Dinsdag 1500 - 1900
De zon, door een kring omgeven en zwak gloeiend achter de jagende wolkenflarden, was reeds lang door het zenit en daalde snel naar de besneeuwde bergrug in het westen, toen Andrea een flap van het zeildoek oplichtte en aandachtig de gladde berghelling beneden zich afzocht. Enkele ogenblikken stond hij bijna roerloos achter het zeildoek, automatisch zijn verkrampte, pijnlijke beenspieren ontspannend, terwijl zijn half dichtgeknepen ogen geleidelijk wenden aan de witte glans der schitterende sneeuwkristallen. Toen sloop hij geruisloos uit het hol en had met enkele passen de steile kant van de geul bereikt. Languit in de sneeuw liggend, werkte hij zich omhoog en keek voorzichtig over de rand. Ver beneden hem strekte zich een wijde, nagenoeg symmetrische vallei uit - een door steile bergen omgeven dal, dat geleidelijk naar het noorden afdaalde. De hoge, brede reus rechts achter hem die - de top in sneeuwwolken gehuld - over de vallei waakte, kon geen ander zijn dan de Kostos, de hoogste berg van Navarone; die nacht waren ze zijn westelijke flank overgestoken. In het oosten en recht tegenover de berg waarop hij zelf zich bevond, op misschien acht kilometer afstand, lag een derde berg. Deze was niet veel lager, maar zijn noordelijke flank liep steiler omlaag naar de vlakten, die zich ten noordoosten van Navarone uitstrekten. En ongeveer zes kilometer in noordnoordoostelijk richting, ver beneden de sneeuwgrens en de eenzame herdershutten, lag tussen de bergplooien een stadje met platte daken aan een riviertje, dat zich door de vallei slingerde. Dat kon alleen maar het dorp Margaritha zijn. Terwijl hij zo de omgeving in zich opnam, bestudeerden Andrea's ogen elke plooi en spleet van de bergen als een bron van gevaar. Zijn hersenen waren nog bezig met de laatste twee minuten en hij trachtte zich de aard te herinneren van het vreemde geluid, dat door de cocon van zijn slaap had gesneden en hem onmiddellijk, klaarwakker en waakzaam, overeind had gebracht nog voor zijn geest de betekenis van het geluid had geregistreerd. Toen had hij het nogmaals gehoord, driemaal in evenveel seconden: het hoge, ijle gejank van een fluitje - drie schrille, gebiedende stoten, die korte echo's van de hellingen van de Kostos opriepen en toen wegstierven. De laatste echo zweefde nog door de lucht toen Andrea zich van de rand afzette en zich in de geul liet glijden. Geen halve minuut later was hij weer op zijn uitkijkpost en trokken zijn wangspieren zich samen toen hij de ijskoude oog- doppen van Mallorys Zeiss-Ikon kijker tegen het gezicht drukte. Hij had zich niet vergist, constateerde hij grimmig; zijn eerste, vluchtige indruk was maar al te juist geweest. Vijfentwintig, misschien wel dertig soldaten naderden langzaam in een lange, onregelmatige tirailleurlinie over de flank van de Kostos en doorzochten elke spleet en elke opeenhoping van rolstenen die ze op hun weg vonden. Ieder van hen was gekleed in een sneeuwpak, maar zelfs op een afstand van drie kilometer waren ze duidelijk te onderscheiden, want de speerpunten van hun kruiselings op de rug gebonden ski's kwamen boven hun schouders en witte kappen uit en staken zwart tegen de smetteloze blankheid van de sneeuw af. De ski's bogen en zwaaiden als dronken wanneer de mannen uitgleden of over de vele keien op de berghelling struikelden. Nu en dan wees een man in het midden van de linie met een skistok ergens naar, als coördineerde hij het werk van de patrouille. Dat moest de man met het fluitje zijn, vermoedde hij. „Andrea!" hoorde hij zacht uit de opening van de schuilplaats roepen. „Iets aan de hand?" Met een vinger op de lippen draaide Andrea zich in de sneeuw om. Mallory stond bij het, de ingang afschermende zeildoek. Zijn kin was stoppelig, zijn kleding verkreukeld en hij had een hand opgeheven ter beschutting tegen de glinsterende sneeuw, terwijl de andere zijn bloeddoorlopen ogen wreef. Toen hinkte hij naar buiten, gehoorzamend aan Andrea's wenkende vinger. Zijn tenen waren gezwollen en geschaafd en kleefden met gestold bloed aan elkaar. Hij had z'n schoenen niet uit gehad sinds hij ze van de voeten van de dode schildwacht had getrokken; en nu was hij bang ze uit te trekken uit vrees voor wat hij dan zou zien... Hij klom 'tegen de kant van de geul op en zonk naast Andrea in de sneeuw. „Bezoekers?" „De ergste die je maar denken kunt," mompelde Andrea. „Kijk maar 's, m'n beste Keith?" Hij reikte hem de kijker aan en wees omlaag langs de helling van de Kostos. „Je vriend Jensen