2
Er wachtte een legerhelikopter op ons, maar de mist was te dicht om op te stijgen. In plaats daarvan reden we dus naar Wiltshire in een grote Jaguar die bestuurd werd door een agent in burger die er een groot genoegen in schiep met zijn volle gewicht op het gas en de claxon te drukken. Maar de mist trok op toen we Middlesex naderden, de wegen werden makkelijker berijdbaar en we bereikten Mordon even na twaalven. Mordon is een architectonisch monstrum, een vlek in het landschap. Als de architect - als er ooit een architect aan te pas gekomen is - zijn plannen gebaseerd had op een gevangenis uit de eerste helft van de negentiende eeuw, waar het precies op lijkt, dan zou hij geen lelijker en afstotender bouwwerk hebben kunnen maken. Toch is Mordon nog maar tien jaar oud. Dit Mordon, grimmig, grijs en reusachtig onder de donkere, laag hangende oktoberlucht van die dag, bestaat uit vier gelijke rijen gebouwenblokken van drie verdiepingen hoog met vlakke daken, iedere rij een zelfde afstotende, afwerende levenloosheid, gelijkend op een vervloekte en verlaten Victoriaanse woonkazerne in een der ergste achterbuurten van een grote stad. Toch vormde het geheel een passende façade voor het werk dat zich achter deze muren voltrok. Elke gebouwenrij was ongeveer vierhonderd meter lang, met een ruimte van ongeveer tweehonderd meter tussen de rijen in. De ruimte tussen de gebouwen en de omringende hekken, ongeveer vijfhonderd meter, lag volkomen open en was geheel kaal. Geen bomen, geen bosjes, geen struikgewas, zelfs geen bloemperk. Een mens zou zich achter bosjes kunnen verschuilen, hij zou zich zelfs tussen bloemen kunnen verbergen maar hij kan niet wegduiken tussen een paar grassprieten die enkele centimeters boven de aarde uitsteken - en er groeide niets hogers op de kleurloze desolate terreinen van Mordon. achter een muur kunnen mensen zich verbergen - was een misvatting. Iedere concentratiekampcommandant uit de Tweede Wereldoorlog zou zijn ziel hebben willen verkopen voor Mordon: met een dergelijke afrastering zou hij elke nacht rustig hebben kunnen slapen. De buitenste omheining van prikkeldraad was viereneenhalve meter hoog en had een dusdanige scherpe helling dat de bovenste rand ruim een meter buiten de voet viel. Een gelijke afrastering, die naar de andere zijde helde, liep op een afstand van zes meter langs de gehele binnenzijde. De ruimte tussen de beide omheiningen werd ‘s nachts bewaakt door dobermann pinschers, getrainde mensenjagers - als het nodig was mensenmoordenaars - die alleen gehoorzaamden aan hun eigen militaire bazen. Ongeveer een meter binnen die tweede omheining bevond zich een hek van heel fijn dubbel metaaldraad, dat bij daglicht al vrijwel onzichtbaar was maar zeker niet te zien was door iemand die bij avond over de tweede omheining zou klauteren. En ten slotte bevond zich drie meter verder nog de laatste beveiliging: een vijftal elektrische draden, die door isolatoren liepen die op vaste punten bevestigd waren. De elektrische stroom die door deze draden liep, werd verondersteld niet dodelijk te zijn, maar dan moest je gezondheidstoestand wel bijzonder goed zijn. Om er zeker van te zijn dat iedereen wist waar hij aan toe was hadden de militaire autoriteiten overal langs de buitenste omheining op regelmatige afstanden waarschuwingsborden geplaatst. Er waren vijf verschillende teksten. Vier ervan in zwart-wit uitgevoerd luidden: ‘Gevaarlijk terrein, verboden toegang’; ‘Wacht u voor de waakhonden’; ‘Verboden toegang’; ‘Hekken onder stroom’; het vijfde in felrood op geel, meldde heel eenvoudig: ‘Militair terrein, op onbevoegden wordt geschoten’. Alleen een gek of een analfabeet zou proberen in Mordon binnen te dringen. We kwamen op de openbare weg die het gehele kamp als een ring omsloot en die ter rechterzijde door met gaspeldoorn begroeide velden werd begrensd en na een halve kilometer draaiden we de hoofdingang binnen. De politiechauffeur stopte vlak voor de neergelaten hefboom en draaide zijn raampje naar beneden toen een sergeant naderde. de sergeant droeg een machinepistool aan een schouderriem en de loop daarvan was niet op de grond gericht. De wachten van Mordon hadden zeer strenge en speciale instructies en één ervan luidde dat gekwetste gevoelens en vrees bij bezoekers geen ogenblik in overweging behoefden te worden genomen. Veiligheid voor alles.’Doe dat vervloekte ding naar beneden,’ snauwde de chauffeur. ‘Uw legitimatie en de aard van uw bezoek alstublieft.’ Het machinepistool bewoog niet. ‘Het is in orde sergeant.’ Cliveden had het achterraampje omlaag gedraaid. ‘Laat ons maar door.’ De sergeant keek hen aan, hij vertrouwde het nog steeds niet. ‘Meneer Cavell ken ik. Willen de andere drie heren hun handen alstublieft omhoog doen.’ ‘Wel alle duivels!’ begon Hardanger. ‘Onmiddellijk alstublieft.’ De sergeant bewoog het machinepistool heel even. ‘Kijkt u de andere kant uit.’ We keken. Twee andere soldaten richtten hun machinepistolen op onze raampjes. Drie paar handen gingen langzaam naar schouderhoogte. ‘Goed sergeant.’ Clivedens stem klonk ijzig. ‘U bent buiten uw boekje gegaan. U hebt mij horen zeggen...’ ‘Doet u niet zo dwaas.’ Ik sprak zacht. ‘U weet niets van de veiligheidsmaatregelen hier. Sergeant Driscoll handelt volkomen in overeenkomst met zijn instructies. Hoe kon hij weten dat u niet in bedwang gehouden wordt door een revolver tussen uw ribben om die anderen erdoor te laten? Nu weet-ie het pas.’ Cliveden zweeg. Driscoll liet zijn wapen zakken en gaf een teken aan een man die wij niet konden zien. De hefboom ging omhoog, de auto reed verder en bleef staan voor een zwaar stalen hek. We stapten uit de wagen en gingen door een kleine ijzeren zijdeur naar een gebouwtje van één verdieping hoog waarop ‘Receptie’ stond aangegeven. Daar wachtten ons drie mannen. Twee van hen kende ik - kolonel Weybridge, stafcommandant van Mordon en dokter Gregori, hoofdassistent van dokter Baxter in blok E. Weybridge, alhoewel technisch onder commando van Cliveden, was de werkelijke baas van Mordon; een lange man met een fris gezicht met zwart haar en een staalgrijze snor; hij heette een buitengewoon bekwaam arts te zijn. Mordon was zijn leven; hij was een van de weinigen die zijn eigen woonaccommodatie op het terrein had en er werd verteld dat hij nooit vaker dan tweemaal per jaar het terrein verliet. Gregori was een grote, zware, donkere man, met bruine ogen, een Italiaan en een ex-hoogleraar van de medische faculteit van Turijn, een briljant microbioloog, hooglijk gewaardeerd door zijn medegeleerden. De derde man was een zware vormeloze figuur in een vormeloos tweed pak gekleed, die zozeer leek op een herenboer dat hij wel moest zijn wat hij ook bleek te zijn, namelijk een politieman in burger, inspecteur Wylie. Cliveden en Weybridge stelden de aanwezigen aan elkaar voor, vervolgens nam Hardanger de leiding. Generaals en kolonels of niet, militaire terreinen of niet, het leed geen twijfel wie met de uiteindelijke algehele leiding van dit onderzoek belast was. Hardanger liet dit van het begin af duidelijk uitkomen. Hij zei kortaf: ‘Inspecteur Wylie, u had hier niet moeten zijn. Geen enkel personeelslid van een plaatselijk bureau heeft het recht binnen deze hekken te zijn. Ik betwijfel echter of u dit wist en ik ben er zeker van dat u niet verantwoordelijk bent voor uw aanwezigheid hier. Wie is dat wel?’ ‘Ik.’ De stem van kolonel Weybridge klonk vast, maar hij was wel in de verdediging. ‘De omstandigheden zijn op zijn zachtst gezegd nogal ongewoon.’ ‘Laat mij het vanaf het begin vertellen,’ viel inspecteur Wylie hem in de rede. ‘Ons hoofdbureau kreeg gisteravond een telefoontje om ongeveer halftwaalf van de wacht hier, die meldde dat een van uw patrouillerende jeeps, die de hele nacht de weg om Mordon heen controleren, jacht had gemaakt op een onbekende man, die blijkbaar een meisje even buiten uw terrein had mishandeld of aangerand. Ze noemden het een zaak voor de burgerlijke autoriteiten, die geheel buiten de rechtsbevoegdheid van het leger viel. De dienstdoende sergeant en de agent zijn hier even na middernacht nog geweest, maar hebben niets of niemand gevonden. Ik heb de zaak vanochtend gecontroleerd en toen gezien dat de draadomheining was beschadigd - en ik heb de conclusie getrokken dat er wellicht enig verband tussen beide dingen bestond.’ ‘De omheining beschadigd!’ viel ik hem in de rede. ‘Omheiningen om het terrein? Dat is onmogelijk.’ ‘Ik ben bang dat het inderdaad zo is, Cavell,’ zei Weybridge ernstig. ‘En de patrouillerende auto’s,’ protesteerde ik. ‘De honden, draden en de elektrische geleidingen. Hoe zit het daar dan mee?’ ‘U zult het zelf kunnen zien. De draden zijn doorgeknipt en dat is het enige wat ervan te zeggen valt.’ Weybridge was beslist niet zo rustig als hij oppervlakkig wel leek, lang niet. Ik zou er heel wat om hebben willen verwedden dat hij en ook Gregori doodsbang waren. in ieder geval,’ vervolgde inspecteur Wylie rustig, ‘heb ik aan de hoofdingang inlichtingen gevraagd. Daar heb ik kolonel Weybridge gesproken en hij heeft me gevraagd nasporingen te verrichten - op een heel discrete wijze - en te trachten dokter Baxter op te sporen.’ ‘Hebt u dat al gedaan?’ vroeg Hardanger aan Weybridge. Zijn stem klonk neutraal. ‘Kent u uw eigen lopende instructies niet? Alle nasporingen moeten worden verricht via het hoofd van uw eigen Veiligheidsdienst, of mijn kantoor te Londen!’ ‘Maar Clandon was dood en...’ ‘Grote God,’ Hardangers stem klonk als een zweepslag. ‘Dus nu weet inspecteur Wylie dat Clandon dood is. Of wist u het al inspecteur?’ ‘Nee meneer.’ ‘Dan weet u het nu. Aan hoeveel andere mensen hebt u het ook nog verteld, kolonel Weybridge?’ ‘Aan niemand anders.’ Zijn stem klonk strak, zijn gelaat was doodsbleek. ‘De hemel zij dank. Geloof nu maar niet dat ik de veiligheidsmaatregelen tot in het belachelijke wil doorzetten, kolonel, want het doet er niet toe wat u denkt of wat ik denk. Het enige wat er iets toe doet is wat een of twee mensen in Whitehall ervan vinden. Zij geven de bevelen en wij voeren ze uit. De instructies voor een noodtoestand als deze zijn volkomen duidelijk. Dan nemen wij de zaak geheel over. U blijft er helemaal buiten. Natuurlijk wens ik uw medewerking, maar die medewerking geschiedt op mijn voorwaarden.’ ‘De hoofdinspecteur bedoelt dus dat het gebruik van amateurdetectives niet wordt afgeraden, maar dat het absoluut verboden is,’ sprak Cliveden op zijn teentjes getrapt. ‘Daar ben ik dus ook bij Hardanger?’ ‘Wilt u mijn taak alstublieft niet moeilijker maken dan die al is, generaal?’ ‘Nee zeker niet. Maar als commandant vraag ik toch wel het recht om op de hoogte te worden gehouden van alle vorderingen en ook het recht aanwezig te zijn wanneer het laboratorium één in blok E geopend wordt.’ ‘Dat spreekt vanzelf,’ stemde Hardanger toe. ‘En wanneer gebeurt dit,’ vroeg Cliveden. ‘Het laboratorium bedoel ik.’ Hardanger keek mij aan. ‘Zijn de twaalf uur waar je het over had al voorbij?’ ‘Ik weet het niet precies,’ ‘Ik keek naar dokter Gregori. is het ventilatiesysteem in nummer één al in werking gesteld?’ ‘Nee, natuurlijk niet. Er is nog niemand bij geweest. We hebben alles precies gelaten zoals het was.’ ‘Als er dan iets omver gegooid zou zijn,’ vervolgde ik voorzichtig, ‘zou dan de oxydatie al geheel voltrokken zijn?’ ‘Dat betwijfel ik. De lucht is zo statisch.’ Ik wendde me tot Hardanger. ‘Alle laboratoria worden op een speciale wijze geventileerd door gefilterde lucht, die later in een gesloten ruimte in een speciale afdeling weer wordt gezuiverd. Ik wilde die zuiveringsinstallatie graag in werking stellen. Dan is het misschien met een uur in orde.’ Hardanger knikte. Gregori gaf, met donkere bezorgde ogen achter zijn dikke brillenglazen, telefonisch enkele instructies en vertrok toen met Cliveden en Weybridge. Hardanger wendde zich tot inspecteur Wylie. ‘En, inspecteur, het blijkt dus dat u over inlichtingen beschikt waarover u niet behoorde te beschikken. Ik neem aan dat het niet noodzakelijk is de gebruikelijke ernstige waarschuwingen tot u te richten?’ ‘Ik hou van mijn werk.’ Wylie glimlachte. ‘Oordeelt u niet al te hard over Weybridge, deze medici zijn niet in de eerste plaats op geheimhouding ingesteld. Hij heeft het goed bedoeld.’ ‘De paden van het recht - en dat ben ik dan - zijn stekelig en moeilijk voor allen die het goed bedoelen,’ sprak Hardanger moeizaam. ‘En wat is er nu met Baxter aan de hand?’ ‘Hij schijnt gisteravond om halfzeven te zijn vertrokken. Wat later dan gewoonlijk, zoals ik heb gehoord, en daardoor heeft hij de dienstbus naar Alfringham gemist.’ ‘Hij heeft wel voor vertrek getekend?’ vroeg ik. Iedere wetenschappelijk adviseur die Mordon verliet was verplicht een lijst van ‘vertrek’ te tekenen. ‘Ongetwijfeld. Hij moest toen wachten op de gewone bus, die om 18.48 uur de weg passeert. De chauffeur en de twee passagiers hebben bevestigd dat iemand die beantwoordt aan ons signalement we hebben natuurlijk geen namen genoemd - ingestapt is, maar de chauffeur heeft ook heel positief verklaard dat er niemand met een dergelijk signalement bij Alfringham Farm is uitgestapt. Daar woont dokter Baxter. Hij is dus helemaal mee doorgereden naar Alfringham, of naar Hardcaster, het eindpunt.’ ‘Hij is dus verdwenen.’ Hardanger knikte. Hij bekeek de stoere man met de rustige ogen met een schattende blik. ‘Zou u met ons willen samenwerken, Wylie?’ ‘Het zou weleens wat anders zijn, dan al die huistuin- en keukenkarweitjes,’ gaf Wylie toe. ‘Maar onze hoofdinspecteur en de commissaris zullen het toch ook goed moeten vinden.’ ‘Dat zal wel geregeld kunnen worden, denk ik. U zit op het bureau Alfringham, is het niet? Dan bel ik u daar wel.’ Wylie vertrok. Toen hij de deur opende, zagen we aan de andere kant een jonge officier staan, de hand al opgeheven om aan te kloppen. Hardanger knipoogde eens en zei: ‘Komt u binnen.’ ‘Goedemorgen meneer. Goedemorgen meneer Cavell.’ De blonde jongen zag er moe uit, maar zijn stem klonk helder en gespannen. ‘Wilkinson is mijn naam. Dienstdoend officier van de wacht van de afgelopen nacht. De kolonel zei dat u me wenste te spreken?’ ‘Buitengewoon attent van de kolonel. Hardanger, hoofdinspecteur Hardanger. Aangenaam kennis te maken Wilkinson. U hebt dus Clandon gevonden?’ ‘Perkins - korporaal van de wacht - heeft hem gevonden. Hij heeft me geroepen en ik heb hem wel gezien. Even maar. Toen heb ik blok E afgesloten en de kolonel gewaarschuwd en die heeft een en ander bevestigd.’ ‘Uitstekend gedaan,’ prees Hardanger. ‘Daar zullen we het later over hebben. U hebt geconstateerd dat het draad beschadigd is?’ ‘Jazeker, meneer. Toen... toen meneer Clandon weg was, heb ik de leiding genomen. We konden hem nergens vinden. Hij zal toen wel dood geweest zijn.’ ‘Precies. U hebt natuurlijk een onderzoek ingesteld naar die beschadiging?’ ‘Nee meneer.’ ‘Nee? Waarom niet? Dat was toch uw taak?’ ‘Nee meneer. Dat is werk voor een deskundige.’ Er kwam een vaag glimlachje op het bleke vermoeide gezicht. ‘Wij hanteren machinegeweren meneer en geen microscopen. Bovendien was het aardedonker, een aantal legerlaarzen zouden de aarde dermate hebben omwoeld dat er niet veel overgebleven zou zijn om te onderzoeken. Ik heb vier mannen op wacht gezet, op gelijke afstanden van de beschadiging, twee aan de binnenzijde en twee aan de buitenkant, met de instructie dat niemand toestemming zou krijgen de plek te naderen.’ ‘Ik had zoveel intelligentie beslist niet in het leger verwacht,’ sprak Hardanger op warme toon. ‘Dat was prachtig werk, jongeman.’ Het gelaat van Wilkinson vertoonde een zachte blos, toen hij zijn uiterste best deed niet te veel te tonen hoe blij hij was. ‘Hebt u nog meer gedaan?’ ‘Niets bijzonders, meneer. Ik heb een reservejeep - er zijn er gewoonlijk drie tegelijk op patrouille - langs de gehele omtrek, met een zoeklicht laten controleren of er nog ergens anders iets beschadigd was. Maar dat bleek niet het geval. Toen heb ik de mannen van de jeep, die zo’n wilde jacht op de aanrander gemaakt hadden, ondervraagd en ik heb hen gewaarschuwd dat ze de eerste de beste keer dat hun ridderlijkheid hun weer parten zou spelen, teruggezonden zouden worden naar hun regiment. Ze mogen hun jeeps niet verlaten, onder geen voorwaarde.’ ‘Denkt u dat die overval op dat meisje onderdeel van een plan was? Om iemand ongezien en handig naar binnen te spelen met een ijzerschaar?’ ‘Wat anders?’ ‘Inderdaad, wat anders,’ zuchtte Hardanger. ‘Hoeveel mensen werken er doorgaans in blok E?’ ‘Een vijfenvijftig tot zestig, meneer.’ ‘Doktoren?’ "t Is een gemengd gezelschap, er zijn doktoren, microbiologen, chemici, technici uit het leger en ook burgers. Ik weet er niet veel van. Er wordt van ons niet verwacht dat we vragen stellen.’ ‘Waar zijn deze mensen nu blok E afgesloten is?’ ‘In de eetzaal. Enkelen van hen wilden naar huis, toen E werd afgesloten, maar de kolonel - kolonel Weybridge - wilde geen toestemming tot hun vertrek geven.’ ‘Dat komt heel goed uit. Luitenant wilt u twee ordonnansen inschakelen. Een voor mij en een voor inspecteur Martin. Inspecteur Martin zou graag met ieder van de employés uit blok E afzonderlijk spreken. Treft u alstublieft de voorbereidingen. Wanneer er zich moeilijkheden voordoen dan bent u volkomen vrij om te zeggen dat u de volledige volmacht van generaal Cliveden hebt. Maar eerst wil ik graag dat u even met ons meegaat en dat u ons voorstelt aan de wacht bij het gat in de omheining. Vervolgens meldt u dan aan alle wachten, aan manschappen van de jeeps en de mannen die de honden hanteren dat ze over twintig minuten bij de receptie zijn. Degenen die voor middernacht dienst hadden, bedoel ik.’ Vijf minuten later bevonden Hardanger en ik ons bij de beschadigde plek in de omheining. De wacht had zich buiten gehoorsafstand teruggetrokken en ook Wilkinson was weggegaan. Het prikkeldraad van de buitenste omheining was gespannen tussen gebogen en versterkte massieve betonpalen, die eruitzagen als moderne lantaarnpalen. Het was ongeveer dertig keer heen en weer gespannen, met een afstand van een centimeter of vijftien tussen elke draad. De vierde en de vijfde draad van onderen af waren doorgesneden en de uiteinden waren met dik grijs garen weer aan elkaar geknoopt. Je moest behoorlijk scherpe ogen hebben om de beschadiging te constateren. Het had gedurende een dag of drie niet geregend en er waren geen voetsporen te zien. De grond was vochtig van de zware dauw van de vorige nacht. Degene die de draden had doorgesneden was vertrokken lang voor de dauw zich op de bodem had vastgezet. ‘Jouw ogen zijn jonger dan de mijne,’ zei Hardanger. is dit doorgezaagd of gesneden?’ ‘Geknipt. Met een schaar of met een tang. En kijk nu eens naar de hoek van de snede. Het is heel gering, maar het is te zien!’ Hardanger nam het uiteinde van een draad in zijn handen en tuurde ernaar. ‘Van links voor, naar rechts achter,’ mompelde hij. ‘Zo zou een linkshandige man de schaar of de tang hanteren om de grootste kracht te kunnen zetten.’ ‘Juist, een linkshandige,’ stemde ik toe. ‘Of een rechtshandige, die ons in de war zou willen brengen. We hebben hier dus te doen met iemand die óf linkshandig is óf heel slim, óf allebei.’ Hardanger keek me met enige afkeer aan en liep langzaam naar de tweede omheining. Geen voetstappen, geen enkel teken tussen de beide omheiningen. De binnenste omrastering was op drie plekken doorgeknipt. De dader had zich hier blijkbaar veiliger gevoeld in het bewustzijn vanaf de weg niet te kunnen worden gezien. Wat ons intrigeerde was de vraag hoe de man zich veilig gevoeld kon hebben voor de waakhonden die het terrein tussen de beide omheiningen bewaakten. Het prikkeldraad onder de overhellende tweede omheining was onbeschadigd. Degene die de inbraak had gepleegd was zo gelukkig geweest hier niet over te struikelen. Of hij had misschien de juiste plaatsing geweten. De dader leek mij bepaald niet iemand die veel van het geluk liet afhangen. De manier waarop hij door de elektrische draadversperring was heengekomen bewees dit. In tegenstelling met andere