8

 

Het zou niet juist zijn te zeggen dat ik wakker werd. De term ‘wakker worden’ omvat een vrij snelle en directe verandering van een staat van bewusteloosheid naar een bewustwording en er was niets snels en niets directs in mijn voortgang door de schemerige zone welke die twee scheidt. Op een gegeven ogenblik werd ik me er vaag van bewust dat ik op iets hards en nats lag, het volgende ogenblik was dit bewustzijn weer verdwenen. Ik had er geen notie van hoeveel tijd er verliep tussen deze grijze tussenpozen en ook al had ik dit wel geweten, dan zou mijn geest te verward geweest zijn om het te kunnen waarderen. Langzamerhand werden deze heldere ogenblikken langer en langer totdat er eindelijk geen duisternis meer om me heen was, maar ik was er helemaal niet zeker van dat dit een verbetering betekende of een begerenswaardige toestand, want met mijn terugkerend bevattingsvermogen kreeg ik tegelijkertijd een afschuwelijke pijn in mijn hoofd, mijn nek en de rechterkant van mijn borst, alsof ik in een geweldige klem zat, een klem die door een of andere bruut werd aangeschroefd. Ik voelde me zoals een graankorrel zich moet voelen wanneer hij door de molen gemalen is. Met pijn opende ik mijn goede oog en keek om me heen totdat ik de bron ontdekt had waardoor het schemerlicht naar binnen viel. Het was een getralied venster hoog in een van de muren aangebracht, vlak onder het dak. Ik lag in de een of andere kelder, of in een zich half onder de grond bevindend souterrain, zo iets als zich ook onder Chessinghams huis bevond. Ik had me inderdaad niet vergist met betrekking tot de hardheid en de natheid van de vloer. De betonnen vloer was nog niet afgemaakt en lag vol plassen water en degene die me daar achtergelaten had, had me heel attent midden in de grootste plas gedeponeerd. Ik lag uitgestrekt op de vloer, gedeeltelijk op mijn rug, gedeeltelijk op mijn rechterhand met mijn armen op mijn rug in een zonderlinge gedraaide en bijzonder ongemakkelijke houding. Ik vroeg me vaag af waarom ik deze zonderlinge houding had uitgekozen en ontdekte dit toen ik probeerde van houding te veranderen. Iemand had mijn handen bijzonder kundig op mijn rug vastgebonden en uit de gevoelloosheid in mijn onderarmen bleek wel duidelijk dat hij de touwen strak had aangetrokken. Ik probeerde mijn benen te sluiten om mijzelf zo met een ruk in een zittende positie te brengen, maar ik ontdekte dat ik ze niet bij elkaar kon krijgen. Ik kon ze niet bewegen. Ik maakte gebruik van mijn bewegingloosheid om ze als hefboom te gebruiken en kwam zo wat overeind, wachtte tot de op en neer dansende sterretjes voor mijn ogen verdwenen waren en tuurde toen voor me uit. Mijn benen waren niet alleen bij de enkels vastgebonden, maar ze waren tevens vastgelegd aan een verticale metalen stijl van een wijn- flessenrek, dat nagenoeg de gehele muur onder het raam in beslag nam. En ik was niet gewoon vastgebonden, ik was vastgebonden met plasticdraad. Als ik nog een bevestiging nodig had gehad dat dit werk door een deskundige was opgeknapt, dan hoefde dit nu niet meer. Zelfs een gorilla zou dit draad niet stuk krijgen en de knopen zouden alleen stuk te krijgen zijn met een zware tang; het met mijn vingers te proberen had geen enkel nut. Langzaam en heel voorzichtig - een onverwachte beweging zou mijn hoofd hebben doen vallen - keek ik in de kelder om me heen. Het was een doodgewone, lege kelder - het raam, de gesloten deur, het flessenrek en ik. Het had erger gekund. Er was niemand die water naar binnen liet stromen om me te verdrinken, er stroomde geen gas naar binnen, er waren geen slangen, geen grote spinnen. Alleen de kelder en ik. Maar dat was erg genoeg. Ik schoof naar voren tot aan het flessenrek en probeerde het draad te breken door mijn benen zo hard mogelijk met een ruk naar achteren te bewegen, maar dit had tot enig resultaat dat ik een nieuwe pijn toevoegde aan die welke ik al te verduren had. Ik worstelde om mijn handen te bevrijden, hoewel ik voordat ik eraan begon al wist dat ik mijn tijd verspilde en ik gaf het snel op. Ik vroeg me af hoe lang ik het zou kunnen uithouden voor ik van honger of dorst zou omkomen. Rustig aan, zei ik tegen mezelf. Gebruik je hersens, Cavell. En dat deed ik dus zo goed mogelijk, alhoewel mijn hoofd veel pijn deed. Maar het leek niet veel te helpen, ik kon er eigenlijk alleen maar over denken wat een pijn ik had en hoe ongemakkelijk ik daar zat. Toen zag ik de Hanyatti. Ik knipperde eens met mijn ogen, schudde mijn hoofd en keek toen nog eens heel voorzichtig. Het leed geen twijfel, het was de Hanyatti, waarvan enkele centimeters te zien waren onder de linkerzijpand van mijn jas. Ik keek ernaar en hij verdween niet. Ik verwonderde me er vagelijk over hoe de man - ongetwijfeld de mannen - die me hierheen gesleept hadden, dit over het hoofd hadden kunnen zien en de gedachte kwam bij me op dat dit waarschijnlijk had kunnen gebeuren doordat ze er niet in de eerste plaats naar gezocht hadden. Politieambtenaren in Engeland dragen geen revolvers. Ik was - min of meer - een politieambtenaar, dus was ik ongewapend. Ik steunde op mijn linkerschouder en boog mijn hoofd zo ver mogelijk opzij naar links en duwde tegelijkertijd de jas met mijn gezicht wat opzij. Bij de derde poging kreeg ik mijn tanden in de kolf, maar ze glipten van het ronde oppervlak af toen ik probeerde de revolver uit de holster te trekken. Vier keer herhaalde ik deze manoeuvre en na de vierde poging gaf ik het op. Onder alle andere omstandigheden zou het toch al moeilijk genoeg geweest zijn mijn nek in een zo gedwongen, onnatuurlijke stand te verdraaien; gevoegd bij de uitwerking van de klap niet de ploertendoder was het enige resultaat van deze krampachtige poging dat de kelder om me heen begon te draaien. Bovendien kreeg ik er een scherpe stekende pijn in de rechterzijde van mijn borstkas bij en ik vroeg me dodelijk vermoeid af of er soms een rib gebroken kon zijn, die nu in mijn long stak. Ik voelde me zo ellendig dat ik volkomen bereid was alles te geloven. Na