Maandagnacht 0100 - 0200
Negentig minuten later wrong Mallory zich in een door de natuur gevormde 'schoorsteen', een brede spleet in de rotswand, sloeg een nagel vlak onder zijn voeten en probeerde even rust te vinden voor zijn pijnlijke, uitgeputte lichaam. Even twee minuten uitrusten, zei hij bij zich zelf, slechts twee minuten, tot Andrea boven is; het touw trilde en boven het gegier van de wind, die hem van de rotswand trachtte te rukken, hoorde hij het metalen geluid van Andrea's beslagen bergschoenen, die zochten naar een steunpunt op de verraderlijke overhang vlak onder hem, die"hem bijna te machtig was geweest en die hij slechts had kunnen overwinnen ten koste van opengescheurde handen, een afgemat lichaam, van pijn brandende schouderspieren en een hijgende ademhaling, die moeizaam lucht in zijn naar zuurstof snakkende longen zoog. Hij dwong zich niet te denken aan de pijnen, die zijn lichaam uit elkaar schenen te trekken, noch aan zijn schreeuwende behoefte aan rust en hij luisterde weer naar het gekletter van metaal tegen de rotswand, dat nu luider werd en zelfs boven de stormwind uitklonk... Hij moest Andrea waarschuwen dat hij de laatste zes, zeven meter, die hen nog van de top scheidden, wat minder leven diende te maken. Wat hem zelf betrof, peinsde Mallory, behoefde niemand hem die raad te geven. Zelfs al had hij het gewild, dan nog had hij geen lawaai kunnen maken, want hij droeg slechts een paar gescheurde sokken aan zijn gekneusde, bloedende voeten. Amper was hij een meter of zes gestegen of hij had bemerkt dat de bergschoenen zijn voeten alle gevoeligheid ontnamen en hem verhinderden de nietige steunpunten te vinden en te benutten die de enige mogelijkheid vormden de steile wand te nemen. Met grote moeite had hij ze uitgetrokken, bij de veters aan zijn gordel gebonden en ze verloren, want ze waren hem van het lichaam gerukt toen hij zich onder een uitstekende rotspunt door had gewrongen. De bestijging zelf was een nachtmerrie geweest, een wrede, adembenemende marteling in wind, regen en duisternis, een marteling die ten slotte het besef van gevaar had afgestompt en hem het dodelijke risico had doen vergeten van het beklimmen van die hem volslagen vreemde wand; een eindeloze marteling, die hem had gedwongen met geen andere steun dan die van vingertoppen en tenen aan die muur te gaan hangen en wel honderd nagels in de rotsen te slaan. Het was een beklimming die het uiterste van zijn grote bekwaamheid als alpinist, zijn moed en zijn kracht had gevergd - ja, zelfs meer. Nooit had hij geweten dat een man over dergelijke reserves, over zulke onbeperkte krachten beschikte. Evenmin kende hij de drijfveer, de bron van deze krachten, die hem hadden gebracht op de plaats waar hij nu was en vanwaar hij gemakkelijk de top kon bereiken. De uitdaging van de alpinist, het gevaar voor zijn leven, de trots op het feit dat hij waarschijnlijk de enige man in Zuid-Europa was die deze bestijging kon volbrengen, ja zelfs de zekere wetenschap dat de tijd voor de mannen op Kheros nu snel verstreek - geen van deze dingen had er iets mee te maken. Hij was daar zeker van, omdat in de laatste twintig minuten die het nemen van de overhang hem had gekost, zijn geest geen enkele gedachte of emotie had gekend; hij had slechts als een machine geklommen. Hand over hand, krachtig en gemakkelijk, de benen in de lucht bengelend, werkte Andrea zich langs het touw over de gladde bult van de overhang. Hij was omwikkeld met rollen touw, en ettelijke nagels staken naar alle kanten uit zijn gordel, zodat hij merkwaardig veel leek op een Corsikaanse bandiet uit een komische opera. Snel werkte hij zich naast Mallory, zette zich schrap in de schoorsteen en veegde zijn bezweet voorhoofd af. Als altijd grijnsde hij breed. Mallory keek naar hem en lachte terug. Andrea, dacht hij, had niet het recht hier te zijn. Dit was de plaats van Stevens, maar Stevens was nog niet helemaal bekomen van zijn beproevingen en had bovendien veel bloed verloren; ook was het nodig dat een ervaren alpinist de achterhoede vormde om bij het stijgen de touwen op te schieten en de nagels te verwijderen; want er mocht geen spoor van de beklimming achterblijven. Zo had Mallory het beslist en Stevens had met hem ingestemd, zij het met tegenzin; maar wel was aan zijn gezicht te zien geweest dat het hem stak. Meer dan ooit was Mallory er nu blij om dat hij Stevens' onuitgesproken verzoek had afgewezen. Stevens was zonder twijfel een bekwame klimmer, maar wat Mallory deze nacht nodig had was niet een tweede alpinist, maar een menselijke ladder. Keer op keer had hij bij de beklimming op de rug van Andrea gestaan, op zijn schouders, op zijn opgeheven handpalm en eenmaal zelfs, wel tien seconden lang, op zijn hoofd, toen hij zijn met ijzer beslagen schoenen nog aan had. En niet éénmaal had Andrea geprotesteerd, gewankeld of was hij ook maar een centimeter teruggeweken. De man was onverwoestbaar, even hard en solide als de rots waarop hij stond. Sinds het invallen van de schemering die avond had Andrea aan één stuk door gezwoegd, werk verzet waar twee gewone mannen onder zouden zijn bezweken, en nu Mallory naar hem keek, besefte hij - bijna met wanhoop - dat de man zelfs geen bijzonder vermoeide indruk maakte. Mallory wees naar de schoorsteen en toen naar boven, waar de opening zich flauw, rechthoekig aftekende tegen de zwakke glans van de hemel. Hij leunde voorover, de mond dicht bij Andrea's oor. „Nog een meter of zes, Andrea," zei hij zacht. Nog altijd haalde hij moeilijk en hijgend adem. „Niet moeilijk... Massa's spleten aan mijn kant en de kans is groot dat die