3
Toen we in blok E aankwamen, vergezeld door twee assistenten van Hardanger, die net uit Londen waren gearriveerd, vonden we daar Cliveden, Weybridge, Gregori en Wilkinson op ons wachten. Wilkinson haalde de sleutel voor de zware houten deur te voorschijn. ‘Is er niemand binnen geweest nadat u Clandon hebt zien liggen?’ vroeg Hardanger. ‘Dat verzeker ik u, inspecteur. We hebben voortdurend de wacht gehouden.’ ‘Maar Cavell heeft gevraagd of het ventilatiesysteem in werking kon worden gesteld. Hoe kan dat dan gebeuren zonder dat er iemand naar binnen gaat?’ ‘Op het dak zijn extra contacten aangelegd, inspecteur. Alle zekeringen, alle verbindingen zijn ook op het dak aangelegd. Dat betekent dus dat de elektriciens voor reparatie of onderhoudswerk het hoofdgebouw niet in hoeven.’ ‘Dan missen ze niet veel,’ meende Hardanger. ‘Doet u de deur alstublieft open.’ De deur zwaaide naar achteren, we gingen allen naar binnen en liepen de lange gang naar links in. Het eerste laboratorium lag aan liet uiteinde van de lange gang, minstens tweehonderd meter verderop, maar dit was de enige weg waarlangs het te bereiken was, «lil was de enige ingang voor het gehele blok. Onderweg moesten we door een zestal deuren; enkele ervan gingen automatisch open, andere hadden deurknoppen van een centimeter of dertig. Deze konden met de elleboog worden gehanteerd. Gezien de aard van de vrachtjes die enkele wetenschappelijke medewerkers van Mordon soms te dragen hadden, was het raadzaam dat ze voortdurend beide handen vrij hadden. Zo kwamen wij bij het eerste laboratorium - en bij Clandon. Clandon lag vlak bij de massieve stalen deur van het laboratorium, maar hij was niet meer de Neil Clandon die ik gekend had - de grote, stevige, vriendelijke, grappige Ier, die zoveel jaren een goede vriend van me was geweest. Hij leek nu merkwaardig klein, in elkaar geschrompeld en weerloos, een geheel andere man. Zelfs zijn gezicht was veranderd, zijn ogen waren op abnormale wijze wijd opengesperd en er lag waanzin en verschrikking in te lezen, zijn lippen ontblootten op wrede wijze zijn op elkaar geklemde tanden in de ontzetting van zijn doodsstrijd. En niemand die dat gelaat en die stuipachtig vertrokken ledematen aanschouwde zou er ooit aan kunnen twijfelen dat Neil Clandon was gestorven op de meest afschuwelijke wijze waarop een man sterven kan. Ze keken mij allen aan, daar was ik me wel vagelijk van bewust, maar ik kon mijn gezichtsuitdrukking vrij goed beheersen. Ik deed een stap naar voren en boog me over hem heen, ik snoof en ik verontschuldigde me tegen de dode man, omdat ik onwillekeurig uit weerzin mijn neus en mijn mond vertrok. Dat kon Neil niet helpen. Ik keek even naar kolonel Weybridge, hij kwam wat dichterbij en ging even op zijn hurken naast me zitten. Toen stond hij op, keek Wilkinson aan en zei: ‘Je had gelijk, jongen, blauwzuur.’ Ik haalde een paar katoenen handschoenen uit mijn jaszak te voorschijn. Een van de assistenten van Hardanger hief zijn camera omhoog, maar ik duwde zijn arm naar beneden en zei: ‘Geen foto’s alsjeblieft. Neil Clandon wordt niet gefotografeerd en hij wordt ook niet naar een morgue vervoerd. Het is trouwens te laat voor foto’s. Als je behoefte hebt om iets te doen, waarom begin je dan niet aan die stalen deur daar? Vingerafdrukken. Hij zit er vol mee - en je zult er helemaal niets aan hebben.’ De assistent keek vragend naar Hardanger. Hij aarzelde, haalde zijn schouders op en knikte. Ik doorzocht de zakken van Neil Clandon. Er zat niet veel in wat van enig nut voor mij zou kunnen zijn - een portefeuille, een sigarettenkoker, een paar doosjes lucifers en in de linkerzak van zijn colbertjasje een handjevol doorschijnende papiertjes die om ulevellen gezeten hadden. Ik sprak: ‘Zo is hij gestorven. Het blauwzuur heeft in de zuurtjes gezeten. Je kunt de laatste ulevel die hij gegeten heeft nog naast zijn hoofd op de grond zien liggen. Hebt u soms een analist tot uw beschikking, kolonel?’ ‘Natuurlijk.’ ‘Dan zal hij ongetwijfeld ontdekken dat deze papiertjes en misschien ook wel dit snoepje blauwzuur bevatten. Ik hoop dat uw analist niet de soort man is die zijn vingers aflikt wanneer hij iets kleverigs heeft aangepakt. Degene die deze lekkernij heeft vervaardigd moet op de hoogte zijn geweest van Clandons voorkeur voor deze snoepjes. Hij kende Clandon en om het anders te stellen, Clandon kende hem ook. Hij kende hem heel goed. Hij kende hem zo goed dat hij niet verrast was hem hier te zien en hij aarzelde blijkbaar niet deze snoepjes van hem aan te nemen. De moordenaar van Clandon is niet alleen werkzaam in Mordon - hij is ook werkzaam in deze speciale afdeling van blok E. Als dat niet zo was, dan zou Clandon hem zeker hebben verdacht en er niet over hebben gepeinsd iets van hem aan te nemen. Dit beperkt het terrein van het onderzoek aanzienlijk. Hier heeft de moordenaar zijn eerste fout gemaakt - en een heel ernstige fout.’ ‘Misschien,’ bromde Hardanger. ‘En misschien ziet u de zaak veel te eenvoudig en neemt u veel te veel als vanzelfsprekend aan. Veronderstel bijvoorbeeld eens: Hoe weet u nu dat Clandon hier gedood werd? U hebt zelf gezegd dat we met een bijzonder intelligente man te doen hebben, een man die in plaats van zijn handelingen te verbergen veel eerder zou trachten verwarring te stichten en de verdenking in een andere richting te leiden door Clandon ergens anders te doden en hem dan hierheen te slepen. En het gaat wel wat ver om aan te nemen dat hij net toevallig een vergiftigd snoepje in zijn zak had, dat hij toevallig aan Clandon presenteerde toen deze hem betrapte bij zijn ongeoorloofde handelingen.’ ‘Over het tweede deel van uw betoog wil ik me niet uitlaten,’ sprak ik. ik denk dat Clandon iedereen die hij hier ‘s avonds laat zou hebben ontdekt, onverschillig wie het was, zou hebben verdacht. Maar Clandon is op deze plaats gestorven, dat is wel heel zeker.’ Ik keek naar Cliveden en naar Weybridge. ‘Hoe lang duurt het voordat blauwzuur zijn uitwerking vertoont?’ ‘Vrijwel onmiddellijk,’ zei Cliveden. ‘Hij is heel erg ziek geweest,’ zei ik. ‘En hij is hier gestorven. Kijkt u maar eens naar die twee kleine schrammetjes op de muur. Een laboratoriumonderzoek van zijn vingernagels lijkt me overbodig; hij heeft zich vast willen klampen toen hij op de grond viel. De een of andere "vriend" gaf Clandon dit snoepje en daarom wil ik graag dat de portefeuille, de sigarettenkoker en de lucifersdoosjes op vingerafdrukken worden onderzocht. Er is een kleine kans dat de vriend hem misschien een sigaret of een lucifer heeft aangeboden, of dat hij, nadat hij dood was, Clandons portefeuille heeft doorzocht. Maar ik geloof er niet erg in. Ik denk dat de afdrukken op de deur wel heel interessant zullen blijken te zijn. En heel informatief. Ik voorspel u dat de afdrukken op de deur uitsluitend afkomstig zullen blijken te zijn van lieden, die bevoegd zijn deze deur te passeren. Wat ik beslist zou willen weten is of er opzettelijk met een zakdoek of met handschoenen in de buurt van het klokslot of de knop is geveegd.’ ‘Dat zal heus wel,’ knikte Hardanger. ‘Als uw veronderstelling dat dit een interne kwestie is juist is, dan zal dat heus wel zijn gebeurd, om de verdenking op buitenstaanders te laten vallen.’ ‘En Clandon is er ook nog,’ zei ik. Hardanger knikte weer, keerde zich toen om om naar de twee mannen die met de deur bezig waren te kijken. Op datzelfde ogenblik kwam er een soldaat met een grote papieren doos en een klein, met een doek bedekt kooitje aan, hij zette alles op de grond neer, groette niemand in het bijzonder en ging weg. Ik zag hoe Cliveden vragend een wenkbrauw optrok. ‘Als ik dat laboratorium binnenga,’ zei ik. ‘Dan ga ik alleen. Ik moet dan een gasdicht pak en een zuurstofapparaat hebben. Ik zal de stalen deur achter me sluiten, de binnenste deur openen en de hamster in de kooi mee naar binnen nemen. Als hij na een paar minuten nog leeft dan is alles veilig.’ ‘Een hamster?’ Hardanger wendde zich van de deur af, ging naar de kooi en tilde de doek eraf. ‘Arme kleine bliksem. Hoe kom je zo gauw aan een hamster?’ ‘Er is geen plek in heel Groot-Brittannië waar men gemakkelijker aan een hamster komt dan in Mordon. Er zijn er een paar honderd binnen ons bereik om van de duizenden marmotjes, de konijnen, de apen, papegaaien, de muizen en het pluimvee maar niet te spreken. Er is een hele fokkerij op Alfringham waar dokter Baxter woont. Het zijn inderdaad beklagenswaardige stumperds. Ze hebben een kort en vaak bijzonder onaangenaam bestaan. De Vereniging voor Antivivisectie zou er ik weet niet wat voor over hebben om daar eens een inval te doen. De Geheime Dienst past er wel voor op dat dit niet gebeurt. Mordon is een doorlopende nachtmerrie voor deze mensen en ik kan het ze niet kwalijk nemen. Weet u dat er het vorig jaar binnen deze muren meer dan honderdduizend dieren hebben moeten sterven - en vaak onder de vreselijkste kwellingen. Het is geen prettig oord, dit Mordon.’ ‘Iedereen mag hierover zijn eigen mening hebben,’ sprak generaal Cliveden koel. ik wil niet zeggen dat ik u helemaal ongelijk geef.’ Hij glimlachte koel. ‘Het is de juiste plaats om aan deze gevoelens lucht te geven, Cavell, maar het is het verkeerde moment.’ Ik knikte vol begrip en ook om me te verontschuldigen en ik opende de kartonnen doos. Ik ging rechtop staan met het gasdichte pak in de hand en toen voelde ik dat ik plotseling bij mijn arm gegrepen werd. Het was dokter Gregori. De donkere ogen stonden gespannen achter de dikke brillenglazen, het gebruinde gelaat was vertrokken. ‘Ga niet naar binnen, meneer Cavell.’ Zijn stem klonk laag en dringend, bijna wanhopig, ik smeek u gaat u toch niet naar binnen.’ Ik zei niets, maar keek hem aan. Ik mocht Gregori graag en dat mochten al zijn collega’s zonder uitzondering. Maar Gregori was niet in Mordon benoemd omdat het een aardige man was. Hij was aangesteld omdat hij bekendstond als een van de briljantste microbiologen van Europa. Hij was van origine een Italiaanse hoogleraar in de medicijnen en werkte nu al meer dan acht maanden in Mordon. Het was de beste vangst die Mordon ooit had gedaan en het was een dubbeltje op zijn kant geweest; er waren kabinetsvergaderingen en besprekingen op hoog niveau voor nodig geweest voor de Italiaanse regering erin had toegestemd hem voor onbepaalde tijd te laten vertrekken. Wanneer een man als Gregori zich bezorgd toonde dan werd het tijd dat ik me ook zorgen maakte. ‘Waarom zou hij niet naar binnen gaan?’ vroeg Hardanger. ik neem aan dat u daar bijzonder gegronde redenen voor hebt, dokter Gregori?’ ‘Dat heeft hij inderdaad,’ zei Cliveden. Zijn gelaat stond even ernstig als zijn stem klonk. ‘Niemand is beter op de hoogte van datgene wat zich in laboratorium nummer één afspeelt dan dokter Gregori. We hebben er kort geleden nog over gesproken. Dokter Gregori heeft toen onomwonden toegegeven dat hij heel bang is en ik zou liegen als ik zei dat hij mij niet ook bang gemaakt heeft. Als dokter Gregori zijn zin kreeg dan zou het blok aan beide kanten van laboratorium nummer één worden afgebroken, dan zou er een dikke massieve muur omheen gebouwd worden en een dak erop en zou dit voor eeuwig gesloten worden. Zo bang is dokter Gregori. Hij wil dit laboratorium minstens een maand dicht laten.’ Hardanger keek Cliveden op zijn gebruikelijke ondoorgrondelijke wijze aan, richtte toen dezelfde blik op Gregori en wendde zich toen tot zijn assistenten. ‘Gaat u alstublieft eens een eind de gang op, zodat u ons niet meer kunt verstaan. Het is voor uw eigen bestwil, hoe minder u weet, hoe beter het is. U ook luitenant, het spijt me wel.’ Hij wachtte tot Wilkinson en de twee mannen zich verwijderd hadden, keek Gregori toen vragend aan en zei: ‘IJ wilt dus niet dat laboratorium nummer één wordt geopend, dokter Gregori? Dat maakt u dus tot nummer één op de lijst van verdachten.’ ‘Neemt u me niet kwalijk, ik geloof niet dat dit het moment is om grapjes te maken. En ik vind het ook bijzonder onplezierig om hier te moeten praten.’ Hij wierp een snelle blik op Clandon, toen keek hij vlug opzij, ik ben geen politieman en ook geen militair. Als u zo goed zoudt willen zijn...’ ‘Natuurlijk.’ Hardanger wees in de richting van een deur die een paar meter verder in de gang te zien was. ‘Wat zit daar achter?’ ‘Dat is een bergruimte. Het spijt me dat ik me zo kinderachtig gedraag...’ ‘Gaat u maar mee.’ Hardanger ging voorop en wij gingen het vertrek binnen. Het was een bergruimte, zoals Gregori al had gezegd, zonder ramen, een betonnen vloer, houten planken vol mandflessen, distilleerkolven, flessen en allerlei benodigdheden voor scheikundige onderzoekingen. Niettegenstaande het bordje ‘Niet roken’ had Gregori een sigaret opgestoken en rookte met korte, nerveuze trekjes. ik zal uw tijd niet onnodig in beslag nemen,’ zei hij. ik zal zo kort mogelijk zijn, maar ik moet u overtuigen.’ Hij zweeg even en vervolgde toen langzaam: ‘Dit is de eeuw van de kernexplosies. Dit is de eeuw waarin tienduizenden mensen dagelijks tijdens hun werk en in hun huizen helse angsten uitstaan voor de dag waarop de wereld door een atoomexplosie zal worden vernietigd; en ze zijn er allen van overtuigd dat die dag vroeg of laat onherroepelijk komen zal. Miljoenen kunnen ‘s nachts de slaap niet vatten omdat ze te veel dromen van onze mooie groene, lieflijke wereld, waarin hun kinderen vernietigd zullen worden.’ Hij trok zwaar aan zijn sigaret, doofde de peuk uit en stak onmiddellijk weer een nieuwe op. Door de wegdrijvende rookwolk heen sprak hij: ikzelf heb die angsten niet en slaap ‘s nachts redelijk goed. Een dergelijke oorlog zal nooit uitbreken. Als ik de Russen met hun kernwapens hoor rammelen, dan glimlach ik. Als ik de Amerikanen met de hunne hoor rammelen, dan glimlach ik weer. Want ik weet zeker, mijne heren, dat als deze reusachtige machten met hun wapens dreigen en met de geleideprojectielen die zovele honderden megatonnen kunnen vervoeren, dat ze dan helemaal niet aan hun projectielen denken. Heren, dan denken ze alleen aan Mordon, want wij - dat wil zeggen Engeland - hebben ons ervan verzekerd dat de grote naties precies weten wat er achter de muren van Mordon gebeurt.’ Hij klopte eens op de stenen muur. ‘Achter deze muur bevindt zich het allerlaatste wapen. Dit is de enige garantie voor de wereldvrede. De uitdrukking "het laatste wapen" heeft haar betekenis bijna verloren. Maar in dit geval is het een zeer nauwkeurige en een exacte benaming. Men moet dit "allerlaatste" dan zien als een totale vernietiging.’ Hij glimlachte een beetje zelfbewust. ‘Misschien vindt u mij wel wat melodramatisch? Misschien ben ik dat wel, misschien speelt mijn Latijnse bloed mij parten? Maar luister goed, heren, en probeer de volledige betekenis van dat wat ik nu ga zeggen te begrijpen. Niet de generaal en de kolonel, want die zijn natuurlijk al op de hoogte, maar u hoofdinspecteur en u meneer Cavell. Wij hebben in Mordon hier ruim veertig verschillende types van pestbacillen ontwikkeld. Ik zal me alleen tot twee ervan bepalen. Een ervan is afgeleid van het botulinustoxine - dat we in de Tweede Wereldoorlog al hadden ontwikkeld. Het is misschien een interessante bijkomstigheid dat een kwart miljoen manschappen van het Engelse leger even voor D-day tegen dit toxine is ingeënt, en ik betwijfel of een van deze mannen vandaag weet tegen welke ziekte hij toen werd ingeënt. We hebben dit toxine tot een fantastisch en afschuwelijk wapen omgebouwd in vergelijking waarmee iedere waterstofbom kinderspeelgoed kan worden genoemd. Zes ons van dit vergif zou, wanneer dit gelijkmatig over de aardbodem werd verdeeld, alle mannen, vrouwen en kinderen die nu op onze planeet wonen, verdelgen. Hier is geen woord fantasie bij.’ Zijn stem was geladen en van een zware nadrukkelijkheid, zijn gelaatsuitdrukking verstild en zeer somber. ‘Dit zijn de eenvoudige feiten. Geef mij een vliegtuig en laat u me op een windstille zomernamiddag boven Londen vliegen met niet meer dan een gram botulinustoxine bij mij om te verspreiden, dan zullen er ‘s avonds zeven miljoen Londenaren dood zijn. Een vingerhoed hiervan in de waterreservoirs en Londen wordt één uitgestrekt knekelhuis. Als God mij niet straft voor het gebruiken van het woord "ideaal" in dit verband, dan zou ik willen beweren dat dit een mogelijkheid schept tot het voeren van een "ideale" bacteriënoorlog. Het botulinustoxine oxydeert nadat het twaalf uur aan de buitenlucht is blootgesteld en dan is het gevaarloos. Twaalf uur nadat land A een paar gram botulinus heeft uitgestrooid boven land B, kan A zonder enige vrees zijn soldaten de strijd laten beginnen, zonder enige vrees aangevallen te zullen worden door het vergif of door verdedigende soldaten. de soldaten zouden dood zijn. En ook alle burgers, de mannen, de vrouwen, de kinderen. Ze zouden allemaal dood zijn. Allemaal.’ Gregori tastte in zijn zak naar een sigaret. Zijn handen beefden en hij deed geen enkele poging dit te verbergen. Hij was het zich blijkbaar niet eens bewust. Ik sprak: ‘Maar u heeft de woorden "het allerlaatste wapen" gebruikt, alsof wij dit alleen zouden bezitten. Ongetwijfeld hebben de Russen en de Amerikanen...’ ‘Die hebben het ook. Wij weten ook dat er Russische laboratoria in de Oeral zijn. Wij weten dat de Canadezen het maken - De Canadezen waren tot voor kort het verst met hun proefnemingen - en er wordt geen geheim van gemaakt dat vierduizend geleerden volgens een topschema in Fort Detrick in Amerika bezig zijn met de produktie van nog dodelijker wapens, en dit schema is zo belast dat we weten dat vele geleerden gestorven zijn en dat er de laatste jaren een achthonderd ziek geworden zijn. Ze zijn er nog niet in geslaagd het nog dodelijker vergif te produceren. Engeland is er wel in geslaagd en daarom zijn alle ogen van de wereld op Mordon gevestigd.’ ‘Is dat wel mogelijk?’ Hardangers stem klonk droog, maar zijn gelaatstrekken waren volkomen beheerst. ‘Een dodelijker vergif dan dat vervloekte botulinus? Dat lijkt me nogal overbodig.’ ‘Botulinus heeft nog wel gebreken,’ zei Gregori rustig. ‘Bijvoorbeeld vanuit militair oogpunt bezien. Botulinus moet ingeademd worden of ingeslikt om de infectie te veroorzaken. Het is niet besmettelijk. Daarom vermoeden we dat er een paar landen zijn die een vorm van tegengif zouden hebben kunnen vervaardigen. Maar is er geen vaccin op aarde dat het nieuwste virus dat wij hebben geproduceerd kan neutraliseren - en dat is zo besmettelijk als een bosbrand. Dit virus is afgeleid van het poliovirus - kinderverlamming, als u dat beter begrijpt - maar de kracht van het nieuwe virus is een miljoen keer verdubbeld door..., maar de werkwijze doet niet ter zake en dat zou u toch ook niet begrijpen. Wat wel van belang is, is dit: in tegenstelling tot botulinus is dit nieuwe poliovirus onverwoestbaar - hevige hitte of kou, oxydatie, of andere vergiften hebben er geen uitwerking op en de levensduur lijkt onbeperkt, alhoewel wij geloven dat het onmogelijk is - en wij hopen ook dat het onmogelijk is - dat enig virus langer dan een maand zou kunnen leven in een omgeving die destructief werkt op de groei en de ontwikkeling; dit is in tegenstelling met botulinus reusachtig besmettelijk en het is fataal wanneer het wordt ingeademd of ingeslikt; en wat het allerverschrikkelijkste ervan is, het is ons onmogelijk gebleken er een vaccin voor te vinden. Ikzelf ben ervan overtuigd dat ons dit ook nimmer zal gelukken.’ Hij glimlachte zonder opgewektheid. ‘Aan dit virus hebben we een zeer onwetenschappelijke naam gegeven, maar wel een zeer toepasselijke - het satanskruid. Het is het afschuwelijkste, het verschrikkelijkste wapen dat het mensdom ooit heeft gekend of ooit zal kennen.’ ‘Dus geen vaccin?’ herhaalde Hardanger, en zijn lippen waren strak en droog. ‘Absoluut geen vaccin?’ ‘We hebben de hoop opgegeven. Nog maar enkele dagen geleden en dat zult u zich misschien ook wel herinneren, kolonel Weybridge, dacht dokter Baxter dat we het ontdekt hadden - maar we hadden het helemaal mis. Er bestaat geen enkele hoop op. Al onze inspanning is er thans op gericht op de een of andere wijze de levensduur van dit verschrikkelijke wapen te beperken en dit moet mogelijk zijn door oxydatie. Wanneer ons dit is gelukt, hebben wij het absolute wapen uitgevonden. Op de dag waarop wij hierin zijn geslaagd, kunnen alle volkeren ter wereld hun kernwapens vernietigen. Na een aanval met kernwapens, hoe intensief deze ook mag zijn, zullen er altijd overlevenden blijven. de Amerikanen hebben geschat dat een kernaanval met de volledige Russische kernwapens op hun gebied, niet meer dan 70 miljoen doden zou veroorzaken - hoort u goed, ik zeg "niet meer" - en wellicht nog enkele miljoenen slachtoffers van de straling. Maar toch zou de helft van het volk deze slachting overleven en na een tweetal generaties zou de natie weer herrijzen. Maar een volk dat aangevallen wordt met het satanskruid zou nooit meer herrijzen; want er zou geen enkele overlevende zijn.’ Hardanger bevochtigde zijn lippen om te kunnen spreken. Dat moest iemand anders eens zien, bedacht ik. Hardanger bang! Hardanger, die oprecht en heel erg bevreesd is. De strafgevangenissen van Engeland zaten vol mensen die dit nooit zouden hebben geloofd. ‘En in deze periode?’ vroeg Hardanger zacht. ‘Totdat u deze begrenzing van de levensduur hebt ontwikkeld?’ ‘Tot aan dat ogenblik?’ Gregori staarde naar beneden op de be- tonnen vloer. ‘Laat me het zó stellen. Dit satanskruid is in zijn uiteindelijke vorm een bijzonder fijn poeder. Stel nu, ik neem een mespuntje van dit poeder, ga naar buiten op het terrein van Mordon en strooi dit mespuntje poeder uit. Wat gebeurt er dan? Dan zou iedereen in Mordon binnen het uur dood zijn, heel Wiltshire zou tegen de ochtend een open graf zijn. Binnen een week, binnen een dag of tien, zou alle leven in Engeland opgehouden hebben te bestaan, luistert u goed "alle leven". De pest, de zwarte dood - betekent in vergelijking hiermee niets. Lang voordat de laatste man zijn doodsstrijd zou hebben gestreden, zouden de schepen of de vliegtuigen, of de vogels of de wateren van de Noordzee het satanskruid naar het vasteland van Europa hebben gevoerd. We zouden geen enkele hinderpaal kunnen creëren die de verspreiding over de gehele wereld zou kunnen tegengaan. Dit zou hoogstens een maand of twee, ik zou durven stellen uiterlijk twee maanden duren. Denkt u zich dit eens in, hoofdinspecteur. Als u dit tenminste kunt, want dit ligt buiten ons bevattingsvermogen, buiten de menselijke verbeelding. De zwervende Lappen in het hoge noorden van Zweden, de Chinese boer die zijn rijstvelden in het dal van de Jangtse beploegt, de veefokker op zijn ranch in de binnenlanden van Australië, de winkelende mensen in de Fifth Avenue, de primitieve bewoners van Tierra del Fuego, allen dood omdat ik een mespuntje poeder uitstrooide. Niets, niets, maar dan ook helemaal niets kan het satanskruid weerstaan. Langzamerhand zal alle vorm van leven vernietigd worden. Wie zal de laatste zijn? Ik weet het niet. Misschien de grote albatros, die in een eindeloze vlucht zijn cirkels rond de wereld trekt. Misschien een handjevol Eskimo’s ver weg in de Poolzee. Maar de zeeën trekken over de wereld en ook de winden; en op een dag, en die dag zal spoedig komen, zullen ook zij sterven.’ Toen hij zover gekomen was kreeg ik een enorme behoefte een sigaret op te steken. Als er een ondernemend reisbureau een regelmatige raketpassagiersdienst op de maan zou openen tegen de tijd dat het satanskruid verspreid zou worden, dan zouden ze niet veel advertenties behoeven te plaatsen. Hardanger zei op gespannen toon: ik geloof het niet. Ik kan het niet geloven.’ ‘Gebruikt u nu niet het woord "kunnen", zei Cliveden ernstig. ‘U moet het woord "willen" gebruiken. En God weet dat ik u dit niet kwalijk neem. Dit is een oud verdedigingsmiddel van de natuur. Wanneer de gedachte te afschuwelijk is om te verwerken dan weigert de geest haar te accepteren. Maar toch heeft dokter Gregori volkomen gelijk: ik zou er alles op de hele wereld voor over hebben als hij het helemaal mis zou hebben.’ ‘Weet u waar ik bang voor ben,’ vervolgde Gregori rustig, ‘voor dat wat we wellicht achter die deur zullen vinden. Ik ben geen detective, maar ik kan de dingen wel overzien als ze binnen mijn gezichtsveld liggen. De man die deze inbraak in Mordon heeft gepleegd, was een wanhopig man. Hij had één doel dat alle middelen rechtvaardigde - en het enige doel dat deze verschrikkelijke middelen rechtvaardigt zou kunnen zijn een van de voorraden in de viruskast.’ ‘Kast?’ Hardanger trok zijn borstelige wenkbrauwen op. ‘Sluit u dergelijke vervloekte bacillen dan niet ergens veilig op?’ ‘Ze zijn veilig opgeborgen," zei ik. ‘De muren van het laboratorium zijn massief en bekleed met zware stalen platen. Er zijn natuurlijk geen ramen. De deur vormt de enige ingang. Waarom zou een kast dan geen veilige bergplaats zijn?’ ‘Dat wist ik allemaal niet.’ Hardanger keerde zich weer naar Gregori. ‘Vertelt u alstublieft verder.’ ‘Dit is zo ongeveer alles.’ Gregori haalde zijn schouders op. ‘Een wanhopig man. Een man die veel haast had. De sleutel in het slot - alles hout en glas - ik heb hem hier in mijn hand. Ziet u wel? Hij heeft moeten inbreken. In zijn haast en door de krachtsinspanning kan hij ik weet niet wat voor schade aangericht hebben. Welke kolven met virussen heeft hij misschien omgegooid of gebroken. Als daar de kolf met het satanskruid bij is geweest en daar zijn er maar drie van... Misschien is het maar een geringe kans. Maar ik zeg u in alle ernst, als er maar een honderdmiljoenste kans bestond dat er een kolf met het satanskruid gebroken is, dan is dit een ruim voldoende rechtvaardiging om die deur nooit meer te openen. Want als er een gebroken is en er ontsnapt een kubieke centimeter van de besmette lucht, dan...’ Hij brak zijn zin af en hief zijn beide handen met een hulpeloos gebaar omhoog. ‘Hebben we het recht de verantwoordelijkheid voor de executie van de gehele mensheid op ons te laden?’ ‘Generaal Cliveden?’ vroeg Hardanger. ik ben bang dat ik het ermee eens ben. We moeten de zaak verzegelen.’ ‘Kolonel Weybridge?’ ‘Ik weet het niet, ik weet het niet.’ Weybridge nam zijn pet af en streek met zijn hand door zijn kortgeknipte donkere haar. ‘Ja, ik weet het ook eigenlijk wel. Verzegel dit vervloekte hol.’ ‘Ja, u bent één van de drie mannen die wel degelijk weten waarover ze praten.’ Hardanger spitste een ogenblik zijn lippen en keek toen even naar mij. ‘Om een unaniem oordeel van deskundigen te kunnen verkrijgen zou het wel interessant zijn te horen wat Cavell ervan vindt.’ ‘Cavell vindt het een stel ouwe wijven,’ zei ik. ik geloof dat jullie hersens zo vastgeplakt zitten met de angst voor het loslaten van het satanskruid, dat jullie niet meer in staat zijn tot rechtlijnig denken. Laten we nu het belangrijkste feit onder ogen zien. Dokter Gregori baseert zijn gehele angst op de stelling dat er iemand ingebroken heeft die de virussen heeft gestolen. Hij gelooft dat er een op de duizend kansen bestaat dat er een kolf gebroken is en dat er daardoor - wanneer die deur geopend wordt - één- duizendste kans bestaat dat de gehele mensheid wordt vernietigd. Maar als dit satanskruid inderdaad gestolen is, dan wordt die kans niet een op de duizend, maar duizend op een. Doet u toch in godsnaam eens even die oogkleppen af en tracht onder ogen te zien dat een man die vrij rondloopt met de beschikking over een van die virussen een eindeloos vee! groter gevaar betekent dan de geringe kans dat hij een van die kolven achter deze deur heeft gebroken. De eenvoudige logica zegt ons dat we voor het grootste gevaar moeten waken. Daarom moeten we deze kamer binnengaan - hoe kunnen we anders enig spoor van de dief en de moordenaar vinden, hoe kunnen we anders waken voor dit eindeloos veel grotere gevaar? We moeten, dat zeg ik u. Of liever gezegd, ik moet. Ik verkleed me en ik neem die hamster mee naar binnen. Als de hamster het overleeft, is alles in orde. Als hij het niet redt, kom ik niet meer naar buiten. Is dit reëel?’ ‘Jij bezit toch wel een afschuwelijke hoeveelheid van die vervloekte arrogantie van een privé-detective, Cavell,’ zei Cliveden op koele toon. ‘Misschien zou je er even om willen denken dat ik de commandant van Mordon ben en dat alle beslissingen door mij worden genomen.’ ‘Dat was zo generaal. Maar dat is niet meer zo. U weet heel goed dat het bevel op het ogenblik volledig is overgenomen door de Speciale Dienst.’ Hardanger negeerde ons beiden. Hij klampte zich vast aan een strohalm en zei tegen Gregori: ‘U sprak over een speciale lucht- verversingsinstallatie, die in werking gesteld kon worden. Zou dat de lucht niet hebben gezuiverd?’ ‘Bij elk ander virus wel, niet met het satanskruid. Ik heb u al gezegd dat het niet te vernietigen is. Bovendien is het een gesloten circulatiesysteem. Dezelfde lucht wordt gezuiverd en verfrist weer binnen gepompt. Maar het satanskruid blijft in de lucht achter.’ Er viel een lange stilte, toen zei ik tegen Gregori: ‘Als het satanskruid in de laboratoriumlucht aanwezig is, hoe lang duurt het dan voor de hamster geïnfecteerd is?’ ‘Vijftien seconden,’ antwoordde hij punctueel. ‘Binnen dertig seconden zal het dier krampen vertonen en binnen de minuut is het dood. Er zullen nog enkele reflexspiertrekkingen optreden, maar dan is de dood ingetreden. Dit geldt voor het satanskruid. de uitwerking van botulinus zal ongetwijfeld wat meer tijd vergen.’ ‘Probeert u mij niet tegen te houden,’ zei ik tegen Cliveden. ‘Ik zal kijken wat er met de hamster gebeurt. Als hij blijft leven, dan wacht ik nog tien minuten en dan kom ik naar buiten.’ ‘Als u naar buiten komt.’ Zijn weerstand werd zwakker. Cliveden was allesbehalve een dwaas. Hij was veel te verstandig om niet precies te hebben gevolgd wat ik had gezegd en ongetwijfeld hadden mijn woorden hun uitwerking niet geheel gemist. ‘Als er iets - als er een virus - gestolen is,’ sprak ik, ‘dan is degene die het gestolen heeft een waanzinnige. Enkele kilometers hier vandaan stroomt de Kenneth, een zijriviertje van de Theems. Hoe weet u dat deze waanzinnige niet op ditzelfde ogenblik over de Kenneth gebogen staat en dit vervloekte poeder in het water strooit?’ Cliveden knikte traag. ‘Goed generaal, stelt u zich voor dat ik weer naar buiten kom. Draag ik dan nog het gasdichte pak en het zuurstofapparaat?’ ‘Natuurlijk,’ zei hij kortaf. ‘Als u dat niet deed en de kamer was besmet - dan kon u niet naar buiten komen. Dan was u dood.’ ‘Goed, komt u dan mee.’ Ik liep voor hem uit de gang in en wees op de laatste deur in de gang waar we door gekomen waren. ‘De deur is gasdicht afgesloten, dat weet ik. De dubbele ramen ook. U blijft bij die gangdeur staan en laat hem op een kier open. de deur van het laboratorium nummer één komt ook op de gang uit - u kunt me zien zodra ik naar buiten kom. Afgesproken?’ ‘Waar hebt u het eigenlijk over?’ ‘Hierover.’ Ik stak mijn hand in mijn jaszak en haalde de automatische Hanyatti te voorschijn, klapte de veiligheidspal omlaag. ‘U neemt deze revolver in de hand. Wanneer de deur van het laboratorium opengaat en ik kom naar buiten in het gasdichte uniform en het zuurstofapparaat, dan kunt u me neerschieten. Op een afstand van viereneenhalve meter en met negen schoten ter beschikking kunt u uw doel niet missen. Dan sluit u de gangdeur af en dan is het virus afgesloten in blok E.’ Hij nam de revolver van me aan, langzaam, met tegenzin en onzeker. Maar toen hij sprak was er niets onzekers meer in zijn blik en in zijn stem. ‘U weet dus dat ik hem zal gebruiken wanneer dit moet?’ ‘Natuurlijk weet ik dat.’ Ik glimlachte, maar ik was niet erg in de stemming voor een glimlach. ‘Na wat ik ervan gehoord heb, sterf ik liever door de kogel dan ten gevolge van een besmetting met het satanskruid.’ Ik bied mijn excuses aan dat ik daarnet zo uit mijn slof geschoten ben,’ sprak hij rustig. ‘U bent ongetwijfeld een dapper man, Cavell.’ ‘Vergeet het dan niet te vermelden in mijn overlijdensbericht in de Times. Zou u uw mannen nu willen verzoeken de deur te onderzoeken op vingerafdrukken en foto’s te maken, hoofdinspecteur.’
***
Twintig minuten later waren de mannen gereed met hun taak en was ik klaar om naar binnen te gaan. de anderen bekeken mij met een wonderlijke aarzeling en besluiteloosheid van mensen die overwegen dat ze eigenlijk een afscheidsspeechje zouden moeten afsteken, maar die moeilijk de juiste woorden hiervoor kunnen vinden. Ze knikten eens een paar keer, hieven de hand half omhoog en toen gingen ze. Ze gingen allen de gang en de deur door, behalve generaal Cliveden, die in de open deuringang bleef staan. Uit een onverklaarbare gevoelsoverweging hield hij mijn revolver achter zich verborgen, zodat ik hem niet kon zien. Het gasdichte pak zat nauw en benauwd om me heen, de ring van het zuurstofapparaat sneed achter in mijn nek en door de samengeperste zuurstof voelde mijn mond droog van binnen. Of misschien was mijn mond toch wel droog. Ik had gedurende de laatste twintig minuten drie sigaretten gerookt - geen normaal dagelijks quantum voor mij - ik gaf de voorkeur aan de langzame vergiftiging in de vorm van een pijp. Dit had echter ook niet geholpen. Ik probeerde een overtuigende reden te bedenken die mij ervan zou kunnen weerhouden die deur door te gaan, maar ook dat hielp niet, er waren er zoveel dat ik geen keuze kon maken en ik probeerde het dan ook niet. Ik controleerde voor de laatste keer mijn pak, mijn masker en de zuurstofcilinders, maar ik hield mezelf voor de gek, want dat had ik allemaal al vijf keer gedaan. Bovendien keken ze allen naar me. Ik had mijn trots. Ik begon de lettercombinatie op de zware ijzeren deur af te stellen. Dat was altijd een nogal ingewikkelde en precieze handeling, het openen van de deur werd nu nog dubbel moeilijk door de belemmering van de met zwaar rubber bedekte vingers en moeilijk zicht door de beslagen brillegla- zen. Maar precies een minuut nadat ik ermee was begonnen, hoorde ik de doffe klap toen de laatste ronde van de wijzer de krachtige elektromagneten hadden bijgeladen waardoor de zware centrale grendel kon worden weggetrokken; drie hele wentelingen van de grote cirkelvormige hendel en de deur van een halve ton gleed gemakkelijk open onder het gewicht van mijn schouder. Ik nam het kooitje met de hamster op en gleed door de deuropening naar binnen, ving de draaiende deur op en sloot hem zo snel mogelijk achter me. Drie keer draaien aan de binnenste deurknop en de deur van het graf was weer dicht. de kans bestond dat ik door mijn handelingen een aantal vingerafdrukken had uitgewist, maar ik zou geen belangrijke afdrukken hebben weggeveegd. De met rubber afgezette matglazen deur die naar het eigenlijke laboratorium leidde bevond zich aan de andere zijde van de kleine vestibule. Verder uitstel had geen enkele zin - behalve dan dat het mijn leven misschien wat zou verlengen, dat was alles. Ik leunde tegen de vijfendertig centimeter lange deurknop, duwde de deur open, ging naar binnen en sloot de deur achter me. Het was niet nodig het licht aan te doen - het laboratorium