heeft ons niet verteld dat die kerels hier óók waren." Langzaam zocht Mallory met de kijker de hellingen af. Opeens had hij de linie van de speurders in zijn gezichtsveld. Hij hief het hoofd op, verstelde ongeduldig de kijker, keek nog even en liet de kijker zakken met een gebaar van berusting, dat echter een duidelijk commentaar inhield. „W.G.B.," zei hij zacht. „Een bataljon Jagers," bevestigde Andrea. „Alpenjagers... hun beste bergtroepen. Dit is uitermate lastig, m'n beste Keith." Mallory knikte en wreef langs zijn stoppelige kin. „Als er iemand is die ons kan vinden, dan zijn zij 't wel. En ze zullen ons vinden." Hij hief de kijker op en bestudeerde andermaal de naderende patrouille. De grondigheid waarmee ze zochten was beangstigend genoeg, maar nog schrikwekkender was de trage, meedogenloze onafwendbaarheid waarmee deze nietige figuurtjes naderden. „De hemel mag weten hoe die Alpenjaeger hier komen," ging Mallory verder. „Enfin, 't is al erg genoeg dat ze hier zijn. Ze moeten weten dat we geland zijn en hebben de hele morgen verspeeld met naar ons op het oostelijke zadel van de Kostos te zoeken... want dat was voor ons immers de aangewezen route naar het binnenland. Daar hebben ze bot gevangen en nu gaan ze op het andere zadel af. Ze moeten er tamelijk zeker van zijn dat we een gewonde dragen en dus niet ver konden trekken, 't Is nu alleen nog maar een kwestie van tijd, Andrea." „Een kwestie van tijd," zei Andrea hem na. Hij keek naar de zon, nauwelijks zichtbaar in de donkerder wordende lucht. „Een uur, anderhalf op z'n hoogst. Voor de zon ondergaat zullen ze hier zijn. En dan zullen wij ook nog altijd hier zijn." Hij keek Mallory aan. „We kunnen de jongen niet achterlaten. En we kunnen niet uit de voeten als we hem meenemen... Dat zou z'n dood betekenen." „Ze zullen ons niet hier vinden," zei Mallory kalm. „Als we blijven, gaan we er allemaal aan. Of we belanden in een van die leuke, kleine kerkers waar monsieur Vlachos me van verteld heeft." „Wat 't zwaarst is, moet het zwaarst wegen," zei Andrea. „Daar gaat 't om, niet waar, m'n vriend? Zo zou kolonel Jensen het hebben gezegd." Mallory maakte een gebaar van onbehagen, maar zijn stem klonk vast toen hij sprak. „Dat is ook mijn opvatting, Andrea. 't Is heel eenvoudig: twaalfhonderd of één. Je weet dat er geen andere mogelijkheid is." „Ja, ik weet 't'. Maar je maakt je onnodig bezorgd." Andrea glimlachte. „Kom, m'n vriend. Laten we de anderen het goede nieuws vertellen."
***
Miller keek op toen de twee mannen binnenkwamen en het zeildoek achter zich lieten vallen. Hij had de ritssluiting van Stevens' slaapzak geopend en behandelde het gekwetste been. Een nietig zaklantaarntje lag op een rugzak naast hem. „Wanneer gaan we wat voor hem doen, chef?" Hij sprak nors en wees beschuldigend naar de door slaap versufte jongen naast zich. „Die zogenaamd waterdichte slaapzak is drijfnat. En de jongen ook - en hij is zowat stijf bevroren; dat been van 'm voelt aan als een stuk bevroren vlees. Hij moet warmte hebben, chef, een warme kamer en iets heets te drinken... anders is ie er geweest. Ik geef 'm nog vierentwintig uur." Miller rilde en keek naar de brokkelige wanden van de schuilplaats. „Ik geef u de verzekering dat ie 't zelfs in een eerste klas ziekenhuis maar heel misschien zou halen... Hij verdoet alleen maar zijn tijd met in deze vervloekte ijskast adem te halen." Miller overdreef nauwelijks. Water van de smeltende sneeuw liep onophoudelijk langs de groen bemoste kanten van het hol of drupte in de half bevroren modder op de bodem. Nu er geen ventilatie was en het water geen uitweg vond, werden de plassen aan de kanten van het hol steeds groter en was het in de kleine ruimte vochtig, benauwd en afschuwelijk koud. „Misschien ligt ie wel eerder in een ziekenhuis dan je denkt," zei Mallory nuchter. „Hoe is 't met z'n been?" „Erger." Miller draaide er niet omheen. „Verduiveld erger geworden. Ik heb er zo juist weer een hand sulpha op gedaan en de zaak weer verbonden. Meer kan ik ook niet doen, chef, en 't heeft allemaal trouwens geen zin. Wat smoesde u over een ziekenhuis?" voegde hij er wantrouwig aan toe. „Dat was geen smoes," zei Mallory ernstig, „maar een van de minder prettige dingen van 't menselijk bestaan. Er komt een Duitse patrouille deze kant uit. Ze weten wat ze zoeken. En ze zullen ons vast en zeker vinden ook." Miller vloekte. „Dat ontbrak er nog maar aan! In één woord schitterend," zei hij wrang. „Hoe ver van ons vandaan, chef?" „Een uur. Misschien iets langer."