tot bovenaan doorlopen." Andrea keek taxerend naar de schoorsteen en knikte zwijgend. ,,'k Zou m'n schoenen maar uitdoen," ging Mallory verder. „En als we nagels nodig hebben, dan moeten we ze met de hand aanbrengen." „Zelfs bij dit weer …….. harde wind, regen, kou en die inktzwarte duisternis... en op een rots als deze?" Toch was er geen twijfel of vraag in Andrea's stem, doch veeleer de onuitgesproken bevestiging van een onuitgesproken gedachte. Ze waren al zo lang samen en begrepen elkaar zo volkomen, dat woorden voor hen doorgaans overbodig waren. Mallory knikte en wachtte tot Andrea een nagel had aangebracht, daar zijn touwen aan had opgehangen en het dunne koord had vastgemaakt, dat honderdtwintig meter omlaag naar de richel liep, waar de anderen wachtten. Vervolgens ontdeed Andrea zich van schoenen en nagels, bevestigde die aan de touwen, maakte het dunne, tweesnijdende werpmes, dat in een lederen schede aan zijn schouder hing, wat losser, keek Mallory aan en knikte op zijn beurt. De eerste drie meter ging het gemakkelijk. Met rug en handpalmen tegen de ene kant van de schoorsteen gedrukt en zijn, slechts in sokken gestoken voeten tegen de andere zijde, werkte Mallory zich omhoog tot waar de wanden van de schoorsteen zover van elkaar weken, dat deze methode niet meer mogelijk was. Zo hoog als hij maar kon reiken, werkte hij een nagel in een spleet boven zijn hoofd, greep hem met beide handen vast, liet vervolgens zijn benen vallen en vond met de tenen een steunpunt. Twee minuten later reikten zijn handen over de afbrokkelende rand van de afgrond. Geruisloos en uiterst voorzichtig werkte hij aarde, gras en kleine steentjes met de vingers op zij tot zijn handen de rots zelf te pakken hadden, boog een knie, vond een laatste steunpunt en bracht heel langzaam, millimeter na millimeter, het hoofd omhoog. Hij stopte zodra zijn ogen boven de rand waren gekomen en in de duisternis tuurden. Heel zijn wezen, heel zijn bewustzijn concentreerde zich nu in zijn gezicht en gehoor. Zonderling genoeg realiseerde hij zich - na die verschrikkelijke bestijging - nu voor het eerst zijn hachelijke situatie en zijn hulpeloosheid en hij schold zich voor stommeling dat hij niet Millers pistool met geluiddemper had geleend. De duisternis onder de hoge randen van de golvende bergen was maar een fractie minder dan absoluut: vormen en kanten, hoogten en valleien waren niet meer dan nevelige silhouetten, omtrekken en wazige profielen, die aarzelend uit de duisternis traden, een duisternis die plotseling niet langer vaag en vreemd was, maar langzaam aan verontrustend vertrouwde beelden liet zien die om herkenning schreeuwden. En plotseling, als met een schok, wist Mallory wat hij zag. Het plateau boven de steile kust was precies zoals monsieur Vlachos het hem had beschreven en voorgetekend: een smalle, kale strook grond, evenwijdig met de kust, met erachter een wirwar van grote rolstenen, begrensd door de steile, met keien bezaaide, berghellingen. Voor de eerste keer hadden ze geboft, dacht Mallory opgewonden. En hoe! Navigeren was in die storm nauwelijks mogelijk geweest, maar niettemin waren ze - en dat was louter geluk! - precies terecht gekomen op de plaats waar ze zijn moesten: het hoogste punt van de hoogste, steilste klif van Navarone, de enige plek waar de Duitsers nooit een wachtpost plaatsten, omdat ze de kust daar onbeklimbaar achtten! Mallory voelde opluchting en opgewonden vreugde in golven door zich heen gaan. Opgetogen strekte hij een been en hees zich half over de rand, de armen gestrekt, de handpalmen op de top van het klif gedrukt. En toen verstijfde hij, was hij onbeweeglijk als de massieve rots onder zijn handen en voelde hij z'n hart in de keel kloppen. Een van de rolstenen had bewogen. Zeven, misschien acht meter verder was een schaduw verrezen, die zich voorzichtig van de omringende rotsen had losgemaakt en nu langzaam op de rand van het plateau afkwam. En plotseling was die schaduw niet langer een ondefinieerbaar iets. Er was geen vergissen mogelijk: de halfhoge laarzen, de lange uniformjas onder de regencape en de nauw om het hoofd sluitende helm waren Mallory maar al te vertrouwd. Die vervloekte Vlachos! Die vervloekte Jensen! En al die vervloekte kerels, die 't allemaal zo goed wisten, maar lekker thuis bleven; de kopstukken van de inlichtingendienst, die een man doodkalm verkeerde informaties gaven en hem dan de dood in stuurden. En terzelfder tijd vervloekte Mallory zijn eigen onvoorzichtigheid, want hij had dit immers steeds verwacht. Twee, drie seconden had Mallory zich niet verroerd, want hij was als verlamd, geestelijk zowel als lichamelijk. De schildwacht was reeds een pas of vier, vijf dichterbij gekomen, de karabijn in de aanslag, het hoofd luisterend op zij, als trachtte hij uit het hoge, ijle gehuil van de wind en het doffe, verre gedonder van de branding in de diepte het geluid te isoleren dat zijn wantrouwen had gewekt. Maar nu de eerste schrik voorbij was, werkten Mallory's hersenen weer normaal. Over de rand klimmen stond gelijk met zelfmoord, want tien tegen een zou de schildwacht hem dan horen en onmiddellijk schieten. En als het hem lukte levend het plateau te betreden, ontbraken hem de wapens en na de uitputtende beklimming bovendien de krachten om een gewapende, niet vermoeide man te overmeesteren. Hij moest dus weer naar beneden; maar hij zou het langzaam moeten doen, centimeter voor centimeter. Mallory wist dat 's nachts een beweging naast iemand eerder opvalt dan recht voor hem en hij liep de kans dat een plotselinge beweging van terzijde de schildwacht zou opvallen. Dan moest