Maandagavond 1700 - 2330
Subliem!" zei Mallory wrang. „In één woord subliem. 'Kom maar in m'n salon,' zei de spin tegen de vlieg." Hij vloekte van narigheid en ergernis, schoof het zeildoek waarmee het luik in het voordek was afgedekt een eindje op zij en keek naar het nu wat doorzichtiger wordend regengordijn; toen tuurde hij wat langer naar de rotsige, steile helling, die de bochtige kreek volgde en hen van de zee afsloot. Het was nu niet moeilijk alles te onderscheiden. De alles doorwekende wolkbreuk was verminderd tot een milde bui; grijze en witte wolken, aan flarden gescheurd door de in kracht toenemende wind, achtervolgden reeds de achter de verre horizon verdwenen onweerswolken. In het westen was een streep heldere lucht en de vuurrode, ondergaande zon balanceerde daar op de evenaar. In de beschaduwde kreek was de zon zelf niet zichtbaar, maar haar aanwezigheid was hoog boven hun hoofden merkbaar aan de gouden gloed in de vallende regen. Diezelfde gloed bescheen de bouwvallige, oude wachttoren op de top van de steile oever, een meter of dertig boven de rivier. De zonnestralen verleenden het fijnkorrelige, Parische marmer een delicate, roze tint; ze werden weerkaatst door de stalen lopen der grimmige spandau mitrailleurs die uit de schietgaten in de massieve muren staken; helder belichtten ze de vlag met de swastika, die boven de borstwering uitstak en strak in de wind stond. Massief, ondanks zijn verval, onneembaar en van die hoogte heel de omgeving bestrijkend, beheerste de wachttoren, zowel naar land- als zeezijde, de kreek waarin de kaïk voor anker lag. Langzaam, als met tegenzin, wendde Mallory zich van dit beeld af en liet het dekzeil vallen. Zijn gezicht stond strak toen hij Andrea en Stevens, twee nauwelijks te onderscheiden schimmen in de donkere kajuit, aankeek. „Subliem!" herhaalde hij. „Werkelijk geniaal. Echt iets voor de grote tacticus Mallory. Dit is waarschijnlijk de enige kreek in een gebied van honderd vierkante kilometer - en met wel honderd eilanden - waar een Duitse wachtpost is. En natuurlijk moest ik die er juist uitpikken. Stevens, laat me de kaart nog 's even zien." Stevens reikte hem de kaart aan en zag hoe Mallory deze in het zwakke licht onder het dekzeil bestudeerde. Hij leunde achterover tegen een schot en zoog krachtig aan zijn sigaret. De smaak was ellendig, de tabak leek bedorven en scherp, ofschoon hij wist dat hij tamelijk vers was. De oude, miserabele angst was teruggekeerd, sterker dan ooit. Hij keek naar Andrea's machtige gestalte tegenover zich en voelde een onredelijke afkeer van deze man, omdat hij enkele minuten geleden die vijandelijke post had ontdekt. Er moest daar boven een kanon staan, dacht hij; 't kón eenvoudig niet anders, want die lui moesten toch de kreek bestrijken. Hij kneep in zijn dijbeen, vlak boven de knie, maar de trilling was te sterk dan dat hij haar kon onderdrukken en hij zegende de schemering in de kajuit. Toch klonk zijn stem ongedwongen toen hij sprak. „U verdoet uw tijd met die kaart, kapitein, en er is geen enkele reden u zelf iets te verwijten. Dit is de enige ankerplaats uren ver in de omgeving. En met die wind konden we nergens anders heen." „Dat is 't juist!" Mallory vouwde de kaart op en gaf hem die terug. „We hadden nergens anders heen kunnen gaan; en hetzelfde geldt voor ieder ander. In geval van storm moet dit een uiterst populaire ankerplaats zijn... iets dat de Duitsers al een hele tijd moeten weten. Daarom had ik kunnen begrijpen dat ze hier vast en zeker een post zouden hebben. Maar ja, gedane zaken..." Hij verhief zijn stem. „Sergeant!" „Hallo!" Zwak hoorden ze Browns stem uit de machinekamer klinken. „Hoe staan de zaken?" „Mag niet mopperen, kapitein, 'k Ben de zaak weer aan 't monteren." Mallory knikte opgelucht. „Hoelang nog?" riep hij. „Een uur?" „Op z'n minst, kapitein." „Een uur." Weer keek Mallory van onder het dekzeil naar buiten en richtte zich toen tot Andrea en Stevens. „Dat komt goed uit. Dan is 't juist donker genoeg om ons tegen onze vrindjes daarboven te beschermen en we hebben dan nog net licht genoeg om door die verdraaide kurkentrekker van een vaargeul te varen." „Denkt u dat ze ons zullen aanhouden, kapitein?" Stevens' stem was iets te onverschillig en zelf was hij er vrij zeker van dat Mallory dit zou bemerken. „Ik kan me moeilijk indenken dat ze aan de oevers zullen aantreden om ons drie hoera's te geven," merkte Mallory droog op. „Hoeveel van die kerels denk je dat er zijn, Andrea?" „Ik heb er twee zien rondlopen," antwoordde Andrea bedachtzaam. „Ik vermoed alles bijeen drie of vier man. 't Is maar een kleine post en de Duitsers zetten daar niet veel mensen neer." „Ik geloof dat je gelijk hebt," zei Mallory. „De meesten zullen in 't dorp in garnizoen liggen... da's volgens de kaart een kilometer of tien westelijk van hier. Ik kan me niet indenken..." Plotseling zweeg hij en luisterde onbeweeglijk. Hij hoorde roepen, luid en bevelend. In stilte vloekend omdat hij geen post had uitgezet - een onvoorzichtigheid die hem op Kreta het leven zou hebben gekost -, trok Mallory het dekzeil op zij en klom langzaam aan dek. Hij was ongewapend en hield slechts een halfvolle fles moezelwijn in zijn linkerhand. Hij had die fles uit een kastje onderaan het trapje naar de kajuit te voorschijn gehaald ; dit was een onderdeel van het reeds te Alexandrië zorgvuldig uitgewerkte plan. Hij zwaaide realistisch over het dek en greep zich nog juist op tijd aan het want beet om niet overboord te .slaan. Brutaalweg keek hij naar de man aan de oever, op nog geen tien meter van hem vandaan. Meteen troostte hij zich met de gedachte dat een post geen zin zou hebben gehad, want de Duitse soldaat had zijn automatische karabijn aan de schouder hangen. Ongegeneerd hief hij de fles op en nam een flinke slok, alvorens zich te verwaardigen met de soldaat te praten. Hij zag een kleur van woede komen op het