een korte rustpoze draaide ik me zo dat ik kon knielen. Ik boog vanaf mijn middel zo ver mogelijk door, mijn hoofd reikte nu bijna tot de betonnen vloer en ik probeerde nu zo de Hanyatti uit de holster vrij te maken. Het lukte niet. Ik probeerde het weer; spande me al te heftig in en viel plat met mijn gezicht op de grond. Toen ik eindelijk weer was bijgekomen, zette ik mijn poging voort en deze keer gleed de revolver eindelijk uit de holster en kletterde op de grond. In het halfduister van de kelder knielde ik neer en keek bezorgd naar de revolver. Een figuur die over voldoende sadisme zou hebben beschikt, zou er misschien een groot genoegen in gehad kunnen hebben de revolver te ledigen en hem daarna weer in de holster terug te doen. Maar deze humor werd me bespaard. De ladingwijzer stond op negen. Het magazijn was vol. Ik scharrelde over de grond, raapte de Hanyatti met mijn gebonden handen op, deed de veiligheidspal eraf en schoof de revolver zover naar rechts als de onnatuurlijke gedraaide houding van mijn linkerschouder dit toeliet. De plooien van mijn jas zaten me in De weg, maar ik spande me tot het uiterste in en eindelijk kon ik ongeveer acht centimeter van de loop voorbij mijn zij zien steken. Ik boog mijn knieën en schoof vooruit totdat mijn voeten ongeveer veertig centimeter van de loop verwijderd waren. Gedurende een kort ogenblik overwoog ik of ik door het plasticdraad dat om mijn enkels gebonden zat, zou schieten. Maar dat was maar heel even. Misschien zou Buffalo Bill het hebben kunnen doen, maar Buffalo Bill had twee ogen tot zijn beschikking en ik was er wel bijna zeker van dat hij zijn scherpschutterskunsten nooit had vertoond in half schemerlicht met zijn handen op zijn rug gebonden. De kansen lagen duizend tegen een dat het resultaat van een dergelijke poging een vooruitlopen zou zijn op dat wat de twee Londense chirurgen met mijn linkervoet wilden doen. Ik besloot mij in plaats daarvan te concentreren op de decimeters plasticdraad waarmee mijn enkels aan de metalen stang bevestigd waren. Ik richtte zo goed als ik kon en haalde de trekker over. Er gebeurden ogenblikkelijk en tegelijkertijd drie dingen. Door het terugstoten van de revolver, gecombineerd met de onnatuurlijke houding waarin ik hem hanteerde, had ik het gevoel alsof mijn rechterduim gebroken was; het weergalmende geluid in de afgesloten ruimte had hetzelfde effect op mijn trommelvliezen, en ik voelde hoe een luchtstroom door mijn haren streek toen de terugkaatsende kogel, geluidloos tussen al die echo’s, op een centimeter na bijna voor altijd mijn problemen had opgelost. En er gebeurde nog een vierde ding, ik miste mijn doel. Twee seconden daarna vuurde ik weer. Ik aarzelde niet. Als er boven een waakhond een dutje aan het doen was, dan zou hij nu wel de keldertrap afrazen om over enkele ogenblikken eens te zien wie daar zijn rust verstoorde. Dat was niet alleen de reden, ik wist ook dat wanneer ik zou stilstaan bij de kansen dat de terugkaatsende kogel nu een halve centimeter lager terecht zou komen, ik de trekker nooit meer zou overhalen. Weer klonk het gedonder van de explosie en deze keer was ik er zeker van dat mijn rechterduim eraf was. Maar het kon me nauwelijks schelen. de draad waarmee ik aan het flessenrek zat vastgebonden was keurig doormidden. Ik draaide me om, greep een van de spijlen van het flessenrek niet mijn gebonden handen en hees me bevend overeind, rustte niet mijn linker elleboog op een plank en bleef naar de deur staan kijken. Iemand die een onderzoek kwam instellen zou door die deur heen moeten en een man op twee meter afstand zou een veel eenvoudiger doel zijn dan een draad op een afstand van vijftig centimeter. Ik bleef zo een minuut lang staan, geheel bewegingloos, behalve het trillen van mijn benen, en spande het restant van mijn gehoor, dat de revolverschoten onaangetast hadden gelaten, tot het uiterste in. Er gebeurde niets. Ik waagde een paar sprongetjes naar het midden van de kelder en keek omhoog naar het hoge raam of mijn gevangenbewaarder het soms heel handig zou spelen. Weer niets. Nog een paar sprongetjes en ik was bij de deur, ik probeerde de knop met mijn elleboog. Op slot. Ik draaide mijn rug naar de deur, krabde wat rond met de loop van de Hanyatti tot ik het slot gevonden had en haalde de trekker over. Bij het tweede schot week de deur plotseling onder mijn gewicht - en het feit dat ik niet eens naar de plaatsing van de scharnieren gekeken had om te zien of de deur naar binnen of naar buiten toe opendraaide zegt genoeg over mijn geestestoestand - en ik viel met een hevige klap in de betonnen gang aan de andere kant van de deur. Als er iemand aan de buitenzijde had staan wachten met de vriendelijke bedoeling me neer te slaan, dan zou hij nooit een betere kans hebben kunnen krijgen. Maar niemand sloeg me neer om de eenvoudige reden dat er niemand stond te wachten. Duizelig en misselijk kwam ik weer overeind, ontdekte een lichtschakelaar en klikte het licht met mijn schouder aan. Het kale ballonnetje hing aan een kort draadje vlak boven mijn hoofd en bleef dood. Misschien was de lamp stuk, maar ik vermoedde dat er geen stroom zou zijn; de lucht in de kelder was ook muf en dood geweest en getuigde ook dat de eventuele eigenaar van het huis reeds lange tijd afwezig was geweest. Een uitgesleten stenen trap leidde naar een schemerig licht. Ik sprong de onderste twee treden op, draaide toen onzeker om mijn as als een bromtol die uitgedraaid is, slaagde er nog in me snel te draaien en te gaan zitten voor ik viel. Eenmaal in die positie leek me het wijste om mijn zwaartepunt zo laag mogelijk te houden; ik deed dit door op het zitvlak van mijn jas en mijn schoenzolen naar boven te schuiven. De deur boven aan de keldertrap was ook op slot, maar het was niet mijn deur en ik had nog vijf schoten over in de Hanyatti. Het slot week bij het eerste schot en ik strompelde de gang in. De gang was hoog, lang en smal en zoals woningbureaus dit eufemistisch plegen uit te drukken rijk betimmerd - met lelijk, zwart bewerkt eikenhout. Aan iedere kant een deur, alle twee gesloten, aan het verste einde een glazen deur, een andere naast me leidde waarschijnlijk naar het achtergedeelte van het huis, een trap boven mijn hoofd en een ongelijke parketvloer dik bedekt met een laag stof waarin verwarde afdrukken van voetstappen van de glasdeur leidden naar de plek waar ik stond. Het plezierigste van de hele gang was dat hij geheel verlaten was. Ik wist nu dat ik alleen was. Maar voor hoe lang wist ik niet. Ik mocht geen seconde verliezen. Ik wilde de voetsporen in de gang niet beschadigen en daarom wendde ik me naar de deur naast me. Deze was voor de verandering niet op slot. Ik stapte binnen in een andere gang die toegang verschafte tot dienstvertrekken - de provisiekamer, de keuken, de bijkeuken. Het was een ouderwets groot huis. Ik liep de vertrekken door, opende kasten en trok laden uit, maar ik verspilde mijn tijd. Niets wees op een overhaast vertrek, de ex-eigenaars hadden alles keurig schoongemaakt voor ze wegtrokken. Ze hadden geen speld achtergelaten, maar een speld zou ook niet veel nut hebben gehad om het plastickoord door te snijden, waarmee mijn handen en enkels gebonden waren. De buitendeur van de keuken was ook niet op slot en ik sprong naar buiten in de nog steeds in dichte stralen naar beneden komende regen. Ik keek eens om me heen, maar ik had overal kunnen zijn. Een tuin vol hoog onkruid, een heg die in jaren niet was geknipt, druipende pijnbomen en cipressen, die zuchtten onder een donkere winderige lucht. Niet zover weg zag ik twee buitengebouwtjes, het ene groot genoeg om een garage te kunnen zijn, het andere had ongeveer de helft van deze afmetingen. Ik sprong naar het laatste toe om de eenvoudige reden dat dit het dichtst bij was. De deur hing dwaas op de roestige scharnieren en kraakte huiveringwekkend toen ik mijn schouder tegen het splinterende hout zette. Het was een schuur die blijkbaar als werkplaats had gediend. Onder het vuile raam stond aan een kant een zware werkbank, waarop nog een roestige bankschroef stond gemonteerd. Hij was niet zo roestig dat hij niet meer kon worden gebruikt en als ik nu nog een of ander scherp werktuig kon vinden dat ik erin zou kunnen vastschroeven, dan zou het werktuig inderdaad heel nuttig kunnen zijn. Maar zover ik kon zien was er geen enkel gereedschap aanwezig; in het huis niet en hier niet - de vertrokken eigenaars waren grondig te werk gegaan bij het verzamelen en verhuizen van hun goederen. De muren waren geheel kaal. Ze hadden maar één ding achtergelaten en wel omdat dit volkomen waardeloos was — een vierkante houten doos vol krullen en rommel. Met behulp van een stuk hout slaagde ik erin de doos om te gooien en de inhoud op de vloer te verspreiden. Met het stokje roerde ik eens in de rommel - stukken hout, roestige schroeven, stukjes gebogen metaal, kromme spijkers - en ten slotte een heel oud en roestig blad van een zaag. Het kostte me tien minuten voor ik het blad van de zaag in de bankschroef bevestigd had - mijn handen waren nu zo langzamerhand helemaal verstijfd en vrijwel verlamd en toen kostte het me nog tien minuten voor ik het plasticdraad waarmee mijn polsen waren vastgebonden doorgezaagd had. Ik had het wel veel vlugger kunnen doen maar omdat mijn handen op mijn rug vastgebonden waren kon ik niet zien wat ik deed, ik moest heel rustig aan doen: ik had even makkelijk door een slagader of een pees kunnen zagen, ik zou het verschil niet hebben gemerkt. Mijn handen waren volkomen dood. Ze zagen er ook zo uit toen ik eindelijk de laatste draad stuk had en ze voor me hield om ze te bekijken. Ze waren meer dan de helft van de gewone afmetingen gezwollen, de huid was gespannen en donkerblauw en het bloed kwam langzaam uit de wonden aan de binnenzijde van mijn polsen en uit mijn vingertoppen. Ik hoopte maar dat het donkere roestige blad van de zaag waardoor de sneden gekomen waren, geen bloedvergiftiging zou veroorzaken. Ik ging een minuut of vijf op de rand van de kist zitten, vloekte hartgrondig terwijl de purperen kleur van mijn handen langzaam verdween en de bloedsomloop zich weer kloppend en bonzend herstelde onder ondraaglijke pijnen alsof er duizend naalden in mijn vlees gestoken werden. Toen ik eindelijk het blad van de zaag vast kon houden sneed ik het draad om mijn enkels door en ik vloekte weer even hard totdat het bloed weer normaal door mijn voeten stroomde. Ik trok mijn hemd omhoog om eens naar de rechterkant van mijn borst te kijken en duwde het even snel met een ruw gebaar weer omlaag tussen mijn broekriem. Als ik er langer naar gekeken had zou ik me nog eens zo ziek hebben gevoeld; de lichte dikke bloedvlekken, die vrijwel de gehele kant van mijn lichaam bedekten, kwamen al op grote gezwollen plaatsen met alle kleuren van de regenboog te voorschijn. Ik bedacht bitter dat als de man die me voor zijn voetbalspelletje had gebruikt de linker- in plaats van de rechterkant van mijn borst had gekozen, hij zijn tenen op de Hanyatti zou hebben gebroken. Het was beter zo. Ik had de Hanyatti in mijn hand toen ik de schuur verliet, maar ik verwachtte eigenlijk niet dat ik hem zou hoeven te gebruiken. Ik ging niet meer naar het huis - ik wist nu dat ik er niets anders zou vinden dan voetafdrukken en dat was een zaak voor Hardangers deskundigen. Vanaf de voorzijde van het huis boog een oprijlaan tussen de druipende pijnbomen en ik hinkte verder over het met onkruid begroeide grind. Dit zou wel op een weg uitkomen. Na enkele passen bleef ik staan en trachtte zo goed mogelijk na te denken met de treurige, mij nog ten dienste staande middelen. Wie me dan ook neergeslagen en vastgebonden had, zou hier wellicht mee tot doel hebben gehad dat bekend werd dat ik tijdelijk uitgeschakeld was; dit was even goed mogelijk als het tegenovergestelde. In dit laatste geval zou hij zich niet hebben kunnen permitteren mijn wagen te laten staan op de plek waar hij me had neergeslagen en zou hij hem hebben moeten verwijderen. Waar? Wat was eenvoudiger