de man het hoofd omdraaien en dat zou het einde betekenen; want zelfs in deze duisternis kon het niet anders of zijn silhouet zou tegen de scherpe lijn van de rand afsteken. Heel langzaam, elke beweging zo geleidelijk en beheerst als hem maar mogelijk was, elke geruisloze ademtocht een stil gebed, gleed Mallory weer over de rand. Nog altijd naderde de schildwacht. Hij liep in de richting van een punt, zo'n vijf meter links van Mallory, maar nog altijd keek hij een andere kant uit, een oor naar de wind gekeerd. Toen was Mallory buiten zijn gezichtsveld, waren alleen nog maar zijn vingertoppen op de rand en hing Andrea naast hem, zijn mond bij Mallory's oor. „Wat is er? Is er boven iemand?" Een schildwacht," fluisterde Mallory. Zijn armen begonnen hou pijn te doen van het hangen. „Hij heeft wat gehoord en zoekt naar ons." Plotseling drong hij zich zo dicht mogelijk tegen de rotswand aan en zag nog vaag dat Andrea hetzelfde deed. Een lichtbundel, verblindend en pijnlijk voor ogen, zolang aan de duisternis gewoon, priemde plotseling schuin over de rand en schoof langzaam hun kant uit. De Duitser zocht systematisch de rand van het plateau af. Uit de hoek van de lichtbundel maakte Mallory op dat hij een eindje van de rand afliep. Kennelijk nam hij in een gure, stormachtige nacht als deze geen risico op de brokkelige, verraderlijke toplaag van de rand. En evenzeer was het begrijpelijk dat hij niet de kans wilde lopen dat twee handen hem plotseling bij de benen zouden grijpen en hem honderd meter in de diepte op rotsen en riffen te pletter zouden smijten. Langzaam, onverbiddelijk naderde de lichtbundel. Zelfs onder deze hoek kon hij hen onmogelijk missen. Plotseling realiseerde Mallory zich met ellendige zekerheid dat de Duitser niet alleen maar wantrouwig was: hij wist dat er hier iets was en hij zou blijven zoeken tot hij hen had ontdekt. En ze konden er niets tegen doen, volstrekt niets... Toen was Andrea's hoofd vlak naast het zijne. „Een steen," fluisterde Andrea. „Daar! Achter hem." Eerst voorzichtig, toen wanhopig, tastte Mallory met zijn rechterhand de rand af. Aarde, alleen maar aarde, graswortels en fijn grind... geen enkel stukje steen, zelfs niet ter grootte van een halve knikker. En toen duwde Andrea iets tegen hem aan en klemde zijn hand zich om het gladde metaal van een nagel. Zelfs in dat ogenblik van desperate haast, terwijl de dunne, zoekende lichtbundel op geen meter afstand van hen vandaan was, schoot een vlaag van woede tegen zich zelf door Mallory; hij had zelf nog altijd een paar nagels in zijn gordel, maar was die totaal vergeten. Hij zwaaide een arm naar achteren, rukte die krampachtig naar voren en wierp de nagel tollend in de duisternis. Een seconde verstreek en nog een; hij wist dat hij gemist had en de lichtbundel was slechts enkele centimeters van Andrea's schouder. Toen hoorde hij opgelucht het rinkelend geluid van de nagel, die een rolsteen trof. De lichtbundel trilde even, prikte toen doelloos in de duisternis, zwaaide van hen vandaan en werd op de rolstenen links van hen gericht. Meteen holde de schildwacht op die stenen af, in zijn haast uitglijdend en struikelend; de loop van zijn karabijn glinsterde in het licht van de batterijlamp die hij er tegenaan gedrukt hield. Hij had nog geen tien meter afgelegd toen Andrea reeds als een grote, zwarte kat over de rand was gewipt en geruisloos over het plateau naar de beschutting van de dichtst bij zijnde rolsteen was geslopen. Als een geestverschijning schoof hij achter die grote kei en was verdwenen, een schaduw tussen andere schaduwen. De schildwacht was nu een meter of twintig van Mallory vandaan. Het licht van zijn lantaarn sprong nerveus van de ene steen naar de andere. Toen klopte Andrea tweemaal met het heft van zijn mes tegen een rots. Wild draaide de schildwacht zich om, bescheen een andere rij rotsen en begon onhandig terug te rennen, met dwaas in de wind wapperende jaspanden. De lantaarn zwaaide onbeheerst naar alle kanten en Mallory ving een glimp op van een bleek, vertrokken gezicht met grote, angstige ogen, die vreemd contrasteerden met de martiale helm erboven. Alleen de hemel wist, dacht Mallory, welke wilde, angstige gedachten er door dat verwarde hoofd gingen. Geluiden van de rotswand, aan twee kanten gerinkel van metaal tussen de rotsen, de lange, griezelige wacht, eenzaam en angstig op een verlaten bergplateau in een donkere, stormachtige nacht... Plotseling voelde Mallory een diep medelijden met deze soldaat, een man als hij zelf, iemands beminde echtgenoot of broeder of zoon, een man die een miserabele en gevaarlijke karwei zo goed mogelijk deed, omdat het hem bevolen was; medelijden omdat de man eenzaam en angstig was en het vast stond dat hij - eer hij driemaal adem had gehaald - dood zou zijn... Langzaam, tijd en afstand taxerend, hief Mallory het hoofd op. „Help!" schreeuwde hij toen. „Help me! Ik val!" De soldaat stond meteen stil en draaide zich om, op geen vijf meter van de rots waarachter Andrea zich schuilhield. Een seconde lang zwaaide het schijnsel van zijn lantaarn wild rond en bleef toen op Mallory's hoofd gericht. Weer stond de soldaat een ogenblik roerloos, hief toen de karabijn op en legde de linkerhand langs de loop. Toen kreunde hij, heftig en krampachtig, en de bons waarmee het heft van Andrea's mes op zijn ribben stuitte, drong, zelfs tegen de wind in, tot Mallory door... Mallory keek neer op de dode man en toen naar het onbewogen gezicht van Andrea, terwijl deze het lemmet van zijn mes aan de jas van de verslagene afveegde, langzaam overeind kwam, zuchtte en het mes weer in de schede stak.
