Woensdagavond 2000 - 2115
Half negen wees zijn horloge. Half negen: precies een half uur voor de avondklok. Mallory strekte zich op het platte dak uit, zo dicht mogelijk bij de lage steunmuur, die bijna de hoge, loodrechte wanden van het fort raakte, en vloekte binnensmonds. Er hoefde maar één man met een zaklantaarn over de muur van het fort te kijken - er was een omloop langs de hele muur, geen anderhalve meter van de bovenkant - en alles zou afgelopen zijn. De lichtbundel van zo'n lamp hoefde maar even hun kant uit te schijnen en ze moesten gezien worden. Hij en Dusty - de Amerikaan lag achter hem met z'n armen om een grote accu van een vrachtauto - waren immers zichtbaar voor een ieder die toevallig hun kant uit keek. Misschien hadden ze beter bij de anderen, een paar daken van hen vandaan, kunnen blijven; bij Louki en Casey, van wie de een bezig was knopen in een touw te leggen, terwijl de ander van ijzerdraad een haak maakte aan een lange bamboestok, die ze even buiten de stad uit een haag hadden getrokken, waarachter ze haastig waren weggedoken toen een konvooi van drie vrachtauto's voorbij jakkerde in de richting van kasteel Vygos. Twee minuten over half negen. Wat ter wereld voerde Andrea nu toch uit, vroeg Mallory zich geïrriteerd af en had meteen spijt van z'n opwinding. Andrea zou geen seconde verknoeien; snelheid van handelen was van doorslaggevende betekenis, doch haast was fataal. Het leek hem niet waarschijnlijk dat er officieren in het huis zouden zijn - voor zover ze hadden kunnen nagaan doorzocht het halve garnizoen hetzij de stad dan wel de streek in de richting van Vygos -, doch indien ze er wel waren, dan zou een enkele schreeuw het einde van alles betekenen. Mallory staarde naar de brandplek op de rug van zijn hand, dacht aan de vrachtauto die ze in brand hadden gestoken en grijnsde wrang. Dat in brand steken van die auto was die avond zijn enige bijdrage geweest. Alle overige verdienste kwam Andrea of Miller toe. Andrea had in dit huis aan de westzijde van het plein - een van de rij huizen die als kwartieren voor officieren werden gebruikt - de enige oplossing voor hun moeilijkheden gezien. En Miller, die nu geen tijdontstekers, saskoord, generator of enige andere bron van elektriciteit meer bezat, had plotseling meegedeeld dat hij een accu moest hebben. En weer was het Andrea geweest, die toen hij in de verte een vrachtauto hoorde naderen, het begin van de lange oprit naar het kasteel met zware stukken steen van de aan weerszijden van de weg geplaatste zuilen had geblokkeerd, zodat de soldaten hun auto in de steek hadden moeten laten om naar het kasteel te hollen. Het was een kwestie van seconden geweest de chauffeur en z'n kameraad te overvallen en hen bewusteloos en gebonden in een greppel te deponeren, terwijl Miller maar een ogenblikje nodig had om de accukabels los te maken, het reserve benzineblik van de achterkant van de wagen te halen en de inhoud over motor, cabine en laadbak te gieten. In een oogwenk brandde de auto met loeiend geluid. Zoals Louki eerder die avond had gezegd, was het in brand steken van een auto niet zonder gevaar - de geschroeide plek op z'n hand deed hem gemeen pijn - maar, zoals Louki óók had gezegd: 't was een prachtige brand geweest. In zekere zin was het jammer want het vuur had eerder de aandacht op hun ontvluchting gevestigd dan nodig was, maar het was noodzakelijk geweest het wegnemen van de accu te camoufleren. Mallory had te veel ervaring met de Duitsers opgedaan en te veel ontzag voor hen om ze ook maar enigermate te onderschatten: beter dan de meeste mensen konden ze gevolgtrekkingen maken. Hij voelde dat Miller aan zijn enkel trok, schrok ervan en draaide zich snel om. De Amerikaan wees achter zich en nu zag Mallory dat Andrea aan de andere zijde van het dak een luik had geopend en hem wenkte; hij was zo met z'n eigen gedachten bezig geweest en de grote Griek was zo stil en katachtig te werk gegaan, dat hij de man geen ogenblik had opgemerkt. Mallory schudde het hoofd, even geërgerd door zijn korte verstrooidheid, pakte de accu van Miller aan, beval hem fluisterend de anderen te gaan halen en schoof toen zo geruisloos mogelijk naar het dakluik. De accu was ongelooflijk zwaar en 't leek wel of het ding een ton woog, maar Andrea pakte de accu zonder meer van hem aan, lichtte hem over de rand van het luik, nam hem onder een arm en daalde er kwiek de trap naar de kleine corridor van het huis mee af, alsof het geen gewicht was. Andrea liep door een kamer naar het overdekte balkon, dat uitzicht bood op de haven, bijna dertig meter loodrecht eronder. Mallory die hem gevolgd was, tikte hem op de schouder, toen hij de accu voorzichtig op de grond zette. „Moeilijkheden gehad?" vroeg hij zacht. „Helemaal niet, m'n beste Keith." Andrea richtte zich op. „Het huis is verlaten. Ik was daar zo verbaasd over dat ik het voor alle zekerheid maar twee keer heb doorzocht." „Schitterend! 't Kon niet mooier! Ik neem aan dat al die kerels het eiland naar ons afzoeken. .. 