magere, gebruinde gezicht van de jonge Duitser beneden hem. Mallory trok zich er geen snars van aan. Langzaam - het gebaar op zich zelf al een teken van minachting veegde hij met een rafelige mouw zijn mond af en nam toen de Duitser brutaal en op z'n gemak van top tot teen op. „Nou?" vroeg hij uitdagend in het langzame dialect van de eilanden. „Wat mot je, voor de donder?" Zelfs in de invallende schemering zag hij hoe de knokkels der om de kolf van het geweer geklemde vingers wit werden en een ogenblik dacht hij dat hij te ver was gegaan. Hij wist dat er geen gevaar bij was - het was doodstil in de machinekamer geworden en Dusty Millers hand was nooit ver van zijn automatisch pistool -, maar hij kon geen moeilijkheden hebben. Nóg niet. Zeker niet nu er een paar bemande spandaus op die wachttoren boven hen stonden. Met bijna zichtbare inspanning wist de soldaat zich te beheersen. Het viel Mallory niet moeilijk na de aanvankelijke kwaadheid nu de eerste tekenen van aarzeling en onzekerheid bij de man te ontdekken. Op die reactie had Mallory gerekend. Grieken - zelfs half beschonken Grieken - praatten niet op die manier tegen hun bezetters als ze er geen verdraaid goede reden voor hadden. „Welk schip is dit?" De Duitser sprak langzaam en hortend Grieks, maar kon zich toch verstaanbaar maken. „Wat is je bestemming?" Mallory bracht de fles weer naar de mond en smakte tevreden. Hij strekte de arm uit en bekeek de fles liefkozend. „Ze kunnen van jullie, Duitsers, zeggen wat ze willen," bekende hij lawaaiig, „maar jullie maken een verrekt goeie wijn. Ik wed dat jullie niet aan dit spul kunt komen, he? En de vuiligheid die ze boven" - de benaming voor het vasteland van Griekenland - „maken, zit zo vol hars dat ie alleen maar goed is om er een vuur mee aan te houden." Hij dacht een ogenblik na. „Natuurlijk, als je de goeie lui op de eilanden kent, dan geven ze je misschien wat ouzo. Maar jongens als ik kunnen én de beste ouzo én de beste hoek én de beste moezel op de kop tikken." De soldaat keek hem met walging aan. Als de meeste soldaten in actieve dienst verafschuwde hij Quislings, ook al stonden die aan zijn kant; in Griekenland vond men trouwens maar weinig van dergelijke obscure typen. „Ik heb je wat gevraagd," zei hij streng. „Hoe heet dit schip en waar ga je naar toe?" „De kaïk Aigion," antwoordde Mallory fier. „Met ballast geladen uit Samos. Onder orders," voegde hij er veelbetekenend aan toe. „Orders van wie?" vroeg de soldaat. Maar Mallory voelde dat 's mans zelfvertrouwen slechts oppervlakkig was. De soldaat was geïmponeerd, al wilde hij 't niet laten merken. „Van de Herr Kommandant in Vathy. Generaal Graebel," zei Mallory ernstig. „Je hebt toch wel 's van generaal Graebel gehoord?" Hij was op veilig terrein, want de reputatie van Graebel - als commandant van de parachutisten en als de man die een ijzeren discipline handhaafde - was op alle eilanden bekend. Zelfs in de schemering had Mallory er een eed op durven doen dat de jonge soldaat verbleekte. Maar hij was vasthoudend. „Heb je papieren? Schriftelijke orders?" Mallory zuchtte vermoeid en keek over z'n schouder. „Andrea!" bulkte hij.'
***
„Ja, wat mot je?" Andrea's forse gestalte wrong zich door het luik. Hij had elk woord van Mallory gehoord en diens voorbeeld gevolgd. Ook hij hield een geopende fles wijn in de hand en keek nijdig. „Kan je niet zien dat ik bezig ben?" vroeg hij beledigd. Hij zweeg toen hij de Duitser zag en bekeek de man geïrriteerd. „Wat mot die halfwas?"
***
„Onze passen en de orders van Herr General. Ze liggen beneden." Foeterend liet Andrea zich weer zakken. Een lijn werd naar de wal uitgebracht en de achtersteven tegen de trage stroom in naar de oever getrokken, waarna de papieren werden overhandigd. De papieren - andere dan die welke in geval van nood op Navarone gebruikt moesten worden - bleken overtuigend, zeer overtuigend zelfs. Jensens bureau in Cairo had met dergelijke dingen niet de minste moeite, zelfs niet met de handtekening van generaal Graebel. De soldaat vouwde de papieren op en gaf ze met een gemompeld woord van dank terug, 't Was nog maar een jongen, dacht Mallory: als hij ouder dan negentien was dan zag hij daar zeker niet naar uit. Een frisse knaap met een open gezicht - 'n heel ander type dan die fanatiekelingen van de S.S.-pantserdivisie -, en veel te mager. Mallory's voornaamste reactie was een gevoel van opluchting dat hij de jongen niet hoefde te doden. Maar hij moest zoveel mogelijk van hem te weten zien te komen. Hij beduidde Stevens de bijna lege krat moezel wijn aan dek te brengen. Wat had die Jensen alles grondig voorbereid, dacht hij; de man had letterlijk overal aan gedacht. Mallory maakte een gebaar naar de wachttoren. „Met z'n hoevelen zijn jullie daar?" vroeg hij. Direct was de jongen een en al wantrouwen. Zijn gezicht verstrakte en hij was volkomen op z'n hoede. „Waarom wil je dat weten?" vroeg hij sluw. Mallory kreunde, hief wanhopig de armen op en wendde zich tot Andrea. „Nou zie je wat voor kameraden dat zijn," zei hij klagend. „Ze vertrouwen geen mens. Denken dat iedereen net zo'n beroerling is als..." Hij hield opeens zijn mond en wendde zich tot de soldaat, ,,'t Gaat erom dat we niet elke keer dat we hier schuilen hetzelfde gedonder willen hebben," legde hij uit. „Over een paar dagen moeten we weer naar Samos en we hebben nog een hele krat moezelwijn. Generaal Graebel zorgt goed voor z'n... eh... speciale gezanten. .. Jullie zult hier in de zon genoeg last van Je dorst hebben. Vooruit, jullie krijgt de man een fles. Hoeveel flessen mot je hebben?"
***
De geruststellende mededeling dat ze terug zouden komen, de even geruststellende vermelding van Graebels naam en zeer waarschijnlijk het aantrekkelijke aanbod en de gedachte aan de reacties van z'n makkers als hij hun zou vertellen dat hij het had afgeslagen, dit alles overwon het wantrouwen en de scrupules van de jonge Duitser.