***
„En wat moeten we met die jongen doen? Hier laten? Dan heeft ie misschien nog een kans." „Stevens gaat met ons mee." Mallory's stem verried onwrikbare beslistheid. Miller keek hem een tijdje zwijgend aan; ook zijn gezicht stond strak. „Stevens gaat met ons mee," herhaalde Miller. „We slepen hem mee tot ie dood is... dat kan nooit lang duren... en dan laten we 'm in de sneeuw liggen. Zó maar, hè?" „Zó maar, Dusty." Afwezig klopte Mallory wat sneeuw van zijn kleren en keek Miller toen weer aan. „Stevens weet te veel. De Duitsers zullen nu wel door hebben waarvoor we hier zijn, maar ze weten niet hoe we in het fort denken te komen... en ze weten evenmin dat de Marine Kheros gaat evacueren. Maar Stevens weet dat wel. En ze zullen 't uit hem krijgen. Met scopolamine brengen ze iedereen tot doorslaan." „Scopolamine! Bij een man die ligt te sterven?" Millers ongelovigheid was volkomen oprecht. „Waarom niet? Ik zou dat zelf ook doen. En als jij de Duitse commandant was en je wist dat je grote kanonnen en de helft van je mensen elk ogenblik opgeblazen konden worden, dan zou jij 't ook doen." Miller keek hem aan, grijnsde verlegen en schudde het hoofd. „Ik en die..." „Dat weet ik. Jij en die grote bek van je." Mallory glimlachte en gaf hem een klap op de schouder. „Ik vind 't even ellendig als jij, Dusty." Hij draaide zich om en keek in een andere hoek van het hol. „Hoe is 't er mee, sergeant?" „Dat gaat wel weer, kapitein." Casey Brown was zo juist wakker geworden. Zijn lichaam was stijf en hij rilde in zijn natte kleren. „Is er iets mis?" „Heel wat," bekende Mallory ,,'n Patrouille komt hierheen. Binnen 'n half uur moeten we opkrassen." Hij keek op zijn horloge. „Om vier uur precies. Denk je dat je contact met Cairo kunt krijgen?" „De hemel mag 't weten," bekende Brown openhartig. Stijf kwam hij overeind. „Die radio is gisteren nou niet bepaald zachtzinnig behandeld. Maar ik zal 't proberen." „Prima, sergeant. Zorg er voor dat je antenne niet boven de wallen van deze geul uitsteekt." Mallory keerde zich om teneinde het hol te verlaten, maar bleef plotseling staan toen hij Andrea op een steen voor de ingang van de tent zag zitten. Volkomen geconcentreerd op zijn werk, had de grote Griek juist het telescoopvizier op de loop van zijn 7.92 mm mauser geschroefd en wikkelde nu handig de voering van een slaapzak om loop en kolf, zodat het hele geweer in een witte cocon zat. Mallory sloeg hem zwijgend gade. Andrea keek naar hem op, kwam overeind en zocht in zijn rugzak. Spoedig was hij van top tot teen in een wit camouflagepak gehuld, trok de koorden van de capuchon aan en stopte de broekspijpen in zijn rubber enkelstukken. Toen greep hij zijn mauser en glimlachte flauwtjes. „Ik dacht een wandelingetje te gaan maken, kapitein," zei hij verontschuldigend. „Als u het goed vindt, natuurlijk." Mallory knikte verscheidene malen en herinnerde zich iets. „Je zei dat ik me onnodig bezorgd maakte," mompelde hij. „Ik had het moeten begrijpen. Maar je had 't me kunnen vertellen, Andrea." Doch zijn protest was slechts automatisch en ook overbodig, want hij voelde boosheid noch ergernis bij deze stilzwijgende aantasting van zijn gezag. De gewoonte van het commanderen was nog sterk in Andrea en wanneer hij zogenaamd goedkeuring of advies vroeg voor een bepaalde maatregel, dan was dat doorgaans alleen maar een kwestie van beleefdheid of om zijn voornemen bekend te maken. In plaats van ergernis voelde Mallory alleen maar grote opluchting en ook dankbaarheid jegens de glimlachende reus, die hoog boven hem uitstak. Onverschillig had hij Miller verteld van zijn voornemen Stevens mee te slepen tot deze stierf en hem dan achter te laten. Hij had daarover gesproken met een ongevoeligheid die zijn ellende en zijn smart over hetgeen hij moest doen camoufleerde; maar hij bemerkte pas goed hoe terneergeslagen en kapot deze beslissing hem had gemaakt, nu hij zich realiseerde dat die maatregel niet langer nodig was. „Het spijt me," Andrea glimlachte, maar er klonk toch iets van berouw in zijn stem. „Ik had 't je moeten zeggen. Maar ik dacht dat je het begrepen had... 't Is het beste wat ik doen kan, niet waar?" ,,'t Is het enige," erkende Mallory openhartig. „Je wilt proberen ze naar het zadel te lokken?" „Er is geen andere manier. Als ik het dal inging, zouden ze me op hun ski's binnen een paar minuten inhalen. Natuurlijk kan ik niet terugkomen voor het donker is. Vind ik jullie dan hier?" „Een paar van ons." Mallory keek in het hol, waar de wakker geworden Stevens probeerde rechtop te gaan zitten en zich de vermoeide ogen wreef. „We moeten voedsel en brandstof hebben, Andrea," zei hij zacht. „Vannacht ga ik het dal in." „Natuurlijk, natuurlijk! We moeten doen wat we kunnen." Andrea's gezicht stond ernstig en hij sprak zacht. „Zo lang we kunnen, 't Is nog maar een jongen, bijna nog een kind... Misschien duurt het niet lang." Hij sloeg het