'k Ben benieuwd wat ze zouden zeggen als ze te horen kregen dat we in hun salon zitten." „Ze zouden 't nooit geloven," antwoordde Andrea onmiddellijk. „Dit is wel de laatste plaats waar ze ons zouden zoeken." „Ik hoop van harte dat je gelijk hebt!" mompelde Mallory uit de grond van zijn hart. Hij liep naar de rondom het balkon aangebrachte balustrade van smeedijzerwerk, keek naar beneden en rilde. Een hele diepte! Het was bitter koud! de loodrecht neer- plenzende regen verkilde hem tot in z'n botten... Hij deed een stap achteruit en rukte aan de balustrade. „Zou dit ding sterk genoeg zijn?" vroeg hij zacht. „Ik weet 't niet, m'n beste Keith, ik weet het werkelijk niet." Andrea haalde de schouders op. „Laten we maar hopen dat 't houdt." „We zullen 't hopen," zei Mallory. ,,'t Komt er trouwens niet op aan. Dit is de enige manier." Weer leunde hij ver over de balustrade en draaide het hoofd naar rechts en naar boven. Door regen en duisternis kon hij nog juist de nog donkerder opening van de galerij zien, waar de twee grote kanonnen stonden, misschien twaalf meter van hem vandaan en zeker negen meter boven hem. Een loodrechte rotswand scheidde hem van zijn doel. Voor wat de bereikbaarheid van de galerij betrof, had hij net zo goed op de maan kunnen staan. Hij richtte zich op toen hij Brown 't balkon op hoorde strompelen. „Ga jij naar de voorkant van het huis, Casey. Blijf bij het raam. Je moet de voordeur niet sluiten. Als er bezoekers komen, laat je ze rustig binnen." „Neerslaan of neersteken, niet schieten," mompelde Brown. „Is dat de bedoeling, kapitein?" „Juist, Casey." „Laat dat karweitje maar aan mij over," zei Brown grimmig en strompelde weg. Mallory wendde zich tot Andrea. „Volgens mijn horloge nog drieëntwintig minuten." „Volgens 't mijne ook." „Succes," mompelde Mallory. Hij grijnsde tegen Miller. „Kom Dusty. De voorstelling begint."
***
Vijf minuten later zaten Mallory en Miller in een taverna aan de zuidzijde van het marktplein. Ondanks de opzichtige, blauwe verf waarmee de tavernaris alles beschilderd had - muren, tafels, stoelen en kastplanken allemaal in dezelfde verfoeilijke kleur (op alle eilanden waren de kroegen rood of blauw en de snoepgoedwinkels groen geverfd) - was het een sombere, slecht verlichte ruimte, bijna even somber als de strenge, rechtschapen, prachtig besnorde helden uit de Onafhankelijkheidsoorlog, wier donkere, vurige ogen hen aankeken uit verbleekte prenten, op gezichtshoogte langs de wanden aangebracht. Tussen elke twee portretten hing een hel gekleurde reclame voor Fix bier, hetgeen een onbeschrijflijke aanblik bood. Mallory rilde bij de gedachte hoe alles eruit zou hebben gezien indien de tavernaris over meer verlichting had beschikt dan de twee walmende olielampen, die hij voor zich op de bar had gezet. Maar die slechte verlichting kwam hun goed van pas. Hun donkere kleren, met brandebourgs afgezette jasjes, tsantas en hoge laarzen, zagen er echt genoeg uit en de hoofddoeken met zwarte franje, die Louki op mysterieuze wijze ergens had opgediept, pasten volkomen in een kroeg, waar iedere eilandbewoner - er zaten er een stuk of acht - zo'n hoofdbedekking droeg. Hun kleren hadden geen argwaan gewekt bij de tavernaris; maar het diende gezegd te worden dat de kroegbaas niet iedereen in een stad van vijfduizend inwoners kende, terwijl deze vaderlandslievende Griek - als zodanig had Louki de man beschreven - zelfs niet het geringste teken van wantrouwen of verrassing zou hebben gegeven zo lang er Duitsers aanwezig waren. En die waren er: vier man sterk zaten ze aan een tafeltje dicht bij de bar. Daarom was Mallory dankbaar voor het slechte licht. Niet dat hij en Dusty Miller ook maar enige reden hadden bang voor deze soldaten te zijn. Louki had hen minachtend beschreven als een stel oude wijven - schrijvers van het hoofdkwartier, veronderstelde Mallory -, die elke avond in deze kroeg kwamen. Maar het had geen zin onnodig moeilijkheden te veroorzaken. Miller stak een van de scherpe, ellendig smakende Griekse sigaretten op en vertrok vol afkeer z'n gezicht. „Gekke lucht in deze tent, chef." „Doe dan je sigaret uit," ried Mallory hem aan. " U zult 't niet willen geloven, maar wat ik ruik is nog veel smeriger dan deze sigaret." „Dat is hashis," zei Mallory kortaf. „De vloek van deze havensteden." Hij knikte in de richting van een donkere hoek. „Die kerels zullen zich er hun hele leven aan te buiten gaan. 't Is het enige wat ze hebben." „Moeten ze daar dan beslist zo'n verrekt lawaai bij maken?" vroeg Miller gemelijk. „Toscanini moest dit meemaken." Mallory keek naar de hoek, waar een groepje rondom een jongeman gedrongen zat, die een bouzouko - een tokkelinstrument met lange hals - bespeelde en daarbij de aangrijpende, weemoedige rembetika liederen der hashisrokers van de Piraeus zong. Hij veronderstelde dat deze muziek een zekere melancholieke, dromerige bekoring moest hebben, maar op dit moment hinderde ze hem alleen maar. Je moest in een zekere schemerige, onbekommerde stemming zijn om dit gezang te kunnen waarderen, maar nooit van z'n leven had hij zich zo weinig onbekommerd gevoeld als op dat ogenblik. „Och, 't is ook wel een beetje griezelig," gaf hij toe. „Maar 't geeft ons tenminste de gelegenheid met elkaar te praten, wat we