***
„We zijn maar met ons drieën," zei hij aarzelend. „Drie flessen dan," zei Mallory vrolijk. „De volgende keer zullen we een fijn flesje hoek meebrengen." Hij hief zijn eigen fles op. „Prosit!" zei hij met de kinderlijke trots van een eilandbewoner die zijn Duits lucht. En vervolgens, nog trotser: „Auf Wiedersehen!" De jongen mompelde iets bij wijze van antwoord. Een ogenblik stond hij daar onzeker, enigszins beschaamd te kijken, draaide zich toen plotseling om en liep langzaam met zijn flessen moezelwijn langs de oever. „Zo!" zei Mallory. „Drie man dus maar. Dat is niet zo moeilijk..." „Prima werk, kapitein!" Het was Stevens die hem onderbrak. Zijn stem was warm en zijn gezicht verried bewondering. „Verdraaid goeie show!" „Verdrèèid goeie show!" bootste Miller de correcte Brit na. Hij hees zijn lange lichaam aan dek. „Die man zegt 'goeie show'... Ik heb er geen woord van kunnen verstaan, maar als je mij vraagt dan verdient de kapitein met die voorstelling een Oscar. Chef, 't was in één woord fantastisch!" „Zeer vereerd," mompelde Mallory. „Maar ik vrees dat al die felicitaties een tikje voorbarig zijn." De nuchterheid van zijn woorden verraste hen en hun ogen volgden zijn wijzende vinger nog voor hij verder sprak. „Kijk maar 's," zei hij kalm. Tweehonderd meter van hen vandaan stond de jonge soldaat plotseling stil. Hij keek verrast links van hem naar het bos en schoot plotseling tussen de bomen. Een ogenblik zagen de mannen op de kaïk een tweede soldaat, die opgewonden tegen de jongen praatte en naar de boot wees. Toen verdwenen ze in het donkere bos. „Nou is de boot an!" zei Mallory zacht. Hij draaide zich om. „Zo is 't genoeg. Ga weer naar jullie plaatsen, 't Zou verdacht zijn als we ons niets van deze geschiedenis aantrokken, maar 't zou nog veel verdachter zijn als we er te veel aandacht aan schonken. We moeten vooral niet de indruk wekken dat we aan 't confereren zijn." Miller verdween met Brown in de machinekamer en Stevens ging weer naar de kleine kajuit in het voorschip. Mallory en Andrea bleven aan dek, de flessen nog altijd in de hand. Het regende niet meer, maar de wind was opgestoken en nam regelmatig in kracht toe, zodat de toppen van de hoogste dennen werden gebogen. De kreek bood hun een veilige beschutting en Mallory moest er niet aan denken hoe het buiten op zee zou zijn. Maar ze moesten naar buiten... als de spandaus hun dat tenminste toestonden. „Wat kan er gebeurd zijn, kapitein?" klonk Stevens' stem uit de kajuit. „Nogal duidelijk, vind ik." Mallory sprak luid genoeg dat allen hem konden verstaan. „Ze hebber een tip gekregen. Vraag me alleen niet hoe. Dit is al de tweede keer... en hun wantrouwen zal nog heel wat groter worden wanneer ze geen bericht krijgen van de kaïk die ons moest aanhouden. Je zult je wel herinneren dat die Duitse boot een antenne had." „Maar waarom zouden ze opééns zo wantrouwig worden, chef?" vroeg Miller. „Ik zie daar geen reden voor." „Ze zullen radioverbinding hebben met hun garnizoen. Of anders telefoon... ja, vermoedelijk telefoon. Ze zijn zojuist gewaarschuwd. Grote verwarring allerwegen!" „En dus zenden ze een legertje uit hun garnizoen om met ons af te rekenen," concludeerde Miller luguber. Mallory schudde zeer beslist het hoofd. Zijn hersenen werkten snel en goed en hij voelde zich wonderlijk zeker van zich zelf. „Nee, daar is geen kans op. De afstand is hemelsbreed tien kilometer. Dat betekent achttien kilometer door bergterrein en bossen - en in 't donker. Daar beginnen ze vast niet aan." Hij wees met zijn fles in de richting van de wachttoren. „Vanavond mogen die daar de zaak opknappen." „Dus we kunnen elk ogenblik verwachten dat die spandaus beginnen te blaffen?" Weer die abnormale onverschilligheid van Stevens. Andermaal schudde Mallory het hoofd. „Nee, dat niet. Daar ben ik zeker van. Ze kunnen nog zo wantrouwig zijn en ons voor de boze wolf aanzien, als die jongen hun vertelt dat we papieren hebben met de handtekening van generaal Graebel, raken ze subiet van hun stuk. Dan weten ze niet beter of ze gaan zelf voor de bijl wanneer ze ons aan flarden schieten. In hun verwarring bellen ze dus hun garnizoen op en een commandant op 'n klein eiland als dit zal heus niet 't risico nemen een stel kerels neer te schieten die wel 's speciale gezanten van de Herr General konden zijn. En dus? Nou, hij stelt een bericht in code op en seint dat per radio naar Vathy op Samos. Dan zit ie op z'n nagels te bijten tot de generaal terugseint dat ie nooit van ons heeft gehoord en dat ie wil weten waarom voor de duivel we nog niet allemaal zijn doodgeschoten." Mallory keek naar de lichtgevende wijzerplaat van zijn horloge. „Ik zou zo zeggen dat we nog ruim een half uur de tijd hebben." „En intussen gaan wij hier gezellig met een stukkie papier en potlood zitten om ons testament te maken," gromde Miller. „Daar zie ik geen brood in, chef. We moeten wat dóén!" Mallory lachte. „Maak je maar niet druk, korporaal. We gaan wat doen. We gaan een gezellig fuifje aanrichten, hier op het achterdek."
***
De laatste klanken van hun lied - een afgrijselijke, Griekse versie van 'Lilli Mariene', hun derde lied in de laatste minuten - stierven weg. Mallory betwijfelde of er meer dan enkele flarden van hun gezang tegen de wind in tot de wachttoren zouden doordringen, maar het ritmische stampen van hun voeten en het zwaaien der flessen moesten toch wel een ieder die niet doof en blind was een indruk geven van muzikale en vrolijke dronkenschap. Mallory moest inwendig lachen bij de gedachte aan de verwarring en onzekerheid waaraan de Duitsers ten prooi moesten zijn. Want dit was toch wel allerminst het gedrag van vijandelijke spionnen - en zeker niet van spionnen die wisten dat ze onder verdenking stonden en dat hun uren waren geteld. Mallory bracht de fles aan de mond en hield die daar secondelang, zonder ook maar iets van de wijn te drinken. Toen keek hij naar de drie mannen die bij hem aan dek zaten: Miller, Stevens en Brown. Andrea was niet bij hen. Mallory wist dat de Griek achter de stuurhut zat weggedoken, een waterdichte zak met handgranaten en een revolver op de rug gebonden. „Juist!" zei Mallory kortaf. „Nou krijg jij de kans een Oscar te winnen. Laten we met overtuiging en overgave dit geval opvoeren." Hij boog zich naar voren, prikte Miller met z'n wijsvinger in de borst en schreeuwde nijdig tégen hem. Miller schreeuwde terug en zo zaten ze een tijdje nijdig gebarend, schijnbaar heftig ruzie te maken. Toen rees Miller overeind en stond zwaaiend op z'n benen, de vuisten gebald om Mallory te lijf te gaan. Hij wachtte tot Mallory met moeite overeind was gekrabbeld en toen vielen ze elkaar aan en lieten schijnbaar een hagel van slagen op elkaar neerkomen. Een imposante zwaaislag van de Amerikaan deed Mallory tegen de stuurhut tuimelen. „Let op, Andrea," zei hij kalm, zonder om te kijken. „Over vijf tellen. Succes!" Hij krabbelde overeind, pakte een fles van het dek en vloog met opgeheven arm op Miller af. Miller ontweek hem, gaf hem een venijnige trap en Mallory brulde van pijn toen hij met z'n schenen tegen de