen. Hij zit dus nu op de zijweg naar Flemington. Hoe lang zou hij daar over doen?’ ‘Dat is ongeveer een kilometer of negen, inspecteur. Er zitten nog al wat bochten in. Misschien een minuut of tien als hij met plankgas rijdt en alle risico neemt. De weg zit vol bochten.’ ‘Denk jij dat je er over tien minuten kunt zijn?’ vroeg Hardanger aan de chauffeur. ‘Ik weet het niet, inspecteur.’ Hij aarzelde, ik ken de weg niet.’ ‘Ik wel,’ zei de sergeant vol vertrouwen. ‘Het kan wel.’ En het lukte. De regen stroomde verticaal omlaag, de weg was glibberig, rechte stukken waren er niet veel en ik denk dat we allemaal wat meer grijze haren kregen dan we al bezaten, maar het lukte hem. Hij hield zelfs nog tijd over. Uit de voortdurende stroom berichten die van de politiewagen die Gregori volgde, binnenkwamen, was het duidelijk dat de man aan het stuur een bijzonder bekwaam chauffeur moest zijn. Onze wagen remde hevig, stopte in de breedte dwars over de Flemingtonweg en blokkeerde zo de uitgang naar de Londense verkeersweg volkomen. We klommen allen snel uit de wagen, terwijl de sergeant het zoeklicht op het dak richtte op de zijweg vanwaar de gestolen wagen van Gregori zou verschijnen. In de stromende regen namen we achter de Jaguar onze stelling in, en bij wijze van voorzorg stelden we ons er een meter of drie achter op. In die verblindende regen zou het mogelijk kunnen zijn dat de chauffeur van een wagen die met grote snelheid reed de Jaguar te laat zou zien. Ik keek eens goed om me heen. We zouden geen betere hinderlaag hebben kunnen uitzoeken. de bovenkant en één zijde van de rechthoekige kruising werden volkomen gedekt door dicht beukenbos. de derde zijde, verlicht door de helle koplampen van de Jaguar, was gericht naar open weilanden met op een afstand van ongeveer honderdvijftig meter een boerderij met bomen erom heen en, halverwege die afstand, een schuur en enige bouwvallige boerenhuisjes. Ik zag hoe er uit een van de vensters van de boerderij licht straalde, wazig en mistig door de zware regenval. Aan de ene kant van de Flemingtonweg lag een diepe greppel en ik overwoog of ik mezelf daarin zou verstoppen, ongeveer op de plaats waar Gregori’s auto zou stoppen en dan een zware steen door het raampje naast de chauffeur zou werpen en zodoende vijftig procent van het verzet zou uitschakelen voor ze tot iets konden overgaan. De enige moeilijkheid was dat ik Mary dan misschien ook zou uitschakelen - het feit dat ze niet op de voorbank had gezeten toen Gregori door Alfringham reed, garandeerde nog niet dat dit nu ook niet zo zou zijn. Ik besloot te blijven waar ik was. Boven het geluid van de omlaaggutsende regen, die wit op het asfalt terugsloeg en zwaar op het dak van de wagen kletterde, hoorden we nu plotseling het regelmatige, aanzwellende geluid van eert motor. Enkele seconden later zagen we de eerste witte lichtstralen uit de koplampen, als bleke tralies schoten de stralen luguber door de beukenstammen en de witte regenstralen. We lieten ons op onze knieën vallen achter de bescherming van de Jaguar, ik haalde mijn Hanyatti te voorschijn en trok de veiligheidspal weg. Toen verscheen de wagen onder gierend geknars van de remmen en motorgeronk plotseling om de laatste bocht en kwam recht op ons af. We konden hem horen schakelen toen hij de bocht doorging, ongeveer een honderdtwintig meter van ons vandaan; toen hield plotseling het motorgeronk op, vrijwel onmiddellijk gevolgd door het onmiskenbare scheurende geluid van hevig remmende wielen, die wegglipten op de natte weg. Ik kon zien hoe de koplampen van de naderende auto wild van de ene zijde van de weg naar de andere schoten toen de