en logischer dan Cavells wagen te verbergen daar waar Cavell zelf verborgen was? Ik ging terug naar de garage. De wagen stond er. Ik stapte erin, zonk vermoeid in de kussens en bleef zo een paar minuten zitten, toen klom ik er moeizaam weer uit. Als iemand van mening was dat het voor hem beter was dat de mensen wisten dat ik uitgeschakeld was, dan zou het misschien voor mij gunstig zijn om die iemand niet te laten weten dat ik weer ter beschikking was. Waar dit voor mij gunstig zou kunnen zijn kon ik op dat ogenblik zelfs niet naar raden, mijn geest was zo vermoeid door zwakte en uitputting en de mishandeling die ik had doorstaan dat elke normale gedachtegang onmogelijk voor me was. Alles wat ik wist was dat ik me er vaag van bewust was dat het misschien voordelen voor me zou kunnen opleveren en in de toestand waarin ik verkeerde en de weinige voortgang die ik maakte in aanmerking nemend had ik ieder voordeeltje bitter hard nodig. De auto zou me direct verraden. Daarom ging ik lopen. De oprijlaan die naar de weg voerde was niet meer dan een vieze bruinige modderpoel. Ik sloeg rechtsaf omdat er aan de linkerzijde een steile heuvel lag, en na een minuut of twintig kwam ik op een landweg waar een wegwijzer was aangebracht, waarop stond: ‘Netley Common, drie kilometer.’Ik wist dat Netley Common op de hoofdweg van Londen naar Alfringham lag, ongeveer vijftien kilometer van Alfringham, hetgeen dus betekende dat ik minstens tien kilometer verwijderd was van de telefooncel waar ik neergeslagen was. Ik vroeg me af waarom, misschien was het wel het enige verlaten huis met een kelder geweest binnen een omtrek van tien kilometer. Het kostte me ongeveer een uur om de drie kilometer naar Netley af te leggen, gedeeltelijk doordat ik in zo’n miserabele toestand verkeerde, gedeeltelijk doordat ik me voortdurend achter bosjes en bomen verschool wanneer er een auto of een fietser naderde. Netley Common passeerde ik door de weilanden - die op deze natte koude oktoberochtend geheel verlaten lagen - en eindelijk bereikte ik de hoofdweg waar ik half knielend, half liggend in een greppel, achter wat struikgewas bleef liggen. Ik voelde me als een pop vol zaagsel, die te lang in het water gelegen heeft en waarvan de naden nu loslaten. Ik was zo uitgeput dat mijn borst zelfs geen pijn meer deed. Ik was zo koud als een grafsteen en ik rilde als een marionet die gehanteerd werd door een zenuwachtige poppenspeler; ik werd oud. In twintig minuten was ik veel ouder geworden. Het verkeer in het landelijke Wiltshire kan nooit vergeleken worden met Piccadilly, zelfs niet op de drukste ogenblikken, maar nu was het wel een heel stille dag. Er waren in die tijd slechts drie auto’s en een bus gepasseerd en ze waren allemaal vol of bijna vol; ik had er in elk geval niets aan. Ik moest een vervoer hebben met alleen een chauffeur, alhoewel het nog een open vraag was hoe iemand die alleen in een auto zat, zou reageren als hij mijn totaal ontredderde verschijning zag. In de volgende auto die voorbijkwam, zaten twee mannen, maar ik aarzelde geen seconde. Ik herkende de langzaam rijdende grote zwarte Wolseley lang voordat ik de uniformen zag van de mannen die erin zaten. de auto remde voorzichtig en stopte en een grote stoere sergeant met een gelaat vol opluchting en medelijden sprong eruit en hielp me overeind toen ik tegen de kant opklauterde. Hij had het uiterlijk en de kracht van een gewichtheffer en ik liet me dan ook graag door hem helpen. ‘Meneer Cavell?’ Hij bekeek me nog eens beter. ‘Bent u meneer Cavell?’ Ik besefte dat ik gedurende de laatste uren heel wat veranderd was, maar toch gaf ik toe dat ik het was. ‘God zij dank. Er zijn de laatste twee uur zeker een half dozijn politieauto’s en ik weet niet hoeveel militaire wagens naar u op zoek.’ Hij hielp me gedienstig op de achterbank. ‘Doet u nu maar even kalm aan, meneer.’ ‘Dat zal ik zeker.’ Ik liet mijn geteisterde, doornatte lichaam gemakkelijk in een hoekje zakken, ik ben bang dat die bank voorgoed bedorven zal zijn, sergeant.’ ‘Maakt u zich daar maar geen zorgen over, meneer - er zijn nog meer auto’s op de wereld,’ zei hij opgewekt. Hij klom naast de agent aan het stuur en nam de microfoon op toen de wagen wegreed. ‘Wacht even,’ zei ik snel. ‘Geen wiegeliedjes over Cavell die uit de dood herrezen is, sergeant. Rustig aan. Ik wil nergens naar toe waar ik herkend zou kunnen worden. Weet jij een rustig plekje waar ik opgeborgen kan worden zonder dat ze me zien?’ Hij keerde zich om en keek me aan. Toen zei hij langzaam: ik begrijp het niet.’ Ik wilde zeggen dat het er geen bliksem toe deed of hij er iets van begreep of niet, maar dat zou niet netjes zijn geweest. In plaats daarvan zei ik: ‘Het is heel belangrijk sergeant. Tenminste, dat geloof ik. Weet je niets te bedenken?’ Hij aarzelde even: ‘Het is moeilijk, meneer Cavell.’ ‘Mijn huis, sergeant,’ bood de agent aan. ‘U weet dat Jean bij haar moeder logeert. Meneer Cavell mag het best hebben.’ ‘Ligt het rustig, is er telefoon en is het in de buurt van Alfringham?’ vroeg ik. ‘Het voldoet aan alle drie, meneer.’ ‘Prachtig. Hartelijk dank. Sergeant, zeg jij het alsjeblieft persoonlijk tegen je inspecteur. Vraag hem zo snel mogelijk met mijn vrouw naar het huis te komen. Ook met hoofdinspecteur Hardanger, als die beschikbaar is. En hebben jullie - ik bedoel de politie in Alfringham - een betrouwbare dokter? Die niet praat bedoel ik?’ ‘Die hebben we zeker.’ Hij keek eens naar me: ‘Een dokter?’ Ik knikte en trok mijn jasje opzij. Door de regen van die ochtend was ik tot op mijn huid doornat geworden en het bloed uit mijn wonden was door mijn hemd gedrongen en nu was de voorkant van mijn overhemd voor het grootste gedeelte op een bijzonder onaangename manier roodbruin gekleurd. De sergeant keek snel, draaide zich toen om en zei zacht tegen de chauffeur: ‘Vooruit, Rollie. Je wilt altijd zo graag voor Sterling Moss spelen, nu krijg je je kans. Hou je vinger op de sirene.’ Toen greep hij de microfoon en begon met zachte dringende stem te spreken.