lage reling op vloog. Een ogenblik stond hij daar scherp tegen het glanzende water van de kreek afgetekend en probeerde met wild zwaaiende armen zijn evenwicht te bewaren. Toen plonsde hij met veel lawaai in het water. De volgende halve minuut - meer tijd had Andrea niet nodig om onder water om de bocht van de kreek te zwemmen - was er enkel verwarring en geschreeuw. Watertrappend trachtte Mallory zich aan boord te hijsen. Miller had een bootshaak gepakt en probeerde Mallory de hersens in te slaan. De beide anderen sloegen hun armen om de Amerikaan heen en probeerden hem te overmannen. Met veel moeite slaagden ze er ten slotte in hem neer te slaan en tegen het dek gedrukt te houden. Toen hesen ze Mallory aan boord. Een minuut later hadden de twee kemphanen naar onsterfelijk dronkenmansgebruik elkaar de hand geschud en zaten ze op het luik van de machinekamer, de armen om eikaars schouders, en dronken broederlijk uit één fles. „Werkelijk keurig gedaan," zei Mallory goedkeurend. „Werkelijk keurig. Een Oscar voor korporaal Miller." Dusty Miller zweeg en keek somber naar de fles in z'n hand. Ten slotte verbrak hij zijn stilzwijgen. ,,'t Staat me helemaal niet aan, chef," zei hij bezorgd. „Helemaal niet! U had me met Andrea mee moeten laten gaan. 't Is daarboven drie tegen één en ze zijn op alles voorbereid." Verwijtend keek hij Mallory aan. „Verdorie, chef, zelf zegt u voortdurend dat deze opdracht zo belangrijk is." „Dat weet ik," antwoordde Mallory kalm. „Daarom heb ik je ook niet meegestuurd. Daarom is geen van ons met hem meegegaan. We zouden hem alleen maar tussen de benen lopen." Mallory schudde het hoofd. „Jij kent Andrea niet, Dusty." Het was de eerste keer dat Mallory hem zo noemde en Miller voelde zich aangenaam getroffen door deze onverwachte vertrouwelijkheid en was er in stilte blij om. „Jullie kent hem geen van allen. Maar ik wél." Hij maakte een gebaar in de richting van de wachttoren, die met zijn vierkante contouren scherp tegen de donkerder wordende hemel afstak. „Een grote, zware, goedmoedige kerel, altijd vrolijk en vol grappen." Mallory zweeg een ogenblik, schudde het hoofd en ging toen verder. „Hij gaat nou door dat bos, sluipend als een kat, de grootste, gevaarlijkste kat die je ooit van je leven zult zien. Andrea zal nooit iemand onnodig doden; maar toen ik hem op die drie arme donders af stuurde, betekende dat niets meer of minder dan dat ik ze afmaakte, even zeker alsof ze al op de elektrische stoel waren gebonden en ik de schakelaar overhaalde. Tenzij ze zich zonder meer overgeven." Miller was diep onder de indruk van deze woorden. „U kent hem zeker al een hele tijd, he, chef?" Hij zei het half vragend, half constaterend. „Een hele tijd. Andrea heeft in de Albanese oorlog gevochten, als beroepsofficier. Ik heb gehoord dat de Italianen als de dood voor hem waren. Zijn lange-afstandpatrouilles tegen de Julia- divisie - de wolven van Toscane - hebben het moreel van de Italianen erger gekraakt dan elke andere operatie. Ik heb er heel wat verhalen over gehoord - niet van Andrea zelf - en het ene was nog ongelooflijker dan het andere. En allemaal waren ze waar. Maar ik leerde hem pas later kennen, toen we de Servische Pas probeerden te houden, Ik was destijds een tweede luitenantje en verbindingsofficier in de Anzac-brigade. Andrea..." Hij zweeg even om zijn woorden sterker te laten uitkomen. „Andrea was toen luitenant-kolonel in de negentiende Griekse gemotoriseerde divisie." „Wat was ie?" vroeg Miller verrast. Stevens en Brown keken al even ongelovig. „Je hoort toch wat ik zeg. Luitenant-kolonel. Heel wat hoger dan ik." Hij glimlachte geheimzinnig. „Nou bekijken jullie hem wel even met andere ogen, nietwaar?" Ze knikten zonder een woord te zeggen. Die joviale, meegaande Andrea... die goedmoedige, bijna kinderlijke grappenmaker was dus een hoofdofficier! Die ontdekking was te plotseling, te ongelooflijk om haar gemakkelijk te kunnen verwerken. Maar geleidelijk werd hun een en ander duidelijk. Mallory's woorden verklaarden veel van Andrea: zijn rust, zijn zelfvertrouwen, de feilloze zekerheid van zijn bliksemsnelle reacties en bovenal het onbegrensde vertrouwen dat Mallory in hem stelde en zijn respect voor Andrea's mening, telkens wanneer hij daar naar vroeg, hetgeen dikwijls gebeurde. Zonder dat het hem verraste, herinnerde Miller zich nu dat Mallory Andrea nog nimmer een directe order had gegeven; en dat terwijl Mallory toch nooit aarzelde zijn rang te doen gelden wanneer hij dat nodig achtte. „Na Servië," ging Mallory verder, „was alles in grote verwarring. Andrea had gehoord dat Trikkala - een provinciestadje, waar zijn vrouw met hun drie dochters woonde - door de Stuka's en Heinkels was platgegooid. Hij wist de stad te bereiken, maar kon niets meer doen. Er was een landmijn in de voortuin neergekomen en er was zelfs geen puin van de woning terug te vinden." Mallory stak een sigaret op en staarde door de dwarrelende rook naar de steeds vager wordende omtrekken van de wachttoren. „De enige die hij in Trikkala vond, was zijn zwager George. George was met ons op Kreta... hij is er nog. Van hem hoorde hij voor het eerst van de misdaden der Bulgaren in Thracië en Macedonië. Zijn ouders woonden daar. Hij en zijn zwager trokken Duitse officiersuniformen aan - je kunt wel raden hoe Andrea daaraan kwam -, rekwireerden een Duitse vrachtauto en reden naar Protosami." De sigaret in Mallory's hand werd plotseling stukgeknepen en vloog wentelend over de reling. Miller was er lichtelijk door verrast, want emoties, of beter gezegd tekenen van emotie, waren deze taaie Nieuwzeelander volkomen vreemd. Maar Mallory sprak alweer verder. „Ze kwamen aan op de avond van de beruchte massamoord van Protosami. George heeft me verteld hoe Andrea er in zijn Duitse uniform bij stond te kijken en hoe hij lachte toen een afdeling van negen of tien Bulgaarse soldaten de mensen twee aan twee aan elkaar bond en in de rivier smeet. De eerste twee waren zijn vader en stiefmoeder, - ze waren beiden al dood." „Maar hoe ter wereld!" Zelfs de harde Miller was diep geschokt. „Dat bestaat toch niet..." „Je hebt 't ergste nog niet gehoord," onderbrak Mallory hem ongeduldig. „Honderden Grieken in Macedonië zijn op die manier in het water gesmeten... alleen waren de meesten nog in leven. Als je niet weet hoe de Grieken de Bulgaren haten, dan heb je nog niet de flauwste notie van wat haat is... Andrea dronk met die soldaten een paar flessen wijn en kwam erachter dat ze eerder op de dag zijn ouders hadden gedood, omdat die zich had- jen verzet. Toen het donker was volgde hij hen naar een oude schuur van gegolfd plaatijzer, waar ze hun kwartier hadden. Alles wat hij had was een mes. Ze hadden een schildwacht voor de ingang gezet. Andrea brak hem de nek, ging naar binnen, sloot de deur en sloeg de olielamp stuk. George weet niet wat er toen gebeurd is, maar Andrea werd volkomen dol. Geen twee minuten later stond hij weer buiten, zijn uniform van onder tot boven met bloed doorweekt. Toen ze weggingen, vertelde George, kwam er geen geluid, zelfs geen zucht uit die schuur."