soortgelijke versperringen, waarvan alleen de bovenste draad onder stroom staat, en waarbij de andere draden door een verticale verbindingsdraad tot isolatoren worden gemaakt, stond elk draadje van deze omheining onder stroom. De alarmschei zou bij ieder contact van een van deze draadjes met de aarde overgaan, zowel als iemand ze aanraakte als wanneer ze doorgesneden werden. Dit was geen belemmering geweest voor onze vriend met de tang, blijkbaar een geïsoleerde. Hij had de draad doorgeknipt en toen de uiteinden aan de benedenste isolator van een paal bevestigd. Datzelfde had hij gedaan met een draad, die daarboven lag en toen had hij de onderste draden doorgeknipt en was onder de derde draad doorgekropen. ‘Bijzonder vindingrijk,’ vond Hardanger. ‘Je zou bijna zeggen dat hij over interne inlichtingen moet hebben beschikt, vind je niet?’ ‘Misschien is het iemand geweest, die van buitenaf met een bijzonder sterke verrekijker de constructie van de omheiningen heeft kunnen waarnemen. Vergeet u niet, dat de weg open staat voor het publiek. Misschien zijn de waarnemingen vanuit een auto gedaan. Onder bepaalde gunstige omstandigheden zou het misschien mogelijk zijn geweest de elektrische geleidingen in de zon te zien schitteren.’ ‘Misschien,’ zuchtte Hardanger. ‘Het geeft ook geen bliksem of we hier nog langer blijven staan kijken. Laten we maar teruggaan en met de ondervraging beginnen.’ Alle mannen die Hardanger wilde spreken waren in de receptiezaal verzameld. Ze zaten op de banken langs de muren en zagen er zenuwachtig en rusteloos uit. Sommigen keken slaperig, allen waren bang. Ik wist dat het Hardanger nog geen halve seconde zou kosten om hun mentale conditie te peilen en dienovereenkomstig te handelen. Dat deed hij dan ook. Hij ging achter de tafel zitten en bekeek van onder zijn borstelige wenkbrauwen het gezelschap, zijn lichtblauwe ogen stonden koel, doordringend en vijandig. Als acteur deed hij weinig voor inspecteur Martin onder. ‘Goed,’ zei hij plotseling. ‘De mannen uit de jeep die vannacht die wilde jacht gehouden hebben, laten we die dan maar eens eerst onder handen nemen.’ Drie mannen - een korporaal en twee soldaten - stonden langzaam op. Hardanger schonk allereerst zijn aandacht aan de korporaal. ‘Uw naam alstublieft?’ ‘Muirfield, inspecteur.’ ‘U had het commando over de mannen vannacht?’ ‘Ja inspecteur.’ ‘Vertelt U me eens wat er gebeurd is?’ ‘Ja, inspecteur. We hadden net de ringweg afgereden en waren gestopt bij de hoofdingang om te melden dat alles in orde was en toen waren we weer op weg gegaan. Het zal misschien kwart over elf geweest zijn, inspecteur.’ Hardanger fronste zijn wenkbrauwen. ‘Maakt u dan niet regelmatig uw rondgang, ik bedoel dat u per uur een bepaald aantal ritten maakt?’’Nee inspecteur. We hebben instructie dat we ons niet aan een bepaalde tijd mogen houden. Daar zou misbruik van gemaakt kunnen worden, net als een inbreker die de dienst van een agent bestudeert.’ Hij keek even naar mij. ‘We hebben die instructie het eerst gekregen van meneer Cavell. Dit is sinds zijn vertrek nog niet veranderd.’ ‘Juist. Gaat u verder.’ Hardanger werd ongeduldig. ‘Ongeveer tweehonderd meter voorbij de poort zagen we een meisje recht op de lichten afrennen. Ze zag er verwilderd uit met gescheurde kleren en verwarde haren. Ze schreeuwde en huilde half en stootte de vreemdste geluiden uit. Ik reed. Ik stopte de jeep, sprong eruit en de anderen kwamen achter me aan. Ik had natuurlijk order moeten geven dat ze bij de wagen moesten blijven, maar... ‘Ja, wat u gedaan zou moeten hebben doet er weinig toe. Vertelt u liever wat er gebeurd is.’ ‘Haar gezicht zat vol modder en haar mantel was gescheurd. Ik zei...’ ‘Had u haar weleens eerder gezien?’ ‘Nee inspecteur.’ ‘Zoudt u haar herkennen als u haar terugzag?’ Hij aarzelde, ik betwijfel het. Haar gezicht was ontoonbaar.’ ‘Praatte ze tegen u?’ ‘Ja inspecteur. Ze zei...’ ‘Herkende u haar stem? Heeft een van u haar stem herkend? Bent u daar heel zeker van?’ Drie mannen schudden plechtig het hoofd. Ze hadden haar stem niet herkend. ‘Goed,’ sprak Hardanger vermoeid. ‘Zij diste dus het oude verhaal op van het meisje dat in moeilijkheden verkeert. Op dit psychologisch juiste moment dook er iemand uit het duister op en rende weg. Jullie allemaal achter hem aan. Hebt u hem gezien?’ ‘Alleen een glimp, inspecteur. Een schaduw in de duisternis. Er was geen kans om iets duidelijk te herkennen.’ ‘Ik heb begrepen dat hij er met een auto vandoor is gegaan. Dat hebt u ook niet duidelijk gezien?’ ‘Jazeker, inspecteur. Het was geen auto. Het was een vrachtwagen. Een gesloten vrachtwagen, een Bedford.’ ‘Juist.’ Hardanger zweeg en staarde de man aan. ‘Een Bedford! Hoe kunt u dat in godsnaam weten. Het was toch zeker aardedonker?’ ‘Het was een Bedford,’ herhaalde Muirfield koppig, ‘ik ken de motor. Ik ben automonteur van mijn vak.’ ‘Hij kan gelijk hebben, hoofdinspecteur,’ kwam ik tussenbeide. ‘Een Bedford heeft een heel duidelijk en apart motorgeluid.’ ‘Ik ben zo terug.’ Hardanger stond op en men hoefde geen helderziende te zijn om te weten dat hij zich naar de eerste de beste telefoon spoedde. Hij keek naar mij, knikte in de richting van de wachtende soldaten en verdween. Ik zei nogal vriendelijk: ‘Wie heeft gisteravond in sectie één een der honden uitgelaten?’ De ruimte tussen de draadversperringen was in vier afdelingen verdeeld, die door houten hekken waren gescheiden, in sectie nummer één was de inbraak gepleegd. ‘U, Ferguson?’ Een donkere bonkige soldaat van ongeveer vijfentwintig jaar was opgestaan. Ferguson was het prototype van een beroepssoldaat, stoer, agressief en niet bijzonder slim. ‘Ja, dat was ik,’ zei hij. Er zat iets wreeds in zijn stem, niet erg, maar ik zou niet veel hoeven doen om dat erger te laten worden. ‘Waar was u gisteravond om kwart over elf?’ ‘In nummer één. Met Rollo. Dat is mijn hond.’ ‘Hebt u kennis genomen van het voorval dat korporaal Muirfield zojuist heeft beschreven?’ ‘Natuurlijk.’ ‘Dat is leugen nummer één, Ferguson. Nog een leugen en je wordt voor de dag om is naar je regiment teruggestuurd.’ ‘Ik lieg niet.’ Plotseling was zijn gezicht heel lelijk. ‘En u kunt niet zo tegen me praten meneer Cavell. U kunt mij niet meer bedreigen. Geloof nu maar niet dat wij allemaal niet weten dat u hier de zak gekregen hebt.’ Ik wendde me tot een ordonnans. ‘Vraag kolonel Weybridge hier te komen. Onmiddellijk alsjeblieft.’ De ordonnans wendde zich om om te gaan, maar een grote sergeant rees overeind en hield hem tegen. ‘Dat is niet nodig, meneer. Ferguson is gek. Het moet toch eens uitkomen. Hij zat in de centrale te roken en een kop chocola te drinken met de wacht aan de poort. Ik had dienst. Ik heb hem helemaal niet gezien, maar ik wist het wel en ik maakte me er geen zorgen over. Ferguson had Rollo alleen achtergelaten in nummer één - en die hond vermoordt iedereen die hij tegenkomt. Dat zit wel safe.’ Dat blijkt dan toch van niet. Je hebt dit al een heel tijdje zo gedaan is het niet, Ferguson?’ ‘Nee,’ snauwde hij dwars. ‘Gisteravond voor het eerst...’’Als er nog een lagere rang bestond dan gewoon soldaat, zou je dat tot je dood toe blijven.’ zei ik vermoeid. ‘Gebruik dat stumperige beetje verstand dat je hebt. Denk je nou dat degene die daar gisteren met zijn schaar klaarstond dat had durven doen als hij niet zeker geweten had dat jij op die bepaalde tijd geen patrouille zou lopen. Waarschijnlijk ben je als meneer Clandon zijn avondbezoek aan de hoofdwacht gedaan had, altijd om elf uur naar binnen gegaan om je sigaretje te roken en je chocola te drinken, is het niet?’ Hij bleef in koppig stilzwijgen naar de grond staren, totdat de sergeant op scherpe toon zei: ‘In godsnaam Fergie, gebruik toch je verstand. Iedereen weet het toch.’ Weer stilte, maar dit keer kwam er een zwijgende, verslagen knik. ‘Dat is tenminste iets. Als je daar naar toe ging, dan liet je dus je hond Rollo achter?’ ‘Ja meneer.’ Ferguson had zijn koppige verdediging opgegeven. ‘Wat is dat voor een hond?’ ‘Hij bijt iedereen die in zijn buurt komt de strot af, tot aan de generaal toe,’ zei Ferguson voldaan. ‘Behalve mij natuurlijk.’ ‘Maar gisteravond heeft hij dan toch geen strotten afgebeten,’ merkte ik op. ik vraag me af waarom niet?’ ‘Hij zal hem toch wel te pakken gehad hebben,’ meende Ferguson. ‘Wat bedoel je daarmee? Heb je hem bekeken voor je hem gisteravond in zijn kennel liet?’ ‘Bekeken? Natuurlijk niet. Waarom zou ik? Toen we de beschadiging in de buitenste omheining opmerkten hebben we direct gedacht: wie dat gedaan heeft, heeft zeker Rollo in de gaten gekregen en is er vandoor gegaan. Dat zou ik tenminste wel gedaan hebben. Ik...’ ‘Haal die hond eens hier,’ beval ik. ‘Maar doe hem in godsnaam eerst een muilkorf voor.’ Hij verdween en terwijl hij weg was kwam Hardanger terug. Ik vertelde hem wat ik te weten gekomen was en dat ik de hond liet halen. Hardanger vroeg: ‘Wat verwacht je daarvan? Een doek met chloroform laat geen sporen na. Misschien hebben ze wel een klein pijltje met een verdovend middel erin naar hem gegooid. Dan zou je alleen een speldenprik overhouden.’ ‘Na wat ik van dit schoothondje heb gehoord zou ik voor alle kroonjuwelen op de wereld nog geen doek met chloroform tegen zijn neus willen houden. En wat de vreemde verdovende middelen betreft, ik zou geen sterveling kunnen bedenken die zou weten hoe hij dit monster op een dergelijke manier zou moeten benaderen. Bovendien lijkt het me een praktische onmogelijkheid om met succes een dergelijk wapen te gebruiken tegen een dikke, zich snel voortbewegende vacht. Onze vriend van vannacht gaat niet met dergelijke wisselvallige methoden te werk, die houdt het zekere voor het onzekere.’ Binnen tien minuten was Ferguson terug, hevig worstelend met een soort wolfshond, die als een wilde om zich heen beet naar iedereen die in zijn buurt kwam. Rollo had een muilkorf voor, maar dat stelde me toch niet erg gerust. Ik hoefde absoluut niet overtuigd te worden van de waarheid van de uitspraak van de sergeant dat deze hond levensgevaarlijk was. ‘Stelt die hond zich altijd zo aan?’ vroeg ik. ‘Gewoonlijk niet.’ Ferguson zelf zat er ook mee in. ‘Eigenlijk nooit. Hij gedraagt zich altijd zeer correct als ik hem maar aan de riem hou - als ik hem los laat vliegt hij op de eerste de beste af, het doet er niet toe wie het is. Vanmiddag is ie zelfs op mij afgevlogen - het ging wel niet van ganser harte, maar het was toch lelijk bedoeld.’ Het kostte niet veel tijd om de oorzaak van Rollo’s geïrriteerdheid te ontdekken. Blijkbaar had de hond heel veel pijn aan zijn kop. de huid van zijn voorhoofd was even boven zijn ogen opgezwollen en sterk geïrriteerd en er waren vier mannen voor nodig om de hond in bedwang Ie houden toen ik de plek met mijn vingers aftastte. We draaiden hem op zijn rug en toen ik de dikke vacht aan zijn keel van elkaar deed, vond ik daar wat ik zocht - twee driehoekige scherpe sneden, heel diep en bloederig, ongeveer een centimeter of zeven van elkaar verwijderd. ‘Je moest deze vriend maar een paar dagen ziekteverlof geven,’ zei ik tegen Ferguson, ‘en desinfecteer vooral die wonden in zijn hals. Ik wens je veel succes bij de behandeling. Je kunt hem nu wel meenemen.’ ‘Geen chloroform en geen vergiftige pijltjes,’ gaf Hardanger toe, toen we alleen waren. ‘Die wonden - die zijn zeker van het draad, hè?’ ‘Waar anders van. Ze zitten ook juist op de goeie afstand van elkaar. De man heeft zijn voorarm natuurlijk beschermd en die tussen een paar draden van het prikkeldraad door gestoken en Rollo heeft er naar gebeten. Die honden blaffen nooit - daar zijn ze op getraind. Zo gauw de hond vastbijt, trekken ze hem naar beneden in het prikkeldraad, dan kan hij zich niet meer losmaken of hij moet zijn keel eruit scheuren, daarna hebben ze hem een mep gegeven met een zwaar en hard voorwerp. Het is zo eenvoudig en zo oud als de weg naar Rome, bijzonder doeltreffend. Wie die vent ook geweest is, hij was vast en zeker niet gek "In ieder geval is hij slimmer dan Rollo,’ zuchtte Hardanger misnoegd.