niet zouden kunnen doen wanneer ze allemaal opstapten en naar huis gingen." „Ik wou toch maar dat ze opduvelden," zei Miller nors. „Ik zal met plezier m'n kop dicht houden." Met afkeer prikte hij met z'n vork in de meze - een ratjetoe van gehakte olijven, lever, kaas en appels - op zijn bord. Als goed Amerikaan en toegewijd bourbondrinker kon hij geen goed woord vinden voor de Griekse gewoonte, die voorschreef dat bij het drinken gegeten moest worden. Plotseling keek hij op en drukte zijn sigaret op het tafelblad fijn. „In 's hemelsnaam, chef, hoe lang nog?" Even keek Mallory hem aan, doch wendde meteen de blik weer af. Hij wist precies hoe Dusty Miller zich op dat ogenblik voelde, want hij was er zelf net zo aan toe: nerveus, opgewonden, iedere zenuw tot het uiterste gespannen. Want er hing zo ontzaglijk veel van de eerstvolgende minuten af: of al hun arbeid en lijden zin zouden hebben gehad, of de mannen op Kheros zouden leven of sterven en of Andy Stevens tevergeefs zou zijn gestorven. Mallory keek andermaal naar Miller, zag diens nerveuze handen, de dieper geworden groeven in z'n gezicht en de strakke mond, zo bleek aan de hoeken; hij zag deze verschijnselen en aanvaardde ze zonder meer. Van alle mannen die hij van z'n leven had gekend - alleen Andrea uitgezonderd - zou hij deze tanige, sombere Amerikaan als zijn metgezel voor deze avond hebben uitgekozen; ja, hij zou hem zelfs boven Andrea hebben verkozen. „De bekwaamste saboteur in heel Zuid-Europa," zo had kapitein-ter-zee Jensen de Amerikaan in Alexandrië beschreven. Miller was nu een heel eind van Alex vandaan en hij was speciaal hierheen gekomen voor wat ze nu gingen ondernemen. Deze avond was de avond van Miller. Mallory keek op zijn horloge. „Over een kwartier is het avondklok," zei hij kalm. „Over twaalf minuten gaan de poppen aan 't dansen. We hebben nog vier minuten." Miller knikte zwijgend. Andermaal vulde hij z'n glas uit de op tafel staande karaf. Mallory zag een nerveuze trilling aan zijn slaap en vroeg zich nuchter af hoeveel van dergelijke zenuwtrekken Miller in zijn gezicht kon waarnemen. Ook vroeg hij zich af hoe de mank lopende Casey Brown het zou maken in het huis dat ze zo juist hadden verlaten. In vele opzichten had Casey de belangrijkste taak en op het kritieke moment moest hij de deur onbewaakt laten en zich weer naar het balkon begeven. Eén fout daar... Hij bemerkte dat Miller hem vreemd aankeek en grijnsde. Het móést goed gaan, het moest! Hij dacht aan wat onherroepelijk de gevolgen van een mislukking zouden zijn en haastig zette hij die gedachte van zich af. Het was verkeerd aan deze dingen te denken - zeker op dit ogenblik. Hij vroeg zich af of de andere twee rustig op hun post waren; dat moest wel, want de huiszoeking door het bovenste stadsgedeelte was allang afgelopen. Maar je wist nooit van tevoren wat er verkeerd zou gaan, omdat er zo ontzaglijk veel dingen zo heel gemakkelijk verkeerd konden gaan. Mallory keek weer op zijn horloge: nog nooit had de minutenwijzer zo langzaam gedraaid. Hij stak een verse sigaret op, schonk zich nog een glas wijn in en luisterde zonder eigenlijk iets te horen naar het geheimzinnige, bezwerende klaaglied in de hoek. Toen stierf de rembetika van de hashiszangers treurig weg, waren de glazen leeg en stond Mallory overeind. „De tijd zal het leren," mompelde hij. „Vooruit dan maar weer." Op zijn gemak slenterde hij naar de deur en riep de tavernaris een 'goeienavond' toe. Bij de deur hield hij stil en begon ongeduldig in z'n zakken te zoeken alsof hij wat kwijt was. Er was die avond geen wind en hij zag dat het stortegende, zodat de dikke druppels decimeters hoog van de straatstenen opspatten; voor zo ver hij zien kon was de straat naar links en rechts totaal verlaten. Toen hij zich hiervan had overtuigd, draaide Mallory, zijn gezicht van ergernis vertrokken, zich met een vloek om en ging terug naar het tafeltje waar hij even tevoren had gezeten, waarbij zijn rechterhand in de wijde binnenzak van z'n jasje greep. Zonder te kijken wist hij dat Dusty Miller zijn stoel achteruit schoof en opstond. Plotseling stond Mallory stil, was zijn gezicht effen en zochten zijn handen niet langer. Hij stond een meter van het tafeltje, waaraan de vier Duitsers zaten. „Verroer je niet!" Hij sprak in het Duits; zijn stem klonk zacht, maar was even vast als de Navy Colt .455 in zijn rechterhand. „Wij staan nergens voor. Wie zich verroert wordt neergeschoten." Wel drie seconden lang zaten de soldaten roerloos en verried alleen het opensperren van hun ogen hun grote verbazing. En toen knipperden plotseling de ogen van de man die het dichtst bij de bar zat, vertrok zijn schouder zich even en gromde hij van pijn omdat een .32 kogel zijn bovenarm doorboorde. De doffe klap van Millers pistool met geluiddemper kon onmogelijk op straat zijn gehoord. ,,'t Spijt me, chef," verontschuldigde Miller zich. „Misschien had ie alleen maar last van Sint Vitusdans." Geïnteresseerd keek hij naar het van pijn vertrokken gezicht en naar het bloed dat tussen de om de gewonde arm geklemde vingers opwelde. „Maar hij lijkt me aardig genezen." „Hij is genezen," zei Mallory