chauffeur vocht om de wagen weer onder controle te krijgen en instinctmatig wachtte ik gespannen op de klap en de schok die zouden volgen bij de botsing op de Jaguar. Maar de klap en de schok kwamen niet. Door veel geluk en zeker niet door stuurmanskunst slaagde de chauffeur erin de wagen op vijftien centimeter afstand van de Jaguar tot staan te brengen, midden op de weg een beetje naar links. Ik betwijfelde of de inzittenden van de wagen mij konden zien, alhoewel mijn omtrekken in het verblindende licht scherp afgetekend moesten zijn, want het zoeklicht op het dak van de Jaguar was zeer sterk en scheen direct op de voorruit van Gregori’s auto. Ik ben niet bepaald een scherpschutter, maar op een afstand van drie meter en een doel ter grootte van een soepbord sta ik mijn mannetje. Twee snelle schoten en de koplampen van de Humber versplinterden en doofden uit. Ik liep langs de voorzijde van de Jaguar, de anderen volgden, toen kwam een tweede auto - de achtervolgende politieauto - tot stilstand achter Gregori. Ik was nog niet helemaal langs de Jaguar heen toen de twee rechterportieren van de gestolen auto openzwaaiden en twee mannen vlug naar buiten kropen. Gedurende een hele seconde had ik de kaarten in handen, ik had ze beiden op de plaats waar ze stonden kunnen neerschieten en het feit dat ik er dan een in zijn rug had moeten schieten zou me helemaal niet hebben bezwaard, maar stom genoeg aarzelde ik even en hief te langzaam mijn revolver omhoog en toen was de seconde voorbij, evenals mijn laatste kans, want Mary was nu uit de auto en werd met brute kracht omhooggerukt, wat haar een kreet van pijn ontlokte. Gregori hield haar nu voor zich, zijn revolver in mijn richting vlak boven haar rechterschouder. De andere man was zwaargebouwd, hij had brede schouders en was een zuidelijk type, hij had een pistool van de afmetingen van een klein kanon in zijn harige linkerhand. Ik merkte op dat het zijn linkerhand was. Het was een linkshandige geweest die de draadversperringen in Mordon had doorgeknipt. Dit was waarschijnlijk de moordenaar van Baxter en Clandon. Ik twijfelde geen ogenblik, deze man was een moordenaar; als je er veel hebt gezien dan herken je ze direct. Ze kunnen er nog zo normaal, zo gelukkig en onschuldig uitzien, maar altijd ligt er ergens achter in hun ogen iets van die lege krankzinnigheid. Het is niets wat ze speciaal bezitten, het is iets wat ze niet bezitten. Dit was zo’n man. En Gregori? Die ook? Hij was dezelfde Gregori die ik altijd had gekend, lang, donker met grijzend haar en die raadselachtige uitdrukking op zijn gezicht en toch was het een heel andere man. Hij droeg niet langer een bril. ‘Cavell.’ Zijn stem klonk zacht, zonder enige emotie, het was bijna een conversatietoon. ‘Ik had verscheidene weken geleden de kans je te doden. Die had ik moeten nemen. Nonchalance. Ik ken je al heel lang. Ik was al voor je gewaarschuwd. Ik heb niet geluisterd.’ ‘Dat is dus je vriendje?’ zei ik. Mijn eigen revolver hing naar beneden en ik staarde in de loop van het wapen in die harige linkerhand: hij was op mijn rechteroog gericht. ‘Linkshandig. de moordenaar van Baxter en Clandon.’ ‘Inderdaad.’ Gregori verstevigde zijn greep op Mary. Haar blonde haar zat wild verward, haar gelaat zat vol modder en boven haar rechteroog zag ik een nare blauwe plek opkomen - misschien had ze geprobeerd weg te komen op de tocht tussen de verlaten auto en de garage -, maar ze was niet bang, of als ze het wel was verborg ze het goed. ik werd terecht gewaarschuwd. Dit is Henriques mijn adjudant. Hij is tevens verantwoordelijk voor enkele lichte ongevallen, is het niet, Henriques? Met inbegrip van de lichte beschadiging aan jezelf toegebracht, Cavell.’ Ik knikte. Het klonk heel verstandig. Henriques was de beul. Ik keek naar het bittere, harde gezicht met de lege ogen en ik wist dat Gregori de waarheid sprak. Niet dat dit Gregori minder schuldig maakte. Het maakte hem alleen beter te begrijpen, meesters in de misdaad van de klasse van Gregori maakten vrijwel nooit hun handen vuil aan de fysieke kant van de zaak. Gregori keek snel naar de beide politiemannen die uit de andere auto waren gestapt en maakte een snelle hoofdbeweging naar Henriques. Henriques zwaaide zijn revolver en richtte deze op de beide agenten. Ze bleven staan. Ik hief mijn revolver en deed een stap in Gregori’s richting. ‘Niet doen, Cavell!’ waarschuwde Gregori effen. Hij drukte de loop van zijn revolver zo hard in Mary’s zij dat ze kreunde van pijn. ‘Ik dood haar ogenblikkelijk.’ Ik deed nog een stap naar hem toe. Ik sprak: ‘Je zult haar niets doen. Als je dat wel doet, dood ik jou. Dat weet je. God alleen weet wat je je ten doel gesteld hebt, maar het moet iets geweldigs zijn om al het werk, alle plannen, die je eraan ten koste gelegd hebt te rechtvaardigen, de vele moorden die je al hebt gepleegd. Wat het ook is, je hebt het nog niet bereikt. Je zou het niet allemaal opzij willen zetten door mijn vrouw te doden, is het wel, Gregori?’ ‘Pierre, red me van die verschrikkelijke man, Pierre,’ fluisterde Mary. Haar stem klonk zacht en onvast. ‘Het kan me niet schelen wat hij doet.’ ‘Hij zal je niets doen,, lieveling,’ zei ik rustig. ‘Hij durft niet en dat weet hij.’ ‘Je bent echt een beetje psycholoog, is het niet,’ zei Gregori op dezelfde conversatietoon. Plotseling, geheel onverwacht, zette hij zich met zijn rug schrap tegen de kant van de auto en duwde met beide armen Mary hard in mijn richting. Ik trachtte de stoot op te vangen, struikelde twee stappen achteruit voor we beiden weer stevig stonden en toen ik haar naast me neer had gezet en mijn revolver weer ophief zag ik dat Gregori iets in zijn uitgestrekte hand hield. Het was een glazen ampul met een blauwe verzegelde dop. In de andere hand hield hij de stalen fles waar hij het ding juist uitgetrokken had. Ik keek naar het onbewogen gelaat van Gregori, dan weer naar de ampul in zijn hand en ik voelde plotseling hel vocht tussen mijn handpalm en de Hanyatti. Ik draaide mijn hoofd om en keek naar de generaal, naar Hardanger en naar de twee politieagenten achter me - ik zag dat zowel de generaal als Hardanger een zwaar pistool in de hand hield - ik keek weer naar voren naar de beide andere agenten, die bedreigd werden door de revolver van Henriques. Langzaam en heel duidelijk zei ik: ‘Doet u geen van allen iets. Die ampul in Gregori’s hand bevat het satanskruid en u heeft allen vandaag de krant gelezen. U weet dus wat er zal gebeuren als het glas breekt.’ Dat wisten ze allen heel goed. We stonden er als poppen uit een wassenbeeldenspel, als lijders aan de sint-vitusdans, die juist willen beginnen te twisten. Hoe lang zou het duren voordat alle leven in Engeland zou zijn uitgeblust als dit geperfectioneerde poliovirus ontsnapte, had Gregori gisteren gezegd? Ik kon het me niet herinneren. Maar niet zo lang. Het deed er in ieder geval niet toe. ‘Precies,’ zei Gregori kalm. ‘De rode dop is van de botulinus, de blauwe van het satanskruid. Toen Cavell daarnet speelde met het leven van zijn vrouw zat er nog een element van bluf in. Ik verzoek jullie ernstig mij te geloven als ik zeg dat ik niet bluf. Vanavond nog hoop ik iets te bereiken waar ik al mijn zinnen op heb gezet.’ Hij zweeg en keek ons stuk voor stuk aan, zijn ogen glinsterden leeg in het helle schijnsel van het zoeklicht van de politiewagen. ‘Als het niet zonder tegenwerking kan gaan, kan ik mijn doel niet bereiken en het heeft dan voor mij weinig zin langer te leven. Ik zal dan deze ampul kapotslaan. Ik verzoek jullie allen dringend ervan overtuigd te zijn dat dit mij bloedige ernst is.’ Ik geloofde hem onvoorwaardelijk. Hij was stapelkrankzinnig. Ik sprak: ‘En je adjudant Henriques? Hoe staat hij tegenover je ongeïnteresseerde levenshouding?’ ‘Ik heb Henriques eenmaal van de verdrinkingsdood en tweemaal van de elektrische stoel gered. Ik kan over zijn leven beschikken zoals het mij goeddunkt. Dat begrijpt hij. Bovendien is Henriques doofstom.’ ‘Je bent gek,’ sprak ik hees. ‘Gisteren heb je ons verteld dat vuur noch ijs, zeeën noch gebergten de verspreiding van het satanskruid kunnen stoppen.’ ‘Ik geloof dat dit essentieel wel juist is. Als ik moet sterven kan het mij weinig schelen of de rest van de mensheid mij moet vergezellen.’ ‘Maar...’ Ik zweeg even. ‘Grote God, Gregori, geen enkel mens, zelfs niet de monsterachtigste misdadiger in de wereldgeschiedenis, zou hier ooit over hebben gedroomd, zo’n... In godsnaam man, dit kun je niet ernstig menen.’ ‘Misschien ben ik wel krankzinnig,’ sprak hij. Daar twijfelde ik niet aan. Ik keek hem aan, aangegrepen door vrees en gefascineerd op een wijze zoals ik nog nooit had beleefd, toen hij nonchalant met de ampul omsprong en het ding vervolgens op de natte straat legde onder de zool van zijn linkerschoen. De linkerhak hield hij nog op de grond. Even vroeg ik me af of ik hem niet met een paar harde klappen van de Hanyatti achteruit kon drijven en zo zijn voet van de ampul kon trekken, maar ik liet de gedachte even snel varen als ze was opgekomen. Een waanzinnige mocht dan zorgeloos omspringen met de levens van zijn medemensen, maar ik was niet gerechtvaardigd door zijn waanzin. Ook al was er maar één kans op de tien miljoen geweest dat ik als beul in plaats van als bewaker zou zijn opgetreden, dan had ik die kans niet kunnen riskeren. ik heb deze ampullen in het laboratorium getest - de lege, dit hoef ik nauwelijks te zeggen,’ vervolgde Gregori op conversatietoon, ‘en daarbij heb ik ontdekt dat een druk van zeseneenhalf pond ruim voldoende is om ze te verbrijzelen. Ik heb uit voorzorg voor mij en Henriques geconcentreerde cyaankalitabletten bij me gestoken; de doodsstrijd veroorzaakt door het satanskruid, dit hebben we door de experimenten op dieren kunnen constateren, is veel langduriger dan die welke veroorzaakt wordt door botulinus en nog veel verschrikkelijker. Jullie komen nu allen naar voren en geven mij je revolvers aan, minstens op een armlengte afstand. Jullie zullen de grootste voorzichtigheid in acht dienen te nemen om niets te doen wat mijn evenwicht zou kunnen verstoren, zodat ik mijn gewicht op mijn linkervoet zou moeten verplaatsen. Jij eerst, Cavell.’ Ik reikte hem mijn revolver langzaam en inderdaad op volle armlengte over en zorgde er met de grootst mogelijke zorg voor zijn evenwicht niet te verstoren. Onze totale nederlaag, het feit dat deze waanzinnige, deze moordenaar, nu zou ontsnappen en vrijwel zeker de kwaadaardige en wanhopige doelstellingen die hij nastreefde en in zijn geest verborg, zou kunnen verwezenlijken deed er toen helemaal niets meer toe. Het enige wat er nog toe deed was dat Gregori’s evenwicht niet zou worden verstoord. Een voor een gaven we onze revolvers aan hem. Daarna beval hij ons in een rij te gaan staan, waarna Henriques, de stomme, snel achter ons langs liep en ons snel en handig fouilleerde op andere wapens. Hij vond niets. Toen, en niet eerder, nam Gregori voorzichtig zijn voet van de ampul, bukte, raapte deze op en borg het ding weer in de stalen fles. ‘Ik denk dat we het nu wel met de gewone wapens af kunnen,’ zei hij vriendelijk. ‘Daar kunnen minder onherstelbare fouten bij gemaakt worden.’ Hij nam twee van de revolvers die Henriques op de kap van de Humber had neergelegd en controleerde of de veiligheidspallen eraf waren. Hij wenkte Henriques en sprak snel tegen hem. Het was een griezelige aanblik - omdat er geen geluid bij gemaakt werd - Gregori sprak met overdreven lipbewegingen in volkomen stilte. Ik wist iets van liplezen af, maar ik kon er niets uit opmaken; waarschijnlijk sprak hij in een vreemde taal, niet in het Frans of in het Italiaans. Hij zweeg nu en Henriques knikte begrijpend, keek naar ons met een vreemde verwachtingsvolle blik. Ik vond het een verschrikkelijke blik; en ik vond Henriques helemaal een verschrikkelijke vent. Gregori richtte een van zijn revolvers op ons en op de beide agenten uit de politiewagen. ‘Je uniformen uit,’ zei hij kortaf. ‘Onmiddellijk.’ De agenten keken elkaar aan en een van hen sprak met opeengeklemde kaken: ‘Dat verdom ik.’ ‘Je zult onmiddellijk sterven als je het niet doet, dwaas,’ zei ik scherp. ‘Weet je nu nog niet met welk soort mannen je te doen hebt? Trek het uit.’ ‘Ik trek mijn kleren niet uit, voor niemand.’ Hij vloekte bitter. ‘Het is een bevel!’ blafte Hardanger woedend. ‘Hij zal niet veel moeite hebben jullie uniformen uit te trekken als er eerste en kogel tussen je ogen zit. Trek uit,’ besloot hij langzaam en met zware nadruk. Met tegenzin en bokkend deden de twee mannen, wat hun bevolen was en daar stonden ze huiverend in de koude regen. Henriques nam de uniformen en wierp ze in de Jaguar. ‘Wie bedient de kortegolfzender in de Jaguar?’ vroeg Gregori daarop. Ik kreeg het gevoel dat iemand een schroef in mijn middenrif stopte en die toen aandraaide; maar toch had ik dit al verwacht. ‘Ik,’ bekende de sergeant. ‘Goed. Vraag het hoofdbureau aan. Zeg dat je ons gegrepen hebt en dat je nu op weg bent naar Londen. Zeg hun dat ze alle politiewagens terugroepen op hun bases - uitgezonderd natuurlijk degene die de normale patrouilledienst verrichten.’ ‘Doe wat hij zegt,’ zei Hardanger vermoeid, ik denk dat je te intelligent zult zijn om te proberen iets te verzinnen, sergeant. Doe precies wat hij zegt.’ En dus deed de sergeant precies wat hem bevolen was. Hij had ook niet veel keuze met de loop van een van Gregori’s pistolen in zijn linkeroor. Toen hij klaar was, knikte Gregori voldaan. ‘Zo is het goed.’ Hij zag toe hoe Henriques in de gestolen Humber klom. ‘Onze wagen en die van onze huiverige vrienden moeten nu in de bossen gereden worden. Die zullen niet voor morgenochtend gevonden worden. Nu de speurtocht gestaakt is zullen we met de andere politiewagen en de beide uniformen weinig moeite hebben deze streek te verlaten. Daarna ruilen we wel weer van wagen.’ Hij keek spijtig naar de Jaguar. ‘Wanneer het hoofdbureau er de lucht van krijgt dat jullie vermist worden dan wordt deze wagen bijzonder precair bezit. Dat laat nog maar één probleem over, wat we met jullie moeten doen.’ Hij wachtte tot Henriques de beide wagens weggebracht had en keek intussen ongeïnteresseerd van onder de druipende brede rand van zijn vilthoed uit, toen sprak hij: is er een zaklantaarn in de Jaguar? Ik geloof dat zo’n ding tot de gewone uitrusting behoort, is het niet sergeant?’ ‘We hebben een lantaarn onder in de wagen liggen,’ zei de sergeant flegmatiek.’Pak hem.’ Gregori’s ogen en mond vertrokken in een glimlach, een glimlach als van een tijger die op de bodem van een put gevangen zit en die ziet hoe de man die de put gegraven heeft, struikelt en er ook in valt. ik kan jullie niet neerschieten, alhoewel ik niet zou aarzelen als het huis niet zo dicht bij was. Ik zal niet proberen jullie de hersens in te slaan omdat ik betwijfel of je dat rustig zou toelaten. Ik kan jullie niet vastbinden, want ik heb gewoonlijk niet voldoende touw en ander materiaal bij me om acht mensen vast te binden en tot zwijgen te brengen. Maar ik geloof dat een van die boerenhuizen die ik daar in de verte zie alles heeft waaraan een tijdelijke gevangenis moet voldoen. Sergeant, draait u de koplampen van de auto uit en gaat u dan voorop met uw lamp naar die gebouwen. De rest volgt dan in een dubbele rij. Mevrouw Cavell en ik vormen de achterhoede. De revolver die ik in mijn hand hou zal tegen haar rug gedrukt zijn. Als een van jullie probeert weg te lopen of andere moeilijkheden veroorzaakt, dan haal ik de trekker over.’ Ik twijfelde niet aan zijn woorden. Geen van ons twijfelde aan hem. De boerengebouwen waren leeg - in ieder geval niet bewoond door mensen. Uit de stal kwam het geluid van het trage gestamp van de koeien, maar de avondmelktijd was al voorbij. Gregori ging de koestal door, hij ging door de stal die nu dienst deed als bergplaats voor de tractor, door een grote betonnen varkensstal en door een schuur waar kolen lagen opgestapeld. Hij aarzelde even bij de hooischuur en toen vond hij precies wat hij zocht. Ik moest toegeven dat het uitermate geschikt was voor zijn doel. Een lang smal stenen gebouw met ramen, die hoog ingebouwd zaten, waardoor men onwillekeurig omhoog keek om te zoeken naar kantelen; het leek meer op een ouderwetse particuliere kapel dan op iets anders, de werkelijke doelstelling kon niet veel anders geweest zijn. Het was een gebouw waarin cider gemaakt werd, met een zware ouderwetse eiken pers aan het ene uiteinde, een lange muur, waarlangs planken waren aangebracht voor het opbergen van de appelen, langs de andere bevonden zich vaten met pas gemaakte appelwijn. De deur was evenals de pers van zwaar eikenhout gemaakt en wanneer de balk aan de buitenzijde was neergelaten dan zou er een stormram nodig zijn om hem in te rammen. We hadden geen stormram, maar we hadden iets veel beters, we bezaten wanhoop en met ons allen een redelijke intelligentie. Gregori zou ongetwijfeld niet zo gek zijn te denken dat we voor altijd in dit ciderhuis opgesloten zouden blijven. Ongetwijfeld was hij niet zo gek om te denken dat onze kreten niet gehoord zouden worden door eventuele voorbijgangers of door de bewoners van de boerderij die nog geen honderd meter verder lag. Met een plotselinge dodelijke zekerheid en een kille overtuiging, die gedurende een ogenblik alle redelijk denken verstarde, wist ik dat Gregori inderdaad niet gek was. Hij wist dat we geen aanslagen op die deur zouden doen, hij wist dat we niet om hulp zouden roepen, omdat hij boven elke twijfel verheven wist dat niemand van ons ooit dat ciderhuis zou verlaten anders dan op een brancard en bedekt door een laken. Het was alsof iemand met ijskegels in plaats van vingers Rachmaninoff op mijn rug ging spelen. ‘Ga naar die verste wand en blijf daar tot ik de deur aan de buitenkant heb afgesloten,’ beval Gregori. ‘De tijd staat ons niet toe uitgebreide afscheidsspeeches te houden. Over twaalf uur zal ik de stof van dit vervloekte land van mijn voeten hebben geschud en dan zal ik voor de laatste maal aan jullie allen denken. Vaarwel.’ Ik zei vastberaden: ‘Geen enkel grootmoedig gebaar tegen de verslagen vijand?’ ‘Je vraagt erom, Cavell. Ik heb nog maar heel weinig tijd, heel weinig tijd voor de man die me zoveel tijd gekost heeft en die bijna mijn plannen in de war gestuurd had.’ Hij stapte naar voren, ramde het automatische pistool dat hij in de ene hand hield in mijn maag en met de kant van het pistool dat hij in de rechterhand hield sloeg hij me beurtelings hard aan weerszijden op mijn gezicht. Ik voelde hoe de huid scheurde met dunne hete pijnscheuten en ik voelde het warme bloed langs mijn koude wangen druppelen. Mary zei iets onverstaanbaars met een hoge stem en probeerde naar me toe te rennen, maar Hardanger ving haar in zijn krachtige armen op en hield haar vast tot ze ophield zich vrij te worstelen. Gregori deed een stap achteruit en sprak: ‘Dit is dan voor bedelaars, Cavell.’ Ik knikte. Ik hief mijn handen zelfs niet omhoog naar mijn gezicht, hij had me in ieder geval niet méér kunnen mismaken dan al was gebeurd. Ik zei: ‘Je kunt mijn vrouw meenemen.’ ‘Pierre,’ Mary’s stem klonk als een snik, er klonk doodsangst in, een wrede bezeerde en dodelijke wanhoop. ‘Wal zeg je daar?’ Hardanger vloekte, zacht en dreigend en de generaal keek me met een blik van onbegrip aan. Gregori stond doodstil; zijn donkere ogen staarden zonder enige uitdrukking leeg in de mijne. Toen schudde hij even vreemd met zijn hoofd en zei: ‘Nu is het mijn beurt iets te vragen. Vergeef me. Ik wist niet dat jij het wist. Ik hoop, als mijn tijd komt...’ Hij brak zijn zin af en wendde zich tot Mary. ‘Het zou ook verkeerd zijn. Zo’n mooi kind. Cavell, ik ben niet ontbloot van alle menselijke gevoelens, tenminste niet waar het vrouwen en kinderen betreft. Neem bijvoorbeeld die twee kinderen die ik genoodzaakt was van de Alfringham-boerderij te ontvoeren, die zijn alweer vrijgelaten en zullen binnen een uur bij hun ouders terug zijn. Ja, juist, het zou verkeerd zijn. Gaat u mee, mevrouw Cavell?’In plaats daarvan trad ze op mij toe en beroerde mijn gelaat met zachte handen. ‘Wat is er Pierre?’ fluisterde ze. Geen enkel verwijt in haar stem, alleen liefde, verbazing en medelijden. ‘Wat is er verkeerd?’ Vaarwel Mary,’ zei ik. ‘Dokter Gregori houdt er niet van te moeten wachten. Ik zie je gauw terug.’ Ze wilde weer iets zeggen, maar Gregori nam haar bij de arm en leidde haar naar de deur, terwijl de doofstomme Henriques ons met waanzinnige ogen en een pistool in iedere hand gadesloeg en toen ging de deur dicht, de zware balk viel met een klap op zijn plaats en daar stonden we en keken elkaar aan bij het licht van de lantaarn, die een wit schijnsel op de grond verspreidde. ‘lij smerig, vuil varken,’ gromde Hardanger woest. ‘Waarom...’ ‘Hou je kop, Hardanger!’ Mijn stem klonk dringend en wanhopig. ‘Verspreiden. Gauw, hou die ramen in de gaten. Vlug. In godsnaam vlug.’ Ik geloof dat er iets in mijn stem lag waardoor zelfs een Egyptische mummie tot leven gebracht zou zijn. Vlug, zwijgend begonnen we ons alle zeven te verspreiden. Ik fluisterde. ‘Hij gaat iets door een raam gooien. Hij gooit een ampul met botulinustoxine naar binnen. Het kan ieder ogenblik gebeuren.’ Ik wist dat het hem maar enkele seconden zou kosten om de dop van de stalen fles te schroeven, die de ampul bevatte. ‘Vangen. Jullie moeten vangen. Als die ampul op de grond of tegen de muur terechtkomt zijn we allemaal dood.’ Terwijl ik de laatste woorden uitsprak, hoorden we buiten plotseling een beweging, de schaduw van een arm viel voor een raam en er kwam iets het vertrek binnensuizen. Iets van glas, met een rode dop. Een ampul met botulinus. Het kwam zo snel, zo onverwacht en werd opzettelijk in een steile hoek omlaag gegooid dat niemand de kans kreeg. Hij suisde door het vertrek en sloeg precies tegen de verbinding van de stenen muur en de grond, waar hij in duizend glinsterende stukjes uit elkaar sprong.