zeildoek dicht en keek naar de lucht. „Om een uur of zeven ben ik terug." „Zeven uur," herhaalde Mallory. Hij zag dat de lucht steeds donkerder werd door de naderende sneeuwwolken en dat de toenemende wind wolkjes luchtige, witte vlokken in de geul joeg. Mallory rilde en pakte een massieve arm. „In Godsnaam, Andrea," zei hij dringend. „Pas op jezelf!" „Op mezelf?" Andrea glimlachte, maar er was geen blijheid in zijn ogen toen hij zijn arm zachtjes lostrok. „Maak je maar geen zorgen over mij." Zijn stem klonk kalm, zonder een spoor van arrogantie. „En als je tot God moet spreken, spreek dan tot Hem over die arme bliksems die nu naar ons zoeken." Het zeildoek viel achter hem neer en hij was verdwenen. Een ogenblik stond Mallory bij de ingang van het hol en staarde zonder iets te zien naar de kier van het zeildoek. Toen keerde hij zich resoluut om, liep het hol door en knielde voor Stevens neer. Gesteund door de bezorgde Miller zat de jongen overeind. Zijn ogen waren dof en zonder uitdrukking, de bleke wangen ingevallen in het grauwe, perkamentachtige gezicht. Mallory glimlachte en hoopte dat zijn ontsteltenis niet op zijn gezicht te lezen stond. „Kijk, kijk! Eindelijk wakker. Beter laat dan nooit." Hij opende z'n waterdichte sigarettenkoker en bood hem een sigaret aan. „Hoe voel je je, Andy?" „Als een klomp ijs, kapitein." Stevens bedankte hoofdschuddend voor de sigaret en probeerde tegen Mallory te glimlachen, een erbarmelijke poging, die Mallory door de ziel sneed. „En je been?" ,,'t Lijkt wel of dat ook bevroren is." Ongeïnteresseerd keek Stevens naar het witte verband. „Ik voel in ieder geval niets." „Bevroren!" Millers verontwaardiging was prachtig gespeeld. „Bevroren, zegt ie! Wat 'n verduvelde ondankbaarheid. En 't is hier nog wel zo'n prima medisch hol, al zeg ik 't zelf!" Stevens glimlachte - een vluchtige, afwezige glimlach die even over zijn gezicht gleed en meteen weer verdwenen was. Een tijdje staarde hij naar zijn been, hief toen plotseling het hoofd op en keek Mallory recht in de ogen. „Luister, kapitein, 't heeft geen zin dat we elkaar voor de mal houden." Hij sprak zacht en toonloos. „U moet niet denken dat ik ondankbaar ben - en ik verafschuw goedkope heroïek, maar... ziet u, ik beteken voor jullie alleen maar een ellendig blok aan 't been en..."
***
„Je in de steek laten, hè?" onderbrak Mallory hem. „Je in de steek laten zodat je van kou omkomt of door de Duitsers gevangen wordt genomen. Niks daarvan, jochie. We kunnen voor jou zorgen, én voor die vervloekte kanonnen... in één moeite door." „Maar, kapitein..." „U beledigt ons, meneer." Miller snoof verontwaardigd. „U kwetst onze gevoelens. Bovendien, als medisch expert is het mijn taak er voor te zorgen dat mijn patiënt weer helemaal opknapt, en als je denkt dat ik dat ga doen in een smerige, vochtige Duitse gevangenis, dan kun je me. . ." „Genoeg!" Mallory stak een hand op. „Dit punt is afgehandeld." Hij zag de rode blos op de magere wangen en de blijde glans die de doffe ogen deed oplichten. En plotseling voelde hij walging en schaamte in zich opwellen, schaamte over de dankbaarheid van de gewonde, die niet wist dat hun bezorgdheid niet het gevolg was van medeleven doch van de vrees dat hij hen zou verraden.. . Mallory boog zich voorover en begon zijn schoenen los te maken. Hij sprak zonder op te kijken. „Dusty?" „Ja?" „Als je klaar bent met dat gebluf over je medische capaciteiten, zou je dan zo vriendelijk willen zijn en ze 's gebruiken? Kijk 's naar die voeten van me. Ik ben bang dat de schoenen van die schildwacht er niet veel van hebben overgelaten." Vijftien pijnlijke minuten later knipte Miller de ruwe kanten van het kleefverband om Mallory's rechtervoet, richtte zich stijf op en bekeek met trots zijn werk. „Schitterend, Miller, schitterend," mompelde hij zelfingenomen. „Dat zouden ze je zelfs in het John Hopkins ziekenhuis in Baltimore niet. .." Hij zweeg plotseling, keek met gefronste wenkbrauwen naar het dikke verband om de voet en kuchte toen verontschuldigend. „Maar nou zie ik toch een kleine complicatie, chef." „Ik dacht dat je 't nooit in de gaten zou krijgen," zei Mallory grimmig. „Hoe had jij je voorgesteld dat ik die verdraaide schoenen weer aan m'n voeten zou krijgen?" Hij rilde onwillekeurig toen hij een paar dikke sokken aantrok, die drijfnat van de smeltende sneeuw waren, de schoenen van de schildwacht opnam, die op armslengte van zich afhield en ze met afkeer bekeek. „Maat zeven, op z'n hoogst... en dan nog 'n kleine zeven!" „Maat negen," zei Stevens laconiek. Hij reikte Mallory zijn eigen bergschoenen aan, waarvan er een door Andrea opzij was opengesneden. „Die jaap kunt u gemakkelijk genoeg repareren en ik heb er toch geen bliksem aan. Nee, kapitein, alsjeblieft geen bezwaren." Hij moest opeens lachen, maar hijgde meteen van pijn toen de beweging zijn gebroken beenderen verschoof. Trillend haalde hij een paar