9
‘Waar hebt u het in godsnaam over?’ Dokter Roger Hartnell, een jongeman met een gezicht dat plotseling oud en vermoeid en gespannen stond, staarde ons aan, keek daarna naar zijn vrouw, die verstijfd naast hem stond, en toen weer naar ons. ‘Wij geloven dat u heel goed weel waar we het over hebben,’ antwoordde Wylie kalm. Hij was belast met de inhechtenisneming en hij had zojuist de aanklacht voorgelezen en zou de officiële arrestatie verrichten. Hij vervolgde: ‘Ik moet u waarschuwen dat alles wat u nu zegt bij uw proces eventueel tegen u kan worden gebruikt. Het zou ons allen helpen indien u thans een volledige bekentenis aflegde, dat geef ik toe; maar gearresteerden hebben hun rechten. Misschien wenst u rechtskundige bijstand voor u spreekt?’ Hij zou spreken voor hij het huis had verlaten en Hardanger, Wylie en ik wisten dat allemaal. ‘Zou iemand ons willen uitleggen waar deze onzin eigenlijk op slaat?’ vroeg mevrouw Hartnell op koele toon. Ze vertoonde juist voldoende hooghartig onbegrip en een zekere welgemanierde afkeer, maar de vijandige krampachtigheid van haar gehele wezen en de te stijf dichtgeknepen, trillende handen waren veel te overdreven. En ze droeg nog steeds haar elastieken kousen. ‘Met genoegen,’ zei Wylie. ‘Gisteren heeft dokter Hartnell voor meneer Cavell hier een verklaring afgelegd... ‘Cavell?’ Hartnell werd nog verbaasder. ‘Dat is Cavell niet.’ ‘Ik kreeg een hekel aan mijn gezicht,’ zei ik. ‘Vind je het erg? Overigens heeft inspecteur Wylie het woord, Hartnell.’ ‘... waarin u mededeelde,’ vervolgde Wylie, ‘de avond daarvoor nog laat een bezoek aan de heer Tuffnell te hebben gebracht. Wij hebben een diepgaand onderzoek ingesteld bij verscheidene mensen die in een positie verkeerden waarin ze u zouden hebben moeten zien indien u zich op de door u voorgegeven tijd in de door u beweerde richting zou hebben bewogen. Geen van deze mensen heeft u gezien. Dat is het eerste punt.’ En het was een uitstekend punt, alhoewel het volkomen gefingeerd was; inderdaad was het onderzoek ingesteld, maar er was geen enkele getuige gevonden die Hartnells verhaal kon bevestigen of ontkennen; wat we dan ook precies verwacht hadden. ‘Het tweede punt,’ vervolgde Wylie, ‘is dat er gisteravond modder werd gevonden aan het voorspatbord van uw scooter, modder welke identiek is aan een rode leemsoort die hier alleen om Mordon wordt gevonden. We verdenken u ervan dat u daar eerder op de avond naar toe gereden bent om de zaak te verkennen. Uw scooter is op het ogenblik in beslag genomen en naar het politielaboratorium vervoerd om onderzocht te worden. Punt nummer...’ ‘Mijn scooter!’ Hartnell keek alsof de grond onder zijn voeten- wegzakte. ‘Mordon, ik zweer bij alles...’ ‘Nummer drie. Later op de avond hebt u uw scooter - en uw vrouw - meegenomen naar een plek in de buurt van het huis van Chessingham. U hebt u bijna verraden tegen meneer Cavell toen u zei dat de politieagent u gezien zou moeten hebben en uw verklaring omtrent uw tocht naar Alfringham zou kunnen bevestigen, en toen herinnerde u zich bijna te laat dat als hij u had gezien, hij ook uw vrouw achterop zou hebben zien zitten. We hebben afdrukken van de wielen van uw scooter gevonden tussen de bosjes, ongeveer vijftien meter van de plaats waar de Bedford achtergelaten was. Bijzonder slordig, dokter, zeer slordig. Ik zie dat u niet protesteert.’ Dat kon hij niet. We hadden de afdrukken nog geen twintig minuten geleden gevonden. ‘Punt vier en punt vijf. De hamer die werd gebruikt om de waakhond mee neer te slaan, en de tang die gebruikt werd om de draadversperring door te knippen werden gisteravond beide in uw schuur gevonden. Wederom door meneer Cavell.’ ‘Wel allemachtig, jij vuile, achterbakse dief...’ Zijn gezicht was geheel vertrokken, de moeizaam bewaarde zelfbeheersing was plotseling verstoord en hij wierp zich op me, zijn handen als klauwen uitgestrekt. Hij kwam niet erg ver, Hardanger en Wylie deden met hun geweldige massieve lichamen een stap naar elkaar toe en vingen hem hulpeloos tussen hun reusachtige lichamen. Hartnell worstelde als een gek zonder enig resultaat, zijn krankzinnige woede verergerde nog. ‘Ik heb je binnengelaten, varken dat je bent. Ik heb met je vrouw gepraat. Ik heb...’ Zijn stem verzwakte en zonk even geheel weg en toen hij weer terugkwam sprak er een andere man: ‘De hamer waarmee de hond geslagen werd? En de tang? Hier? In mijn huis? Werden die hier gevonden? Hoe kunnen die hier gevonden zijn? Die kunnen hier niet gevonden zijn! Waar hebben ze het toch over, Jane.’ Hij wendde zich met een wanhopige uitdrukking op zijn gezicht tot zijn vrouw. ‘We praten over een moord,’ zei Wylie effen. ‘Ik had niet verwacht dat u daar iets mee uitstaande zou hebben, Hartnell. Gaat u nu alstublieft alle twee mee.’ ‘Maar dit is een verschrikkelijke fout. Ik... ik begrijp er niets van. Een verschrikkelijke fout.’ Hartnell staarde ons aan, zijn gezicht stond opgejaagd. ‘Ik kan het allemaal uitleggen. Ik ben er zeker van dat ik alles kan uitleggen. Als u dan iemand mee moet nemen, neem mij dan mee. Maar sleep mijn vrouw hier niet in.’ ‘Waarom niet?’ vroeg ik. ‘Je hebt een paar avonden geleden ook niet geaarzeld haar ergens in mee te slepen.’ ‘Ik weet niet waar u het over hebt,’ zei hij vermoeid. ‘Zou u hetzelfde zeggen, mevrouw Hartnell?’ vroeg ik. ‘In verband met de verklaring die uw dokter nog geen drie weken geleden heeft afgegeven dat u een uitstekende gezondheid geniet?’ ‘Wat bedoelt u?’ vroeg ze. Ze had zichzelf beter in bedwang dan haar echtgenoot. ‘Wat wilt u daarmee zeggen?’ ‘U bent gisteren naar een apotheek in Alfringham gegaan en daar hebt u een paar elastieken kousen gekocht. Op het terrein van Mordon groeien akelige stekelstruiken, mevrouw Hartnell, en het was al heel donker toen u wegrende met het doel die soldaten bij hun wagen vandaan te krijgen. U hebt zich daarbij heel erg geschramd, is het niet? En u moest die schrammen bedekken, nietwaar? Politiemensen zijn van nature achterdochtig - vooral wanneer het een moordzaak betreft.’ ‘Dit is volkomen belachelijk.’ Haar stem klonk vlak en zonder enige uitdrukking. ‘Hoe durft u te insinueren...’ ‘U verspilt onze tijd, mevrouw!’ Nu sprak Hardanger voor het eerst en met een scherp, autoritair geluid. ‘We hebben buiten een vrouwelijke agent, moet ik haar binnen halen?’ Stilte. ‘Goed. Ik zou willen voorstellen dat we dan nu naar het bureau vertrekken.’ ‘Zou ik eerst nog even een paar woorden «iet dokter Hartnell kunnen spreken?’ vroeg ik. ‘Alléén, als dat mogelijk is.’ Hardanger en Wylie keken elkaar aan. Hun toestemming had ik al maar ik moest deze nog eens bevestigd hebben om de zaken, indien dit ooit nodig mocht zijn bij een proces, voor hen ook juist te stellen. ‘Waarom?’ vroeg Hardanger. ‘Dokter Hartnell en ik kennen elkaar vrij goed,’ zei ik. ‘We waren vrij goede vrienden. We hebben akelig weinig tijd. Misschien zou hij tegen mij willen praten?’Tegen jou praten?’ Het is heel moeilijk om tegelijkertijd te schreeuwen en te sneren, maar Hartnell slaagde erin. ‘Dat nooit.’ ‘We hebben inderdaad heel weinig tijd,’ stemde Hardanger somber toe. ‘Tien minuten, Cavell.’ Hij knikte naar mevrouw Hartnell. Ze aarzelde, keek naar haar man en liep toen de kamer uit, gevolgd door Hardanger en Wylie. Hartnell maakte een beweging om hen te volgen, maar ik stond in de weg. ‘Laat me er langs.’ Zijn stem had een akelige klank. ‘Ik heb niets tegen mensen van jouw soort te zeggen.’ Toen gaf hij een korte beschrijving van wat hij over mijn soort vond en toen ik geen aanstalten maakte om opzij te gaan, wilde hij met zijn rechtervuist een onhandige uithaal in mijn richting doen, die zelfs een blinde tachtigjarige gemakkelijk zou hebben kunnen pareren of ontwijken. Ik liet hem mijn revolver zien en toen veranderde hij van gedachte. ‘Heb je een kelder onder je huis?’ vroeg ik. ‘Een kelder. Ja, we...’ Hij brak zijn woorden af en zijn gelaat stond weer bijzonder lelijk. ‘Als je denkt dat ik daar...’ Ik lichtte mijn linkervuist op en imiteerde zijn onhandige poging van daarnet en toen hij zijn rechterarm in afwerend gebaar omhoog hief, sloeg ik hem met de kolf van de Hanyatti, net hard genoeg om hem te verdoven, ik greep zijn linkerarm, draaide die vanaf de schouder op zijn rug en liep met hem naar de achterkant van het huis, waar een trapje naar de kelder voerde. Ik sloot de deur achter ons en duwde hem ruw op een houten bank. Daar bleef hij enkele seconden zitten, wreef over zijn hoofd en keek me toen aan. ‘Dit is doorgestoken kaart,’ fluisterde hij hees. ‘Hardanger en Wylie wisten dat je dit zou gaan doen...’ ‘Hardanger en Wylie zitten vast,’ zei ik koud. ‘Die zitten vast aan allerlei reglementen over de ondervraging van verdachten. Ze zitten vast aan hun carrière en hun pensioen. Ik niet, ik hoef me nergens naar te richten, ik kan doen wat ik wil.’ ‘En denk je heus dat dit zo maar kan,’ vroeg hij ongelovig. ‘Denk je dat ik dit niet ga vertellen?’ ‘Ik betwijfel of je nog kunt praten tegen de tijd dat ik hiermee klaar ben,’ zei ik. ‘Ik moet de waarheid binnen vijftien minuten weten - en ik laat geen littekens achter. Ik ben een expert in het martelen, Hartnell. Ik heb gedurende een week of drie een reusachtig goeie opleiding gehad van een groepje Belgische landverraders. Toen was ik het slachtoffer. Geloof maar gerust dat het mij niets kan schelen of ik je veel pijn doe.’ Hij keek me aan. Hij probeerde echt om me niet te geloven, maar hij voelde zich toch niet zeker. Hartnell was niet erg dapper. ‘Laten we het maar eerst op de eenvoudige manier proberen,’ zei ik. ‘Laat ik het eerst proberen door je eraan te herinneren dat er op dit ogenblik een waanzinnige met het satanskruid op de loop is, die dreigt met de uitroeiing van God weet hoe een groot deel van Engeland als aan zijn voorwaarden niet wordt voldaan - en dat we zijn eerste demonstratie ieder ogenblik kunnen verwachten.’ ‘Waar heb je het over?’ vroeg hij hees. Ik vertelde hem toen wat Hardanger mij had verteld en zei: ‘Als deze krankzinnige een deel van het land wegvaagt, dan zal de bevolking wraak eisen. Ze zullen dan een zondebok willen en die zullen ze krijgen. Je bent toch niet zo stom dat je dat niet inziet? Je bent toch niet zo stom dat je je vrouw Jane niet kunt voorstellen mei de strop van de beul om haar nek en de beul die het valluik opent. De val, de schok, het doorsnijden van de ader, het in reflex trappelen van de voeten - kun je je vrouw voorstellen, Hartnell. Begrijp je wat je haar aandoet? Ze is veel te jong om nu al te sterven. En de dood door de strop is een vreselijke dood - en het is nog altijd de straf die er staat op medeplichtigheid aan een moord, uit winstbejag gepleegd.’ Hij keek me aan, doffe haat en ellende in zijn zieke ogen. In het schemerlicht van de kelder leek hij asgrauw, een laag zweet parelde op zijn voorhoofd. Ik vervolgde: ‘Je beseft toch dat je elke verklaring die je hier aan mij geeft, kunt intrekken? Zonder getuigen is een verklaring waardeloos.’ Ik zweeg even en liet mijn stem dalen. ‘Je zit hier heel diep in, is het niet?’ Hij knikte en staarde naar de grond. ‘Wie is de moordenaar? Wie zit hier achter?’ ‘Ik weet het niet. Ik zweer bij God dat ik het niet weet. Iemand heeft me opgebeld en me geld geboden als ik die afleidingsbeweging zou willen verzorgen, als Jane en ik dat wilden doen. Ik dacht dat de man waanzinnig was en dat het in ieder geval een smerige zaak was... ik weigerde. De volgende morgen kwam er tweehonderd pond over de post en er was een briefje bij dat ik nog driehonderd pond zou krijgen als ik deed wat me gezegd was. Er gingen veertien dagen voorbij en toen belde hij weer op.’ ‘Zijn stem. Heb je zijn stem herkend?’ ‘Die was heel laag en gesmoord. Ik heb geen idee wie het was. Ik denk dat hij praatte met iets over de hoorn.’ ‘Wat zei hij?’ ‘Precies hetzelfde als wat in het briefje stond. Ik zou nog driehonderd pond krijgen als ik deed wat hij gevraagd had.’ ‘En?’ ‘Ik heb gezegd dat ik het zou doen.’ Hij keek nog steeds naar omlaag. ‘Ik... ik had al een deel van het geld uitgegeven.’ ‘Heb je die extra driehonderd pond al ontvangen?’ ‘Nog niet.’ ‘Hoeveel heb je uitgegeven van die eerste tweehonderd?’ ‘Ongeveer veertig.’ ‘Laat me de rest eens zien.’ ‘Die heb ik hier niet. Niet in huis. Ik ben gisteravond nadat je hier geweest was naar buiten gegaan en toen heb ik de rest in het bos begraven.’ ‘Wat voor geld was het? Ik bedoel, hoe groot waren de bankbiljetten?’ ‘Biljetten van vijf pond.’ ‘Precies. Dat is een heel interessant verhaal, dokter.’ Ik stapte over de bank waar hij op zat, klauwde mijn hand in zijn haar, rukte zijn hoofd ruw omhoog, stompte de kolf van de Hanyatti in zijn maagstreek en toen hij van pijn hikte, tilde ik de revolver op en drukte de kolf tussen zijn tanden. Gedurende tien seconden bleef ik zo staan, terwijl hij naar me omhoog keek met ogen waanzinnig van angst. Ik voelde me misselijk. ‘Ik wilde je één kans geven, Hartnell,’ zei ik zacht. ‘En die kans heb je nu gehad. Nou de behandeling. Jij rottige verachtelijke leugenaar. Denk je dat ik zo’n bespottelijk verhaaltje geloof? Denk je dat die schitterende geest die achter dit alles zit je opgebeld zou hebben om je te vragen die afleidingsmanoeuvre uit te voeren, terwijl hij heel goed wist dat er alle kans bestond dat jij onmiddellijk naar de politie zou gaan en de militaire wacht van Mordon om zijn plannen te vernietigen? Geloof jij dat deze man in een streek waar nog geen automatisch telefoonverkeer is, tegen jou op deze wijze zou hebben gesproken wanneer er niet alle kans bestond dat een telefoniste zou hebben kunnen meeluisteren en ieder woord dat gesproken werd zou hebben kunnen noteren? Ben je zo naïef dat je je verbeeldt dat ik zo naïef zou zijn om dit te geloven? Geloof je dat deze man, die een genie is op organisatorisch gebied, het hele succes van zijn plannen op het laatste moment zou laten afhangen van de factor van de kracht van jouw begeerte. Denk jij dat hij in bankbiljetten van vijf pond zou uitbetalen, die, al waren het dan niet de zijne, toch zeker de vingerafdrukken van de kassier die ze uitgeteld had, zouden hebben vertoond. Verwacht jij dat ik zal geloven dat hij vijfhonderd pond zou bieden voor iets waarvoor hij zo een paar deskundigen uit Londen zou kunnen krijgen die het graag voor een tiende van dit bedrag zouden doen? En geloof jij dan tot slot dat ik die leugen van jou over dat begraven van dat geld bij avond zou slikken - dat je dan als je door de politie gevraagd werd om het ‘s ochtends op te graven nooit meer zou kunnen vinden?’ Ik deed een stap achteruit en nam de revolver weg. ‘Of zullen we soms nu even naar dat geld gaan zoeken?’ ‘O lieve God, het is zinloos.’ Hij was volkomen verslagen en hij kreunde. ‘Het is afgelopen met me, Cavell. Het is afgelopen met me. Ik heb overal geld geleend en nu heb ik meer dan tweeduizend pond schuld.’ ‘Zit niet te snotteren,’ zei ik ruw. ‘Dat maakt geen indruk op me.’ ‘Tuffnell de geldschieter zat achter me aan,’ vervolgde hij dof. Hij keek me niet meer aan. ‘Ik ben penningmeester van de mess in Mordon. Ik heb meer dan zeshonderd pond verdonkeremaand. Iemand - God mag weten wie - is erachter gekomen en toen kreeg ik een briefje waarin stond dat hij het bij de politie zou aangeven als ik niet meewerkte. En toen heb ik meegewerkt.’ Ik legde de revolver weg. Vaak klinkt de waarheid nog heel anders dan een onschuldige wel zou willen geloven, maar ik wist dat Hartnell veel te verslagen was om nu nog uitvluchten te zoeken. Ik zei: ‘Je hebt dus geen enkele aanwijzing naar de identiteit van de man die dat briefje verstuurde.’ ‘Nee. En ik zweer dat ik niets weet over een hamer of een schaar of rode modder op de scooter.’ Ik gromde iets en zei: ‘En welke rol heeft Chessingham hierin gespeeld?’ ‘Chessingham? Chessingham?’ Hij was zo verslagen door zijn eigen ellende dat hij niet eens duidelijk begreep wat ik bedoelde. ‘Wat heeft Chessingham hier in godesnaam mee te maken?’ ‘Vergeet het maar,’ zei ik. ‘Kom mee. We gaan nu naar het bureau.’ Buiten het huis ontmoetten we een zestal stoere mannen in burger. Waarschijnlijk waren ze belast met het huisonderzoek, een van de mannen maakte een lange lijst van alles wat zich in het huis van de verdachte bevond tot aan de veiligheidsspelden toe. Zes mannen die twee of drie uur van hun kostbare tijd verspilden. Maar ik vertelde het hun niet.