***
„Ja, m'n beste Keith," (Andrea bewaarde het correcte 'kapitein' voor het gezelschap van anderen) „dit verklaart waarom onze jonge luitenant-ter-zee daar beneden zo van streek is." „Je hebt gelijk," beaamde Mallory. „Ik wist 't wel, of liever, ik voelde het. En jij ook. Er waren te veel toevalligheden; die Duitse kaïk die ons aanhield, die moeilijkheden bij de wachttoren ... en nu dit." Mallory vloekte zacht en hartgrondig. „Dit betekent het einde van onze vriend, kapitein Briggs uit Castelrosso. Binnen de maand is hij de dienst uitgetrapt. Daar zal Jensen wel voor zorgen." Andrea knikte. „Heeft hij Nicolai laten gaan?" „Wie anders kan erachter zijn gekomen dat we hier zouden landen, en iedereen langs de route hebben gewaarschuwd?" Mallory zweeg een ogenblik, zette de gedachte van zich af en greep Andrea bij de arm. „De Duitsers doen hun werk grondig. Ook al zullen ze wel begrijpen dat het in een nacht als deze bijna onmogelijk is hier te landen, toch hebben ze hun schildwachten langs de kust staan." Onwillekeurig was Mallory zachter gaan spreken. „Maar ze zullen het er nooit op aan laten komen dat één man zich tegen vijf anderen moet verweren. Daarom..." „Seinen," maakte Andrea de zin af. „Ze moeten een systeem hebben om elkaar te waarschuwen. Misschien lichtkogels..." „Nee, dat niet." Mallory schudde het hoofd. „Dan zouden ze hun posities verraden. Telefoon! Dat moet 't zijn. Weet je nog wel op Kreta? Kilometers telefoonlijn over 't hele eiland." Andrea knikte, raapte de zaklantaarn van de soldaat op, schermde die met zijn grote hand af en ging op zoek. Binnen de minuut was hij terug. „Je hebt gelijk," zei hij zacht. „Een telefoon. Daar tussen de rotsen." „Niets aan te doen," zei Mallory. „Als 't ding belt, zullen we antwoord moeten geven. Ik hoop alleen maar dat ze geen wachtwoord hebben. Dat zou echt iets voor die lui zijn." Hij draaide zich om, maar stond plotseling stil. „Maar er moet iemand hierheen komen. Een aflosser... een onderofficier van de wacht of zo iets. Hoogstwaarschijnlijk moest die schildwacht zich elk uur melden. Er móét iemand hierheen komen... en al gauw. Grote genade, Andrea, we moeten voortmaken." „En deze arme kerel?" Andrea wees naar de donkere gestalte aan zijn voeten. „Naar beneden met 'm." Mallory zei het met afkeer. ,',Voor die arme bliksem maakt 't geen verschil uit en we mogen geen enkel spoor achterlaten. De kans is groot dat ze denken dat hij naar beneden is gevallen, want die toplaag hier is zo brokkelig en verraderlijk als wat... Kijk 's of hij papieren bij zich heeft... Je weet nooit of je die niet kunt gebruiken." „Maar veel beter kun je zijn laarzen gebruiken." Andrea wees naar de met stenen bezaaide hellingen. „Je komt daarginds niet ver op je sokken." Vijf minuten later trok Mallory driemaal aan het koord, dat in de duistere afgrond hing. Op de richel onder hem gaf iemand drie rukjes bij wijze van antwoord en toen gleed het koord snel over de overhang en trok het lange touw met een kern van staaldraad met zich mee, dat Mallory op de top van de rotswand liet vieren. De kist met springstoffen was de eerste' die naar boven kwam. Van de overhang ging het touw met zijn zware gewicht loodrecht omlaag, maar ofschoon de kist rondom was beschermd door de eromheen gebonden rugzakken en slaapzakken, botste zij - door de wind in zwaaiende beweging gebracht - telkens angstwekkend tegen de rotswand aan. Maar er was geen tijd om het volgens voorschrift te doen en na elke ruk te wachten tot de slingering was verminderd. Veilig verankerd aan een touw, dat om de basis van een grote rolsteen was vastgelegd, leunde Andrea zo ver mogelijk boven de afgrond en haalde de zeventig pond dood- gewicht naar boven zoals een hengelaar een forel zou ophalen. Het duurde geen drie minuten of de kist munitie was naast hem op het plateau; vijf minuten later lagen afvuurgenerator, geweren en pistolen - in een paar andere slaapzakken gewikkeld - en de lichte, aan beide zijden bruikbare tent, wit aan de ene kant en bruin en groen gecamoufleerd aan de andere zijde, naast de springstoffen. Voor de dérde maal gleed het touw in regen en duisternis naar beneden; voor de derde maal haalde de onvermoeibare Andrea het hand over hand in. Achter de Griek schoot Mallory het touw op. Plotseling hoorde hij Andrea'.s verraste uitroep en was in twee passen aan de rand, zijn hand op de arm van zijn vriend. „Wat is er, Andrea? Waarom stop je...?" Hij zweeg plotseling, tuurde in het donker naar het touw in Andrea's hand en zag dat het slechts met duim en vinger werd vastgehouden. Tweemaal rukte Andrea het touw een paar decimeter omhoog en liet het weer vallen. Het onverzwaarde touw slingerde in de wind.