maal diep adem en glimlachte toen zwak. „Mijn eerste - en vermoedelijk laatste - bijdrage tot deze onderneming. Wat voor medaille zouden ze me hiervoor geven, kapitein?" Mallory pakte de schoenen, keek Stevens zwijgend even aan en draaide zich om toen het zeildoek opzij werd geschoven. Brown strompelde naar binnen, liet zijn zender met de uitschuif- bare antenne op de bodem van het hol zakken en haalde een blikje sigaretten te voorschijn. Ze vielen uit zijn door kou verstijfde handen in de bevriezende modder en waren onmiddellijk bruin en nat. Hij vloekte, kort en zonder overtuiging, sloeg de verstijfde handen tegen de borst, gaf die activiteit moedeloos op en liet zich op een kei zakken. Hij zag er vermoeid, koud en door en door ongelukkig uit. Mallory stak een sigaret op en reikte hem die aan. „Hoe ging 't, Casey? Heb je contact met ze gekregen?" „Ik heb ze kunnen ontvangen, zo goed en zo kwaad als 't ging. De ontvangst was miserabel." Dankbaar inhaleerde Brown de rook van zijn sigaret. „Ze konden mij niet ontvangen. Waarschijnlijk door die verrekte hoge berg bezuiden ons." „Vermoedelijk," knikte Mallory. „En wat hadden onze vrienden in Caïro ons te vertellen? Moedigden ze ons tot grotere inspanning aan? Zeiden ze dat we flink op moesten schieten?" „Helemaal geen nieuws. Ze waren te erg van streek, omdat ze niks van ons hoorden. Ze zeiden dat ze van nu af aan elke vier uur contact zouden zoeken, ook als ze ons niet zouden ontvangen. Die mededeling hebben ze wel tien keer herhaald. Toen sloten ze." „Nou, da's nog 's hulp!" hoonde Miller. „Ik ben echt blij dat ze aan onze kant staan. D'r gaat niks boven morele steun." Hij wees met z'n duim naar de ingang van het hol. „Als die bloedhonden daarbuiten 't wisten, zouden ze zich 'n beroerte schrikken. .. Heb je nog even naar ze gekeken voor je binnenkwam?' Was niet nodig," zei Brown somber. „Ik kon ze wel horen.. . Precies of een officier commando's schreeuwde." Automatisch pakte hij zijn geweer en schoof een houder met patronen in het magazijn. „Ik schat dat ze een halve kilometer hier vandaan zijn."
***
De zoekende patrouille, nu dichter bijeen, was ternauwernood een halve kilometer van het hol verwijderd, toen de Oberleutnant zag dat zijn rechtervleugel, die de steilere helling aan de zuidelijke kant afzocht, weer wat achter was geraakt. Ongeduldig bracht hij het fluitje aan de mond voor de drie scherpe, bevelende stoten die zijn vermoeide manschappen weer in linie moesten brengen. Tweemaal snerpte het fluitje zijn dringend commando, echoden de doordringende klanken even van de sneeuwhellingen terug en stierven in het dal weg. Maar de derde fluitstoot haperde, zwol heel even aan en stierf toen griezelig weg om over te gaan in een lange, gorgelende kreet van pijn. Twee, drie seconden bleef de Oberleutnant met ontsteld en vertrokken gezicht stokstijf staan; toen knakte zijn lichaam voorover en viel in de met een harde vrieskorst bedekte sneeuw. De zwaargebouwde sergeant, die naast hem liep, staarde naar zijn gevallen commandant, schrok toen begrijpend op, opende de mond om te schreeuwen, loosde een zucht en tuimelde langzaam over het aan zijn voeten liggende lichaam. De boosaardige, als een zweepslag klinkende knal van de mauser was het laatste wat hij op deze aarde hoorde. Hoog op de helling van de Kostos, schrapgezet in een door twee rolstenen gevormde V, tuurde Andrea over het telescoopvizier van zijn omlaag gericht geweer naar de donkerder wordende berghelling en joeg drie kogels in de aarzelende, gedesorganiseerde linie der speurders. Zijn gezicht was kalm en even onbeweeglijk als zijn oogleden, die geen enkele maal knipperden bij het regelmatig geknal van zijn mauser. Zijn ogen keken rustig naar zijn vijanden; die ogen waren wreed noch meedogenloos, doch enkel leeg en keken angstwekkend afwezig. Deze afwezigheid was een afspiegeling van zijn geest, die zich had gepantserd tegen gedachten en emoties; want Andrea wist dat hij bij dit werk niet moest nadenken. Dit doden van zijn medemensen was het ergste kwaad, want het leven was een gave die hij niet gerechtigd was een ander te ontnemen. Zelfs niet in een eerlijk gevecht. En dit was moord. Langzaam liet Andrea de mauser zakken en tuurde door de kruitdamp, die zwaar in de vochtige avondlucht bleef hangen. De vijand was totaal uit het gezicht verdwenen, dekte zich achter verspreid liggende rotsen of lag weggedoken in de anonimiteit van de alles bedekkende sneeuw. Maar ze waren er nog altijd, nog even gevaarlijk en dreigend als tevoren. Andrea wist dat ze het verlies van hun officier snel te boven zouden komen - er waren geen betere, taaiere vechters in Europa dan de skitroepen der Jagers - om dan op hem af te gaan, hem te grijpen en te doden als dat menselijkerwijs mogelijk was. Dat was de reden waarom Andrea eerst hun officier had gedood; want deze zou misschien geen jacht op hem hebben gemaakt, doch de