***
Mijn been deed nu zo’n pijn dat ze me een politieauto en een politiechauffeur ter beschikking hadden gesteld, maar toch genoot ik nog niet van het tochtje naar het huis van dokter MacDonald. De tijd ging snel voorbij en ik keek nog steeds tegen een stenen muur. Die avond zou er in alle kranten in zorgvuldig gekozen woorden een verslag staan van de arrestatie van twee wetenschappelijk medewerkers van Mordon, die van moord beschuldigd werden en voorts zou er vermeld worden dat de oplossing van de diefstal van het satanskruid nog maar enkele uren zou vergen en hoewel dit naar wij hoopten de werkelijke moordenaars even in slaap zou sussen, bracht het onze zaak niet veel verder. We waren als blinden te middernacht in de mist. Nergens een aanwijzing, nergens. Hardanger zou een intensief onderzoek in Mordon beginnen om erachter te komen wie inzage in de boeken van de mess zou kunnen hebben gehad; waarschijnlijk was dit het geval bij ongeveer honderd mensen overwoog ik, bitter gestemd. De deur werd opengedaan door de huishoudster van dokter MacDonald. Ze was ongeveer midden dertig, zag er zeer knap uit en gaf als haar naam mevrouw Turpin op. Ze keek heel boos en vertoonde het gelaat van de trouwe gedienstige, die niet in staat is om de eigendommen van haar meester tegen vernietiging en bruut geweld te verdedigen. Toen ik mijn valse papieren had laten zien en vroeg om toegelaten te mogen worden, zei ze bitter dat één pottenkijker meer of minder er ook niet toe deed. Het leek wel of het huis krioelde van politiemannen in burger. Ik stelde me voor aan de man die met de leiding belast was, een rechercheur die Carlisle heette en uit Alfringham kwam. ‘En al iets interessants gevonden?’ ‘Nauwelijks. We zijn hier nu meer dan een uur aan het werk, we zijn boven begonnen en we hebben tot nu toe niets verdachts gevonden. Ik moet zeggen, dokter MacDonald zorgt goed voor zichzelf, dat is waar. Een van mijn mensen die zelf dol op die kunstrommel is, beweert dat de schilderijen, de vazen en alle andere snuisterijen schatten waard zijn. En u moest de donkere kamer eens zien die hij op zolder heeft ingericht. Daar zit zeker een fotografische uitrusting van duizend pond in.’ ‘Een donkere kamer? Dat zou weleens interessant kunnen zijn. Ik heb nooit gehoord dat dokter MacDonald zich voor fotografie interesseerde.’ ‘Ja, natuurlijk wel. Hij is een van de beste amateurfotografen van het land. Hij is voorzitter van onze fotoclub in Alfringham. Er staat een kast in zijn studeerkamer, die is stampvol met prijzen. Hij maakt er helemaal geen geheim van, dat kan ik u verzekeren, meneer.’ Ik liet hem en zijn mannen verder zoeken - als zij niets konden vinden, kon ik het toch ook niet - en ik ging naar boven, naar de donkere kamer. Carlisle had beslist niet overdreven; dokter MacDonald verwende zichzelf ook heel erg met camera’s, zoals hij dit deed met alle materiële dingen. Maar ik spendeerde ook hier niet veel tijd, ik zag ook geen verband tussen camera’s en de zaak. In gedachten noteerde ik dat er een politiefotograaf uit Londen moest komen om de uitrusting te onderzoeken voor het geval de zeer kleine kans zou bestaan dat hier iets uit zou kunnen komen, en toen ging ik naar beneden om mevrouw Turpin te bezoeken. ‘Het spijt me verschrikkelijk, mevrouw Turpin, dat we zo’n opwinding moeten veroorzaken,’ zei ik opgewekt. ‘Maar het is uitsluitend routinewerk, begrijpt u. Het moet voor u bijzonder plezierig zijn zo’n mooi huis te mogen verzorgen.’ ‘Als u vragen hebt te stellen, vraagt u dan,’ snauwde ze. ‘En probeert u niet mooi om de zaak heen te draaien.’ Daarmee was dus alle elegantie de pas afgesneden. Ik vroeg: ‘Hoe lang bent u al bij dokter MacDonald in dienst?’ ‘Vier jaar. Zolang hij hier is. Ben betere en fijnere baas zou u nergens kunnen vinden. Waarom vraagt u dat?’ ‘Hij heeft hier heel veel kostbare spullen.’ Ik noemde een twaalftal voorbeelden op, van de prachtige vloerbedekking tot aan de schilderijen. ‘Hoe lang heeft hij dit allemaal al?’ ‘Ik hoef geen vragen te beantwoorden, meneer de inspecteur.’ Deze was van het hulpvaardige soort. ‘Nee,’ gaf ik toe. ‘Dat hoeft u ook niet. Vooral niet als u de zaken voor uw werkgever onplezierig wilt maken.’ Ze keek me schuin aan, aarzelde even en beantwoordde mijn vragen toen. Minstens de helft van alles had dokter MacDonald vier jaar geleden al meegenomen. De rest was sedert die tijd met vrij regelmatige tussenpozen aangeschaft. Mevrouw Turpin was een van die bijzondere vrouwen met een fotografisch geheugen voor alle onbelangrijke ogenblikken van het leven en ze kon bijna de datum, het uur en de weersomstandigheden van iedere aankoop opgeven. Ik wist dat het volkomen nutteloos zou zijn om te proberen een bevestiging van haar verklaringen te krijgen. Indien mevrouw Turpin zei dat iets zus of zo in elkaar zat, dan was dat zo en daarmee uit. Een en ander werkte er ongetwijfeld aan mee MacDonald van iedere verdenking te zuiveren. Er was geen enkele plotselinge verrijking in de laatste weken of maanden te constateren, hij had al gedurende enkele jaren deze luxueuze aankopen gedaan. Waar hij de buitensporige aankopen van bekostigde kon ik niet raden, maar dat scheen nu nauwelijks belangrijk. Zoals hij zelf gezegd had was hij een alleenstaande vrijgezel zonder familieleden, hij kon zich permitteren het geld op te maken. Ik ging terug naar de zitkamer en daar kwam Carlisle me tegemoet met een grote map in de hand. ‘We hebben dokter MacDonalds studeerkamer eens grondig nagezocht. Natuurlijk hebben we alles opgeschreven, maar ik dacht dat dit misschien interessant voor u zou zijn. Het lijkt wel officiële correspondentie.’ Het interesseerde me inderdaad, maar niet op de wijze die ik had verwacht. Hoe meer ik van MacDonald te weten kwam, hoe onschuldiger hij leek. De map bevatte doorslagen van zijn brieven en antwoorden van collega-hoogleraren en verscheidene wetenschappelijke organisaties door geheel Europa, hoofdzakelijk van de Wereldgezondheidsorganisatie. Deze brieven lieten er geen twijfel over bestaan dat MacDonald een hoogst begaafd en hooglijk gerespecteerd scheikundige en microbioloog was, een van de vooraanstaanden op zijn terrein. Bijna de helft van zijn brieven was gericht aan afdelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie, voornamelijk in Parijs, Stockholm, Bonn en Rome. Er was niets geheimzinnigs of onvaderlandslievends aan, dit was typisch geen documentatiemateriaal en de veelvuldige medeondertekening van dokter Baxter op het carbon vormde een voldoende waarborg. Bovendien wisten alle wetenschappelijk medewerkers van Mordon, alhoewel het verondersteld werd een geheim te zijn, dat hun post voortdurend gecensureerd werd. Ik keek de map nog eens door en nam hem terzijde toen de telefoon ging. Het was Hardanger en zijn stem klonk grimmig. Wat hij me te zeggen had, maakte dat ik me net zo voelde. Er was naar Alfringham opgebeld dat wanneer het politie-onderzoek niet voor vierentwintig uur zou worden gestaakt, er iets bijzonder onaangenaams met Pierre Cavell zou gebeuren, die, zoals al wel bekend zou zijn, verdwenen was. Het bewijs dat degene die belde, wist waar Cavell was zou worden geleverd wanneer het politie-onderzoek niet om zes uur ‘s avonds zou zijn gestaakt. Het was niet het eerste gedeelte van het bericht dat me grimmig stemde. Ik sprak: ‘Zo iets hadden we toch al wel verwacht. Al die bedreigingen die ik vanaf vanochtend vroeg om me heen gestrooid heb, hebben hen natuurlijk doen denken dat ik te veel vorderingen maakte voor hun welzijn? ‘Nu vlei je jezelf, vriend,’ zei Hardanger met zijn krakerige stem. ‘Je wordt gebruikt als gijzelaar. Er werd niet naar de politie gebeld, maar naar je vrouw in "De Gastvrije Waard", en er werd gezegd dat als de generaal - en zijn volledige naam, zijn positie en zijn adres werden genoemd - zijn activiteiten niet zou staken, Mary bij de ochtendpost een paar oren zou ontvangen. de man aan de telefoon zei dat hij ervan overtuigd was dat ze, alhoewel ze nog maar een paar maanden getrouwd was, toch al wel in staat zou zijn de oren van haar echtgenoot te herkennen als ze die zag.’ Ik voelde hoe me de haren te berge rezen en dat had niets uitstaande met een voorstelling die ik me van dat oor afsnijden maakte. Ik zei heel voorzichtig: ‘We hebben rekening te houden met drie dingen, Hardanger. Het aantal mensen dat kan weten dat we nog maar twee maanden getrouwd zijn is maar heel gering. Het aantal mensen dat weet dat Mary de dochter van de generaal is, is nog geringer. Maar het aantal lieden, dat de werkelijke identiteit van de generaal kent, behalve u en ik, kunnen op de vingers van één hand worden geteld. Hoe kan in godesnaam een misdadiger in dit land de werkelijke identiteit van de generaal kennen?’ ‘Als je het mij zegt, weet ik het ook,’ zei Hardanger somber. ‘Dit is een bijzonder onaangename ontwikkeling van de zaak. Deze man weet niet alleen wie de generaal is, maar hij weet ook dat Mary zijn enige kind en zijn oogappel is en de enige mens op de hele wereld die in staat zou kunnen zijn invloed op hem uit te oefenen. En die invloed zou ze zeker aanwenden; abstracte idealen over recht kunnen een vrouw helemaal niets schelen wanneer het leven van haar man in gevaar is. Het hele zaakje stinkt, Cavell.’ ‘Enorm,’ gaf ik langzaam toe. ‘Naar verraad - naar hoogverraad.’ ‘Ik geloof niet dat het verstandig is er door de telefoon over te spreken,’ zei Hardanger snel. ‘Nee. Heb je geprobeerd het telefoontje op te sporen?’ ‘Nog niet. Maar ik kan daar evengoed mijn tijd mee verdoen als met wat anders.’Hij hing op en ik bleef naar de zwijgende telefoon staan staren. De generaal was door de eerste minister en het secretariaat van Binnenlandse Zaken persoonlijk benoemd. Zijn identiteit was bekend bij de chefs van de spionage en de contraspionagedienst - dat moest wel. Een commissaris van politie, Hardanger zelf, de commandant en het hoofd van de Veiligheidsdienst van Mordon - dat was de gehele lijst van mensen die bekend waren met de identiteit van de generaal. Het was een afschuwelijke gedachte. Ik vroeg me vagelijk af of generaal Cliveden zich de eerstvolgende uren zou amuseren - ik had geen telepathische krachten nodig om te weten waar Hardanger naar toe zou gaan zodra hij de telefoon zou hebben neergelegd. Van al onze verdachten kende alleen Cliveden de identiteit van de generaal. Misschien had ik wel meer aandacht aan generaal Cliveden moeten schenken. Een schaduw verduisterde de deuropening. Ik keek op en zag drie in kaki geklede gestalten boven aan de buitentrap staan. de middelste man, een sergeant had zijn hand al opgeheven om op de bel te drukken toen hij mij in het oog kreeg. ‘Ik zoek een zekere inspecteur Gibson,’ sprak hij. ‘Is die hier?’ ‘Gibson?’ Plotseling herinnerde ik me dat ik dit zelf was. ‘Ik ben inspecteur Gibson, sergeant.’ ‘Ik heb hier iets voor u, meneer.’ Hij wees op een map die hij onder zijn arm hield. ‘Maar ik heb instructies eerst naar uw papieren te vragen.’ Ik toonde ze hem en hij overhandigde me de map. Hij sprak op verontschuldigende toon: ‘Ik heb instructies ontvangen die map niet uit het oog te verliezen, meneer. Hoofdinspecteur Hardanger zei dat hij afkomstig is uit het archief van meneer Clandon en ik begrijp dat het strikt vertrouwelijk is.’ ‘Natuurlijk.’ Gevolgd door de sergeant, die geflankeerd werd door een paar stoere soldaten, liep ik de zitkamer binnen en negeerde de woedende blik van mevrouw Turpin, die wat later op het toneel verschenen was. Ik vroeg haar ons alleen te laten en dat deed ze met een valse blik. Ik verbrak het zegel en opende de map. Deze bevatte een extra zegel om de map en een kopie van het geheime rapport over dokter MacDonald weer te kunnen verzegelen. Ik had dit rapport al eerder gezien toen ik van de verdwenen Easton Derry de leiding van de Veiligheidsdienst had overgenomen, maar ik had er geen bijzondere aandacht aan geschonken. Daar had ik geen bepaalde reden toe gehad. Maar die had ik nu wel. Het waren zeven foliovellen. Ik bladerde ze drie keer door. De eerste keer sloeg ik al niets over, evenmin als de tweede en derde keer. Ik zocht naar de kleinste zijdelingse opmerking die me enige theoretische aanwijzing zou kunnen verschaffen. Ik vond niet het geringste bewijs dat mij van enige dienst zou kunnen zijn geweest. Het enige vreemde aan het rapport was, zoals Hardanger al had gezegd, de uiterst geringe berichtgeving omtrent MacDonalds legerloopbaan, waarvan Easton Derry, die inderdaad het rapport had samengesteld, toch meer moest hebben geweten. Maar daar stond niets over in, behalve een opmerking aan de voet van een bladzijde, waarin vermeld werd dat MacDonald in 1938 bij de landmacht dienst had genomen als soldaat en in 1945 zijn legerloopbaan als luitenant-kolonel van een tankregiment in Italië had beëindigd. Aan de bovenzijde van de volgende bladzijde stond vermeld dat hij in het begin van 1946 als regeringsscheikundige was benoemd in Noordoost-Engeland. Dit had Easton Derry al of niet precies zo kunnen opstellen. De gechoqueerde blik van de sergeant negerend, peuterde ik met mijn zakmes de stijve linnen hoek open, waarmee de bovenste linkerhoeken van de bladzijden aan elkaar gebonden zaten. Hieronder bevond zich een nietje, waarmee praktisch alle archiefstukken aan elkaar bevestigd zitten. Ik boog de uiteinden recht, maakte de bladzijden voorzichtig los en bekeek ze stuk voor stuk. Geen enkele bladzijde had meer dan één paar - het originele paar - gaatjes veroorzaakt door het nietje. Als iemand het nietje ooit had losgemaakt om er een bladzijde tussenuit te lichten, dan had hij het wel buitengewoon zorgvuldig weer aan elkaar bevestigd. Oppervlakkig gezien leek het alsof er niet met de papieren was geknoeid. Ik werd me ervan bewust dat Carlisle, de in burger geklede sergeant-rechercheur, naast me stond met een stapeltje papieren en mapjes in zijn hand. Hij sprak: ‘Misschien interesseert dit u, meneer? Ik weet het niet.’ ‘Een ogenblik.’ Ik hechtte de bladzijden weer aan elkaar, duwde ze in de archiefmap, verzegelde deze weer en overhandigde het geheel aan de sergeant die ermee wegging, vergezeld door zijn twee begeleiders. Ik zei tegen Carlisle: ‘Wat zijn dat?’ ‘Foto’s, meneer.’ ‘Foto’s. Hoe kom je erbij te denken dat ik belang zou stellen in foto’s, sergeant?’ ‘Deze zaten in een afgesloten stalen doos, meneer. En de doos zat in de onderste lade - die ook op slot was - van een klein bureau. En hier hebben we nog een stapeltje persoonlijke correspondentie op dezelfde plaats gevonden.’ ‘Was het moeilijk die stalen doos open te krijgen?’ ‘Niet met de zaag die ik altijd gebruik, meneer. We hebben alles nu bij elkaar en alles op lijsten gezet, inspecteur. Als ik het zou mogen zeggen, ik geloof niet dat u veel van belang op de lijst zult vinden.’ ‘Heb je het hele huis doorzocht? Is er een souterrain?’ ‘Alleen maar een vuile kolenkelder, zo iets hebt u nog nooit gezien.’ Carlisle glimlachte. ‘Naar wat ik nu van de persoonlijke smaak van dokter MacDonald heb gezien lijkt hij me er de man niet naar die kolen in een kolenkelder zou opslaan als hij er een schonere en meer luxueuze plaats voor zou kunnen bedenken.’ Hij liet me alleen met wat hij gevonden had. Dat waren vier albums. Drie ervan bevatten onschuldige, tegen de zon in genomen familiefotootjes, die je in miljoenen Britse huizen kunt vinden. de meeste foto’s waren vervaagd en vergeeld, genomen in MacDonalds jeugd in de jaren twintig en dertig. Het vierde album was veel recenter en was een geschenk, MacDonald aangeboden door zijn collega’s van de Wereldgezondheidsorganisatie uit dankbaarheid voor zijn uitzonderlijke diensten gedurende vele jaren aan de organisatie bewezen - een schitterende opdracht, geplakt aan de binnenzijde van het omslag, getuigde hiervan. Het bevatte meer dan vijftig foto’s van MacDonald en zijn collega’s, genomen in een dozijn verschillende Europese steden. De meeste foto’s waren in Frankrijk, Scandinavië en Italië genomen, een klein aantal in een paar andere landen. Ze waren in chronologische volgorde ingeplakt, elke foto met een datum en plaatsvermelding, de laatste was nog geen zes maanden geleden in Helsinki genomen. De foto’s in het album interesseerden me niet; wat me wel interesseerde was dat er één foto ontbrak. Van de plaats in het album viel bijna zeker te concluderen dat deze ongeveer achttien maanden tevoren was genomen. Het onderschrift was doorgestreept met horizontale strepen waarvoor dezelfde witte inkt was gebruikt als voor alle andere onderschriften. Ik stak een lamp aan en tuurde van vlakbij naar de dikke strepen. Het was twijfelachtig of de plaatsnaam die daar vermeld was geweest, begon met een T... Daarna was het moeilijk nog iets te lezen. De volgende letter kon net zo goed een O als een D zijn geweest. Het moest een O geweest zijn, want ik was er zeker van dat er in Europa geen enkele stad te vinden was waarvan de naam met Td begon. De rest van het woord was volledig weggevaagd. To... Ongeveer zes letters lang, misschien zeven. Maar geen van de letters was een staartletter, dus daarmee waren de p’s, de g’s en de j’s enzovoort uitgeschakeld. Welke plaatsen of steden in Europa kende ik die met de letters To begonnen en zes of zeven letters lang waren? Het waren er stellig niet zoveel, tenminste geen steden van enige betekenis en de Wereldgezondheidsorganisatie zou zijn vergaderingen stellig niet in dorpen beleggen. Torquay - klopte niet, daar waren twee staartletters in. Totnes - was te klein. Verder in Europa? Tornio in Finland, Tondern in Denemarken - beide betrekkelijk onbetekenend. Toledo - dat kon niemand een dorpje noemen; maar MacDonald was