kortaf. Hij wendde zich tot de kroegbaas, een lange, melancholiek uitziende kerel met een mager gezicht en een hangende mandarijnesnor. Hij sprak de man in het dialect van de eilanden aan. „Verstaan deze Duitsers Grieks?" De tavernaris schudde het hoofd. Volkomen op z'n gemak en niet in het minst geïmponeerd, scheen hij dergelijke gewapende overvallen in z'n kroeg veeleer als een normale zaak dan als een uitzondering te beschouwen. „Die niet!" zei hij minachtend. „Wel 'n mondje Engels, geloof ik... Dat weet ik vrijwel zeker. Maar niet onze taal, daar kunt U op rekenen." „Goed. Ik ben een officier van de Britse geheime dienst. Heb je ook een ruimte waar ik deze kerels kan opsluiten?" „U had dit niet moeten doen," protesteerde de tavernaris, echter zonder ook maar de geringste ergernis. „Dit gaat me m'n kop kosten." „O, nee. Geen sprake van." Mallory was naar de bar gelopen en porde de kastelein met zijn pistool in de maagstreek. Geen sterveling kon er aan twijfelen of de man werd bedreigd - met de dood bedreigd -, dat is te zeggen: tenzij hij Mallorys knipoog tegen de bedreigde man had kunnen zien. „Ik zal je precies als de anderen vastbinden. In orde?" „Akkoord. Er is een luik, hier achter de bar. Eronder is een trap naar de kelder." „Uitstekend. Ik zal dat luik bij toeval ontdekken." Mallory gaf de kastelein een venijnige, zeer overtuigende duw zodat de man omver tuimelde, sprong over de bar en liep naar de rembetika-zangers in de verste hoek van het lokaal. „Ga naar huis," beval hij. ,,'t Is trouwens toch bijna avondklok. Ga de achterdeur uit en denk eraan... jullie hebt niets gezien, geen sterveling! Begrepen?" „We snappen u wel." De jonge bouzoukospeler had het woord genomen. Hij wees naar zijn makkers en grinnikte, ,,'t Zijn deugnieten ... maar goeie Grieken. Kunnen we u ergens mee helpen?" „Neen!" Mallory sprak zeer nadrukkelijk. „Denk liever aan je gezinnen. Die Duitsers kennen jullie gezichten. Ze moeten jullie wel kennen, want jullie en zij komen hier bijna iedere avond, nietwaar?" De jongeman knikte. „Smeer 'm dan direct! Maar... even goed bedankt." Een minuut later, in de door een kaars zwak verlichte kelder, gaf Miller de soldaat naast zich - die ongeveer zo groot als hij was - een por. „Trek je kleren uit!" beval hij. „Jij Engels zwijn!" snauwde de Duitser. „Niet Engels," protesteerde Miller. „Je krijgt dertig seconden om je uniform uit te trekken." Venijnig vloekte de man tegen hem, doch maakte geen aanstalten te gehoorzamen. Miller zuchtte. De Duitser was geen lafaard, maar de tijd drong. Zorgvuldig richtte hij op de hand van de soldaat en haalde de trekker over. Weer hoorde men een zacht 'plop' en de man staarde schaapachtig naar het gat in zijn hand. „We moeten oppassen dat we die mooie uniformen niet vuil maken," keuvelde Miller. Hij hief zijn pistool op zodat de soldaat recht in de loop keek. „De volgende krijg je tussen je ogen." De onverschillig uitgesproken aankondiging miste haar uitwerking niet. ,,'t Zal me niet veel tijd kosten om je dan uit te kleden." Maar de man was al begonnen zijn uniform uit te trekken, snikkend van woede en pijn. Geen vijf minuten waren verstreken of Mallory, eveneens in een Duitse uniform gekleed, opende de voordeur van de kroeg en keek voorzichtig naar buiten, 't Leek wel of het nog harder regende en er was geen sterveling te zien. Mallory wenkte Miller hem te volgen en sloot toen de deur. Samen liepen ze in het midden van de straat en deden geen moeite zich onzichtbaar te maken. Vijftig meter verder kwamen ze op het plein, Hepen langs de zuidelijke kant ervan en vervolgens langs de oostzijde. Geen ogenblik hielden ze de pas in toen ze langs het oude huis kwamen, waar ze zich vroeger op de avond hadden verborgen; ze stonden zelfs niet stil toen Loukis hand op geheimzinnige wijze uit de half geopende deur werd gestoken en twee Duitse ransels aanreikte - ransels volgepakt met touw, saskoorden, afvuurdraden en springstoffen. Een paar meter verder stonden ze plotseling stil, kropen weg achter een paar enorme wijnvaten voor een barbierswinkel en tuurden naar de beide gewapende schildwachten bij de ingang van het fort op nog geen dertig meter afstand, terwijl ze hun ransels omhingen en op het afgesproken sein wachtten. Ze hoefden maar enkele ogenblikken te wachten, want alles was tot op de seconde voorbereid. Juist haalde Mallory de gordelriem van z'n ransel aan toen een reeks ontploffingen op geen driehonderd meter van hen vandaan het centrum van de stad in opschudding brachten. Ze werden gevolgd door het geratel van machinegeweren en dit door nieuwe explosies. Andrea gaf een prachtige voorstelling met z'n handgranaten en eigengemaakte bommen. De twee mannen weken onwillekeurig achteruit toen een brede, witte lichtbundel plotseling van het platform boven de poort van het fort door de duisternis priemde, een lichtbundel evenwijdig aan de bovenkant van de muur zodat elke van weerhaken voorziene nagel en elke meter prikkeldraad als bij klaarlichte dag duidelijk zichtbaar werd. Een ogenblik keken Mallory en Miller elkaar veelbetekenend aan. Panayis had wel gelijk gehad: ze zouden als vliegen op