***
Hij zweeg weer een ogenblik, maar ditmaal zei niemand iets. Stevens rilde en trok zijn armzalige jasje dichter om zich heen; de lucht scheen plotseling kil geworden. Mallory stak een verse sigaret op, glimlachte flauwtjes tegen Miller en knikte naar de wachttoren. „Begrijp je nu wat ik bedoelde toen ik zei dat we Andrea alleen maar tussen de benen zouden lopen?" „Ja. Ik geloof van wel," antwoordde Miller. „Ik had er geen idee van___ Maar toch niet allemaal, chef! Hij kon ze toch niet allemaal..." „Allemaal," onderbrak Mallory hem nuchter. „Na die geschiedenis vormde hij zijn eigen partizanengroep en maakte de Bulgaarse buitenposten in Thracië het leven onmogelijk. Een keer heeft een hele divisie in de Rhodope-bergen achter hem aangejaagd. Toen werd hij verraden en gevangengenomen. Hij, George en vier anderen werden op een schip naar Stavros gebracht, want ze zouden in Saloniki berecht worden. Ze overmeesterden hun bewakers - Andrea zag 's nachts kans tussen die kerels aan dek te komen - en brachten de boot naar Turkije. De Turken wilden hem interneren... nou, ze hadden net zo goed kunnen proberen een aardbeving te interneren! Ten slotte bereikte hij Palestina en probeerde daar bij het Griekse bataljon commandotroepen te komen, dat toen in het Midden-Oosten werd gevormd, voornamelijk uit veteranen van de campagne in Albanië, dus mannen als hij zelf." Mallory lachte grimmig. „Hij werd als deserteur gearresteerd. Later werd hij vrijgelaten, maar er was voor hem geen plaats in het nieuwe Griekse leger. Maar Jensen hoorde van hem en begreep dat deze man geknipt was voor de sabotage- dienst... En zodoende gingen we samen naar Kreta." Vijf, misschien wel tien minuten verstreken zonder dat iemand wat zei. Nu en dan deden ze, met het oog op eventuele kijkers, alsof ze dronken; maar het was nu al zo donker geworden, dat Mallory begreep dat ze, van de hoge wachttoren af gezien, niet meer dan onduidelijke, zwarte schimmen konden zijn. De kaïk was gaan schommelen op de deining, die uit zee rond de rotsachtige bocht kwam. De slanke, hoge dennen, die nu zwart als cipressen afstaken tegen wolkenflarden waartussen sterren glansden, leken van beide kanten dichter naar hen toe te komen, donker, waakzaam en dreigend; de wind kreunde zijn droefgeestig requiem in de hoogste, zwaaiende takken. Het was een boze nacht! Een spookachtige, onheilspellende nacht, waarin ondefinieerbare voorgevoelens zich aan de mens opdringen en een nameloze vrees in hem losmaken, vage, niet aflatende herinneringen van wel een miljoen jaren geleden en het bijgeloof van oude volkeren. Een nacht die het dunne vernis der beschaving wegrukt en de rillende mens doet klagen dat er iemand over zijn graf loopt. Maar plotseling werd deze betovering verbroken en deed Andrea's opgewekte roep, in deze omgeving volkomen misplaatst, hen overeind springen. Ze hoorden zijn bulderende lach aan de oever en zelfs de dreigende bossen schenen daarvoor verschrikt terug te wijken. Hij wachtte niet tot de achtersteven naar de oever was getrokken, maar sprong in het water, had met enkele krachtige slagen de kaïk bereikt en hees zich zonder moeite aan boord. Grijnzend keek de reus op hen neer, schudde als een reusachtige buldog het water van zich af en stak een hand uit naar een welkome fles wijn. „Ik hoef zeker niet te vragen of 't goed gegaan is, hè?" vroeg Mallory met een glimlach. „Totaal overbodig! 't Was eigenlijk te gemakkelijk, 't Waren maar jongens en ze hebben me niet eens gezien." Andrea nam een grote slok uit de fles en lachte verheerlijkt. „En ik hoefde ze met geen vinger aan te raken," ging hij triomfantelijk verder. „Nou, ja, alleen een paar tikjes. Ze stonden allemaal over de borstwering naar beneden te kijken, toen ik achter ze kwam. Ik nam hun de geweren af en sloot ze toen in de kelder op. Toen heb ik hun spandaus verbogen - een heel klein beetje maar."
***
En dit is dus het einde, dacht Mallory moedeloos. Dit is het einde van alles, van het streven, de hoop, de vrees, de liefde en de vreugde van ieder van ons. Dit is dus waar elk leven eindigt. Dit is het einde - voor ons en voor die duizend jongens op Kheros. Onbewust van de zinloosheid van het gebaar veegde hij met de hand over zijn lippen; ze waren zout van het door de wind verstoven water, dat met kracht van de door de storm steeds hoger gestuwde golfkammen op hem afjoeg; toen hief hij de hand hoger om zijn met bloed doorlopen ogen af te schermen, die hopeloos in de stormachtige duisternis voor; hem tuurden. Alles was verloren, alles... alleen de kanonnen van Navarone bestonden nog. De kanonnen van Navarone. Die zouden voortleven, want ze waren onverwoestbaar. Vervloekt, en andermaal vervloekt! Vervloekt die zinloze verkwisting en die afschuwelijke nutteloosheid van al hun werk! De kaïk was bezig te sterven, langzaam uit elkaar te vallen. De boot werd letterlijk doodgeslagen, uit elkaar gerukt door de nimmer aflatende aanvallen van wind en zee. Keer op keer zakte het achterdek onder de schuimende heksenketel bij de achtersteven en rees de voorsteven waanzinnig omhoog, zodat het voorste deel van de kiel boven water kwam; dan smakte de steven weer met een enorme klap omlaag en schokte het vaartuig van voor tot achter bij het neerkomen van de brede boeg in het als een afgrond zo diepe en steile golfdal; het waren zulke geweldige slagen dat de oude huidplanken en spanten het niet meer konden houden en van elkaar werden getrokken. Het was al erg genoeg geweest toen ze de kreek bij het vallen van de nacht hadden verlaten en plonzend en steigerend, de wind schuin van achteren invallend, op noordelijke koers naar Navarone waren gevaren. Het manoeuvreren mét de oude, moeilijk hanteerbare kaïk was ongelooflijk zwaar werk geweest. De aan stuurboord inkomende golven deden de boot onberekenbaar gieren door een boog van wel vijftig graden. Maar toen waren tenminste de naden nog dicht geweest en hadden de voorbij ijlende golven nog een zekere regelmaat gehad, terwijl de wind uit dezelfde hoek was gekomen, iets oostelijker dan zuid. Doch nu was dat allemaal anders. Nu waren er een stuk of zes huidplanken van de voorsteven losgerukt en werkten deze zich verder los; bovendien lekte de boot hevig door de schroefaskoker en maakte ze meer water dan met de ouderwetse, verticale handpomp kon worden geloosd; de door de wind opgejaagde golven waren nu hoger, maar bovenal onregelmatig en wild, en ze raasden van alle kanten op hen af; en de wind, die met verdubbeld geweld op hen afstormde, kromp en ruimde als waanzinnig naar alle streken van zuidwest tot zuidoost. Op dit ogenblik was hij pal zuid en dreef hij het nagenoeg onbestuurbare vaartuig blindelings naar de ijzéren rotskust van Navarone, die daar ergens in die zwarte duisternis moest oprijzen. Mallory richtte zich een ogenblik op, trachtend de stekende pijn in zijn rug te verdrijven. Twee uren achtereen had hij zich gebogen en weer opgericht om honderden malen de emmer water leeg te gooien, die Dusty Miller zonder ophouden uit het ruim had geschept. Alleen de hemel wist hoe Dusty Miller zich nu moest voelen. Om te beginnen deed hij van hen beiden het zwaarste werk en hij was bovendien uren achtereen vrijwel steeds zeeziek geweest. Hij zag er uit als een lijk en moest wel