was reeds hel verlicht door schaduwloze neonlichten. Degene die had ingebroken, veronderstelde waarschijnlijk dat de regering voldoende draagkrachtig was om de elektriciteitsverspilling te kunnen dragen, of hij was in zo’n geweldige haast vertrokken dat er geen tijd geweest was om aan het licht te denken. Ik had ook geen tijd om aan het licht te denken. Ik voelde er ook geen behoefte toe. Mijn enige en allesbeheersende belangstelling ging uit naar het onmiddellijke welzijn van de kleine hamster in het kooitje dat ik bij me had. Ik zette het kooitje op de dichtstbijzijnde bank, lichtte de doek eraf en keek naar het diertje. Een geboeide man gezeten op een kruitvat, kan de laatste paar minuten de spetterende lont nooit half zo gehypnotiseerd gadeslaan als ik volledig geconcentreerd naar de gedragingen van de hamster staarde. de hongerende kat met opgeheven poot bij het muizengat, de mangoeste die afwacht tot de koningsslang toeschiet, de geruïneerde speler die kijkt naar de laatste wenteling van de dobbelsteen - in vergelijking met mij waren ze alle half ingedut. Als het menselijk oog ooit het vermogen had kunnen bezitten om een herschepping tot stand te brengen, dan zou dit hamstertje door mijn blik in leven zijn gebleven. Vijftien seconden had Gregori gezegd. Slechts vijftien seconden en als het dodelijke satanskruid in de laboratoriumlucht aanwezig was, dan zou de hamster reageren. Ik telde de seconden, elke seconde was een klokslag die de eeuwigheid inluidde en na precies vijftien seconden vertoonde de hamster heftige spiertrekkingen. Heftig, maar het was niets vergeleken bij de wijze waarop mijn hart tekeerging, het was alsof het een dubbele salto in mijn borstkas maakte voor het kalmeerde met abnormaal langzame heftige slagen, waarbij mijn lichaam met elke slag hevig trilde. In de rubberhandschoenen waren mijn handpalmen kletsnat en ijskoud. de binnenkant van mijn mond voelde droog en stoffig aan. Er verliepen dertig seconden. Nu zou de hamster, als het virus aanwezig was, in stuiptrekkingen moeten liggen. Maar dat was niet het geval tenzij men onder stuiptrekkingen van een hamster verstond, het zitten op zijn achterpootjes en het zenuwachtig en hevig wrijven met een paar kleine geïrriteerde voorpootjes over zijn neusje. Vijfenveertig seconden. Een minuut. Misschien had dokter Gregori de besmetting van het virus overschat’? Maar Gregori leek mij allerminst een geleerde die fouten zou maken en dit hamstertje leek heel klein en nietig. Voor het eerst sinds ik het vertrek had betreden, begon ik het zuurstofapparaat te gebruiken. Ik maakte het dekseltje van het kooitje open en haalde de hamster eruit. Voor zover ik kon zien was hij nog aardig goed in vorm, want hij worstelde om uit mijn hand los te komen, sprong omlaag op de met rubbertegels bedekte vloer en scharrelde weg tussen de tafel en een bank langs de muur, hield aan het andere eind van het vertrek stil en poetste zijn neus weer op. Ik concludeerde dat als de hamster ergens tegen kon, ik dat ook kon: per slot van rekening was ik vijfhonderd keer zo zwaar als hij. Ik knoopte de touwtjes in mijn nek los en trok het zuurstofapparaat van mijn hoofd. Ik haalde diep en lang adem. En dat was fout. Ik geef toe dat hel moeilijk is een diepe zucht van verlichting te weerhouden bij het vooruitzicht in leven te blijven en dat je dan moeilijk kunt verwachten dat iemand heel voorzichtig de lucht opsnuift, maar dat had ik toch moeten doen. Ik begreep nu waarom de hamster zoveel en zolang met zo’n intensiteit vol onbehagen zijn neusje had gewreven. Ik voelde hoe ook mijn neusgaten zich trachtten te sluiten voor de walgelijke lucht die er in binnendrong. Zwavelwaterstof was een bijzonder onaangename lucht. Ik hield mijn neus dicht en bewoog me door het vertrek langs de tafels en banken. Binnen dertig seconden had ik gevonden waar ik naar zocht en wat ik toch niet had willen vinden. de middernachtelijke bezoeker had vergeten de lichten uit te draaien, hij was in een zo alles overheersende haast vertrokken dat de gedachte aan het licht en het uitdraaien daarvan zelfs niet bij hem was opgekomen. Zijn enige levensdoel was geweest zo snel mogelijk dit vertrek te verlaten en beide deuren zo vlug en zo stijf mogelijk achter zich te sluiten als dit maar mogelijk was. Hardanger kon zijn nasporingen naar dokter Baxter staken. Dokter Baxter was hier, nog gekleed in zijn tot de knie reikende witte overall. Hij lag op de rubbervloer. Evenals Clandon was hij blijkbaar onder de hevigste pijnen gestorven. In tegenstelling tot Clandon was hij niet gestorven door het toedienen van blauwzuur. Ik kende geen enkele doodsoorzaak die gepaard ging met de vreemde blauwe kleur van zijn gelaat, met het vloeien van zoveel vocht uit zijn ogen, oren en neus en bovenal met zo’n afschuwelijke stank. Alleen de aanblik was al weerzinwekkend genoeg. De gedachte er dichterbij te moeten komen was nog afstotender, maar toch dwong ik mijzelf ertoe. Ik raakte hem niet aan. Ik kende de doodsoorzaak niet, maar ik had wel een sterk vermoeden en daarom raakte ik hem niet aan. In plaats daarvan boog ik me over de dode man heen en bekeek hem zo nauwkeurig als de omstandigheden dit mogelijk maakten. Achter het rechteroor bevond zich een kleine blauwe plek, waar een weinig bloed zat op de plaats waar de huid beschadigd was, maar er viel geen waarneembare zwelling te bespeuren. de dood was al ingetreden voor een echte kneuzing had kunnen ontstaan. Een paar centimeter van hem af lagen op de grond, tegen de muur die het verst van de deur verwijderd was, wat stukken donkerblauw glas en een rood plastic dekseltje - duidelijk overblijfselen van een of ander gebroken potje; maar er viel geen spoor te bekennen van de inhoud. Even verderop in deze muur bevond zich een in rubber gevatte glazen deur, waarachter wat de wetenschappelijke