dat prikkeldraad zijn blijven hangen om dan door de mitrailleurs aan stukken te worden geschoten. Mallory wachtte nog een halve minuut, stootte Miller aan en stormde toen als bezeten over het plein, de lange bamboestok met haak stijf tegen zich aan gedrukt; de Amerikaan volgde hem op de hielen. Seconden later hadden ze de ingang van het fort bereikt, waar de geschrokken schildwachten hen al tegemoet kwamen. „Allemaal naar de Straat van de Trappen!" brulde Mallory. „Die verduivelde Engelse saboteurs zijn daar in een huis omsingeld! We moeten mortieren hebben. Schiet op, kerels! Vooruit, schiet op!" „Maar de poort dan 1" protesteerde een der schildwachten. „We mogen niet van de poort weglopen!" Hij koesterde niet het geringste wantrouwen en gezien de omstandigheden - het halfduister, de neerstromende regen, de in Duitse uniform gestoken, perfect Duits sprekende soldaat en het nabije vuurgevecht - zou het abnormaal zijn geweest indien hij twijfel had getoond. „Stommeling!" schreeuwde Mallory tegen hem. „Dummkopf! Wat valt er hier nog te bewaken? Die Engelse zwijnen zijn in de Straat van de Trappen. Ze moeten worden afgemaakt! In 's hemelsnaam, schiet op!" riep hij dringend. „Als ze weer ontsnappen, worden we allemaal naar het Oostfront gestuurd!" Mallory had z'n hand al op de schouder van de man gelegd om hem weg te duwen, maar die hand viel omlaag, want de twee schildwachten waren er al vandoor gegaan, holden het plein op en verdwenen in regen en duisternis. Enkele seconden later waren Mallory en Miller diep in het fort van Navarone.
***
In het fort heerste grote verwarring; weliswaar een verwarring die meteen tot een doelbewust, haastig optreden leidde, zoals van de ervaren soldaten van het Alpenkorps te verwachten viel, maar nochtans verwarring, met geschreeuwde commando's, fluitsignalen, het starten van vrachtautomotoren en het heen en weer hollen van onderofficieren, die hun manschappen heten aantreden om in de wachtende auto's te stappen. Mallory en Miller holden eveneens, een paar maal zelfs tussen groepen soldaten, die zich bij de achterklep van een vrachtauto verdrongen. Niet dat ze zo'n waanzinnige haast hadden, doch niets zou opvallender en verdachter zijn geweest dan wanneer ze op hun gemak door die opgewonden drukte waren gewandeld. Zo holden ze verder, het hoofd gebogen of afgewend wanneer ze een lantaarn passeerden. Miller vloekte hartgrondig en vaak bij deze ongewone activiteit. Ze liepen om twee barakken aan hun rechterkant heen, passeerden de elektrische centrale aan hun linker- en een opslagplaats aan hun rechterzijde, en holden toen langs de, links van hen liggende garage van de Abteilung. Hun weg leidde nu door het donker omhoog, maar Mallory wist tot op de centimeter nauwkeurig waar ze waren; hij had de nagenoeg gelijkluidende inlichtingen van Panayis en Vlachos zo in zijn geheugen geprent, dat hij ervan overtuigd was zijn weg ook in volkomen duisternis precies te kunnen vinden. „Wat moet dat voorstellen, chef?" Miller had Mallory bij de arm gepakt en wees op een groot, rechthoekig gebouw, dat somber tegen de horizon afstak. „De bajes?" „Watertank," antwoordde Mallory kortaf. „Panayis schatte dat er zo'n vier miljoen liter in zit... om in geval van nood de magazijnen onder water te kunnen zetten. Die magazijnen zijn er vlak onder." Hij wees naar een laag, vierkant gebouw van beton, dat een eindje verder stond. „Dat is de enige ingang naar de magazijnen. Afgesloten en bewaakt." Ze naderden nu de mess van de hoofdofficieren. De commandant had daar zijn kamers op de tweede verdieping, vlak tegenover de massieve, uit gewapend beton opgetrokken commandotoren, vanwaar de orders naar de twee eronder geplaatste kanonnen werden doorgegeven. Plotseling stond Mallory stil, pakte een handvol modder, smeerde die over zijn gezicht en beval Miller hetzelfde te doen. „Camouflage," legde hij uit. „De experts zouden het maar uiterst primitief vinden, maar wij moeten het er maar mee doen. Binnen zal de verlichting vast en zeker beter zijn dan hier." In volle vaart rende hij de stoep naar de officiersmess op en wierp zich met zo'n kracht tegen de dubbele deur, dat deze bijna uit z'n scharnieren werd gelicht. De schildwacht bij het sleutelbord keek hem stomverbaasd aan, maar richtte meteen de loop van zijn licht machinegeweer op de borst van de Nieuw- zeelander. „Weg dat ding, jij idioot!" snauwde Mallory woedend. „Waar is de commandant? Schiet op, sufferd! 