het gevoel hebben dat hij al bijna dood was; zijn hardnekkige inspanning en de ijzeren wilskracht waarmee hij zich dwong verder te ploeteren, gingen het menselijk verstand te boven. Verbijsterd schudde Mallory het hoofd. „Wat een taaie bliksem, die yank!" Als vanzelf vormden die woorden zich in zijn geest en nu schudde hij nijdig het hoofd, omdat hij vaag besefte hoe volkomen ontoereikend ze waren. Naar adem snakkend draaide hij zich om teneinde te zien hoe de anderen het maakten. Casey Brown kon hij natuurlijk niet zien. Die stond voorovergebogen in de lage, nauwe machinekamer, was voortdurend zeeziek en werd gemarteld door een barstende hoofdpijn tengevolge van de oliedampen en de uitlaatgassen, die geen uitweg vonden uit de ongeventileerde machinekamer. Maar hij had zijn post geen ogenblik verlaten sinds ze zee hadden gekozen en al die tijd had hij de zwoegende, antieke Keivin vertroeteld met de liefdevolle zorg en de verfijnde bekwaamheid van een man uit een geslacht van technici met grote, fiere tradities. Die machine hoefde maar even te haperen, juist lang genoeg voor een man om even adem te scheppen, en ogenblikkelijk zou alles zijn afgelopen. Want de manoeuvreerbaarheid van de kaïk - en daarmee hun leven - hing volkomen af van de omwentelingen van de schroef, van het moeizame gestamp van die roestige tweecilinder. De machine was het hart van de boot en wanneer dat hart ophield te kloppen, zou de boot eveneens sterven, dwars op de golven, wentelend in de wachtende afgronden. Voor de machinekamer, wijdbeens schrap gezet tegen een hoek van het versplinterde geraamte dat eens de stuurhut was geweest, zwoegde Andrea aan één stuk door aan de pomp, zonder op te kijken, zonder zich te storen aan het krankzinnige slingeren van het dek of zich te bekommeren om de snijdende wind en het striemende, als jachtsneeuw zo kille buiswater, dat zijn blote armen gevoelloos maakte en het doorweekte hemd tegen de gebogen, massieve schouders deed plakken. Hij stond daar nu al bijna drie uren en het was als kon hij zo eeuwig doorgaan. Mallory, die na twintig minuten volkomen uitgeput de pomp aan hem had overgegeven, vroeg zich af of Andrea's uithoudingsvermogen onbegrensd was. Hij vroeg zich ook af hoe het Stevens verging. Vier lange uren reeds vocht Andy Stevens met een stuurwiel, dat onder zijn handen sprong en wrong als had het een eigen, bezeten wil - de wil zich uit de vermoeide handen van de roerganger te rukken en de boot dwars op en onder de golven te smijten. Stevens had voortreffelijk gewerkt, vond Mallory, en had het lompe vaartuig meesterlijk gemanoeuvreerd. Hij tuurde scherper naar de man, maar het buiswater striemde in zijn ogen, en verblindde hem. Hij ving slechts een vage glimp op van een strak vertrokken mond, een paar diep liggende, vermoeide ogen en vlekjes witte huid die vreemd aandeden in het masker van bloed, dat bijna zijn gehele gezicht, van hoofdhaar tot keel, bedekte. De tollende, hoog opklimmende breker, die met woest geweld de wanden en de ramen van de stuurhut had ingeslagen, had hen volkomen verrast en Stevens had niet eens de kans gekregen zich ook maar enigermate te beschermen. Vooral de snede boven zijn rechterwenkbrauw was diep en breed; het bloed gulpte nog steeds over de rafelige rand van de wonde en drupte gestaag in het water dat over de vloer van de stuurhut slierde en klotste. Geschokt door dit beeld wendde Mallory zich af en bukte zich om andermaal een emmer water aan te pakken. Wat een bemanning, dacht hij, wat een fantastisch stel... Hij zocht naar woorden om zijn mannen te beschrijven, maar hij wist dat zijn hersens er te vermoeid voor waren. En 't kwam er niet op aan, want er waren geen woorden voor zulke kerels - er was niets wat hun recht kon doen wedervaren. Hij kon de verbittering bijna in zijn mond voelen, de verbittering die in golven door zijn uitgeputte geest spoelde. Hoe ellendig, hoe verschrikkelijk onrechtvaardig was dit alles! Waarom moesten nu juist zulke mannen sterven, vroeg hij zich woedend af. Waarom moesten ze zo zinloos sterven? Maar misschien was het niet nodig hun sterven te rechtvaardigen, zelfs al stierven ze zonder roem, zonder dat het doel bereikt was. Kon men niet sterven voor iets ontastbaars, voor het abstracte, voor het ideaal? Wat hadden de martelaren op de brandstapel bereikt? Hoe waren die oude woorden ook alweer? Duke et decorum pro patria mori. Wanneer men behoorlijk leeft, wat komt het er dan op aan hoe men sterft? Onwillekeurig vertrokken zijn lippen zich vol afkeer bij de gedachte aan Jensens opmerkingen over de oppercommando's, die 'wie komt er in m'n hokkie' met elkaar speelden. Nou, ze waren hier netjes in het hokkie van de vijand terechtgekomen; alweer een paar pionnen die werden geofferd. Niet dat het er wat op aankwam, want ze hadden er immers nog duizenden over om mee te spelen. Voor de eerste maal dacht Mallory aan zich zelf. Niet met verbittering of zelfbeklag, of ook maar met spijt dat het nu allemaal voorbij was. Hij dacht aan zich zelf uitsluitend als leider van deze groep en aan zijn verantwoordelijkheid voor de situatie waarin ze zich bevonden, 't Is allemaal mijn schuld, verweet hij zich keer op keer, allemaal mijn schuld. Ik heb hen hier gebracht, ik heb hen hiertoe gedwongen. Ook al zei zijn verstand hem dat hij geen andere keus had gehad en tot zijn beslissing was gedwongen - omdat ze, indien ze in de kreek waren blijven liggen, lang voor het aanbreken van de dag zouden zijn uitgeroeid -, toch voelde hij zich, onlogisch, steeds schuldiger. Shackleton... van alle mensen die ooit hadden geleefd, had misschien alleen Ernest Shackleton hen nu kunnen helpen. Maar niet Keith Mallory. Er was niets wat hij kon doen - niets meer dan wat de anderen deden, en zij wachtten alleen maar op het einde. Doch hij was de leider, dacht hij dof, en hij moest wat verzinnen, hij behoorde wat te doen... Maar hij kón niets doen. Er was geen sterveling op aarde die iets kon doen. En het besef van schuld, van volkomen gefaald te hebben werd met elke trilling van de oude, houten boot sterker. Hij het zijn puts vallen en greep zich vast aan de mast toen een hoge golf over het dek brak en het ziedende schuim fosforesceerde met de glans van kwikzilver. Het water rukte hongerig aan zijn benen en voeten, maar hij negeerde het en tuurde in de duisternis... in die ellendige duisternis. De oude kaïk stampte en slingerde en dook in de golven, maar het was alsof de boot in een luchtledige ruimte bewoog. Ze konden niets zien, niet waar de laatste golf heen was gegaan, noch waar de volgende vandaan zou komen. Ze waren in een zee die onzichtbaar en zonderling veraf leek, des te angstwekkender omdat ze terzelfder tijd zo tastbaar nabij was. Mallory keek in het ruim en was zich vaag de witte vlek van Millers gezicht bewust; de man had zeewater binnen gekregen en braakte erbarmelijk met bloed vermengd zout water uit. Maar Mallory dwong zich daar geen aandacht aan te schenken, want zijn gedachten waren bij iets anders en trachtten een vluchtige indruk _ even vaag als snel voorbijgaand - vast te leggen en te verklaren. Hij had het gevoel dat dit ontzaglijk belangrijk was. Toen sloeg een volgende en nog hogere golf over het dek en opeens wist hij het. Het was de wind! De