moeite hebben genomen de reden van deze onuitgelokte flankaanval te zoeken. Instinctief dook Andrea ineen, toen plotseling een salvo automatisch geweervuur verraderlijke ricochets van de rotsen voor hem neer deed slaan. Hij had dit verwacht. Het was de klassieke aanvalsmethode van de infanterie: naar voren onder dekkingsvuur, neervallen, je kameraden dekken en dan zelf weer naar voren hollen. Snel drukte Andrea een nieuwe houder met patronen in zijn mauser, het zich vallen en kroop centimeter voor centimeter voorzichtig achter de rij lage rotsen, die zich een meter of twintig rechts van hem uitstrekte - hij had zijn positie zorgvuldig gekozen - en daar ophield. Aan het einde van de rij trok hij zijn capuchon zo ver mogelijk over zijn gezicht en keek voorzichtig om de laatste rots heen. Een hevig salvo sloeg op de rotsen die hij zo juist had verlaten en zes soldaten - drie van elk uiteinde van de linie - kwamen uit dekking, holden moeizaam en struikelend langs de helling en wierpen zich toen weer in de sneeuw. Langs de helling. . . Ze waren in tegenovergestelde richtingen gerend! Andrea liet het hoofd zakken en wreef met de rug van een grote hand langs zijn stoppelige kin. Lastig, verdraaid lastig! De sluwe vossen van het W.G.B. waagden zich niet aan een frontaanval. Ze rekten hun linie naar beide kanten uit en vormden nu een grote halve cirkel. Voor hemzelf zag dat er niet zo best uit, maar hij had zich daar nog wel uit kunnen redden: een reeds zorgvuldig door hem onderzochte ontsnappingsgeul liep achter hem tegen de berg op. Maar hij had niet voorzien wat nu kennelijk ging gebeuren: het westelijke einde van de halve cirkel zou over het hol trekken, waar zijn vrienden verborgen lagen. Andrea draaide zich op zijn rug en keek naar de avondlucht. Het werd nu steeds donkerder door de naderende sneeuwwolken en ook begon het daglicht zwakker te worden. Hij draaide zich weer om, keek over de machtige, ronde rug van de Kostos en tuurde naar de weinige verspreide rotsen en ondiepe kuilen, die de gladde ronding van de helling amper verstoorden. Vlug wierp hii een blik om de rots toen de geweren van de W.G.B. opnieuw kraakten, zag dezelfde omsingelende beweging en wachtte niet langer. Blindelings langs de helling omlaag vurend, kwam hij in gebukte houding overeind en smeet zich als het ware van achter zijn dekking naar voren. Vinger aan de trekker, zich wild afzettend in de bevroren sneeuw, rende hij naar de dichtstbijzijnde rots, wel veertig meter van hem vandaan. Nog vijfendertig meter, nog dertig... twintig... en nog altijd werd er geen schot gelost. Een misstap, een struikeling over een onder de sneeuw verborgen steen. . . maar met katachtige bewegingen herstelde hij zich. Nog tien meter en nóg leefde hij, als door een wonder beschermd. Toen dook hij naar de beschutting achter de rots en kwakte op borst en buik neer, zodat zijn ribben kraakten en de lucht uit zijn longen werd geperst. Naar adem snakkend sloeg hij het magazijn open, laadde zijn geweer, riskeerde een haastige blik over de rots en vloog opnieuw overeind; alles binnen tien seconden. Blindelings schoot hij de dwars voor het lichaam gehouden mauser leeg, want hij had enkel ogen voor de vlakke, maar verraderlijke sneeuwlaag voor zijn voeten en voor de door stenen omringde kuil, zo onmogelijk ver voor hem uit. Toen was de mauser leeggeschoten en nutteloos in zijn handen, had beneden hem iedere ja^er het vuur geopend en floten de kogels over zijn hoofd of verblindden hem met opdwarrelende sneeuw wanneer ze van de harde grond ricochetteerden. Maar de schemering daalde nu al over de bergen. Andrea was slechts een schim - een voortijlende schim tegen een wazige achtergrond - terwijl het toch al moeilijk is omhoog schietend een doel te treffen. Nochtans werd het vuur van de vijand steeds accurater en dichter op hem geconcentreerd en hij wachtte dan ook niet langer. Onzichtbare handen schenen heftig aan de plooien van zijn sneeuwkleding te rukken en hij smeet zich in de sneeuw en kroop de laatste tien meter, dicht tegen de grond gedrukt, naar de wachtende kuil. Languit op zijn rug liggend, haalde Andrea een stalen spiegel uit zijn borstzak en hield die nieuwsgierig omhoog. Aanvankelijk kon hij niets zien, want beneden hem was het donkerder geworden en de spiegel was door de warmte van zijn lichaam beslagen. Maar toen veegde de kille lucht het metaal schoon en zag hij hoe twee, drie en daarna wel zes jagers uit hun dekking kwamen en onhandig recht tegen de helling op renden. En twee hunner waren van de rechter vleugel van de linie gekomen! Ze zouden dus niet over het hol struikelen. Andrea het de spiegel zakken en met een zucht van verlichting ontspande hij z'n ledematen. Een glimlach trok rimpeltjes om zijn ogen. Hij keek omhoog, knipperde toen de eerste lichte sneeuwvlokken op zijn oogleden smolten en glimlachte opnieuw. Bijna lui laadde hij z'n mauser.
