5

 

Ik reed naar Hailem Woods met Mary in een vreemd stilzwijgen gehuld naast me. Gedurende het diner had ik haar de gehele geschiedenis verteld - de hele geschiedenis. Ik had haar nooit eerder bang gezien, maar dat was ze nu. Heel erg. Twee angstige mensen in een auto. We kwamen om ongeveer kwart voor acht bij de woning van Chessingham. Het was een ouderwets stenen geval met een plat dak, hoge smalle ramen en een stenen stoep van een aantal treden leidde naar de voordeur over een soort grachtachtig loopgraafje, waardoor licht verschaft werd aan het souterrain. De koude avondwind deed de hoge bomen, die het huis aan alle vier de zijden omringden, zuchten en het was begonnen hard te regenen. Het waren een plaats en een avond geheel in overeenstemming met onze gemoedstoestand. Chessingham had de auto gehoord en kwam ons boven aan de trap tegemoet. Hij zag er bleek en gespannen uit, maar dat was niets bijzonders, iedereen die op de een of andere wijze iets te maken had met blok E had alle reden er bleek en gespannen uit te zien. ‘Cavell,’ zei hij. Hij stak zijn hand niet uit doch opende de deur wijd en deed een stap opzij om ons binnen te laten, ik hoorde dat u in Mordon was, maar ik had u hier toch niet verwacht. Ik meende dat ze mij vandaag al genoeg vragen gesteld hadden.’ ‘Dit is geen ambtelijk bezoek,’ stelde ik hem gerust. ‘Mag ik je mijn vrouw voorstellen, Chessingham. Als ik mijn vrouw meeneem dan laat ik de handboeien thuis.’ Het was niet plezierig. Hij gaf Mary met duidelijke tegenzin een hand en ging ons voor naar een ouderwetse zitkamer waar zwaar meubilair in de Tudor-stijl stond, fluwelen gordijnen hingen van de zoldering tot op de grond neer en er brandde een vuur in de reusachtige open haard. Er zaten twee mensen in hoge leunstoelen bij het haardvuur. De een was een knap jong meisje van een jaar of negentien, twintig; slank, met bruin haar en bruine ogen, net als Chessingham zelf. Het was zijn zuster. De andere vrouw was blijkbaar zijn moeder, maar ze was veel ouder dan ik me zijn moeder had voorgesteld. Bij een nadere beschouwing zag men duidelijk dat ze nog niet zo oud was, ze zag er alleen maar oud uit. Haar haar was wit, haar ogen hadden die vreemde glans die men soms waarneemt bij oude mensen, die aan het einde van hun weg gekomen zijn en de handen die in haar schoot rustten waren heel mager en gerimpeld en vol met dikke blauwe aderen. Het was geen oude vrouw; het was een zieke vrouw, een heel zieke vrouw, veel te vroeg oud. Maar ze zat heel rechtop en er lag een glimlach van verwelkoming op haar mager, voornaam gelaat. ‘De heer en mevrouw Cavell,’ zei Chessingham. ‘U hebt mij wel over Cavell horen spreken, moeder. Mag ik u voorstellen, mijn moeder, mijn zuster Stella.’ ‘Hoe maakt u het?’ Mevrouw Chessingham had die zekere, directe stem, zonder enige aanstellerij, die goed gepast zou hebben bij een Victoriaanse salon en een huis vol bedienden. Ze keek scherp naar Mary. ‘Mijn ogen zijn niet meer zo goed als vroeger, maar mijn hemel wat bent u mooi. Komt u eens naast me zitten. Hoe hebt u dit in ‘s hemelsnaam voor elkaar gekregen, meneer Cavell?’ ‘Ik denk dat ze me per vergissing voor iemand anders aangezien heeft,’ zei ik. ‘Die dingen gebeuren,’ zei mevrouw Chessingham op afgemeten toon. Niettegenstaande haar ouderdom konden haar ogen nog ondeugend twinkelen. Ze vervolgde: ‘Wat is dat verschrikkelijk wat er vandaag op Mordon is gebeurd, meneer Cavell. Verschrikkelijk. Ik heb er al alles van gehoord.’ Even zweeg ze, weer dat halve glimlachje. ik hoop niet dat u Eric nu al zult meenemen naar de gevangenis, meneer Cavell. Hij heeft nog niet gegeten. Die opwinding, begrijpt u.’ ‘Het enige verband tussen uw zoon en deze zaak, mevrouw Chessingham, is dat hij ongelukkigerwijze in laboratorium nummer één werkt. Onze enige belangstelling voor hem ligt in een absolute en uiteindelijke uitsluiting van iedere verdenking van hem. Elke verkleining van ons arbeidsveld betekent winst.’ ‘Hij hoeft nergens van uitgesloten te worden,’ sprak mevrouw Chessingham op vrij ruwe toon. ‘Eric heeft hier niets mee te maken. De gedachte alleen al is belachelijk.’ ‘Natuurlijk. U weet dat ik dit ook weet, maar hoofdinspecteur Hardanger, die met het onderzoek belast is, weet dat niet. Alle verklaringen moeten worden gecontroleerd en het doet niet ter zake of deze controle onnodig is. Ik had de grootste moeite de hoofdinspecteur over te halen mij hierheen te laten gaan in plaats van een van zijn functionarissen.’ Ik zag hoe Mary’s ogen zich even verwijdden, maar ze herstelde zich snel. ‘En waarom hebt u dat dan gedaan, meneer Cavell?’ Ik begon medelijden te krijgen met de jonge Chessingham, hij moest zich wel dwaas en kinderachtig voelen nu zijn moeder op deze wijze de leiding nam. ‘Omdat ik uw zoon ken. de politic kent hem niet. Dat bespaart hem vijfenzeventig procent van de ondervraging. De detectives van de Speciale Dienst kunnen in een geval als dit vele onbescheiden en onnodige vragen stellen.’ ‘Daar twijfel ik niet aan! Ook twijfel ik er niet aan dat u even meedogenloos kunt zijn als iedere man als de gelegenheid zich voordoet. Maar ik weet ook dat u het in dit geval niet zult zijn.’ Ze zuchtte en bewoog haar handen over de armleuningen van haar stoel, ik hoop dat u mij zult willen excuseren. Ik ben een oude vrouw, ik voel me niet zo goed en ik heb daarom enkele voorrechten - een diner op bed is er een van.’ Ze wendde zich om en glimlachte tegen Mary. ik zou nog graag een poosje met je praten, mijn kind. Ik krijg zo weinig bezoek - ik ben er altijd erg blij mee. Zou je me die akelige trap op willen helpen, terwijl Stella voor het diner zorgt?’ Toen we alleen waren sprak Chessingham: ik moet me verontschuldigen voor mijn moeder. Ze heeft de neiging...’ ‘Ik vind haar een prachtvrouw. Je hoeft je niet te verontschuldigen.’ Zijn gelaat verhelderde zich wat bij deze woorden. ‘Nu je verklaring. Je hebt gezegd dat je de hele avond thuis bent geweest. Ie moeder en zuster zullen dit ongetwijfeld onder ede willen bevestigen?’ ‘Natuurlijk.’ Hij glimlachte. ‘Ze zouden die eed toch willen doen of ik nu thuis was geweest of niet.’’Nu ik ze gezien heb zou het me verwonderen als ze dat niet zouden doen. Ik knikte. ‘Je moeder zou alles kunnen zeggen en ze zou geloofd worden. Je zuster niet. Zij is jong en onervaren en elke competente politieman zou haar binnen vijf minuten gebroken hebben. Als je op de een of andere wijze met deze kwestie iets te maken gehad hebt, dan weet je ook wel dat dit gebeuren zou en je verhaal moet wel waar zijn. Kunnen ze zweren op de hele avond, kwart over elf bijvoorbeeld?’ ‘Nee.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Stella is ongeveer om half- elf naar bed gegaan. Daarna ben ik nog een paar uur op het dak geweest.’    ‘In het observatorium? Daar heb ik over horen spreken. Kan niemand bewijzen dat je daar was?’ ‘Nee.’ Hij fronste weer en dacht na. ‘Doet het er veel toe? Ik heb zelfs geen fiets en op dat uur van de avond is er geen openbaar vervoermiddel meer. Als ik hier om halfelf nog was dan kan ik onmogelijk om kwart over elf in Mordon zijn geweest. Het is ongeveer acht kilometer hier vandaan.’ ‘Weet je hoe de misdaad werd uitgevoerd?’ vroeg ik. ik bedoel, heb je het gehoord? Iemand maakte een schijnmanoeuvre en iemand anders heeft de omheining doorgesneden. de man die het spoor heeft afgeleid maakte zich uit de voeten in een Bedford die uit Alfringham werd gestolen.’ ‘Ik had al zo iets gehoord. De politie was niet erg mededeelzaam, maar geruchten verspreiden zich altijd.’ ‘Wist je dat de wagen op nog geen honderd meter van je huis gevonden is?’ ‘Honderd meter?’ Hij scheen eerlijk verrast en staarde toen somber in het haardvuur. ‘Dat is wel heel erg, is het niet?’ ‘Vind je?’ Hij dacht even na en grinnikte, ‘Ik ben niet zo stom als u denkt. Dat is juist goed. Als ik die vrachtwagen had bestuurd dan zou ik hem eerst in Alfringham moeten zijn gaan halen - nadat ik pas om halfelf hier vandaan had kunnen gaan. Als ik dus de bestuurder zou zijn geweest dan kon ik zeker niet naar Mordon zijn gegaan - dan zou ik ermee weggegaan zijn. Ten derde zou ik toch niet zo stom zijn geweest om het ding praktisch voor mijn huisdeur te parkeren. Ten vierde kan ik niet rijden.’ ‘Dat is dan wel afdoende,’ gaf ik toe. ‘Ik kan het zelfs nog afdoender maken,’ zei hij opgewonden. ‘Kom maar mee naar het observatorium.’ We gingen de trap op. We passeerden een deur op de eerste verdieping en ik hoorde onderdrukt stemmengemompel. Mevrouw Chessingham en Mary praatten met elkaar. Via een touwladder bereikten we een vierkante hut die midden op het platte dak was gebouwd. Aan een zijde had de hut een ingang die bedekt was door een overhangend gordijn. Aan het andere einde stond een verrassend grote reflectortelescoop opgesteld. ‘Dit is mijn enige hobby,’ legde Chessingham uit. de spanning op zijn gelaat was nu weg en had plaats gemaakt voor de gretige opgewondenheid van de enthousiasteling. ‘Ik ben lid van de Britse Astronomische Vereniging, Sectie Jupiter, en ik ben regelmatig medewerker van een paar astronomische tijdschriften - sommige daarvan hangen geheel af van het werk van amateurs, zoals ik - en ik kan u vertellen dat er niets minder amateuristisch is dan een amateur-astronoom die het eerlijk te pakken heeft. Ik lag niet in bed voor vanochtend twee uur - ik heb een serie foto’s voor het "Astronomisch Maandblad" gemaakt van de rode vlek op Jupiter en de satelliet Io, die zijn eigen schaduw verbreekt.’ Hij glimlachte nu breed van opluchting. ‘Hier is de brief waarin ze me de opdracht geven - ze waren ook al heel blij met andere spullen die ik ze heb gestuurd.’ Ik keek eens even in de brief. Die was natuurlijk wel echt. ik heb een serie van zes foto’s gemaakt. Schitterende resultaten, al zeg ik het zelf. Hier, ik zal ze u laten zien.’ Hij verdween ‘achter het gordijn waarvan ik aannam dat het de ingang van zijn donkere kamer was en verscheen weer met een aantal duidelijk zeer nieuwe foto’s. Ik nam ze van hem aan. Ik vond ze verschrikkelijk, het waren alleen maar grijze vlekken en strepen tegen een wazige achtergrond. ‘Niet slecht, hè?’ ‘Niet slecht.’ Ik zweeg even en vroeg toen plotseling: ‘Zou iemand uit deze foto’s kunnen aflezen hoe laat ze genomen zijn?’ ‘Daarom heb ik u mee naar boven genomen. Als u deze plaatjes meeneemt naar het observatorium in Greenwich dan berekenen ze de precieze lengte- en breedteligging van dit huis en dan zeggen ze u tot op dertig seconden wanneer elk van deze foto’s genomen is. Neemt u ze maar mee.’ ‘Nee, dank je.’ Ik overhandigde hem de foto’s weer en ik glimlachte tegen hem. ik weet altijd precies wanneer ik weer te veel tijd heb verspild en ik heb nu al veel te veel tijd verspild. Stuur ze maar naar het "Astronomisch Maandblad", met mijn beste wensen.’ Beneden vonden we Mary en Stella in gesprek bij de haard. Een paar beleefdheden, een vriendelijke weigering van een drankje en we waren weer weg. Toen we weer in de auto zaten, zette ik het kacheltje zo warm mogelijk, maar het leek geen enkel verschil Ir maken. Waarschijnlijk was er helemaal geen kacheltje. Het was koud en regende hard. Ik hoopte dat de regen wat zou kalmeren. Ik vroeg aan Mary: ‘Wat ben je te weten gekomen?’ Ik vind dit iets verschrikkelijks,’ zei ze heftig, ik haat het. Dit stiekeme besluipen van de mensen. De leugens - de leugens tegen een vriendelijke oude dame als die mevrouw Chessingham. En tegen dat aardige meisje. En dan te bedenken dat ik al die jaren voor de hoofdinspecteur heb gewerkt en dat het nooit bij me opgekomen is...’ ‘Dat weet ik wel,’ gaf ik toe. ‘Maar je moet vuur met vuur bestrijden. Denk nu eens aan die dubbele moord. Denk aan de man met het satanskruid in zijn zak. Denk aan...’ ‘Het spijt me. Het spijt me werkelijk heel erg. Het komt alleen maar omdat ik bang ben om... och het doet er ook niet toe. Ik ben niet veel te weten gekomen. Ze hebben een dienstbode - daarom was het eten zo snel klaar nadat Stella opgestaan was. Stella woont thuis - haar broer staat daarop, hij staat erop dat ze al haar tijd aan de verzorging van haar moeder besteedt. Haar moeder is werkelijk nogal ernstig ziek heb ik van Stella gehoord. Ze kan eigenlijk ieder moment sterven - alhoewel haar dokter haar gezegd heeft dat een verhuizing naar een warmer klimaat, bijvoorbeeld Griekenland of Spanje, haar levensduur tien jaar zou verlengen. Het is de een of andere gevaarlijke combinatie van astma en een hartkwaal. Maar haar moeder wil niet weg, ze zegt dat ze liever in Wiltshire wil sterven dan vegeteren in Alicante. Zo iets was het wel. Ik ben bang dat dit alles is.’ Het was voldoende, het was meer dan voldoende. Ik bleef zwijgend zitten en dacht erover dat de chirurgen die me een nieuwe voet wilden geven misschien toch wel gelijk hadden, toen Mary plotseling vroeg: ‘En jij? Ben jij iets te weten gekomen?’ Ik vertelde haar wat er gebeurd was. Ten slotte zei ze: ik hoorde je tegen de hoofdinspecteur zeggen dat je Chessingham eigenlijk uitsluitend wilde spreken omdat je van hem iets te weten wilde komen over dokter Hartnell. Is dat gelukt?’ ‘Nee. Ik heb hem er zelfs niet naar gevraagd.’ ‘Je hebt zelfs niet... waarom in ‘s hemelsnaam niet?’ Toen vertelde ik haar waarom niet.

*** 

Dokter Hartnell en zijn vrouw - ze hadden geen kinderen - waren thuis. Beiden kenden ze Mary - we hadden elkaar eens ontmoet bij gemeenschappelijke vrienden in de korte periode dat ik met Mary in Mordon had gewoond maar ze beschouwden ons bezoek nu kennelijk niet als een beleefdheidsvisite. Iedereen die ik sprak was zenuwachtig en nam een verdedigende houding aan. Ik nam het hen niet kwalijk. Ik zou ook zenuwachtig geweest zijn als ik had gedacht dat iemand probeerde me een paar moorden in mijn schoenen te schuiven. Ik overwoog dat mijn bezoek slechts een formaliteit was en dat ik hun een zeer onplezierige ervaring bespaarde door zelf te komen in plaats van de ondervraging door Hardangers mensen te laten geschieden. Hun activiteiten in de vooravond interesseerden me niet. Ik ondervroeg hen inzake het latere gedeelte en ze vertelden me alles. Om halftien, vertelden ze, waren ze naar een televisieuitzending gaan kijken - ‘De Gouden Cavaliers’, een televisiebewerking van een zeer succesvol toneelstuk dat juist een lange tijd in Londen gegaan was. ‘Hebt u het gezien?’ viel Mary in de rede. ik ook. Pierre was gisteravond uit met een zakenrelatie en ik heb de tv aangezet. Ik vond het prachtig.’ Gedurende enkele minuten bespraken ze het stuk. Ik wist dat Mary het gezien had en ik wist ook dat zij wilde nagaan of zij het werkelijk gezien hadden. Dit leed geen enkele twijfel. Na enige tijd vroeg ik: ‘Hoe laat was het afgelopen?’ ‘Ongeveer om elf uur.’ ‘En wat hebt u toen gedaan?’ ‘Toen hebben we nog even iets gegeten en daarna zijn we naar bed gegaan,’ zei Hartnell. ‘Ongeveer om halftwaalf?’ ‘Op zijn allerlaatst.’ ‘Dit is meer dan voldoende.’ Ik hoorde Mary haar keel schrapen en keek eens even terloops haar richting uit. Haar gekruiste vingers lagen met een licht gebaar in haar schoot. Ik wist wat dit betekende: Hartnell loog. Ik kon het niet begrijpen, maar ik had een onbeperkt vertrouwen in haar oordeel. Ik keek op de klok. Ik had gevraagd om halfnegen te bellen, dat was het nu precies. Inspecteur Wylie was op tijd. de telefoon ging, Hartnell nam het gesprek aan en reikte me toen de hoorn over. ‘liet is voor u, meneer Cavell. Ik geloof de politie.’ Ik sprak en hield de hoorn opzettelijk een eindje van mijn hoofd verwijderd. Wylie had van nature al een vér dragend geluid en ik had hem nog eens op het hart gedrukt vooral luid en zeer duidelijk Ie spreken. Dat deed hij dan ook. Hij zei: ‘Bent u daar, Cavell? U had me gezegd dat u van plan was er heen te gaan, dus heb ik liet maar gewaagd. Dit is heel dringend. Er zijn moeilijkheden in Hailem Junction. Waarschijnlijk regelrecht in verband met de kwestie Mordon, als ik het tenminste niet mis heb. Bijzonder onaangename geschiedenis. Kunt u onmiddellijk hier heen komen?’ Zo gauw mogelijk. Waar is dat, Hailem Junction?’ Ongeveer een kleine kilometer bij u vandaan. Aan het einde van de laan slaat u rechtsaf en dan gaat u langs De Groene Man. Even daar voorbij is het.’ Ik hing de hoorn op het toestel en aarzelde. ‘Dat was inspecteur Wylie, er schijnen moeilijkheden in Hailem Junction te zijn. Ik zou willen vragen of Mary hier een paar minuten zou kunnen blijven. de inspecteur zei dat de kwestie bijzonder onaangenaam was.’ ‘Natuurlijk.’ Nu zijn alibi geaccepteerd was werd dokter Hartnell bijna joviaal. ‘We zullen goed op haar passen, beste kerel.’ Ik parkeerde de wagen een paar honderd meter verderop in de laan, nam mijn zaklantaarn uit het handschoenenvakje en ging terug naar Hartnells huis. Een vlugge blik door het hel verlichte raam overtuigde me ervan dat ik van die zijde niets te vrezen had. Hartnell schonk een drankje in en ze schenen alle drie geanimeerd te praten, zoals mensen dit doen als ze van een spanning verlost zijn. Ik wist dat ik er volkomen op kon rekenen dat Mary hen gedurende onbepaalde tijd aan de praat zou houden. Ik merkte op dat mevrouw Hartnell nog steeds in dezelfde stoel zat als waarin ze bij onze aankomst gezeten had. Misschien had ze last van haar benen — elastieken kousen zijn niet altijd zo onzichtbaar als sommige fabrikanten wel graag suggereren. De garage was afgesloten met een zwaar hangslot, maar de meestersmid die er verantwoordelijk voor kon worden gesteld dat ik en met mij een aantal anderen in het nu verre verleden iets van dit vak geleerd hadden zou erom hebben gelachen. Ik lachte er niet om, ik was geen meestersmid, maar toch kreeg ik het binnen twee minuten open. Ik had me nauwelijks geschramd. Hartnells slecht geadviseerde duik in de effectenhandel had hem op een zeker ogenblik genoodzaakt zijn auto te verkopen en nu bestond zijn enige middel van vervoer uit een Vespa-scooter, hoewel ik wist dat hij de bus gebruikte om naar Mordon te komen. de scooter verkeerde in een goede conditie en zag eruit alsof hij net was schoongemaakt. Maar ik was niet geïnteresseerd in de schone gedeelten, juist de vuile plekken trokken mijn belangstelling! Ik bekeek de machine grondig, schaapte ten slotte wat opgedroogde modder van het voorste spatbord af en deed dit in een plastic doos die ik afsloot. Ik besteedde nog een minuut of twee aan het onderzoek van de garage en ging toen weg. Een vlugge controle van de zitkamer toonde aan dat de drie nog om de haard zaten te praten en te drinken. Ik ging naar de schuur achter de garage. Weer een hangslot. Waar ik nu was, was ik vanuit het huis volkomen onzichtbaar; daarom bekeek ik het slot heel grondig. Daarna ging ik naar binnen. de schuur was niet veel groter dan acht bij zes meter en het kostte me maar tien seconden voor ik gevonden had wat ik zocht. Er was geen enkele poging gedaan om iets te verbergen. Ik gebruikte nog een paar plastic dozen, sloot de deur achter me en ging weer terug naar de wagen. Even daarna parkeerde ik de auto in de oprijlaan van Hartnell. Hartnell zelf deed de deur open. ‘Daar hebt u niet lang over gedaan, Cavell,’ zei hij vrolijk toen hij me voorging naar de salon. ‘Wat was...’ zijn glimlach verdween toen hij mijn gezicht zag. ‘Wat is er - is er iets mis?’ ‘Ik ben bang van wel,’ zei ik koel. ‘Er is iets heel erg mis. U verkeert in grote moeilijkheden, dokter Hartnell. Ik ben bang dat het zeer grote moeilijkheden zijn. Wilt u me er iets naders over vertellen?’ ‘Moeilijkheden?’ Zijn gelaatsspieren spanden zich, maar er kwam ook iets van vrees in zijn blik. ‘Waar praat je in godsnaam over, Cavell?’ ‘Kom er maar mee voor den dag,’ zei ik. ik hecht nog wel enige waarde aan mijn tijd, al doet u dit niet aan de uwe. En omdat ik weiger mijn tijd te verspillen ga ik ook niet naar beleefdheidstermen zoeken om me verstaanbaar te maken. Om kort te zijn en om het ronduit te zeggen, Hartnell, je bent een enorme leugenaar.’ ‘Nu ga je toch te ver, Cavell.’ Hij was doodsbleek en stond met gebalde vuisten duidelijk te overwegen op me af te vliegen, wat een vrij hopeloze zaak zou zijn voor iemand die veertig pond lichter was dan ik. ‘Die toon neem ik van geen sterveling.’ ‘Je wilt zeker je tv weer aanzetten om de verkeerde stukken te zien. Dan moet je je maar voor de rechter-commissaris verantwoorden, dan kun je je vast een beetje oefenen. Als jij gisteravond "De Gouden Cavaliers" voor de tv gezien hebt, dan heb je je toestel zeker voorop het stuur van de scooter gehad. De agent die je gisteravond laat door Hailem zag rijden heeft je tv-toestel niet genoemd.’ ‘Ik geef je de verzekering, Cavell, ik heb niet het flauwste idee...’ ‘Je maakt me doodziek,’ zei ik vol afkeer. ‘Leugens kan ik vergeven, maar stommiteit bij een man van jouw kaliber, nee.’ Ik keek naar Mary. ‘Over dit stuk "De Gouden Cavaliers"?’ Ze haalde onbehaaglijk haar schouders op. ‘Gisteravond hadden alle tv-zenders in heel Zuid-Engeland te kampen met storing. De uitzending werd drie keer onderbroken en was niet afgelopen voor tien voor half een.’ Me hebt zeker een bijzonder tv-toestel,’ zei ik tegen Hartnell. Ik liep naar de krantenbak en nam er het programmablad uit, maar voor ik die kon openen, zei Hartnells vrouw met trillende stem: ‘Doet u geen moeite, meneer Cavell. Het stuk van gisteren was een herhaling van zondagmiddag. Wij hebben het stuk zondag gezien.’ Ze keerde zich tot haar man. ‘Verte! het nu maar, Roger. Je maakt het voor jezelf alleen maar erger.’ Hartnell keek haar doodongelukkig aan, keerde zich om, liet zich in een stoel glijden en dronk zijn glas in enkele teugen leeg. Hij bood mij niets aan, maar ik voegde dit gebrek aan gastvrijheid niet toe aan zijn waslijst van fouten; misschien was het niet de juiste tijd. Hij sprak: ik was gisteravond weg. Ik ben hier om halfelf precies weggegaan. Ik had een telefoontje gekregen van iemand die me vroeg hem in Alfringham te ontmoeten.’ ‘Wie was dat?’ ‘Dat doet er niet toe. Ik heb hem niet gesproken - hij was er niet toen ik op de afgesproken plaats arriveerde.’ ‘Het was toch niet onze goede oude vriend Tuffnell, van Tuffnell en Hanbury, rechtskundig adviseurs?’ Hij staarde me aan. ‘Tuffnell - hoe kent u Tuffnell?’ ‘De oude advocatenfirma Tuffnell en Hanbury is bekend bij de politic van zeker twaalf graafschappen. Ze noemen zich "rechtskundig adviseurs". Iedereen kan zich "rechtskundig adviseur" noemen. Daar valt niets aan te doen en de bonafide advocaten kunnen dan ook niets tegen hen ondernemen. Tuffells enige rechtskennis spruit voort uit de veelvuldige gelegenheden waarin hij voor het Gerechtshof wordt gedaagd, gewoonlijk wegens aanklachten van afpersing en corruptie. Het is een van de grootste geldschieters- firma’s van het land en waarschijnlijk de meest meedogenloze.’ ‘Maar hoe - hoe kon u raden...’ ‘Ik heb Tuffnell niet geraden. Ik was er zeker van. Alleen iemand die een bijzonder grote macht over u heeft kon u op dat uur van de nacht naar buiten krijgen en Tuffnell heeft die macht. Hij heeft niet alleen een hypotheek op uw huis maar ook nog een schuldbekentenis van u van vijfhonderd pond.’ ‘Wie heeft u dat verteld?’ fluisterde Hartnell. ‘Niemand. Dat heb ik zelf ontdekt. U gelooft toch niet dat u een werkkring kunt hebben in het laboratorium dat het strengste veiligheidssysteem van heel Engeland bezit, zonder dat we alles van u weten. Wij weten meer over uw eigen verleden dan uzelf. Dat is de letterlijke waarheid. Het was Tuffnell, is het niet?’ Hartnell knikte. ‘Hij zei dat hij me precies om elf uur wilde spreken. Natuurlijk protesteerde ik, maar hij zei dat ik moest doen wat hij me beval, want dat hij anders de hypotheek zou executeren en me bovendien failliet zou laten verklaren voor die vijfhonderd pond.’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Jullie geleerden zijn allemaal hetzelfde. Buiten de vier muren van je laboratorium zou je opgesloten moeten worden. Een man die geld aan u leent, doet dit op eigen risico en kan geen enkele wettelijke aanspraak doen gelden. Hij was er dus niet?’ ‘Nee. Ik heb een kwartier gewacht en toen ben ik naar zijn huis gegaan - een grote villa met tennisbanen en zwembad en wat je maar wensen kunt,’ zei Hartnell bitter, ik dacht dat hij zich misschien vergist zou hebben in de afspraak. Hij was niet thuis. Er was niemand. Toen ben ik teruggegaan naar het kantoor te Alfringham en heb daar nog een poosje gewacht en toen ben ik naar huis gegaan. Dat was ongeveer twaalf uur.’ ‘Heeft iemand u gezien? Hebt u iemand gezien? Iemand die uw verhaal onder ede kan bevestigen?’’Niemand. Helemaal niemand. Het was al Iaat en de wegen waren geheel verlaten en het was heel erg koud.’ Hij zweeg even, toen klaarde zijn gezicht wat op. ‘Die agent - die me gezien heeft?’ Zijn stem leek bij de laatste woorden wat te haperen. ‘Als hij u in Hailem heeft gezien dan zou u ook wel naar Mordon hebben kunnen gaan, nadat u vertrokken was.’ Ik zuchtte. ‘Bovendien was er helemaal geen agent. U bent niet de enige die liegt. U ziet dus wel duidelijk in welke positie u verkeert, Hartnell? Een telefoontje waarvan we de bevestiging alleen van u hebben - geen spoor van de man die het moet hebben gedaan. Vijftien kilometer op uw scooter - en nog een tijdje wachten in een vrij druk stadje - en geen levende ziel die u heeft gezien. Bovendien zit u heel diep en heel wanhopig in de schulden - zo wanhopig, dat u alles zou willen ondernemen. Zelfs een inbraak in Mordon als de financiële voordelen groot genoeg zouden zijn.’ Een ogenblik zweeg hij, toen hees hij zich moeizaam overeind, ik ben geheel onschuldig, Cavell. Maar ik zie nu wel in hoe de zaken staan - ik ben niet zó gek. Ik zal dus wel in... eh - hoe noem je dat -, in voorlopige hechtenis worden gesteld?’ Ik sprak: ‘Wat denkt u, mevrouw Hartnell?’ Ze schonk me een zorgelijk glimlachje en zei aarzelend: ik denk het niet. Ik weet niet hoe de politic praat tegen een man die ze op het punt staat wegens moord te arresteren, maar ik geloof niet dat u op het ogenblik zo praat.’ Ik zei droog: ‘Misschien moest u eigenlijk wel in laboratorium nummer één werken in plaats van uw echtgenoot. Als alibi Hartnell, is uw verhaal bespottelijk zwak gesteld. Niemand die zijn gezond verstand heeft zou het ook maar één ogenblik geloven en dat betekent dus dat ik mijn verstand niet heb. Ik geloof u.’ Hartnell slaakte een lange diepe zucht van verlichting, maar zijn vrouw sprak met een vreemde mengeling van aarzeling en scherpzinnigheid: ‘Het zou best een val kunnen zijn. Misschien denkt u wel dat Roger schuldig is en probeert u hem in...’ ‘Mevrouw Hartnell,’ zei ik. ‘Met alle respect, u bent totaal niet op de hoogte van de wijze waarop het leven in de wildernis om Wiltshire verloopt. Uw man denkt misschien dat niemand hem heeft gezien, maar ik kan u verzekeren dat de weg van hier naar Alfringham tussen halfelf en elf uur vol mensen is..., vrijende paartjes, heren van de kroeg op weg naar huis, die hun laatste flesje drinken om zich te wapenen tegen de verwijten van hun vrouw, oude dames en nog niet zo oude dames, die voorzichtig tussen de half geopende kieren der gordijnen door naar buiten kijken. Met een paar detectives zou ik voor morgenmiddag een heel stel mensen - ik wed wel een dozijn, bij elkaar kunnen brengen die dokter Hartnell gisteravond hebben zien wachten voor het kantoor van Tuffnell. Maar ik doe er geen moeite voor.’ Mevrouw Hartnell sprak zacht: ‘Hij meent het echt, Roger.’ ‘Ik meen het echt. Iemand probeert de verdenking op u te laden, Hartnell. Ik wil graag dat u de eerste twee dagen thuis blijft - ik zal het wel met Mordon in orde maken. U mag in die tijd met niemand, met niemand praten. Uw afwezigheid van het werk, uw arbeidsongeschiktheid zal onder de gegeven omstandigheden opvallen en er zal gedacht worden dat onze verdenking zich op u richt. Begrijpt u?’ ‘Volkomen. Het spijt me dat ik me zo dwaas heb aangesteld, Cavell, maar...’ ‘Ik gedroeg me ook niet aardig. Goedenavond.’