***
„Weg?" vroeg Mallory rustig. Andrea knikte zwijgend. „Gebroken?" Mallory kon het niet geloven, „'t Was met staaldraad versterkt!" „Ik geloof niet dat 't gebroken is." Snel haalde Andrea de laatste twaalf meter in. Het koord was nog altijd op dezelfde plaats aan het hijstouw gebonden, twee meter van het einde. Het touw zelf vertoonde geen spoor van breuk. „Iemand probeerde een knoop te leggen." Eén enkel ogenblik klonk de stem van de reus vermoeid. „Maar 't was niet zo'n beste knoop." Mallory wilde wat zeggen en hief toen instinctief een arm op' want een ontzaglijke, gevorkte vlam flitste tussen het plateau en de voordien onzichtbare wolken erboven. Hun ogen waren nog dichtgeknepen, en een scherpe, zwavelachtige schroeilucht drong in hun neusgaten, toen het eerste salvo van de donder met razend geweld vlak boven hen losbrandde; een oorverdovend lawaai, dat de spot dreef met het zielige gedoe van de elkaar bekampende mensen, en dat dubbel afschrikwekkend was door de totale duisternis welke op die de hemel splijtende bliksemflits volgde. Geleidelijk stierven de echo's van de donder in de verre bergdalen weg. „Grote genade!" mompelde Mallory. „Dat was dichtbij! We moeten voortmaken. Om de twee, drie minuten is de zaak hier zo verlicht als op een kermisterrein... Wat zat er in die laatste hijs?" Hij had het niet hoeven te vragen, want zelf had hij de bagage in drie aparte hopen verdeeld voor hij de richel had verlaten. Hij zei het niet omdat hij vreesde dat zijn vermoeide hersenen hem in de steek lieten; maar ze waren vermoeid genoeg, zelfs té vermoeid om te doorgronden welke duistere drang en zonderlinge hoop hem ertoe dreven naar strohalmen te grijpen die niet eens bestonden. „Onze levensmiddelen," zei Andrea kalm. „Al onze levensmiddelen, het kooktoestel en de brandstof... En de kompassen." Vijf, misschien tien seconden lang stond Mallory roerloos. Een deel van zijn geest - zich bewust van de wanhopige noodzaak tot haast - joeg hem meedogenloos op; doch het andere deel hield hem tegen met een grote besluiteloosheid, die haar ontstaan vond in een koude en een verdoving, welke niet werden veroorzaakt door de striemende wind en regen, maar die in zijn hersenen waren ontstaan als gevolg van het troosteloze vooruitzicht verloren rond te dwalen over dit grimmige, vijandige eiland, zonder voedsel of vuur... En toen legde Andrea een grote hand op zijn schouder en lachte zacht. „Dan hebben we wat minder te sjouwen, m'n beste Keith. Wat zal onze vermoeide vriend, korporaal Miller, dankbaar zijn... Dit is maar een kleinigheid." „Ja," zei Mallory, „natuurlijk, 't Is maar een kleinigheid." Vijftien minuten later, in een neerstromende regen en bijna voortdurend belicht door de rafelige, vertakte bliksemschichten, kwam Casey Browns bemodderde gezicht boven de rand uit. Ook de donder, spookachtig en hol daverend met de explosieve intensiteit die men in het hart van een onweer vindt, hield maar niet op; maar tijdens de korte onderbrekingen kon men Caseys stem met het Schotse accent duidelijk verstaan. Hij gaf een opgewonden uiteenzetting van zijn ervaringen en had daar alle reden toe. Bij de bestijging had hij twee touwen tot zijn beschikking gehad; het ene liep van nagel tot nagel omhoog en het andere was het touw dat Andrea had gebruikt voor het ophijsen van de bagage. Casey Brown had dit laatste touw om zijn middel vastgemaakt met een paalsteek, maar die paalsteek was een schuifknoop gebleken en zodoende had Andrea's energieke medewerking hem bijna in tweeën geknepen. Hij zat nog uitgeput in het gras, het hoofd tussen de knieën en de radio nog op de rug gebonden, toen twee rukken aan Andrea's touw de komst van Dusty Miller aankondigden. Weer verliep er een kwartier, een eindeloos kwartier - waarin ze, telkens als het tussen twee donderslagen in even stil was, aan het geringste geluid een vijandelijke patrouille meenden te herkennen - alvorens Miller langzaam uit de donkere schoorsteen verrees. Hij klom rustig en regelmatig, maar toen hij de rand had bereikt, tastten zijn handen onzeker over de toplaag. Onderzoekend boog Mallory zich naar hem over en keek in het magere gezicht; beide ogen waren stijf dichtgeknepen. „Kalm aan, korporaal," adviseerde Mallory vriendelijk. „Je bent boven." Langzaam opende Dusty Miller de ogen, keek langs de rand, rilde en krabbelde toen haastig op handen en voeten naar de luwte van de dichtst bij zijnde rolsteen. Mallory volgde hem en keek de Amerikaan onderzoekend aan. „Waarom deed je je ogen dicht toen je boven was." „Dat deed ik niet," protesteerde Miller. Mallory zei niets.
***
„Ik had ze beneden al dichtgedaan," legde Miller vermoeid uit. „Toen ik boven was, deed ik ze pas weer open." Ongelovig keek Mallory hem aan. „Wat? De hele klim?" „Ik heb 't u toch al eerder gezegd, chef," zei Miller klagend. „Al in Castelrosso. Wanneer ik de straat oversteek en op de stoep stap, moet ik me aan een lantaarnpaal vasthouden vanwege de duizeligheid." Hij zweeg even, keek naar Andrea, die weer ver over de afgrond leunde, en rilde andermaal. „Bliksems nog an toe! Wat héb ik 'm geknepen!"