***
„Chef?" klonk klagend Millers stem. „Ja? Wat is er?" Mallory sloeg wat sneeuw van zijn gezicht en van de kraag van zijn sneeuwkleding en tuurde in de witte schemering voor zich. „Chef, toen u nog op school was, hebt u toen ook wel 's gelezen van lui die in een sneeuwstorm verdwaald waren en dagenlang als maar in een kringetje rondliepen?" „We hadden hetzelfde leerboek in Queenstown," antwoordde Mallory. „Liepen ze bij u ook rond tot ze omkwamen?" hield Miller aan. „O, kerel, hou op!" zei Mallory ongeduldig. Zelfs in Stevens' grote schoenen deden z'n voeten hem ellendig pijn. „Hoe kunnen wij nou in een kring rondlopen als we voortdurend bergaf gaan? Dacht... dacht je soms dat we hier op een wenteltrap Hepen?" Beledigd liep Miller zwijgend verder naast Mallory, tot aan de enkels in de natte, pakkende sneeuw, die hardnekkig en stil was blijven vallen sinds Andrea de patrouille had weggelokt - nu al weer drie uur geleden. Mallory herinnerde zich niet zelfs in het hartje van de winter in de Witte Bergen van Kreta ooit zo'n zware, aanhoudende sneeuwval te hebben meegemaakt. Dat zijn dan die heerlijke, in eeuwige zonneschijn badende Griekse eilanden, dacht hij geërgerd. Hij had hier niet op gerekend toen hij besloot naar Margaritha te gaan om voedsel en brandstof te bemachtigen; het zou trouwens geen verschil voor hem hebben gemaakt, want ofschoon Stevens nu minder pijn voelde, ging de jongen hard achteruit en de noodzaak van warmte en voedsel was wanhopig geworden. Nu maan en sterren achter de zware sneeuwwolken schuilgingen - de twee mannen konden niet verder dan een meter of drie om zich heen zien - was het verlies van hun kompassen bepaald funest geworden. Mallory twijfelde er niet aan dat hij het dorp zou kunnen vinden - dat was eenvoudig een kwestie van dalen tot ze aan de rivier kwamen, die dwars door Margaritha liep - maar als die sneeuw niet ophield, zou de kans dat hij het nietige hol op die uitgestrekte hellingen terugvond... Mallory onderdrukte een uitroep toen Miller hem plotseling bij de arm greep en hem op z'n knieën in de sneeuw trok. Zelfs op dat ogenblik van nog onbekend gevaar was hij kwaad op zichzelf, omdat hij zijn aandacht door zijn gepieker had laten afleiden... Met een hand beschermde hij de ogen tegen de sneeuwjacht en tuurde aandachtig door het natte, fluwelen gordijn, dat in de duisternis voor hem heen en weer bewoog. Opeens zag hij het: een donkere, vierkante schim, op slechts een paar meter afstand. Ze waren er bijna tegenop gelopen. „Dat is de hut," fluisterde hij Miller in het oor. Hij had die hut 's middags duidelijk gezien, halverwege tussen hun hol en Margaritha en bijna in rechte lijn ermee. Hij voelde zich opgelucht en zijn zelfvertrouwen werd onmiddellijk sterker; ze zouden binnen een half uur in het dorp zijn. „Elementaire navigatie, m'n beste korporaal," mompelde hij. „Verdwalen en in 'n kringetje kopen! Je moet me nog 's wat vertellen! Hou jij..." Hij zweeg toen Millers vingers hard in zijn arm knepen en de Amerikaan het hoofd naar hem toeboog. „Ik hoorde stemmen, chef." De woorden waren niet meer dan een gefluister. „Weet je 't zeker?" Mallory zag dat Millers pistool met geluiddemper nog altijd in z'n zak was. Miller aarzelde. „Verdorie, chef, ik ben nergens meer zeker van," fluisterde hij geïrriteerd, ,,'t Laatste uur heb ik me verdikkeme alles verbeeld wat 'n mens zich maar verbeelden kan!" Hij trok zich de capuchon van het hoofd om beter te kunnen luisteren, boog zich een paar seconden naar voren en richtte zich toen weer op. „In elk geval ben ik er zeker van dat ik dacht wat te horen." „Kom, dan gaan we 's kijken," Mallory was opgestaan. „Ik denk dat je je vergist. Jagers kunnen 't niet zijn, want die lui waren al weer halverwege Mount Kostos toen we ze 't laatst zagen. En de herders gebruiken deze hutten alleen maar in de zomermaanden." Hij haalde de veiligheidspal van zijn Colt .455 over en liep voorzichtig, wat ineengedoken naar