't Is een zaak van leven of dood!" „Herr... Herr Kommandant?" stotterde de schildwacht. „Die is weggegaan... Ze zijn allemaal weg, geen minuut geleden." „Wat? Allemaal weg?" Mallory keek hem met half dichtgeknepen ogen woedend aan. „Zei je 'allemaal weg'?" vroeg hij zacht. „Ja. Dat... dat weet ik zeker ..." De Duitser zweeg plotseling toen hij Mallory naar een punt achter hem zag kijken. „Wie voor den donder is dat dan?" vroeg Mallory nijdig. De schildwacht zou geen normaal mens zijn geweest indien hij daar niet was ingetrapt. Nog terwijl hij het hoofd omdraaide trof een venijnige judoklap hem vlak onder het linkeroor. Mallory had het raam voor het sleutelbord al ingeslagen eer de man op de grond was gevallen, griste alle sleutels - het waren er een stuk of twaalf - van hun haken en stak die in zijn zak. Geen twintig seconden hadden ze nodig om de wacht te binden en te knevelen en hem in een, als het ware voor dit doel gemaakte kast op te sluiten; toen holden ze verder. Nu nog één hindernis, dacht Mallory toen ze weer door het donker hepen, de laatste linie van een driedubbele verdediging. Hij wist niet hoeveel manschappen de gesloten deur van het magazijn bewaakten, maar op dat ogenblik van razende activiteit kon het hem ook niet schelen. En hij wist dat hetzelfde voor Miller gold. Hij voelde geen bezorgdheid, geen zenuwspanning of schokkende opwinding. Mallory zou de laatste man ter wereld zijn geweest het te erkennen, maar dit was waarvoor mannen als Miller en hij geboren waren. Ze gebruikten nu hun zaklantaarns en de sterke lichtbundels zwaaiden wild in het rond terwijl ze zich voortrepten, om de vlak naast elkaar opgestelde luchtdoelbatterijen heen. Wie hen ook mocht zien naderen, kon onmogelijk iets verdachts vinden aan het schouwspel en het geluid van de twee naderende mannen, die geen poging deden zich te verbergen; de een schreeuwde in het Duits tegen de ander, terwijl beiden gewapend waren met batterijlantaarns, die met hun zwaaiende armen op en neer bewogen. Maar die lantaarns waren van afschermkappen voorzien en slechts een aandachtige toeschouwer zou hebben opgemerkt dat ze bij het omlaag zwaaien geen moment achter de voeten van de hollende mannen schenen. Plotseling zag Mallory hoe twee schimmen zich losmaakten uit de diepere duisternis bij de ingang tot het magazijn. Even richtte hij zijn lantaarn voor een kort onderzoek en hield toen zijn vaart in. „Mooi!" zei hij zacht. „Daar komen ze . . . twee man. Ieder een... en wacht tot ze zo dicht mogelijk bij je zijn. Zo snel en zo stil als je kunt. Eén schreeuw, één schot en we hebben 't gehad. En sla alsjeblieft niet met je lantaarn. Er is waarschijnlijk geen licht in dat magazijn en ik wil daar niet met een doosje lucifers rondscharrelen." Hij nam de lantaarn in zijn linkerhand, trok zijn Navy Colt, pakte die bij de loop en bleef vlak voor de nu op hen afhollende schildwachten staan. „Alles in orde?" hijgde Mallory. „Heb je hier iemand gezien? Vlug, man, vlug!" „Ja, ja, alles in orde." De man was niet in het minst wantrouwig en deed angstig. „Wat moet al dat lawaai..." „Die verrekte Engelse saboteurs!" foeterde Mallory nijdig. „Ze hebben de schildwachten gedood en zijn in het fort. Ben je er zeker van dat hier niemand geweest is? Vooruit, laat me 's kijken." Hij wrong zich langs de schildwacht en richtte zijn lantaarn op het zware hangslot. „De hemel zij dank, dat is in orde!" Hij draaide zich om, het de verblindende lichtbundel van zijn lantaarn recht in de ogen van de man schijnen, mompelde een verontschuldiging en deed de lantaarn uit. Het geklik hiervan werd overstemd door de doffe klap, waarmee de kolf van de Colt de man achter het oor trof, vlak onder de rand van zijn helm. De schildwacht stond nog overeind en zou juist in elkaar zakken, toen Mallory wankelde doordat de tweede schildwacht tegen hem aanviel; hij herstelde zich en gaf de man voor alle zekerheid nog een tik met zijn Colt, maar verstijfde plotseling van schrik toen hij het geniepige 'plop' van Millers pistool hoorde, tweemaal achtereen. „Wat bliksem..." „Gehaaide jongens, chef," mompelde Miller. „Erg gehaaid! Er stond nog een derde vent in 't donker naast de ingang. Dit was de enige manier." Met zijn pistool schietklaar in de hand boog hij zich een ogenblik over de man en richtte zich op. ,,'k Ben bang dat ie dat niet te boven komt, chef." Zijn stem verried geen enkele emotie. „Bind de anderen!" Mallory had hem amper gehoord, want hij was al druk bezig met het hangslot en probeerde de ene sleutel na de andere. De derde paste en de zware stalen deur ging gemakkelijk open toen hij ertegen duwde. Even nog keek hij rond, maar er was geen sterveling te zien en het enige geluid dat hij hoorde, was het geronk van de laatste vrachtauto, die de poort van het fort uitreed en het verre geratel van machinegeweren. Andrea deed zijn werk prachtig... als hij het nu maar niet overdreef en niet te laat terugtrok! Mallory draaide zich snel om, knipte zijn zaklantaarn aan en ging naar binnen. Miller zou hem volgen zodra hij klaar was. Een in de rotswand aangebrachte ijzeren ladder liep verticaal omlaag naar de bodem van een soort kelder. Aan weerszijden van de ladder waren open liftschachten, waar zelfs geen koker omheen was gebouwd. De geoliede staaldraden glinsterden in het midden en aan weerskanten van de schachten waren glad gepolijste, stalen rails om de van veren voorziene zij wielen van de liften te geleiden. Eenvoudig doch praktisch als ze waren, viel het niet moeilijk hun bestemming uit te maken: dit waren de munitie- liften, die omlaag naar het magazijn leidden. Mallory daalde af naar de stenen vloer van de kelder en het zijn lantaarn in het rond schijnen. Hij bevond zich aan het einde van een grote ruimte, uitkomend onder de enorme, overhangende rots, die de gehele haven beheerste. Het was geen