nooit in Spanje geweest. De beste gok was waarschijnlijk Tournai in België, of Toulon in Frankrijk. Tournai? Toulon? Gedurende enkele ogenblikken liet ik de namen in mijn geest doordringen. Als dit de oplossing zou zijn, dan had ik toch geen oplossing gevonden waarvan ik de betekenis kon doorgronden. Ik legde de albums terzijde en nam een stapeltje brieven op. Er zaten ongeveer dertig of veertig brieven in het bundeltje, zwak geparfumeerd en notabene bijeengehouden door een blauw lint. Van alles wat ik tussen de bezittingen van dokter MacDonald had verwacht te zullen vinden, was dit wel het allerlaatste. En, ik had er een maandsalaris onder willen verwedden, het meest nutteloze. Het zag eruit als een bundeltje liefdesbrieven en ik verheugde me nu niet bepaald op het vooruitzicht mijzelf te vermaken met de pikante jeugdervaringen van de goede dokter, maar op datzelfde moment zou ik zelfs de originele Homerus hebben willen lezen als het enig nuttig effect zou kunnen hebben. Ik knoopte het lint los. Vijf minuten later telefoneerde ik met de generaal. ‘Ik wil een zekere mevrouw Yvette Peugeot spreken, die in 1945 en 1946 in het Institut Pasteur in Parijs werkte. Niet de volgende week en niet morgen, maar nu. Vanmiddag nog. Kunt u daarvoor zorgen, generaal?’ ‘Ik kan overal voor zorgen, Cavell,’ antwoordde de generaal eenvoudig. ‘Nog geen twee uur geleden heeft de premier, nu dodelijk beangst, alle hulp van alle diensten tot onze beschikking gesteld. Hij is doodsbang. Is dit erg dringend?’ ‘Het kan een kwestie van leven of dood zijn, generaal. Maar daar moet ik nu achter zien te komen. Deze vrouw schijnt tegen het einde en vlak na de oorlog gedurende ongeveer een maand of negen zeer intieme relaties met MacDonald onderhouden te hebben. Dit is een periode van zijn bestaan waarover ieder inlichting ontbreekt. Als ze nog leeft en op te sporen is, dan zal zij misschien in staat zijn deze periode aan te vullen.’ ‘Is dat alles?’ de stem klonk mat, met nauwelijks verholen teleurstelling. ‘Hoe zijn die brieven?’ ‘Ik heb er nog maar een paar gelezen, generaal. Ze lijken me volkomen onschuldig, alhoewel ik het toch niet prettig zou vinden dat ze voor een rechtbank zouden worden voorgelezen als ik ze geschreven had.’ ‘Ze lijken me van zo weinig belang, Cavell.’’Misschien een aanwijzing, generaal. Misschien meer. Het is mogelijk dat er een bladzijde uit het geheime dossier over MacDonald is gelicht. De data van de brieven corresponderen met deze ontbrekende bladzijde - als deze ontbreekt. En als dit zo is, dan wil ik te weten komen waarom dit zo is.’ ‘Ontbreken?’ Zijn stem kraakte scherp aan de andere zijde van de lijn. ‘Hoe is het mogelijk dat er een bladzijde uit een geheim rapport zou ontbreken? Wie kan nu de beschikking over deze dossiers gehad hebben?’ ‘Easton, Clandon, ikzelf - en Cliveden en Weybridge.’ ‘Juist. Generaal Cliveden.’ Een veelbetekenende pauze. ‘Die laatste bedreiging aan het adres van Mary om haar jouw oren op een schotel aan te bieden; generaal Cliveden is de enige man in Mordon die weet wie ik ben en die de familieverhouding tussen mij en Mary kent. Een van de enige twee mannen die inzage heeft in de geheime archieven. Geloof je niet dat je je aandacht eens op Cliveden zou moeten concentreren?’ ‘Ik ben van mening dat Hardanger zijn aandacht aan Cliveden moet schenken. Ik ga mevrouw Peugeot bezoeken.’ ‘Goed. Blijf dan even aan het toestel.’ Ik bleef aan de lijn en na enkele minuten hoorde ik zijn stem weer. ‘Rij naar Mordon. Een helikopter zal je naar het vliegveld Stanton brengen, waar ze de Diamant aan het testen zijn - de nieuwste. Daarmee ben je in veertig minuten van Stanton in Parijs. Is dat goed?’ ‘Ik kan het me haast niet voorstellen. Maar u wordt bedankt. Ik geloof dat ik een pas bij me heb, generaal.’ ‘Daar zal je niet naar gevraagd worden. Als mevrouw Peugeot nog in leven is en nog in Parijs woont, dan wacht ze je op op het vliegveld Orly. Dat beloof ik je. Ik zie je wel als je terugkomt - ik vertrek over dertig minuten naar Alfringham.’ Hij hing op en ik draaide me om, de brieven nog in mijn hand. Mevrouw Turpin stond in de deuropening, haar gelaat zonder enige uitdrukking. Haar ogen ontmoetten de mijne en richtten zich toen op het stapeltje brieven, dat ik in de hand hield, toen keek ze me weer aan. Na een ogenblik draaide ze zich om en verdween. Ik vroeg me af hoe lang ze daar had staan kijken en luisteren.
***
De generaal brak nooit zijn woord. De helikopter wachtte me in Mordon. De jet in Stanton deed er precies vijfendertig de haren-te-berge-rijzende minuten over om op het vliegveld Orly te landen. En mevrouw Peugeot wachtte me in gezelschap van een Parijse inspecteur van politie in een particulier vertrek op. Ik vond dat hier wel bijzonder snel gehandeld was. Het bleek dat het niet zo moeilijk was geweest om mevrouw Peugeot - tegenwoordig mevrouw Halle — te vinden. Ze werkte nog op hetzelfde adres als waar ze de laatste maanden van haar vriendschap met MacDonald had gewerkt - het Institut Pasteur en had er onmiddellijk in toegestemd naar het vliegveld te komen toen de politie haar had uitgelegd hoe dringend het was. Ze was donker, charmant, midden veertig, gezet en had vrolijke glimlachende ogen. Op dat ogenblik was ze wat aarzelend, wat onzeker en lichtelijk bevreesd, een normale reactie als de politie belangstelling voor iemand gaat tonen. De Franse inspecteur van politie, een zekere inspecteur Jourdan, die ik goed kende, toonde een typisch Gallisch gebrek aan verbazing over mijn veranderd uiterlijk en stelde ons aan elkaar voor. Ik zei om geen tijd te verliezen: ‘We zouden u bijzonder dankbaar zijn indien u ons enkele inlichtingen zou kunnen verstrekken over een Engelsman die u in de jaren 1945 en 1946 vrij goed hebt gekend, een zekere dokter Alexander MacDonald.’ ‘Dokter MacDonald, Alex?’ Ze lachte. ‘Hij zou woedend zijn als hij zichzelf hoorde classificeren als "Engelsman". Tenminste, dat zou hij gewéést zijn. In de tijd dat ik hem kende was hij een vurige Schotse... hoe noemt u dat ook weer?’ ‘Een nationalist.’ ‘Precies. Een Schotse nationalist. Vurig, dat herinner ik me. Altijd dezelfde kreten als "weg met de oude vijand" - Engeland - en "leve de oude Frans-Schotse banden". Maar ik weet ook dat hij gedurende de oorlog dapper gevochten heeft voor de oude vijand, dus misschien meende hij het wel niet zo verschrikkelijk ernstig. Hij is toch niet dood, is het wel?’ ‘Nee mevrouw, dat is hij niet.’ ‘Zit hij in moeilijkheden? Met de politie?’ Ze reageerde snel en verstandig en had onmiddellijk de bijna onmerkbare verandering in mijn toon opgevangen.’Ik ben bang dat dit weleens mogelijk zou kunnen zijn. Hoe en wanneer hebt u hem het eerst ontmoet, mevrouw Halle?’ ‘Twee of drie maanden voor het einde van de oorlog. Kolonel MacDonald had de opdracht in St.-Denis een fabriek van munitie en chemicaliën te onderzoeken die de Duitsers onder beheer hadden gehad. Ik werkte op het laboratorium van deze fabriek - niet uit vrije wil, dat verzeker ik u. Ik wist toen niet dat kolonel MacDonald zelf een briljant scheikundige was. Ik nam op mij hem de verschillende chemische processen en productieprogramma’s uit te leggen en niet voordat ik de hele tocht door de fabriek achter de rug had, wist ik dat hij veel meer van de fabriek wist dan ik.’ Ze glimlachte. ‘Ik geloof wel dat de dappere kolonel me direct graag mocht. En ik hem.’ Ik knikte. Te oordelen naar de vlammende bewoordingen van de correspondentie, onderschatte ze het geval nu wel heel erg. ‘Hij bleef gedurende verscheidene maanden in de omgeving van Parijs,’ vervolgde ze. ‘Ik weet niet precies waf hij daar te doen had, maar zijn werkzaamheden waren meest van technische aard. Elk vrij ogenblik brachten we samen door.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Het is allemaal al zo lang geleden. Het lijkt net een andere wereld. Hij ging terug naar Engeland om te demobiliseren en hij kwam binnen een weck terug. Hij probeerde in Parijs werk te krijgen, maar dat bleek onmogelijk. Ik geloof dat hij ten slotte de een of andere laboratoriumbaan bij de Britse regering kreeg.’ ‘Hebt u ooit geweten of gehoord over iets verdachts, iets duisters of iets laakbaars in verband met kolonel MacDonald?’ vroeg ik botweg. ‘Nooit. Anders zou ik me niet met hem hebben ingelaten.’ de overtuiging waarmee deze woorden werden uitgesproken en haar waardige houding maakten het onmogelijk haar niet te geloven. Plotseling had ik het lege, holle gevoel, dat de generaal misschien toch gelijk had gehad en dat ik alleen maar kostbare tijd verspilde - als mijn tijd tenminste kostbaar genoemd kon worden - aan een wilde klopjacht. Cavell, die naar huis terugkeerde met de staart tussen de benen. ‘Niets?’ drong ik aan. ‘Kunt u niets bedenken?’ ‘Probeert u me te beledigen?’ Haar stem klonk kalm. ‘Het spijt me.’ Ik veranderde van tactiek. ‘Mag ik u vragen of u verliefd op hem was?’ ‘Ik neem aan dat dokter MacDonald u niet hierheen gestuurd heeft,’ zei ze kalm. ‘U zult wel over mij gehoord hebben uit mijn brieven. Dan weet u ook het antwoord op uw vraag.’ ‘Was hij op u verliefd?’ ‘Ik weet dat hij het was. Hij vroeg me in ieder geval ten huwelijk. Minstens tien keer. Dat moet toch voldoende zijn, vindt u niet?’ ‘Maar u bent niet met hem getrouwd,’ sprak ik. ‘U hebt het contact met hem verloren. En als u nu beiden verliefd was en hij vroeg u ten huwelijk, mag ik u dan vragen waarom u weigerde? Want u moet hebben geweigerd.’ ‘Ik weigerde om dezelfde reden als waarom onze vriendschap werd beëindigd. Gedeeltelijk omdat ik niettegenstaande zijn vurige liefdesbetuigingen bang was, hij was een ongeneeslijk zwerver, maar hoofdzakelijk om de diepgaande verschillen tussen ons en omdat we geen van beiden oud genoeg waren of ervaring genoeg hadden om ons verstand boven ons hart te laten spreken.’ ‘Verschillen? Mag ik u vragen welke verschillen, mevrouw Halle?’ ‘U dringt wel aan, vindt u zelf niet? Doet het er veel toe?’ ze zuchtte. ‘Ik veronderstel dat het voor u belangrijk is. U zult toch blijven aandringen tot u het antwoord hebt gekregen. Daar is ook niets geheimzinnigs aan en het is allemaal nogal onbelangrijk en dwaas.’ ‘En toch zou ik het graag willen horen.’ ‘Ongetwijfeld. U zult zich herinneren dat Frankrijk zich aan het einde van de oorlog in een nogal verwarde politieke situatie bevond. We hadden allerlei partijen, waarvan de opvattingen niet verder uiteen zouden kunnen lopen, van uiterst rechts tot uiterst links. Ik ben een goed katholiek en ik was lid van de rechtse Katholieke Partij.’ Ze glimlachte verontschuldigend. ‘U zou zo iets wellicht een doorgewinterde Tory noemen. Dokter MacDonald keurde mijn politieke overtuiging zo hevig af dat onze vriendschap langzamerhand geheel onmogelijk werd. Die dingen kunnen gebeuren, zoals u weet. Als men jong is, is de politiek soms verschrikkelijk belangrijk.’ ‘Dokter MacDonald deelde dus uw conservatieve opvattingen niet?’ ‘Conservatief?’ Ze lachte vrolijk en oprecht. ‘Conservatief, zegt u. Of Alex een oprechte Schotse nationalist was of niet kan ik niet zeggen, maar dit weet ik wel volkomen zeker: er heeft buiten de muren van het Kremlin nooit een onverzoenlijker en een rechtlijniger communist rondgelopen. Hij was geweldig!’ Een uur en tien minuten later liep ik de lounge van de ‘Gastvrije Waard’ ‘In Alfringham binnen.