*** 

‘Ik ga niet naar dat verdomde ziekenhuis en daarmee afgelopen,’ zei ik geïrriteerd. Met een paar boterhammen met ham en een waterglas whisky naar binnen voelde ik me alweer een heel stuk opgeknapt. ‘Het spijt me dokter, maar zo staan de zaken.’ ‘Het spijt mij ook.’ De dokter die zich in dat politiewoninkje over me heen boog, was een keurig, methodisch man met een keurige, methodische stem.’Erger is dat ik u niet kan dwingen. Ik zou het doen als ik het kon, want u bent er vrij ernstig aan toe en u hebt dringend behoefte aan een röntgenonderzoek en verzorging in een ziekenhuis. Twee van uw ribben zijn gekneusd en een derde is gebroken. Hoe ernstig en hoe gevaarlijk kan ik niet zeggen. Ik heb geen ogen met röntgenstralen.’ ‘Maakt u zich geen zorgen,’ zei ik geruststellend. ‘Zoals u me beplakt hebt, zie ik niet in hoe een gebroken rib in een long zou kunnen steken of door mijn huid naar buiten zou kunnen komen.’ ‘Tenzij u zich te buiten zou gaan aan hevige gymnastische oefeningen,’ zei de dokter droogjes, ‘hoeven we ons geen zorgen te maken over de mogelijkheid dat u zichzelf dood zou steken. Waar ik me zorgen over maak is de mogelijkheid van een longontsteking - gebroken beenderen, plus de uitputting, en de onaangename, vochtige toestand waarin u zich gedurende enkele uren hebt bevonden, vormen een ideale voedingsbodem. Longontsteking gecombineerd met gebroken ribben veroorzaakt wel een bijzonder slechte lichamelijke conditie. De kerkhoven liggen vol mensen die daarvan een laatste getuigenis hebben afgelegd.’ ‘Vertelt u me nog eens iets leuks,’ zei ik zuur. ‘Mevrouw Cavell.’ Hij negeerde mij en keek naar Mary, die bleek en stil aan de andere kant van het bed zat. ‘Controleert u zijn ademhaling, pols en temperatuur ieder uur. Wanneer deze omhoog gaan en zich moeilijkheden bij de ademhaling voordoen, moet u me onmiddellijk waarschuwen. U hebt mijn nummer. Ten slotte moet ik u en de heren hier waarschuwen’ - hij knikte naar Hardanger en Wylie - ‘dat als meneer Cavell binnen de volgende tweeënzeventig uur van zijn bed komt, ik weiger verder enige medische verantwoordelijkheid voor zijn gezondheid te dragen.’ Hij nam zijn instrumententas en stond op. Toen de deur zich achter hem sloot, zwaaide ik mijn benen buiten het bed en begon een schoon hemd aan te trekken. Het deed pijn, maar niet zo erg als ik verwacht had. Noch Mary, noch Hardanger "zei iets en Wylie, die zag dat ze ook niet van plan waren iets te gaan zeggen, sprak: ‘Hoe is het, meneer Cavell? Wilt u zichzelf gaan vermoorden? Waarom houdt u hem niet tegen, hoofdinspecteur?’ ‘Omdat hij vogelvrij is,’ antwoordde Hardanger. ‘U ziet toch wel dat zelfs zijn vrouw hem niet probeert tegen te houden? Enkele dingen in dit leven zijn volkomen nutteloos en alleen maar verspilling van tijd en een van die dingen is te proberen Cavell iets aan zijn verstand te brengen.’ Hij wierp een boze blik op mij. ‘Jij hebt weer eens geprobeerd om heel alleen het lot in handen te nemen, hè? En nu zie je maar weer wat er gebeurd is. Kijk nou maar eens in wat voor een ellendige toestand je jezelf gewerkt hebt. En geen enkel resultaat. Wanneer zul jij in godsnaam eens inzien dat onze enige hoop op succes ligt in samenwerking? Loop toch naar de bliksem met jouw d’Artagnan-manieren, Cavell. Systeem, routine, samenwerking - dat is de enige manier waarop je je tegen grote misdaden te weer kunt stellen. En je weet het verdomd goed.’ ‘Ik weet het wel,’ zei ik. ‘Geduldige bekwame mannen die onder een geduldige bekwame leiding werken. Dat ben ik zeker met u eens. Maar in dit geval niet. Nu is er geen plaats voor geduld. Geduldige mannen nemen de tijd en we hebben geen tijd. Hebt u orders gegeven dat er een gewapende wacht gezet is bij het huis waar ik werd vastgehouden en hebt u uw rechercheurs opdracht gegeven de voetstappen te controleren?’ Hij knikte. ‘Vertel nu maar. Laten we geen tijd meer verspillen. ‘U zult uw zin krijgen. Maar eerst moet u me vertellen waarom u me niet uitgescholden hebt omdat ik uw kostbare politietijd heb verspild met naar me te laten zoeken en waarom u uw gezag niet hebt aangewend om me in bed te houden. Maken we ons soms zorgen, hoofdinspecteur?’ ‘De kranten staan er vol van,’ zei hij zonder stemverheffing. ‘Over de inbraak, de moorden, de diefstal van het satanskruid. Dal laatste hadden we niet verwacht. Ze zijn nu al hysterisch. In elk dagblad staan laaiende koppen op de voorpagina.’ Hij wees naar een stapel kranten naast hem op de grond. ‘Wil je ze soms bekijken?’ ‘En nog meer tijd verdoen? Ik kan het wel raden. Daar maakt u zich ook geen zorgen over.’ ‘Nee, inderdaad niet. De generaal heeft opgebeld - hij zocht naar je - een halfuur geleden. Er zijn vanochtend door speciale boodschappers een zestal gestencilde brieven aan de grootste persbureaus van Fleet Street afgegeven. Daarin zegt de steller dat zijn vorige waarschuwing is genegeerd; dat er vanochtend om negen uur geen bevestiging is geweest door de radio. Dat de muren van Mordon nog overeind staan en meer van die nonsens. Hij beweert verder dat hij in de eerstvolgende uren zal bewijzen: a. dat hij in het bezit is van die virussen en b. dat hij bereid is ze te gebruiken.’ ‘Komt dit in de krant?’’Jazeker. De redacties hebben eerst een vergadering gehad en contact opgenomen met de Speciale Dienst van Scotland Yard. Ik heb het gevoel dat een spoedvergadering op Binnenlandse Zaken werd belegd. In ieder geval kwam de regeringsopdracht: niet publiceren. Fleet Street heeft toen, naar ik aanneem, de regering erop gewezen dat zij er zijn als dienaars van het volk en niet andersom, en dat wanneer het volk in dodelijk gevaar verkeert - en dat dit naar alle waarschijnlijkheid inderdaad zo is - het volk het recht heeft dit te weten. Ze hebben de regering er ook aan herinnerd dat, als zij in deze zaak een voet dwars zouden zetten ze er vanavond tot over hun oren in zouden zitten. De Londense avondbladen zullen nu al wel verkocht worden. Ik neem direct aan dat de koppen even groot zijn als op de dag van de bevrijding.’ Ik knikte bevestigend: ‘De bal is inderdaad aan het rollen.’ Ik keek eens naar Mary, haar gezicht was zonder enige uitdrukking en ze vermeed het zorgvuldig in mijn richting te kijken; ik probeerde mijn manchetten dicht te knopen en dat was erg moeilijk met mijn beide polsen in verband en mijn zere vingers en toen vervolgde ik: ‘Het is in ieder geval voor het publiek eens een andere gespreksstof dan de voetbalpool en wat er gisteravond op de tv was.’ Ik vertelde hem verder wat er die avond was gebeurd, maar ik vertelde niets over mijn tochtje naar Londen om de generaal te bezoeken. Ten slotte zei Hardanger moeizaam: ‘Het is inderdaad bijzonder interessant. Probeer je me nu heus wijs te maken dat je midden in de nacht wakker bent geworden en dat je - zonder dit aan Mary te vertellen - op jacht bent gegaan en bent gaan telefoneren in Wiltshire?’ ‘Inderdaad. Volgens de oude politiemethode - die niet te overtreffen is: Grijp ze in hun slaap, wanneer ze het meest ontvankelijk zijn, en je bent al halverwege. En ik ben in de eerste plaats niet direct gaan slapen. Ik ben begonnen zonder u er iets van te vertellen, omdat ik heel goed wist dat het helemaal tegen uw dienstopvattingen en uw instincten zou indruisen en dat u niet zou aarzelen mij tegen te houden.’ ‘Als ik dat gedaan had,’ zei hij koel. ‘Zou je misschien nu nog een volledig stel ribben hebben gehad.’ ‘Als u het gedaan had zouden we de lijst nu zeker niet tot een vijftal hebben kunnen beperken. Ik heb aan allen te kennen gegeven dat we vlak bij de oplossing waren en een van hen was zo bang dat hij bijna in paniek raakte en trachtte mij tegen te houden.’ ‘Dat is een veronderstelling.’ ‘En een verdomd goede. Hebt u soms een betere? Als beginner zou ik willen voorstellen dat we direct het mes in Chessingham zetten. Hij heeft een heleboel tegen zich en...’ ‘Ik had nog iets vergeten,’ ‘Interrumpeerde Hardanger. ‘Jij hebt de generaal gisteravond opgebeld?’ ‘Ja,’ ‘Ik deed niet eens de moeite om beschaamd te kijken, ik wilde volmacht hebben om op mijn eigen manier te werk te kunnen gaan - ik wist dat u nooit uw toestemming zou geven.’ ‘Slimme donder, hè?’ Als hij dan al raadde dat ik loog dan liet hij hiervan niets merken. ‘Je hebt hem gevraagd de staat van dienst van deze Chessingham te mogen nagaan. Hij schijnt chauffeur te zijn geweest bij de RASC?’ ‘Dus dat is toch waar. Dan heeft hij er toch iets mee te maken.’ ‘Ja. En zijn zuster?’ ‘Ze zal dan wel nergens anders schuldig aan zijn dan dat ze haar eigen vlees en bloed heeft willen beschermen. En de moeder is volkomen onschuldig. Dat staat als een paal boven water.’ ‘Juist. Dan blijven er dus nog vier over met wie je vanochtend contact gehad hebt. Geloof je dat ze allemaal onschuldig zijn?’ ‘Nee, zeker niet. Neemt u kolonel Weybridge. Het enige zekere wat wij over hem weten is dat hij toegang heeft tot de geheime archieven en dat hij dus in omstandigheden verkeert waarin hij dokter Hartnell door chantage tot medewerking zou kunnen...’ ‘Gisteravond heb je nog gezegd dat je dacht dat Hartnell onschuldig was.’ ‘Ik zei dat ik jegens hem een zekere reserve betrachtte. En ten tweede, waarom heeft onze dappere kolonel, evenals zijn dappere bevelvoerende officier, zich niet vrijwillig aangemeld om in mijn plaats hel laboratorium in te gaan? Was dit omdat hij wist dat het botulinusvirus daar vrij rondhing? En in de derde plaats is hij de enige die geen alibi heeft voor de tijd waarin de moord werd gepleegd.’ ‘Grote God, Cavell, je wilt toch niet suggereren dat we kolonel Weybridge hierin kunnen betrekken? Ik kan je wel vertellen dat we een ellendig ogenblik beleefden toen we er vanmorgen op moesten staan dat én Cliveden én Weybridge met hun staf hun vingerafdrukken lieten nemen. Cliveden heeft zelfs het ministerie van Binnenlandse Zaken gebeld.’ ‘En moest hij capituleren?’ ‘Inderdaad, zij het op zeer hoffelijke wijze. Hij haat ons nu uit het diepst van zijn ziel.’’Dat is dan jammer! Is er nog iets aan het licht gekomen?’ Hardanger protesteerde: ‘Laten we ze nog een kans geven. Het is nog niet eens een uur. Het zal nog wel een paar uur duren voor ze de resultaten hebben verzameld. En ik kan Weybridge toch niet arresteren. Het ministerie van Oorlog zou mijn scalp willen nemen.’ ‘Als die vent met het satanskruid aan het werk gaat,’ zei ik, ‘dan zal er binnen vierentwintig uur geen ministerie van Oorlog meer bestaan. De gevoelens van allerlei mensen doen niet meer ter zake. Bovendien hoeft u hem toch niet onmiddellijk gevangen te nemen. Geef hem huisarrest, kwartierarrest, hoe u het noemen wilt. Is er nog iets nieuws aan het licht gekomen gedurende de laatste uren?’ ‘Allerlei dingen, maar niets van belang,’ zei Hardanger grimmig. ‘De hamer en de tang werden inderdaad bij de inbraak gebruikt. Maar dat wisten we toch al. Geen enkele bruikbare vingerafdruk op de Bedford. Hetzelfde geldt voor de telefooncel van waaruit Reuter gisteravond werd gebeld. We hebben je vriend de geldschieter en zijn compagnon onder de loep genomen en we hebben hun administratie laten controleren totdat we even veel over hun zaak wisten als zij zelf. We zouden hen alle twee binnen een weck achter de tralies kunnen laten opsluiten, maar ik kan me er niet druk om maken. In ieder geval is het wel zeker dat dokter Hartnell hun enige klant van laboratorium nummer één is. De Londense politie probeert op het ogenblik de man op te sporen die de brieven naar Fleet Street heeft verzonden; als wij onze tijd hier verspillen, dan zouden zij het daar misschien net zo goed kunnen doen. Inspecteur Martin is de hele ochtend bezig geweest iedereen in laboratorium één te ondervragen over hun onderlinge sociale betrekkingen en het enige wat hij tot dusverre te weten is gekomen is dat dokter Hartnell en Chessingham elkaar wel bezochten. Dat wisten we al. We hebben iedere beweging van iedere verdachte gedurende het laatste jaar laten controleren en we laten de bewoners van elk huis binnen een straal van vijf kilometer van Mordon verwijderd ondervragen om te zien of ze op de avond van de moorden iets vreemds of ongewoons hebben opgemerkt. Er zal toch wel iets te voorschijn komen. Als we onze netten ver genoeg uitzetten en de mazen klein genoeg maken. Dat gebeurt toch altijd.’ ‘Natuurlijk. Over een paar weken. Of een paar maanden. Maar onze vriend met het satanskruid heeft beloofd dat hij zijn zaken binnen een paar uur zal afhandelen. Verdomme, hoofdinspecteur, we kunnen hier toch niet blijven zitten afwachten. Organisatie, in welke uitgebreide zin ook, doet niets ter zake. De tweede methode, een meerschuimen pijp in de brand steken en Sherlock Holmes uithangen, zet ook geen zoden aan de dijk. We moeten een reactie uitlokken.’ ‘Dat hebben we toch al gedaan?’ zei Hardanger zuur. ‘Dat zie je toch aan jezelf? Wil je nog meer reacties?’ ‘Om te beginnen moet iedere financiële transactie en elke boekhouding van iedereen die in laboratorium nummer één werkt, gecontroleerd worden - en vergeet vooral Weybridge en Cliveden niet. De verdachten moeten op de hoogte gesteld worden. Hun huizen moeten door de politie van onder tot boven worden doorzocht en degenen die met het onderzoek belast zijn, moeten een lijst maken van alles wat ze vinden. Dat zal de man die we zoeken niet alleen verontrusten - misschien komt er inderdaad nog iets uit.’ ‘Als we zover gaan,’ meende inspecteur Wylie, ‘dan kunnen we misschien net zo goed de hele troep achter de tralies zetten. Dat is de zekerste manier om onze man uit de circulatie te nemen.’ ‘Dat is nutteloos hoofdinspecteur. We hebben dan misschien te doen met een waanzinnige, maar met een briljante waanzinnige. Die mogelijkheid heeft hij natuurlijk al maanden geleden overwogen. Hij heeft een organisatie achter zich - niemand in Mordon zou deze brieven anders vanmorgen in Londen hebben kunnen bezorgen - en u kunt er alles onder verwedden dat dit het eerste is wat hij gedaan heeft nadat hij de virussen bemachtigd had.’ ‘We zullen het proberen,’ zei Hardanger niet erg enthousiast. ‘Maar waar moet ik alle mensen vandaan halen om...’ ‘Neemt u ze uit de huis-aan-huis-ondervraging. Dat is toch maar tijdverspilling.’ Hij knikte, wederom niet erg enthousiast en telefoneerde lang, terwijl ik me aankleedde. Toen hij de hoorn neergelegd had, zei hij tegen me: ik voel er niets voor nog langer met je te bekvechten. Ga je gang dan maar en pleeg maar zelfmoord. Maar je zou weleens aan Mary kunnen denken.’ ‘Dat doe ik voortdurend. Ik denk er voortdurend aan dat als onze onbekende vriend wat onvoorzichtig wordt met dat satanskruid, dat er dan al heel gauw geen Mary meer zal zijn. Dan zal er niets meer zijn.’ Dit scheen een nogal effectvol slot van onze conversatie te zijn, maar na enige tijd sprak Wylie peinzend: ‘Als die onbekende vriend van ons werkelijk tot een demonstratie komt, vraag ik me af of de regering tot sluiting van Mordon zal overgaan.’ ‘Sluiten? Onze vriend wil dat het met de grond gelijk gemaakt wordt. Het is onmogelijk om te raden wat ze zullen willen doen. De zaken zijn op het ogenblik alleen nog maar in het stadium van dodelijke angstaanjagerij - niemand is eigenlijk nog werkelijk ontzet.’ ‘Dat zeg jij,’ zei Hardanger bitter. ‘En wat denk je nu te doen, Cavell? Als je tenminste zo goed zou willen zijn mij dat te vertellen,’ zei hij ironisch. ‘Dat zal ik je vertellen. Lach nu niet, ik ga me vermommen.’ Ik tastte naar de littekens op mijn linkerwang. ‘Als Mary me een beetje helpt is dit met haar make-up-technick gauw verdwenen. Dan moet ik een bril hebben met hoornen rand, een snorretje, een grijs pak en een identiteitsbewijs dat me verandert in inspecteur Gibson van de Londense politie, en niemand zal me herkennen.’ ‘En wie moet dat identiteitsbewijs versieren?’ vroeg Hardanger achterdochtig, ‘Ik?’ ‘Dat is niet noodzakelijk, ik heb het toch altijd al bij me voor noodgevallen.’ Ik negeerde zijn blik en vervolgde: ‘En dan zal ik onze vriend dokter MacDonald nog eens gaan opzoeken. In zijn afwezigheid begrijpt u. Die goeie dokter met zijn bescheiden salaris slaagt er toch maar in zo’n beetje als een oosters vorst te leven, behalve dan de harem, en misschien heeft hij die ook nog wel ergens discreet verborgen. Hij is ook hevig aan de drank omdat hij doodsbang is voor het satanskruid en zijn eigen hachje. Ik geloof hem niet. Daarom ga ik hem nog eens opzoeken.’ ‘Dan verknoei je je tijd,’ meende Hardanger. ‘MacDonald staat boven iedere verdenking. Hij heeft een lange, bijzonder goede en smetteloze staat van dienst. Ik ben er vanochtend zelf twintig minuten mee bezig geweest.’ ‘Die heb ik gelezen,’ zei ik. ‘Enkele van de topmensen uit de strafgevangenis beschikten ook over een schitterende staat van dienst, totdat de sterke arm ze te pakken kreeg.’ ‘Hij wordt hooglijk gerespecteerd,’ meende Wylie. ‘Het is misschien een beetje een snob, gaat alleen met lieden uit de beste kringen om, maar iedereen laat zich bijzonder gunstig over hem uit.’ ‘En er stond nog veel meer in het dossier dan jij gelezen hebt, Cavell,’ vervolgde Hardanger. in dat dossier wordt zijn diensttijd in het leger maar even vermeld, maar de kolonel die gedurende de laatste oorlogsjaren het bevel over zijn regiment voerde is toevallig een persoonlijke vriend van mij. Ik heb hem opgebeld. Dokter MacDonald blijkt nogal terughoudend over zichzelf geweest te zijn. Wist jij dat hij als tweede luitenant in België in 1940 al een hoge onderscheiding heeft ontvangen en dat hij als luitenant-kolonel van een tankregiment is geëindigd met een rij medailles zo lang als je arm?’ ‘Dat wist ik niet en ik begrijp er ook niets van,’ gaf ik toe. ik dacht dat het een spijkerharde vent was en dat hij, als hij dan ooit dappere daden had verricht, daar zeker wel trots op zou zijn en ze niet zou verzwijgen. Hij wilde dat ik dacht dat hij bang was: hij wilde niet dat ik dacht dat hij dapper was. Waarom niet? Omdat hij begreep dat hij zijn overmatige drinken moest rechtvaardigen en daarom deed hij alsof hij persoonlijk angst had. Maar gezien zijn staat van dienst stond het vrijwel vast dat dit niet waar kon zijn. Dat is dus het eerste buitenissige. Het tweede vreemde punt is - waarom staat dit allemaal niet in zijn geheime dossier?’ ‘Easton Derry heeft deze dossiers bijna allemaal samengesteld - en Derry is er de man niet naar zo’n belangrijk gedeelte over te slaan.’ ‘Daar weet ik niets van,’ zei Hardanger. ‘Maar dit is wel zeker - als het dossier dat ik over MacDonald heb ontvangen juist is, dan lijkt het me hoogst onwaarschijnlijk dat iemand die zo dapper, zo vaderlandslievend en zo onzelfzuchtig is bij een zaak als deze betrokken zou kunnen zijn.’ ‘Die kolonel van MacDonalds regiment, kunt u die onmiddellijk hierheen halen?’ Hardanger schonk mij weer een koele schattende blik. ‘Denk je soms dat hij helemaal niet bestaat? Dat deze man in plaats van de echte MacDonald is gesteld?’ ‘Ik weet niet wat ik ervan denken moet. We moeten zijn persoonlijke gegevens nog eens bekijken en nagaan of Derry inderdaad zijn dossier heeft samengesteld.’ ‘Dat kunnen we gauw regelen,’ knikte Hardanger. Ditmaal telefoneerde hij gedurende ongeveer een minuut of tien en toen hij klaar was had Mary mijn gezicht ook behandeld en stond ik klaar om weg te gaan. Hardanger zei: ‘Je ziet er verschrikkelijk uit, maar ik zou je niet herkennen als ik je op straat tegenkwam. Het dossier ligt in een safe in mijn hotel. Zullen we gaan?’ Ik draaide me om om de kamer uit te gaan. Hardanger keek eens naar mijn handpalmen en vingertoppen waar nog steeds langzaam bloed uitkwam door de schrammen van de zaag. Hij zei geïrriteerd: ‘Waarom heb je de dokter niet gevraagd of hij ook je vingers verbond? Wil je bloedvergiftiging krijgen?’ ‘Hebt u weleens geprobeerd een revolver te bedienen met vingers in verband?’ vroeg ik kalm. ‘Man, doe dan een paar handschoenen aan. Dit is toch belachelijk.’ ‘Dat kan ook niet. Dan krijg ik mijn vinger niet door de trekker.’ ‘Rubber handschoenen,’ zei hij ongeduldig. ‘Plastic handschoenen.’ ‘Dat zou kunnen,’ stemde ik toe. ‘Dan zijn die ellendige schrammen tenminste verdwenen.’ Ik keek naar hem, zonder hem te zien en toen liet ik me zwaar op het bed neervallen: ‘Grote God!’ zei ik binnensmonds. Gedurende enkele seconden bleef ik doodstil liggen. Niemand sprak. Ik vervolgde, meer tot mezelf sprekend dan tot iemand anders: ‘Rubber handschoenen. Om schrammen te bedekken. Waarom dan geen elastieken kousen? Waarom niet?’ Vaag keek ik op en ik zag Hardanger tersluiks naar Wylie kijken. Misschien dachten ze wel dat ze de dokter toch te gauw hadden laten gaan, maar Mary kwam me te hulp. Ze raakte mijn arm aan en ik wendde me om om haar aan te zien. Haar gezicht stond gespannen en de grote groene ogen waren wijd opengesperd met een begrijpende uitdrukking en een aanduiding van een onprettig begrip. ‘Mordon,’ fluisterde ze. ‘Het terrein om Mordon. Dit staat vol gaspeldoorn. En ze droeg elastieken kousen, Pierre.’ ‘Wat bedoel je in ‘s hemelsnaam,’ klonk de hese stem van Hardanger. ‘Inspecteur Wylie,’ ‘Interrumpeerde ik. ‘Hoeveel tijd vergt het om een bevel tot arrestatie te krijgen? Voor medeplichtigheid aan moord?’ ‘Dat kost helemaal geen tijd,’ zei hij grimmig. Hij klopte op zijn borstzak. ‘Ik heb er hier drie bij me. En ze zijn ook al getekend. Je hebt het zelf al gezegd, er zijn ogenblikken waarop we niet op de wet kunnen wachten. We zullen ze invullen. Moord, hè?’ ‘Medeplichtigheid.’ ‘En de naam?’ vroeg Hardanger. Hij was er nog niet van overtuigd dat hij de dokter niet zou hoeven te roepen. ‘Dokter Roger Hartnell,’ zei ik.