***
Vrees. Angst. Paniek. Doe wat ge vreest en ge kunt ervan op aan dat de vrees zal sterven. Eenmaal, tweemaal, wel honderd keer herhaalde Andy Stevens deze woorden bij zich zelf als was het een litanie. Een psychiater had hem dit vroeger eens verteld en nadien had hij het wel een keer of tien gelezen. Doe wat ge vreest en de vrees zal zeker sterven. De menselijke geest, hadden ze gezegd, heeft enge grenzen en kan slechts één gedachte tegelijk bevatten, slechts één impuls tot actie verwerken. Zeg tegen je zelf: „Ik ben dapper, ik krijg deze vrees eronder, deze dwaze, zinloze paniek, die slechts in mijn eigen geest is ontstaan", en omdat de geest slechts één gedachte tegelijk kan bevatten en omdat denken en voelen één zijn, zul je dapper zijn, zul je je vermannen en zal die vrees als een schim in de nacht verdwijnen. En dus had Andy Stevens zich al deze dingen ingeprent. Maar de schaduwen waren alleen maar langer en donkerder geworden, langer en donkerder, en de ijzige klauwen van de vrees knepen wreder dan ooit in zijn doffe, vermoeide geest en in zijn samentrekkende maag. Zijn maag. Die bonk gemartelde, wriemelende zenuweinden vlak onder zijn middenrif. Niemand zou ooit dit gevoel kunnen begrijpen behalve zij wier afgetobde geest het opgaf en die voor de laatste, totale ineenstorting stonden. Golven paniek, walging en zwakte wrongen zich door zijn dichtgeknepen keel naar een sombere, uitgeputte geest - een geest die zich met machteloze vingers aan de rand van een afgrond vastklemde, een afgematte, verscheurde geest, die hij slechts tijdelijk beheerste en zich wild verzette tegen de lawaaiige eis van een reeds te zwaar beproefd zenuwstelsel dat hij zich zou laten gaan en de gewonde vingers zou openen, die zich zo krampachtig om het touw klemden. Het was zo gemakkelijk. 'Rust na arbeid, haven na stormachtige zee.' Hoe waren de beroemde woorden van Spenser ook alweer? Luid snikkend rukte Stevens weer een nagel uit de rotswand, wierp het ding honderd meter beneden zich in de wachtende zee, klemde zich weer tegen de rotsmuur en klauterde wanhopig omhoog. Vrees. Heel zijn leven was de vrees zijn metgezel geweest, zijn tweede ik, altijd vlak naast hem of dicht in de buurt, direct binnen bereik. Hij was aan die vrees gewend geraakt, was er somtijds mee verzoend, maar de ellendige verschrikking van deze nacht ging ver boven een dergelijke tolerantie of vertrouwdheid uit. Nooit had hij geweten dat er iets als dit bestond, maar zelfs in al zijn angst en verwarring besefte hij flauw dat zijn vrees niet veroorzaakt werd door de bestijging zelf. Zeker, de rotswand was steil, nagenoeg verticaal, en de bliksem, de ijskoude regen, de duisternis en de brullende donder waren een nachtmerrie. Maar technisch beschouwd was de bestijging eenvoudig: het touw reikte tot aan de top en alles wat hij te doen had, was het te volgen en onderwijl de nagels te verwijderen. Hij was ziek, gekneusd en ontzettend vermoeid, zijn hoofd deed hem ellendig pijn en hij had veel bloed verloren; maar juist in de duisternis van ellende en uitputting brandt de geest van de mens dikwijls het helderst. Andy Stevens was bang omdat hij zijn zelfrespect kwijt was. Tevoren was dit altijd zijn plechtanker geweest en had het de strijd met zijn oude vijand in zijn voordeel beslecht; het was het respect dat anderen voor hem koesterden en dat hij voor zich zelf had. Maar nu was dit alles verdwenen, want zijn grootste twee angsten waren werkelijkheid geworden: ze wisten dat hij bang was en hij had tegenover zijn vrienden gefaald. En zowel tijdens het gevecht met de Duitse kaïk als toen ze bij de wachttoren voor anker lagen, had hij bemerkt dat Mallory en Andrea dat wisten. Nooit had hij mannen als zij ontmoet en hij had van meet aan geweten dat hij voor zulke kerels niets verborgen kon houden. Hij had met Mallory de rotswand moeten bestijgen, maar Mallory had een excuus verzonnen en Andrea in zijn plaats genomen... omdat Mallory wist dat hij bang was. En tweemaal voordien - in Castelrosso en toen de Duitse boot op hen afkwam - had hij zijn vrienden bijna in moeilijkheden gebracht. Maar vannacht was hij ellendig te kort geschoten. Hij was niet goed genoeg bevonden om met Mallory de weg naar de top te banen... en hij was het geweest, nota bene de zeeman van het gezelschap, die de laatste knoop zo ongelukkig had gelegd dat al hun voedsel en brandstof in zee waren gestort, een paar meter van hun plaats op de richel... En dan te weten dat het leven van duizend mannen op Kheros afhankelijk was van een verachtelijke mislukkeling als hij. Ellendig, geestelijk zowel als lichamelijk kapot, luid kreunend in zijn angst voor de vrees en vol afkeer van zich zelf - niet wetend waar de een ophield en de ander begon - klom Andy Stevens blindelings verder.
***
Het schelle gerinkel van de veldtelefoon sneed door de duisternis op het plateau. Mallory schrok, draaide zich half om en balde onwillekeurig de vuisten. Weer rinkelde de telefoon; het scherpe, snijdende geluid klonk boven het doffe gerommel van de donder uit en hield toen op. En toen rinkelde de telefoon opnieuw en bleef bellen, gebiedend en dringend. Mallory was al halverwege de telefoon, toen hij plotseling stilhield, zich omdraaide en op Andrea toeliep. De grote Griek keek hem nieuwsgierig aan. „Van idee veranderd?" Mallory knikte zwijgend. „Ze zullen blijven bellen tot ze antwoord krijgen," mompelde Andrea. „En als ze geen antwoord krijgen, zullen ze hierheen komen. Dat zal gauw gebeuren en ze zullen zich haasten." „Weet ik, weet ik." Mallory haalde de schouders op. „Die kans... zeg gerust die zekerheid... moeten we riskeren. De vraag is alleen hoeveel tijd ze nodig zullen hebben om hierheen te komen." Instinctief zochten zijn ogen het plateau af. Aan beide kanten, zo'n vijftig meter van hem vandaan, stonden Casey Brown en Miller, onzichtbaar in de duisternis. „Ik kan geen telefoongesprek riskeren. Hoe meer ik erover denk, des te minder kans geef ik me zelf. Als 't op organisatie aankomt, zijn die moffen bijzonder degelijk. Vermoedelijk hebben ze een bepaalde manier om zich te melden... de schildwacht moet z'n naam noemen of een wachtwoord geven. Ook loop ik de kans dat mijn stem me verraadt. Aan de andere kant: die schildwacht is spoorloos verdwenen, we hebben al onze bagage boven en wachten alleen nog maar op Stevens. Met andere woorden: we hebben 't nagenoeg klaargespeeld. We zijn op Navarone geland... en geen sterveling weet ervan." „Ja," knikte Andrea. „Je hebt gelijk... en Stevens is over twee, drie minuten boven, 't Zou dwaasheid zijn alles wat we tot nu toe hebben bereikt op het spel te zetten." Hij dacht even na en ging toen op kalme toon verder: „Maar je kunt ervan op an dat die kerels hierheen zullen hollen." Het gerinkel van de telefoon hield even plotseling op als het was begonnen. „Nu komen ze hierheen!"