medewerkers en de technici in Mordon noemden de beestenkamer lag. Er waren er vier in Mordon. Ik duwde de deur open en ging naar binnen. Het was een reusachtige kamer zonder ramen, bijna even groot als het laboratorium zelf. de gehele ruimte langs de wanden en de banken, die zich langs drie wanden van het vertrek bevonden, waren in beslag genomen door letterlijk honderden kooien van allerlei afmetingen - sommige waren van glas geconstrueerd en hadden een eigen luchtverversingssysteem, maar de meeste waren gewoon open. Honderden paren ogen, kleine rossige kraalogen staarden me aan toen ik binnenkwam. Er moesten ongeveer een vijftienhonderd of tweeduizend dieren in het vertrek aanwezig zijn voor het grootste deel muizen, ik zou willen zeggen negentig procent muizen, maar ook een honderdtal konijnen en marmotten, Zover ik kon beoordelen waren ze alle in vrij goede conditie; in ieder geval waren ze geen van alle aangetast door wat er aan de andere zijde van de deur gebeurd was. Ik ging weer naar het laboratorium terug. Ik was nu bijna tien minuten binnen en er was nog niets met me gebeurd. De kansen waren nu gering dat er nog iets zou gebeuren. Ik joeg de hamster in een hoek en sloot hem weer in zijn kooi op, toen verliet ik het laboratorium om de zware stalen buitendeur te openen. Nog juist op tijd herinnerde ik me dat generaal Cliveden me niet ver van die deur stond op te wachten, klaar om me te doorzeven als ik naar buiten kwam in mijn gasdichte pak. Cliveden zou begrijpelijkerwijze blij zijn tot actie te kunnen overgaan en het zou hem gemakkelijk kunnen ontgaan dat ik het zuurstofapparaat afgedaan had. Ik stapte uit het pak en opende de deur. Generaal Cliveden had de automatische revolver op ooghoogte geheven en richtte met uitgestrekte arm op de wijder wordende kier in de deur en op mij. Ik wil niet beweren dat hij blij geweest zou zijn me te kunnen neerschieten, maar hij stond er in ieder geval geheel klaar voor. Het was nu een beetje laat hem te zeggen dat de Hanyatti een versneller had. Ik zei snel: ‘Het is in orde. De lucht binnen is zuiver.’ Hij liet zijn arm omlaag zakken en glimlachte opgelucht. Het was geen gelukkige glimlach, maar het was een glimlach. Misschien was de gedachte dat hijzelf zich had moeten aanmelden om naar binnen te gaan en niet ik wat te laat bij hem opgekomen. ‘Bent u er helemaal zeker van, Cavell?’ vroeg hij. ik leef toch?’ vroeg ik geïrriteerd. ‘Komt u maar liever binnen.’ Ik ging het laboratorium weer binnen en wachtte daar op hen. Hardanger ging het eerst naar binnen. Hij trok zijn neus onwillekeurig vol walging op en sprak: ‘Waar komt in godsnaam die afschuwelijke stank vandaan?’ ‘Botulinus!’ Kolonel Weybridge gaf het antwoord en in het schaduwloze neonlicht leek zijn gezicht plotseling grijs. Hij fluisterde weer: ‘Botulinus.’ ‘Hoe weet u dat?’ vroeg ik. ‘Hoe ik dat...’ Hij staarde naar beneden op de grond en daarna keek hij op en ontmoette zijn blik de mijne. ‘We hebben een dag of veertien geleden een ongeluk gehad. Een technicus.’ ‘Een ongeluk,’ herhaalde ik. Toen knikte ik. ‘U kent de lucht dus...’ ‘Maar voor de duivel,’ begon Hardanger. ‘Een dode man,’ legde ik uit. ‘Hij is door botulinus gedood. Daar in de andere kamer ligt dokter Baxter.’ Niemand sprak een woord. Ze keken mij aan, toen keken ze elkaar aan en toen volgden ze me zwijgend naar het laboratorium, waar dokter Baxter lag. Hardanger keek omlaag naar de dode man. ‘Dat is dus Baxter?’ Er klonk geen enkele emotie in zijn stem. ‘Bent u daar zeker van. Herinnert u zich wel dat hij gisteravond om halfzeven vertrokken is.’ ‘Misschien bezat dokter Baxter een ijzerschaar,’ opperde ik. ‘Het is inderdaad Baxter. Iemand duwde hem naar binnen, bleef bij de deur staan, gooide een fles met botulinus tegen de muur en toen sloot hij de deur onmiddellijk achter zich.’ ‘De schoft,’ zei Cliveden hees. ‘De vuile schoft.’ ‘Of schoften,’ viel ik bij. Ik ging naar dokter Gregori, die op een hoge kruk was gaan zitten. Hij drukte zijn vingertoppen stijf tegen zijn bruine wangen en er kwamen bleke plekjes op zijn bruine gelaatskleur. Ik raakte even zijn schouder aan en ik zei: ‘Het spijt me zo, dokter Gregori. U hebt het al gezegd, ik weet dat u geen soldaat en ook geen politieagent bent. U zou deze dingen eigenlijk niet hoeven te zien, maar u moet ons helpen.’ ‘Ja natuurlijk,’ sprak hij dof. Hij keek me aan en er stonden tranen in zijn donkere ogen. ‘Hij was een... hij was méér dan alleen maar een collega. Hoe kan ik u helpen, meneer Cavell?’ ‘Wilt u alstublieft de viruskast controleren.’ ‘Natuurlijk, natuurlijk. De viruskast. Waarom heb ik daar nog niet aan gedacht?’ Hij keek met afschuw op Baxter neer en het was duidelijk wat hij dacht. ‘Dadelijk, dadelijk.’ Hij liep naar een houten kast met een glazen deur en trachtte deze te openen. Na een paar keer vastberaden gerukt te hebben schudde hij zijn hoofd. ‘Hij is op slot. De deur is op slot.’ ‘En?’ Ik werd ongeduldig. ‘U hebt toch een sleutel?’ ‘Ik heb de enige sleutel. Er kan niemand in zonder die sleutel en niet zonder de zaak te forceren. Er is - er is niemand aan geweest.’ ‘Doet u niet zo dwaas. Waar denkt u dat Baxter aan gestorven is, aan influenza? Doet u die kast open.’ Hij draaide de sleutel met bevende hand. Niemand keek nu nog naar Baxter - we hadden alleen oog voor dokter Gregori. Hij opende beide deuren, rekte zich omhoog en haalde een kleine rechthoekige doos te voorschijn. Hij opende de deksel en keek erin. Na een ogenblik zakten zijn schouders omlaag en hij was een ander man, merkwaardig uitgeblust, zijn hoofd diep gebogen. ‘Ze zijn weg,’ fluisterde hij. ‘Allemaal. Alle negen weggenomen. Er waren zes flesjes met botulinus - hij heeft er één tegen Baxter gebruikt!’ ‘En de andere,’ vroeg ik hees aan de gebogen rug. ‘De andere drie?’ ‘Het satanskruid,’ zei hij angstig. ‘Het satanskruid is weg.’