wind was minder hevig geworden en nam met de seconde meer af. Terwijl hij daar stond, de armen om de mast geslagen in verweer tegen de hem belagende zee, herinnerde hij zich hoe dikwijls hij in het gebergte van zijn vaderland onderaan een verticale rotswand had gestaan, terwijl de jagende wind, de weg van de minste weerstand kiezend, met een bocht omhoog was gedraaid en hem in een zak van betrekkelijke luwte had gelaten. Het was een verschijnsel dat alpinisten genoegzaam bekend was. En nu die twee abnormale golven - die van de andere kant kwamen. De betekenis ervan trof hem plotseling als een zweepslag. De rotsen! Ze waren vlak voor de steile rotskust van Navarone! Met een schorre, onverstaanbare waarschuwingskreet en zonder aan eigen veiligheid te denken, sprong hij naar achteren en dook als het ware door het over het dek tollende water naar het luik van de machinekamer. „Volle kracht achteruit!" schreeuwde hij. Een witte vlek - Casey Browns van schrik vertrokken gezicht - werd zichtbaar. „In 's hemels naam, kerel, volle kracht achteruit! We gaan recht op de rotsen af!" Hij krabbelde overeind, was in twee passen bij de stuurhut en greep gejaagd naar de lichtkogels. „De rotsen, Stevens! We zitten er bijna bovenop! Andrea...! Miller is nog beneden!" Nog even keek hij naar Stevens en zag het strakke, bebloede masker knikken, volgde toen 's mans starende blik en zag de blinkende, fosforescerende streep recht voor hen uit. Het was een onregelmatige, maar doorlopende streep, die afwisselend breder en smaller werd, wanneer de golven de kust besprongen en weer terugvielen van de, in de duisternis nog altijd onzichtbare rotsen. Wanhopig morrelden zijn handen aan de lichtkogel. En toen, plotseling, was de lichtkogel weg en beschreef sissend en spetterend een bijna horizontale baan. Een ogenblik dacht Mallory dat het ding was uitgegaan en in machteloze teleurstelling balde hij de vuisten. Toen kwakte de kogel tegen de rotswand en viel op een richel, een meter of vier boven het water. Daar lag hij beurtelings te walmen en te gloeien in de striemende regen en het door de op de kust dreunende golven omhooggesmeten sproeiwater. Het schijnsel was maar zwak, doch het was voldoende. De kust was geen vijftig meter van hen vandaan en verrees zwart en nat glimmend in de flakkerende gloed van de lichtkogel, die een verticale cirkel van nog geen vijf meter middellijn verlichtte, maar de rotsen onder de richel in verraderlijke duisternis liet. En recht voor hen uit, twintig, misschien vijftien meter uit de kust, strekte zich een brokkelig rif uit met hier en daar verraderlijke punten; een rif dat zich naar links en rechts in de duisternis verloor. „Kun je daar doorheen komen?" schreeuwde Mallory tegen Stevens. „De hemel mag 't weten! Ik zal 't proberen!" Hij riep nog iets over 'voldoende vaart om te kunnen sturen', maar Mallory was al naar de kajuit in het voorschip gesneld. Als steeds in kritieke situaties werkten zijn hersenen met die abnormale zekerheid en helderheid van inzicht welke hij naderhand nooit kon verklaren. Hij greep nagels, berghamer en klimtouw en was binnen enkele seconden weer aan dek. Hij stond opeens stokstijf en zag in ondraaglijke spanning hoe een hoge, puntige rots op hen afkwam, vlakbij aan stuurboord, een rots die bijna halverwege de stuurhut oprees. De boot raakte de rots met een hevige schok, die Mallory op de knieën wierp, en schuurde er met de halve lengte van het gedeukte, versplinterde boord langs. Toen helde de kaïk naar bakboord en was ze door de opening. Stevens draaide als bezeten aan het stuurwiel en riep om volle kracht achteruit. Een lange, diepe zucht van verlichting ontsnapte Mallory - hij was zich er niet van bewust dat hij bij die hachelijke doorvaart de adem had ingehouden - en haastig stak hij hoofd en linkerarm door de rol touw en duwde de lange nagels en de hamer in zijn gordel. Onbestuurbaar kwam de kaïk dwars op de wind te liggen en plonsde in de diepe golfdalen, smaller en dieper dan alles wat ze tot dusverre hadden meegemaakt, omdat hier behalve wind en golven ook het van de rotsen terugstromende water de zee in beroering bracht. Maar het vaartuig maakte nog altijd vaart en de afstand tot de kust werd angstwekkend snel kleiner. Ik moet het wagen, prentte Mallory zich keer op keer in, ik moet het risico nemen. Maar die smalle richel, juist buiten zijn bereik, was de laatste en geraffineerdste wreedheid van het lot, het zout dat in de dodelijke wonde werd gewreven, en in zijn hart wist hij met grote zekerheid dat het volstrekt geen kwestie van wagen was, doch gegarandeerde zelfmoord. Toen had Andrea de laatste van hun stootwillen - versleten autobanden - buiten boord gehangen; hij stond nu naast Mallory en grinnikte enthousiast tegen hem. En plotseling was Mallory er niet zo zeker meer van dat het allemaal onmogelijk was. „De richel?" Andrea's grote hand lag geruststellend op zijn schouder. Mallory knikte en boog door de knieën, de voeten schrap gezet op het dansende, glibberige dek. „Spring!" bulderde Andrea. „En hou dan je benen goed stijf." Er was geen seconde te verliezen. De kaïk waggelde op de kam van een golf, en was nu zó hoog naast de kust als ze nooit meer zou komen. Mallory begreep dat het nu of nooit was. Zijn handen zwaaiden naar achteren, nog dieper boog hij door de knieën en toen had hij zich met een wilde sprong naar voren geworpen, graaiden zijn vingers over de glibberige oppervlakte van de rotsen en bleven haken achter de rand van de richel. Een ogenblik hing hij daar met gestrekte armen, niet in staat zich te bewegen, en hij kreunde toen hij de fokkemast tegen de richel hoorde slaan en in tweeën breken. Opeens schoten zijn handen van de richel los en omhoog en was hij er bijna half overheen door de kracht waarmee een hoge golf hem omhoog smeet. Maar hij was nog niet op de richel en hij werd slechts opgehouden door de gesp van zijn gordel, die achter de scherpe kant van de rots was blijven haken en nu door het gewicht van zijn lichaam tot tegen zijn borstbeen omhoog werd getrokken. Maar hij graaide niet wanhopig naar een houvast en evenmin wrong hij zijn lichaam of trapte hij met de benen in de lucht, want elk van deze bewegingen zou hem weer omlaag hebben gesmeten. Nee, hij was nu eindelijk weer volkomen thuis, in zijn eigen element. De grootste alpinist van zijn tijd werd hij genoemd, en dit was werk waartoe hij voorbestemd was. Langzaam en systematisch onderzocht hij de oppervlakte van de richel en vrijwel onmiddellijk ontdekte hij er een barst in. Het zou beter zijn geweest wanneer de barst evenwijdig met de rand van de richel had gelopen en niet loodrecht erop en ook beter indien hij breder was geweest dan een lucifer. Maar voor Mallory was dit voldoende. Heel voorzichtig trok hij de hamer en een paar klimnagels uit zijn gordel, werkte een nagel in de barst om een minimaal houvast te krijgen en plantte de andere een centimeter of vijf dichter bij. Toen haakte hij zijn linkerpols om de eerste nagel, hield de tweede met de vingers van dezelfde hand vast en zwaaide met zijn rechterhand de hamer. Vijftien seconden later stond hij op de richel. Snel en zeker werkend en daarbij als een kat op de gladde rots balancerend, hamerde hij een nagel schuin in de wand, ongeveer