***
„Ik weet 't. Ik hoop maar dat Stevens. .." Mallory draaide zich om en zei, over zijn schouder sprekend: „Hou hem in de gaten, wil je? Ik zal de anderen waarschuwen dat we bezoek krijgen." Snel liep Mallory het plateau over, ervoor zorgend dat hij niet te dicht bij de kant kwam. Hij strompelde meer dan hij liep, want de laarzen van de schildwacht waren hem te klein en knelden zijn tenen op een ellendige manier. Hij dwong zich er niet aan te denken hoe zijn voeten er aan toe zouden zijn als hij een paar uur over ruw terrein had gelopen; dat merk ik dan wel, dacht hij grimmig, dus geen zorgen voor de tijd. .. Hij stond opeens stil toen iets hards tegen zijn rug werd geduwd. „Geef je over of sterf!" De nasale stem klonk bepaald vrolijk; na alles wat hij in de kaïk en tegen de rotswand had meegemaakt, voelde Dusty Miller zich met vaste grond onder de voeten de koning te rijk. „Erg lollig!" snauwde Mallory. „Wat een grappenmaker!" Hij keek Miller onderzoekend aan. De Amerikaan had zijn regencape afgedaan - want het was even plotseling opgehouden te regenen als het was begonnen - en was nu gekleed in een jasje en een geborduurd vest, beide nog natter dan zijn broek. Mallory begreep het niet goed, maar er was geen tijd voor vragen. „Hoorde je die telefoon daar net?" vroeg hij. „O, was het dat! Ja, ik heb 't gehoord." „Dat was de telefoon van de schildwacht. Hij moet te laat zijn geweest met zijn voorgeschreven melding. We hebben 't ding laten bellen en je kunt ervan op aan dat die Duitsers elk ogenblik hier zullen zijn, zo wantrouwig als de beul en op alles voorbereid. Misschien komen ze jouw kant uit of anders die van Brown. Dat zijn de enige mogelijkheden, tenzij ze hun nek willen breken over die rolstenen daar." Mallory wees naar de chaos van rotsen achter hen. „Kijk goed uit." „In orde, chef. Niet schieten, he?" „Niet schieten. Als je wat ziet, kom dan zo gauw en zo zacht mogelijk naar ons toe en waarschuw ons. Kom in ieder geval over vijf minuten." Haastig liep Mallory terug. Andrea lag languit in het gras aan de rand van de afgrond en tuurde omlaag. Hij draaide het hoofd om, toen hij Mallory hoorde naderen. „Ik kan hem horen. Hij is bij de overhang."
***
„Mooi." Mallory liep verder. „Zeg 'm dat hij opschiet." Tien meter verder stond Mallory plotseling stil en tuurde in de duisternis. Iemand kwam over het plateau aanhollen, glijdend en struikelend in los zand en grind. „Brown?" riep Mallory zacht. „Ja, kapitein. Ik ben 't." Brown stond nu hijgend bij hem en wees in de richting vanwaar hij gekomen was. „Ze komen hierheen, en ze komen snel! Ik zag hun lantaarns alle kanten uit schijnen. Ze moeten rennen!" „Hoeveel?" vroeg Mallory kortaf. „Op z'n minst vier of vijf." Brown was nog altijd niet op adem gekomen. „Misschien zijn er meer. . . maar in elk geval zag ik vier of vijf lantaarns. U kunt 't zelf zien." Weer wees hij en stond toen perplex. „Maar dat is gek! Ze zijn allemaal weg!" Gejaagd wendde hij zich weer tot Mallory. „Ik wil er een eed op doen..." „Niet nodig," zei Mallory ernstig. „Je hebt ze wel degelijk gezien. Ik verwachtte al bezoek. Ze zijn nu al dichtbij en willen geen risico nemen... Hoe ver hier vandaan?" „Honderd meter... hooguit honderdvijftig." „Vlug, roep Miller! Hij moet direct hier komen." Mallory holde naar de rand van het plateau en knielde naast Andrea. „Daar zijn ze, Andrea," zei hij gejaagd. „Ze komen van links. Op z'n minst vijf man, maar waarschijnlijk meer. We hebben nog hooguit twee minuten. Waar is Stevens? Kun je hem zien?" „Ik kan hem zien." Andrea's onverstoorbaarheid was subliem. „Hij is de overhang gepasseerd..." De rest van zijn woorden ging verloren in een onverwachte, krakende donderslag, maar meer hoefde Mallory niet te weten, want hij kon Stevens nu onderscheiden. Hij klom langzaam langs het touw omhoog, zonderling oud en slap, ontstellend traag in zijn bewegingen; hij was nu tussen de overhang en de onderkant van de schoorsteen. „Grote genade!" steunde Mallory. „Wat is er met hem aan de hand? Zo heeft ie een hele dag nodig. . ." Hij beheerste zich, bracht beide handen aan de mond en riep „Stevens! Stevens!" Maar Stevens gaf geen teken dat hij wat gehoord had. Hij bleef klimmen op dezelfde vreemde, overdreven voorzichtige manier, als was hij een vertraagde robot. „Hij is aan 't eind van zijn krachten," zei Andrea kalm. „Je ziet dat hij zelfs z'n hoofd niet meer opricht. Wanneer een klimmer het hoofd niet meer opricht, is 't afgelopen met hem." Hij maakte een beweging. „Ik ga naar beneden om hem te helpen."