de dichtstbijzijnde wand van de hut, met Miller vlak naast zich. Ze bereikten de hut en legden het oor tegen de dunne van asfalt- papier gemaakte wanden. Twintig seconden, een halve minuut, verstreken; toen ontspande Mallory zich. „Niemand thuis. Of anders houden ze zich verdraaid stil. Maar we nemen geen risico, Dusty. Jij daarheen en ik deze kant. We treffen elkaar bij de deur, da 's aan de andere kant, waar het dal is... Blijf van de hoeken vandaan... altijd nuttig als er iemand mocht staan." Een minuut later waren ze allebei in de hut en hadden de deur achter zich gesloten. De afgeschermde lichtbundel van Mallory's batterij lantaarn zocht in elke hoek van de rommelige hut. Er was niemand; een aarden vloer, een ruwhouten bed, een bouwvallige kachel met een roestige lantaarn erop - dat was alles. Geen tafel, geen stoel, geen schoorsteen, zelfs geen raam. Mallory liep naar de kachel, nam de lamp op en rook er aan. „In geen weken gebruikt. Maar toch vol petroleum. Erg handig in dat verdraaide hol boven. Als we dat tenminste..." Hij verstijfde en luisterde aandachtig, met scheef gehouden hoofd. Heel behoedzaam zette hij de lamp neer en liep op zijn gemak naar Miller toe. „Help me onthouden dat ik je later mijn excuses aanbied," fluisterde hij. „We hebben gezelschap. Geef me je pistool en praat gewoon door." „Alweer Castelrosso," klaagde Miller hardop. Hij had zelfs niet met de ogen geknipperd. „Dit wordt beslist eentonig. Een Chinees... Ik durf te wedden dat 't dit keer een Chinees is!" Maar hij stond reeds tegen zichzelf te praten. Het automatische pistool schietklaar aan de heup, liep Mallory geruisloos om de hut heen, ongeveer anderhalve meter van de wanden vandaan blijvend. Hij was reeds twee hoeken omgeslagen en zou juist om de derde gaan, toen hij van terzijde een wazige gestalte snel overeind zag komen, die met opgeheven arm op hem toeschoot. Mallory stapte onder de slag achteruit, draaide zich snel om en dreef zijn vuist met een achterwaartse beweging in de maagstreek van de aanvaller. Hij hoorde een zucht van pijn, toen de man dubbelsloeg, kreunde en zonder meer tegen de grond viel. Nog juist op tijd hield Mallory de neerwaartse slag met de kolf van het snel in zijn hand omgedraaide pistool in. Hij draaide het pistool andermaal om, zodat de greep weer in zijn handpalm rustte en keek aandachtig naar de in elkaar gezakte man, de primitieve, houten bergstok in diens geschoeide hand en de er allesbehalve militair uitziende rugzak. Hij hield het pistool op het lichaam aan zijn voeten gericht en wachtte. Want dit was allemaal te gemakkelijk gegaan en hij vertrouwde het niet. Wel een halve minuut verstreek zonder dat de man in de sneeuw zich ook maar even had bewogen. Mallory deed een stap naar voren en, zorgvuldig mikkend, trapte hij de man tamelijk hard tegen de buitenkant van een knie. Het was een oude truc, die bij zijn weten nog nimmer had gefaald; want de pijn was weliswaar kort, doch hevig. Maar de man maakte geen beweging en gaf geen kik. Mallory bukte zich, greep met zijn vrije hand de schouderriemen van de rugzak, richtte zich snel op en liep naar de ingang van de hut, de gevangene half dragend, half slepend. De man was erg licht. Gezien het feit dat de bezettingsmacht op Navarone in verhouding tot de bevolking veel sterker was dan op Kreta, zou er voor de burgerij van Navarone wel niet veel te eten zijn, dacht Mallory meewarig. De mensen zouden maar heel weinig voedsel krijgen. Hij wenste dat hij de man niet zo hard had geslagen. Miller wachtte bij de deur, pakte de bewusteloze bij de benen en hielp Mallory de man zonder veel plichtplegingen op het bed in de verste hoek van de hut deponeren. „Keurig werk, chef," zei hij complimenteus. „Ik heb niets gehoord. Wie is die kampioen zwaargewicht?" „Geen idee van." In het donker schudde Mallory het hoofd. „Vel over been... meer niet. Vel over been. Doe de deur dicht, Dusty, dan zullen we 's kijken wat we gevangen hebben."