*** 

In de auto vroeg Mary verbaasd: ‘Wat is er in ‘s hemelsnaam gebeurd met die legendarische hardheid van Cavell?’ ‘Ik begrijp je niet. Zeg het eens?’ ‘Je hoefde hem toch niet te zeggen dat hij verdacht werd. Nadat hij zijn verhaal verteld had, had je toch niets meer hoeven te zeggen en had je hem toch gewoon aan het werk kunnen laten? Deze man zou nooit in staat zijn geweest zijn doodsangst te verbergen en dat zou jouw doel, om de werkelijke moordenaar te doen denken dal wij Hartnell verdenken, goed van pas gekomen zijn. Maar dat kon je zeker niet doen?’ ‘Voor ik getrouwd was, was ik heel anders. Ik ben nu een gebroken man. Bovendien, als Hartnell werkelijk wist welke bewijzen we tegen hem hebben, ging hij van zijn stokje.’ Gedurende een tijdje zweeg ze. Ze zat aan mijn linkerkant en ik kan de mensen die aan mijn linkerkant zitten niet zien, maar toch wist ik dat ze naar me keek. Eindelijk zei ze: ik begrijp er niets van.’ ‘Ik heb drie plastic dozen op de achterbank liggen. In een ervan zit een monster gedroogde rode modder. Hartnell neemt altijd de bus naar zijn werk - ik heb deze modder, deze speciale rode modder onder het voorspatbord van zijn scooter gevonden; en de enige plaats waar men kilometers ver een dergelijke grondsoort aantreft, is bij de hoofdingang van Mordon. In de tweede doos zit een hamer die ik in zijn schuurtje gevonden heb - die ziet er brandschoon uit, maar ik ben er zeker van, dat een paar grijze haren die aan de steel zitten, afkomstig zijn van ons schoothondje Rollo, dat gisteravond zo’n enorme mep gehad heeft. In de derde doos zit een bijzonder zware isolatietang. Deze is ook netjes schoongemaakt, maar een nauwkeurige microscopische vergelijking tussen enige schrammetjes en de afgebroken uiteinden van het prikkeldraad in Mordon zou weleens een interessant resultaat kunnen opleveren.’ ‘Heb je dat allemaal gevonden?’ fluisterde ze. ‘Ja, dat allemaal. Het grenst aan het geniale zou ik willen zeggen.’ ‘Je bent doodsbenauwd, is het niet?’ vroeg Mary. Ik gaf geen antwoord en ze vervolgde: ‘En zelfs met al deze gegevens geloof je nog niet dat hij schuldig is? Ik zou willen zeggen, als iemand zo ver gaat dan...’ ‘Hartnell is onschuldig. In ieder geval onschuldig aan de moorden. Iemand heeft vannacht het slot van zijn schuur geforceerd. Er waren duidelijk krassen aanwezig!’ ‘Maar waarom heb je dan...’’Om twee redenen. In de eerste plaats zijn er in dit land een aantal politieambtenaren die zo hardnekkig doordrongen zijn van het geloof dat twee en twee onvermijdelijk samen vier is, dat ze zich geen twee keer zouden bedenken en het Gerechtshof zouden passeren om Hartnell aan de eerste de beste eikenboom op te hangen. De rode modder, de hamer - en de isolatietang plus zijn tochtje bij maanlicht - het is allemaal erg genoeg.’ Maarre - maar je hebt zelf gezegd dat er wel getuigen zijn geweest die hem gisteravond hebben zien rijden...’ ‘Onzin. Ik heb dokter Hartnell uitgescholden voor leugenaar, maar hij valt bij mij in het niet. Bij nacht zijn alle katten grauw. In het donker is er geen verschil tussen de ene motorrijder met een dikke jas, een valhelm en een motorbril en de andere in dezelfde uitrusting. Maar ik zag er geen enkel voordeel in Hartnell en zijn vrouw doodsbang te maken; als dat er wel in gezeten had, zou ik geen seconde geaarzeld hebben. Zeker niet nu er een waanzinnige rondloopt met het satanskruid in zijn zak. Bovendien, ik wil niet dat Hartnell zich bang maakt.’ ‘Wat heb je daar dan mee voor?’ ‘Dat weet ik nog niet precies,’ bekende ik. ‘Hartnell zou geen vlieg kwaad doen. Maar toch zit Hartnell verstrikt in iets heel duisters.’ ‘Hoe kun je dat nu zeggen? Je hebt net gezegd dat hij onschuldig is. Waarom...’ ‘Ik heb je toch al gezegd dat ik het niet weet,’ zei ik geïrriteerd. ‘Misschien is het onzin. Misschien is het iets in mijn onderbewustzijn en heeft het zich nog niet op een dusdanige manier gemanifesteerd dat ik het kan herkennen. In ieder geval, de tweede reden waarom ik die bewijsstukken A, B en C gegapt heb, is, omdat wie dan ook de verdenking op Hartnell heeft willen laten vallen en wie hem ermee heeft willen belasten nu zelf ook wel erg benauwd zal zijn. Als de politie Hartnell vrijgelaten had of hem achter slot en grendel gezet had, dan zou onze vriend geweten hebben waar hij aan toe was. Maar nu Hartnell heel geheimzinnig en heel verdacht thuis blijft en de politie tegelijkertijd geen enkel gewag maakt van het vinden van belangrijk bewijsmateriaal, zal de moordenaar zich blijven afvragen wat de smerissen van plan zijn te doen. Onzekerheid. Onzekerheid belemmert iedere actie en belemmerde actie kost tijd. We hebben alle tijd nodig die we kunnen krijgen.’ ‘Je hebt een laaghartige ziel, Pierre Cavell,’ zei Mary ten slotte. ‘Maar ik geloof toch wel dat ik, als ik onschuldig was aan een misdaad en alle overtuigende bewijzen dat ik schuldig was waren aanwezig, dan zou ik toch liever hebben dat jij mijn zaak onderzocht dan wie dan ook. En om dezelfde reden zou ik, wanneer ik schuldig was aan een misdaad en wanneer er geen enkel bewijs tegen mij te vinden zou zijn, liever ieder ander op de wereld deze zaak in handen willen geven dan jou. Of, zoals mijn vader zou zeggen en hij kan het weten: "Ik ben er van overtuigd dat jij de dader zult vinden, Pierre".’ Ik wenste dat ik kon beginnen haar overtuiging te delen. Maar ik kon het niet. Ik was nergens zeker van, van niets, behalve dan van het feit dat Hartnell niet die blauwogige onschuldige man was die hij deed voorkomen te zijn, evenmin als zijn goede echtgenote en dat mijn been nogal veel pijn deed. Ik verheugde me niet bepaald op de rest van de nacht. We waren even voor tien uur terug in ‘De Gastvrije Waard’. Hardanger wachtte ons op in een verlaten hoekje van de lounge in gezelschap van een onbekende man gekleed in een donker kostuum, die een politiestenograaf bleek te zijn. De hoofdinspecteur zat aandachtig in enkele kranten te lezen en gromde zo nu en dan iets halverwege een artikel, maar zijn gegroefde gelaat ontspande zich in een stralende glimlach, toen hij opkeek en ons zag, of liever gezegd Mary zag. Hij was bijzonder op haar gesteld en daarom vond ik het vaak maar moeilijk te begrijpen waarom ze zich aan mij verslingerd had. Ik liet hen gedurende een minuut of twee met elkaar praten, ik keek naar Mary’s gezicht, luisterde naar haar stem en wenste voor de honderdste maal dat ik een bandje en een film had waarop ik de zachte melodieuze klanken van haar stem en haar fascinerende, wisselende gelaatsuitdrukking kon vastleggen voor het geval dat er nog eens een dag zou kunnen komen waarop dit het enige zou zijn dat ik van haar over zou hebben. Toen schraapte ik mijn keel en herinnerde hen er op die manier aan dat ik er ook nog was. Hardanger keek me aan, draaide een inwendige knop om en de glimlach verdween. is er nog iets schokkends aan het licht gekomen?’ vroeg hij. in zekere zin. de hamer waarmee de waakhond een klap gehad heeft, de tang waarmee het draad werd doorgeknipt en het schijnbare bewijs dat Hartnell zich gisteravond in de buurt van Mordon heeft opgehouden.’ Hij reageerde nauwelijks. Hij zei alleen: ‘Laten we naar je kamer gaan.’ We gingen naar boven en boven gekomen zei Hardanger tegen de man die hem begeleidde: ‘Johnson, je blocnote,’ en tegen mij: ‘Vanaf het begin alsjeblieft, Cavell.’Ik vertelde hem precies alles wat er die avond gebeurd was en ik liet alleen weg wat Mary van Chessinghams moeder en zuster te weten gekomen was. Ten slotte sprak Hardanger: ‘Je bent er dus van overtuigd dat Hartnell hier als slachtoffer wordt gebruikt?’ ‘Dat ziet er toch wel naar uit, vindt u niet?’ ‘Is het nog niet bij je opgekomen, dat er misschien toch nog een andere knoop in zit. Misschien heeft Hartnell op deze manier de aandacht op zichzelf willen vestigen?’ ‘Ja, maar dat is nauwelijks mogelijk. Ik ken Hartnell. Buiten zijn werk slaat hij voortdurend blunders, hij is nerveus, onzeker en een ezel - zeker geen basis voor een niets eerbiedigende berekenende misdadiger. En hij zou zeker niet zover gaan dat hij zijn eigen slot beschadigde. In elk geval doet het ook niet ter zake. Ik heb hem gezegd dat hij een poosje thuis moest blijven. Wie de botulinus en het satanskruid gestolen heeft, heeft dit met een zeer bepaald doel gedaan. Inspecteur Wylie wil graag tot daden overgaan. Laat zijn mannen een onafgebroken wacht betrekken om het huis waarin Hartnell zich bevindt. Ook als Hartnell schuldig mocht zijn, zal hij nooit zo dwaas zijn de virussen in huis te houden. Als ze ergens zijn en hij kan er niet bij komen, dan is dat een zorg minder. Ik wil nog graag een onderzoek ingesteld hebben naar zijn tocht van vannacht.’ ‘Er zal een wacht uitgezet worden en dat onderzoek wordt ingesteld,’ beloofde Hardanger. ‘Heeft Chessingham je suggesties gedaan in de richting van Hartnell?’ ‘Hoegenaamd niet. Ik had mijn eigen vermoedens. Hartnell was de enige man die ik in laboratorium één in aanmerking vond komen om gechanteerd te worden. Het criterium is hier dat iemand anders dit ook wist. Die man wist ook dat Tuffnell niet thuis was. Die andere man, dat is de man die we hebben moeten. Hoe kwam hij dit te weten?’ ‘Hoe ben jij het te weten gekomen?’ ‘Tuffnell heeft het me zelf verteld. Enkele maanden geleden was ik een dag of veertien hier om Derry te helpen bij het testen van een aantal pas aangekomen wetenschappelijk adviseurs. Ik heb Tuffnell toen gevraagd me de namen te geven van alle employés van Mordon die om financiële steun gevraagd hadden. Hartnell is slechts één van een twaalftal.’ ‘Heb je erom gevraagd of heb je het hem bevolen?’ ‘Ik heb het bevolen.’ ‘Je weet dal dat niet mag,’ zuchtte Hardanger. ‘Op welke gronden?’ ‘Ik heb gezegd dat als hij het niet deed, ik over voldoende informaties beschikte om hem gedurende jaren achtereen achter de tralies te zetten.’ ‘En had je die inlichtingen?’ ‘Nee. Maar een zo aanvechtbare figuur als Tuffnell heeft altijd heel veel te verbergen. Hij heeft ook medewerking verleend. Misschien heeft Tuffnell over Hartnell gepraat. Of zijn compagnon Hanbury.’ ‘En het andere personeel?’ ‘Dat is er niet. Zelfs geen typiste. In een dergelijke zaak kun je je eigen moeder nog niet vertrouwen. Behalve zij waren Cliveden, mogelijk Weybridge, Clandon en ik op de hoogte. En natuurlijk Easton Derry. Niemand anders had inzage van de geheime archieven te Mordon. Derry en Clandon zijn weg. Hoe staat het met Cliveden?’ ‘Dat is belachelijk. Hij is tot na middernacht op een vergadering op het ministerie van Oorlog geweest. In Londen!’ ‘Wat is er voor belachelijks aan dat Cliveden over deze inlichting zou beschikken en deze zou doorgeven aan iemand anders?’ Hardanger zweeg en ik vervolgde: ‘En Weybridge. Wat deed hij vannacht om twaalf uur?’ ‘Slapen.’ ‘Wie heeft u dat verteld? Hijzelf?’ Hardanger knikte en ik vervolgde: ‘Dat is dus een bevestiging?’ Hardanger keek alsof hij zich niet op zijn gemak voelde. ‘Hij woont alleen in de officierswoningen. Hij is weduwnaar en hij wordt verzorgd door een oppasser.’ ‘Juist. En wie hebt u nog meer gecontroleerd?’ ‘Nog zeven anderen,’ vertelde Hardanger. ‘Een ervan had jij ook opgegeven, de nachtportier. Die was nog maar twee dagen in dienst en zijn overplaatsing was een totale verrassing voor hem. Hij werd van zijn regiment gedetacheerd om een zieke wacht te vervangen. Dokter Gregori is de hele avond thuis geweest - hij woont in een duur pension even buiten Alfringham en er zijn zeker een half dozijn mensen die erop zullen willen zweren, dat hij minstens tot na middernacht thuis geweest is. Dat sluit hem dus uit. Dokter MacDonald was thuis en had vrienden op bezoek. Heel respectabele vrienden. Ze hebben gekaart. Twee technici, Verity en Heath, waren op een bal in Alfringham. Die gaan ook vrijuit. De beide anderen, Robinson en Marsh hadden een afspraak met hun meisjes. Bioscoop, café en toen weer terug naar huis.’ ‘Dus u bent niets te weten gekomen?’ ‘Helemaal niets.’ ‘Maar hoe staat het nu met die twee technici en hun meisjes?’ vroeg Mary. ‘Die Robinson en Marsh - die verstrekken elkaar een alibi. En er was toch een meisje dat gebruikt werd als afleidingsmanoeuvre.’ ‘Dat had hier niets mee te maken,’ zei ik. ‘Wie dat bedacht heeft is veel te handig om de elementaire fout van een zelfbedacht alibi te maken. Wanneer een van de twee meisjes hier vreemd zou zijn, dan zou er misschien een mogelijkheid in zitten. Maar als Robinson en Marsh niet veranderd zijn sinds we hen de laatste keer controleerden, dan zijn dit nog steeds dezelfde onschuldige dorpsmeisjes. De hoofdinspecteur zou binnen de vijf minuten de waarheid uit hen gekregen hebben. Misschien was hij er wel in twee minuten mee klaar geweest.’ ‘Ja, dat was binnen twee minuten bekeken,’ stemde Hardanger toe. ‘Dat leverde niets op. We hebben hun schoeisel opgezonden naar het laboratorium - die fijne ‘rode leem gaat in de kleinste naadjes zitten en zou onherroepelijk bewijs geleverd hebben. Maar hier komt niets uit. Wil je een kopie van de getuigenverklaringen?’ ‘Alstublieft. Welke stappen denkt u nu te nemen?’ ‘Wat zou jij willen voorstellen?’ vroeg Hardanger. ik zou Tuffnell, Hanbury, Cliveden en Weybridge ondervragen om te zien of ze ooit met iemand over de financiële moeilijkheden van Hartnell hebben gesproken. Daarna zou ik Gregori, MacDonald, Hartnell, Chessingham, Cliveden, Weybridge en de vier technici ondervragen - ieder afzonderlijk natuurlijk - over de mate waarop zij vriendschappelijke verhoudingen met elkaar onderhouden. Of ze ooit bij elkaar op bezoek komen is een vraag die terloops kan worden gesteld. En tegelijkertijd zou ik zoveel mogelijk vingerafdrukken in hun woningen laten nemen. Het kost geen enkele moeite daarvoor een machtiging te krijgen. Als X volhoudt dat hij nog nooit in Y’s huis geweest is en uit de afdrukken blijkt dan dat hij een leugenaar is - dan zijn er toch wel interessante uiteenzettingen te verwachten.’ ‘Ook de huizen van generaal Cliveden en kolonel Weybridge?’ vroeg Hardanger grimmig. ‘Het kan me niet schelen wiens gevoelens gekwetst worden. Het is nu geen tijd om consideratie te hebben met gekrenkte gevoelens.’ ‘Het lijkt me een lange en moeilijke weg,’ meende Hardanger. ‘Misdadigers die iets te verbergen hebben, in het bijzonder een onderlinge relatie, zouden elkaar nooit in elkaars huizen ontmoeten.’ ‘Kunt u het zich permitteren deze lange weg over te slaan?’ ‘Waarschijnlijk niet,’ zei Hardanger. ‘Waarschijnlijk niet.’ Twintig minuten nadat ze met de plastic dozen verdwenen waren, klom ik uit het raam, klauterde via de veranda naar beneden en stapte in mijn auto, die ik in een zijstraatje had geparkeerd, en ging op weg naar Londen.