***
„Nee," Mallory's hand op zijn schouder weerhield hem. „Blijf hier. Ik kan geen twee man riskeren... Ja, wat is er?" Hij bemerkte dat Brown alweer terug was en zich hijgend over hem heen had gebogen. „Schiet op, kapitein! Vlug!" Het waren slechts enkele woorden, maar hij moest tweemaal diep adem halen om ze uit te kunnen brengen. „Ze zijn vlak bij!" „Ga met Miller tussen de rotsen," zei Mallory dringend. „Dek ons!... Stevens! Stevens!" Maar weer joeg de wind langs de rotswand omhoog en vaagde zijn woorden weg. „Stevens! In 's hemels naam, kerel! Stevens!" Zijn stem was laag en wanhopig, maar ditmaal moest iets van zijn woorden door de mist van uitputting tot Stevens zijn doorgedrongen, want hij hield op met klimmen, hief het hoofd op en bracht de hand aan het oor. „Duitsers in aantocht!" Mallory had de handen als een scheepsroeper aan de mond gebracht en riep zo luid als hij maar durfde. „Ga tot de onderkant van de schoorsteen en blijf daar. Geef geen kik! Begrepen?" Stevens hief de hand op en maakte een vaag, bevestigend gebaar. Toen zakte zijn hoofd en begon hij weer te klimmen, nog langzamer dan tevoren en met onhandige, onzekere bewegingen. „Denk je dat hij 't begrepen heeft?" Andrea was ongerust. „Ik geloof van wel, maar weten doe ik 't niet." Meteen verstijfde Mallory en greep Andrea bij de arm. Het was weer gaan regenen, zij het niet hard, en door het regengordijn zag hij een afgeschermde batterijlamp, die dertig meter links van hem tussen de rotsen bewoog. „Naar beneden dat touw," fluisterde hij. „Die nagel onderin de schoorsteen zal 't wel houden. Vooruit... we moeten hier vandaan!" Langzaam, er zorgvuldig voor wakend dat ze geen kiezelsteentje loswerkten, kropen Mallory en Andrea van de rand vandaan, draaiden zich om en verdwenen, op knieën en ellebogen, in de richting van de rotsen. De laatste meters schenen een eeuwigheid te vergen en Mallory voelde zich, nu hij zelfs geen pistool had, weerloos en volkomen onbeschermd. Een onzinnige gedachte, wist hij, want als het licht van een lantaarn op hen viel, zou dit niet hun dood betekenen, doch die van de man die de lantaarn vasthield. Mallory had het volste vertrouwen in Brown en Miller... Maar dat alles was niet belangrijk. Waar het op aankwam, was dat niemand iets van hun aanwezigheid zou bemerken. Op die laatste meter dwaalde een lichtbundel tot tweemaal toe hun richting uit, de tweede maal zelfs tot op armlengte. Beide keren hadden ze hun gezichten in de vochtige aarde gedrukt, opdat de witte vlekken hen niet zouden verraden, en heel stil gelegen. Maar opeens, zo leek het hun toe, waren ze tussen de rotsen en in veiligheid. In een oogwenk was Dusty Miller naast hen, een zwakke schim tegen de donkerder achtergrond der rotsen. „Tijd genoeg! Tijd genoeg!" fluisterde hij sarcastisch. „Waarom bleven jullie niet nog een half uur?" Hij maakte een gebaar naar links, waar op geen twintig meter van hen vandaan lantaarns flitsten; ook konden ze duidelijk de stemmen van de Duitsers horen. „We konden beter verder weg gaan. Ze zoeken de schildwacht tussen de rotsen." „Of zijn telefoon," voegde Mallory eraan toe. „Maar je hebt gelijk. Voorzichtig met de geweren tussen deze rotsen. Neem alles mee... En als ze naar beneden kijken en Stevens ontdekken, dan zullen wé ze moeten neerschieten, allemaal. Geen tijd voor speciale maatregelen. En bekommer je maar niet om lawaai. Gebruik de automatische karabijnen maar."
***
Andy Stevens had het wel gehoord, maar niet begrepen. Niet dat hij in paniek was geraakt, of te verschrikt was om iets te kunnen begrijpen, want hij was niet langer bevreesd. De vrees huist in de geest, maar zijn geest functioneerde niet langer, was verdoofd door de laatste fasen der afmatting, en gekraakt door de totale uitputting, die heel zijn lichaam bijna verlamde. Hij wist het zelf niet, maar zo'n meter of vijftien beneden het punt waar hij nu was, had hij zijn hoofd gestoten tegen een scherpe rotspunt, die de gapende wonde in zijn voorhoofd tot op het been had uitgediept. Zijn krachten namen af met het weggulpende bloed. Hij had Mallory's stem gehoord en iets verstaan van de schoorsteen die hij nu had bereikt, maar de betekenis van die woorden was niet tot hem doorgedrongen. Het enige wat Stevens wist, was dat hij klom en dat je altijd moet blijven klimmen tot je de top hebt bereikt. Dat hadden zijn vader en zijn broers er altijd bij hem ingehamerd: Je móét de top halen. Hij was nu halverwege de schoorsteen en rustte op de nagel die Mallory in de rotswand had gedreven. Zijn vingers haakten in een spleet en hij hief het hoofd op om naar de opening van de schoorsteen te kijken. Niet meer dan drie meter. Hij was verrast noch opgewonden. Daar was de top. .. daar moest hij zijn. Boven zich kon hij duidelijk stemmen horen. Hij was lichtelijk verbaasd dat zijn vrienden geen poging deden hem te helpen, dat ze zelfs het touw naar beneden hadden gegooid dat die laatste meters zo gemakkelijk voor hem zou hebben gemaakt. Maar hij voelde geen ergernis, niet de minste emotie; misschien wilden ze hem op de proef stellen, 't Kwam er allemaal niet op aan... de top moest hij halen. Hij bereikte de top. Voorzichtig, zoals voor hem Mallory dat had gedaan, duwde hij aarde en kiezelsteentjes op zij, klemde zijn vingers over de rand, vond hetzelfde steunpunt voor zijn voet dat Mallory had gebruikt en werkte zich omhoog. Hij zag het licht van lantaarns, hoorde opgewonden stemmen, en toen werd de nevelige sluier van zijn geest weggevaagd en sloeg de laatste golf van vrees over hem heen, wist hij dat die stemmen van de vijand waren en dat die vijand zijn vrienden had vernietigd. Hij wist nu dat hij alleen was, dat hij gefaald had, dat dit - hoe dan ook - het einde was en dat alles vergeefs was geweest. En toen viel die sluier weer over zijn geest en waren er niets anders dan leegte en zinloosheid, de alles overmeesterende moeheid en de wanhoop. Langzaam zakte zijn lichaam van de rand. En toen gleden ook zijn om de rand gehaakte vingers weg en openden ze zich, langzaam en mét tegenzin als de vingers van een drenkeling die het reddende wrakhout laten schieten. Hij voelde nu geen vrees meer, enkel een oneindige, zorgeloze lichtheid, terwijl zijn handen van de rand gleden en hij als een steen naar beneden viel, zes meter omlaag in de spleet aan de voet van de schoorsteen. Zelf gaf hij geen geluid; geen schreeuw van angst kwam over zijn lippen en met de pijn kwam tegelijkertijd de duisternis der bewusteloosheid. Maar de ingespannen luisterende mannen, die tussen de rotsen zaten weggedoken, hoorden duidelijk het doffe, ellendige gekraak, waarmee zijn rechterbeen als een rotte tak in tweeën brak.