een meter boven de richel, bevestigde daar met een dubbele steek het touw aan en schopte dit van de richel omlaag. Toen pas draaide hij zich om en keek naar beneden. Sinds de kaïk tegen de rotsen was gesmeten, was er nog geen minuut verstreken, maar reeds was hij met zijn gebroken masten en ingedrukte boorden een wrak, dat al uit elkaar viel toen hij ernaar keek. Elke zeven of acht seconden pakte een omkrullende golf het vaartuig op en kwakte het tegen de rotsen. De zware autobanden konden maar heel weinig absorberen van de ellendige, dreunende schokken, die het gangboord versplinterden, de huidplanken openreten en de eiken spanten kraakten. Dan helde ze weer over naar stuurboord en het haar opengereten bakboordzijde zien, waarna de hongerige zee door de versplinterde en gebroken planken naar binnen stroomde. Drie mannen stonden bij wat er van de stuurhut over was. Drie mannen... en plotseling realiseerde Mallory zich dat Casey Brown er niet bij was, en ook dat de machine nog draaide en dat het geronk daarvan met onregelmatige tussenpozen aanzwol en verflauwde. Brown werkte de kaïk achteruit en vooruit langs de rotsen en hield haar zo dicht mogelijk onder de wal, omdat hij wist dat hun levens afhingen van Mallory... en van hem zelf. „Die dwaas!" kreunde Mallory. „Die ongelooflijke dwaas!" De kaïk zakte achteruit in een golfdal, kwam stil te liggen en schoot weer naar Mallory toe, daarbij zover overhellend dat het dak van de stuurhut volkomen in elkaar werd gedrukt tegen de rotswand. De klap kwam zo hevig aan en de schok was zo heftig, dat Stevens zijn houvast verloor en overboord en tegen de rotsen werd gesmeten, zijn armen beschermend opgeheven. Een ogenblik bleef hij, als tegen de rotsen geprikt, hangen; toen viel hij, machteloos ontspannen en in levenloze overgave, in zee. Hij zou zijn omgekomen, verpletterd onder de hamerslagen der golven of doodgedrukt door de andermaal tegen de rotsen beukende kaïk; hij zou verloren zijn geweest als niet een machtige arm omlaag had gereikt en hem als een slappe, doorweekte lappenpop aan boord had gerukt, geen seconde voor de volgende krakende klap van de boot tegen de rotsen alle leven uit hem zou hebben geperst. „Vooruit, in 's hemelsnaam!" schreeuwde Mallory wanhopig. „De boot houdt 't geen minuut meer uit! Het touw... gebruik het touw!" Hij zag dat Andrea en Miller snel een paar woorden met elkaar wisselden en hoe ze Stevens door elkaar schudden, op de rug sloegen en overeind zetten, nog duizelig en zeewater brakend, maar toch bij zijn positieven. Andrea riep wat in zijn oor, maakte gebaren en duwde het touw in zijn handen. Toen viel de kaïk andermaal tegen de rotsen en werktuigelijk haalde Stevens de lijn in. Andrea gaf hem een machtige duw omhoog. Mallory's lange arm greep omlaag en toen zat Stevens op de richel, met zijn rug naar de wand, zich vasthoudend aan de nagel, nog totaal in de war en heftig de dofheid uit zijn hoofd schuddend, maar in veiligheid. „Nou jij, Miller!" schreeuwde Mallory. „Schiet op, kerel... Spring!" Miller keek even omhoog en Mallory had kunnen zweren dat de Amerikaan grijnsde. Maar in plaats van het touw van Andrea over te nemen, holde hij naar de kajuit in het voorschip. „Ogenblikkie, chef!" brulde hij- „Ik heb m'n tandenborstel vergeten." Een paar seconden later was hij weer aan dek, maar zonder tandenborstel. Hij droeg de grote, groene kist met explosiemiddelen en voor Mallory er erg in had, vloog die kist omhoog, opgeduwd door de onvermoeibare armen van de Griek. Werktuiglijk grepen Mallory's handen en vingen ze de kist op. Hij verloor het evenwicht en viel struikelend naar voren om plotseling overeind te worden gerukt. Stevens, zich nog altijd aan de nagel vastklemmend, stond nu rechtop en zijn vrije hand hield onwrikbaar Mallory's gordel beet; hij rilde hevig, van koude en uitputting evenzeer als van een wonderlijke, doch ook angstige opwinding. Maar evenals Mallory was ook hij weer de alpinist in zijn element. Mallory had zich juist weer opgericht, toen het waterdicht verpakte radioapparaat omhoogsuisde. Hij ving het toestel op, zette het neer en keek naar beneden. „Laat die rotzooi maar!" schreeuwde hij wild. „Kom naar boven! Direct!" Twee rollen touw vielen naast hem op de richel en toen de eerste van hun met kleren en voedsel volgepakte rugzakken. Flauw was hij zich ervan bewust dat Stevens probeerde hun uitrusting ordelijk op te stapelen. „Versta je me niet?" brulde Mallory. „Kom direct naar boven! Ik geef jullie een order! De boot zinkt, idioten die jullie bent!" Inderdaad zonk de kaïk. Het vaartuig liep nu snel vol en Casey Brown had de overstroomde Keivin in de steek gelaten. Maar de boot was nu een heel wat steviger platform geworden, slingerde aanzienlijk minder dan eerst en bonkte niet meer zo afgrijselijk tegen de rotsen. Een ogenblik dacht Mallory dat de waterspiegel was gestegen, maar toen begreep hij dat tonnen water de kaïk een eind omlaag hadden getrokken en nu zijn bewegingen vertraagden. Miller bracht een hand aan het oor. Zelfs in het zwakker wordende schijnsel van de lichtkogel zag zijn gezicht groen. „Ik kan geen woord horen van wat je zegt, chef! Trouwens, dit ding zinkt nog lang niet." En andermaal dook hij in de kajuit in het voorschip. Binnen dertig seconden hadden de als bezeten werkende vijf mannen de rest van hun uitrusting op de richel gebracht. Het achterschip van de kaïk was onder water en de zee stroomde door het dekluik de machinekamer binnen, toen Brown zich langs het touw omhoogwerkte. De golven overspoelden het voorschip toen Miller het touw greep en Brown volgde. Toen Andrea op zijn beurt tegen de rotswand opsprong, hingen zijn benen boven een verlaten zee. De kaïk was gezonken, volkomen verdwenen. Er dreven geen wrakstukken en er waren zelfs geen luchtbellen op de plaats waar even tevoren de boot was geweest. De richel was maar smal - op het breedste punt niet meer dan een meter breed - en werd naar beide zijden nog smaller. Doch erger was dat, behalve op de paar vierkante meter waar Stevens de bagage had opgestapeld, de rotswand scherp naar voren helde; daaronder was de richel verraderlijk glad. Andrea en Miller moesten gebogen met de rug tegen de wand staan, de armen uitgestrekt en de handpalmen tegen de rots gedrukt, om zich in evenwicht te houden. Maar in minder dan een minuut had Mallory nog twee nagels op vijftig centimeter hoogte in de wand gehamerd, drie meter van elkaar, en daartussen een touw gespannen, een beveiliging voor hen allen. Uitgeput liet Miller zich zakken tot hij op de richel zat en leunde dankbaar met de borst tegen de veilige lijn. Hij grabbelde in zijn borstzak, haalde een pakje sigaretten te voorschijn en liet dit rondgaan, niet eens bemerkend dat de regen het in een oogwenk doorweekte. Hij was tot aan zijn middel drijfnat en had de knieën tegen de rotswand stuk gestoten. Hij was door en door koud, en in een oogwenk tot op de huid nat door de regen en het omhoog- spattende zeewater. De scherpe kant van de richel sneed venijnig in zijn kuiten, de strak gespannen lijn belemmerde zijn ademhaling en hij zag grauw van de lange uren van moordende zeeziekte. Maar toen hij sprak klonken zijn woorden eerlijk gemeend. „He!" zei hij gelukzalig. „Wat zitten we hier verrukkelijk!"