natuurlijke grot, zag hij na een kort onderzoek, maar een door mensenhanden gemaakte ruimte: het vulkanisch gesteente was met behulp van dynamiet verwijderd. Waar hij stond, zag hij alleen maar de twee in de duistere diepte verdwijnende liftschachten en een ladder, die naar het dieper gelegen magazijn leidde. Maar dat magazijn kon wachten: allereerst diende hij zich ervan te overtuigen dat hier beneden geen soldaten op wacht stonden en moest hij zich en Miller een aftocht verzekeren. Mallory liep snel de tunnel in en knipte telkens zijn batterijlantaarn een ogenblik aan. De Duitsers waren grootmeesters in het leggen van valstrikken - explosieve valstrikken - ter bescherming van hun belangrijke installaties, maar het was niet waarschijnlijk dat ze die in de tunnel zouden hebben, omdat immers vlakbij honderden tonnen springstof waren opgeslagen. De tunnel zelf - druipend van het vocht en met houten roosters op de vloer - was ongeveer twee meter hoog. Weliswaar was hij wat breder dan hoog, maar het looppad was heel smal, omdat aan weerskanten transportbanden voor de zware ladingen en granaten waren aangebracht. Plotseling bogen die transportbanden onder een scherpe hoek naar links en rechts en werd de zoldering van de tunnel geleidelijk hoger om over te gaan in het schemerige duister van een gewelfde, ronde ruimte. Vlak voor zijn voeten, hun gepolijst staal glinsterend in het schijnsel van zijn lantaarn, zag hij op onderlinge afstand van zes meter, twee paren rails voor zich uitlopen naar de wat lichtere schemering van de brede, gapende galerij. Even voor hij z'n lantaarn uitdeed - een van de Duivelsspeeltuin terugkerende patrouille zou in de duisternis het licht gemakkelijk kunnen zien - ving Mallory een glimp op van de draaischijven aan de uiteinden van deze glimmende rails, met daarboven, massief en gedrongen als spookachtige monsters uit een andere, mysterieuze wereld, de kwaadaardige, sinistere silhouetten van de twee kanonnen van Navarone. Lantaarn en pistool losjes in de handen en zich slechts vaag bewust van een zonderlinge tinteling in zijn vingertoppen, ging Mallory langzaam naar voren. Langzaam, doch niet met de sluipende traagheid en de tot het uiterste gespannen verwachting van een man die elk moment op gevaar dreigt te stuiten - want Mallory was er nu zeker van dat er geen wacht in de tunnel was - doch met de vreemde, dromerige traagheid en verwondering van een man die iets heeft bereikt wat hij steeds voor onmogelijk had gehouden, met de traagheid van een man die dan eindelijk van aangezicht tot aangezicht staat met een gevreesde, doch lang gezochte vijand. Ik ben er dus, herhaalde Mallory keer op keer bij zich zelf, ik ben er dus eindelijk... ik heb het klaargespeeld, en dit zijn nu die kanonnen van Navarone: de kanonnen die ik kom vernietigen, de kanonnen van Navarone. Hier ben ik dan eindelijk. Maar toch kon hij het zich om de een of andere reden niet goed realiseren... Langzaam naderde Mallory de kanonnen, liep om de draaischijf aan zijn linkerkant heen en bekeek het stuk zo goed en kwaad dit in de duisternis ging. Alleen al de afmetingen, de ontzaglijke omvang en lengte van de ver in de donkere nacht reikende loop, maakten hem sprakeloos. Hij herinnerde zich hoe de experts veronderstelden dat het een 9 inch kanon was en dat de nauwe ruimte van de galerij de afmetingen groter deed schijnen dan ze in werkelijkheid waren. Meteen verwierp hij die veronderstelling, want het was op z'n minst een 12 inch kanon, het grootste wapen dat hij ooit had gezien. Groot? Lieve help, het was gigantisch! Wat een idioten - wat een verblinde, stomme idioten om de Sybaris aan een dergelijk wapen bloot te stellen... Plotseling werd hij in zijn gedachten gestoord. Met een hand op de massieve fundatie van het kanon geleund, bleef hij staan en trachtte zich te realiseren wat voor geluid hem plotseling tot de werkelijkheid kon hebben teruggeroepen. Roerloos luisterde hij andermaal, met gesloten ogen teneinde beter te kunnen horen, maar het geluid herhaalde: zich niet en plotseling begreep hij dat het geen geluid was geweest, doch dat de plotselinge, totale afwezigheid ervan zijn gedachtegang had verstoord en ergens in zijn onderbewustzijn een alarmsignaal in werking had gesteld. De nacht was plotseling heel stil, doodstil, want in het midden van de stad had het geweervuur opgehouden. Mallory vloekte binnensmonds. Hij had hier al veel te lang staan dromen en te veel van de beschikbare tijd verloren laten gaan. En de tijd dróng thans: Andrea had zich teruggetrokken en het was slechts een kwestie van tijd of de Duitsers zouden bemerken dat ze te pakken waren genomen. Dan zouden ze als hazen terugrennen en er bestond geen twijfel over de vraag waar ze 't eerst heen zouden gaan. Snel ontdeed Mallory zich van zijn rugzak en haalde er een dertig meter lang stuk touw met staaldraadkern uit te voorschijn. Eerst hun ontsnappingsroute - die kwam vóór alles. Het opgeschoten touw over een arm dragend, liep hij voorzichtig naar voren, op zoek naar iets waar hij het aan kon bevestigen, maar hij had nog maar drie passen gedaan, toen zijn rechterknie tegen iets hards en onwrikbaars stootte. Hij onderdrukte een uitroep van pijn, onderzocht het obstakel met z'n vrije handen begreep meteen wat het was: een ijzeren stang, die op een meter hoogte langs de voorzijde van de galerij liep. Natuurlijk! Er moest wel een dergelijke veiligheidsmaatregel zijn om te voorkomen dat de kanonniers naar beneden vielen, waar vooral 's nachts kans op bestond. Die middag in de aanplant van Johan- nesbroodbomen had hij die stang door z'n kijker niet kunnen zien, hoe betrekkelijk dicht hij toen ook bij de galerij was geweest, omdat het licht niet in de galerij viel. Maar hij had aan de mogelijkheid moeten denken. Snel schoof Mallory op de tast naar links, tot aan het einde van de stang, stapte er overheen, bevestigde het touw zorgvuldig onderaan de verticale steun, vlak bij de rotswand, en liep - het touw uitvierend - tot aan de uiterste rand van de galerij. Opeens viel de bodem daar weg en was er alleen maar lucht onder zijn voorzichtig tastende voet. Zo'n dertig meter recht beneden hem was de door het land ingesloten haven van Navarone. Ver rechts van hem lag een donkere, vormloze massa op het water, een zwarte vlek, die Kaap Demirci moest zijn; recht voor hem uit, over het als donker fluweel glanzende water van Straat Maidos, kon hij verre lichtjes zien glinsteren, een teken hoe zeker de vijand van z'n zaak was - zo zeker dat hij geen verduistering nodig achtte, al was het waarschijnlijker dat hij deze visserhutjes bij nachtelijke geschutsacties als peiling gebruikte. Links van hem, horizontaal gemeten verrassend dichtbij n.l. op niet meer dan tien meter afstand, doch een stuk lager dan waar hij stond, kon Mallory het uiteinde van de, op de rand van het klif eindigende, buitenste fortmuur zien, de daken van de huizen aan de westzijde van het plein en daar weer achter de stad zelf, die zich naar beneden en van hem vandaan uitstrekte en om de ronde haven heen liep. Boven hem... Neen, boven zich zag hij niets door die fantastische overhang, die de hemel voor meer dan de helft aan zijn gezicht onttrok. En onder hem was de duisternis al even ondoordringbaar en de spiegel van de haven inktzwart als de nacht. Hij wist dat daar beneden schepen lagen - Griekse kaïks en Duitse barkassen - maar hij kon er even weinig van zien als wanneer hij er duizend kilometer vandaan zou zijn geweest. Hij had niet meer dan tien seconden nodig gehad om rond te kijken en alles in zich op te nemen, maar Mallory aarzelde niet langer. Snel bukte hij zich, maakte een lus aan het uiteinde van het touw en liet dat op de rand van de galerij liggen. In geval van nood kon hij het snel omlaag schoppen. Hij schatte dat het eind een meter of negen vrij van het water zou blijven liggen, nog juist boven een eventueel door de haven varende barkas of kaïk. Het laatste eind zouden ze zich moeten laten vallen; misschien zouden ze een been breken bij het neerkomen op het dek van een schip, maar dat risico moesten ze nemen. Mallory wierp nog haastig een blik in de inktzwarte duisternis en rilde; hij hoopte vurig dat hij en Miller niet op die manier zouden moeten vluchten.
***
Boven aan de ladder die naar het lager gelegen magazijn leidde, lag Dusty Miller op het houten vloerrooster geknield, toen Mallory door de tunnel terugkeerde. Druk bezig met afvuurdraden, sas- koord, ontstekers en springstoffen, richtte hij zich even op toen hij Mallory zag naderen. „Nou, ik neem aan dat dit spul ze wel een tijdje zoet zal houden, chef." Hij verzette de wijzers van het uurwerk, luisterde aandachtig naar het nauwelijks hoorbare getik en daalde toen de ladder af. „Ik denk dat 't hier tussen de bovenste twee rijen ladinghulzen wel de beste plek is." „Je gaat je gang maar," zei Mallory. „Doe 't niet te opvallend... Maar stop 't ook niet te ver weg. Ze kunnen er toch niet achter gekomen zijn dat we zelf de klok en de ontstekers niet vertrouwen, hè?" „Daar is geen schijn van kans op," antwoordde Miller beslist. „Wanneer ze dit zaakje vinden, zullen ze mekaar de schouders kapot slaan van plezier... en niet verder gaan zoeken." „Dat lijkt me waarschijnlijk." Mallory was tevreden gesteld. „Heb je boven die deur gesloten?" „Natuurlijk heb ik dat!" Miller keek hem verwijtend aan. „Chef, soms denk ik wel 's bij me zelf..." Maar Mallory kreeg niet te horen wat hij dacht. Een daverend, metalen geluid echode oorverdovend door de ruimte, overstemde Millers woorden en galmde ver over de haven. Weer hoorden ze dat zware gebonk en ze staarden elkaar schaapachtig aan. Het lawaai klonk nog een paar maal en hield toen een ogenblik op. „Visite," mompelde Mallory. „Uitgerust met voorhamers. Grote genade! Als die deur 't maar houdt!" Meteen rende hij de tunnel door naar de kanonnen, met Miller op de hielen. „Visite!" Miller schudde verbaasd het hoofd terwijl hij zich voort haastte. „Hoe ter wereld kunnen ze zo gauw hier zijn?" „Dat danken we aan onze diep betreurde kameraad Panayis," antwoordde Mallory nijdig. „Wij waren zo stom om te geloven dat hij ons alles had verteld. Maar hij heeft ons nooit gezegd dat het openen van die deur daar boven een alarmsignaal in het wachtlokaal in werking zou stellen."