Maandag 0700 - 1700
M’n waarde heer, u maakt me werkelijk verlegen." Humeurig sloeg de officier met een ivoren vliegenmepper tegen zijn onberispelijk gestreken broek en wees minachtend met de neus van een glimmend gepoetste schoen naar de oude kaïk, een brede tweemaster, die met de achtersteven gemeerd lag tegen de nog oudere, wrakke houten steiger waarop ze stonden. „Ik geneer me werkelijk dood. De clientèle van Rutledge Co. is gewend alleen het beste van 't beste te krijgen. Als u dat maar weet!" Mallory onderdrukte een glimlach. Majoor Rutledge van de Buffs, 'n product van Eton en Sandhurst, te oordelen naar z'n manier van spreken, droeg een onberispelijk bijgeknipte snor, een uniform zó correct als alleen het talent van de duurste kleermaker kan maken en viel prachtig uit de toon in de woeste schoonheid der rotsachtige, begroeide hellingen langs de bochtige inham. En toch scheen z'n aanwezigheid daar onvermijdelijk, want de majoor was zo zelfverzekerd, zo dominerend in zijn hooghartige nonchalance, dat het veeleer de inham was die hier niet op z'n plaats was. „Ik moet toegeven dat die schuit betere dagen heeft gekend," gaf Mallory toe. „Maar 't is toch precies wat we nodig hebben, majoor." ,,'k Snap er niets van. Werkelijk, 't is me een raadsel." Met een geërgerde, maar zuiver berekende mep velde de majoor een onschuldig voorbij zoemende vlieg. „De laatste acht, negen maanden heb ik onze mensen van alles geleverd... kaïks, motorbarkassen, jachten, vissersboten... noem maar op. Maar nog niemand heeft de oudste, smerigste schuit bij me besteld die ik maar kon vinden, 't Is nog een hele toer geweest ook. Dat kan ik u wel zeggen." Er verscheen een pijnlijke trek op zijn gezicht. „M'n leveranciers weten dat ik als regel niet in dergelijk materiaal handel." „Welke leveranciers?" vroeg Mallory nieuwsgierig. „O, die van de eilanden." Rutledge maakte een vaag gebaar naar het noorden en westen. „Maar.. . maar die zijn toch door de vijand bezet. .." „Dit eiland ook. Maar 'n man moet toch ergens z'n' hoofdkwartier hebben," legde Rutledge ongeduldig uit. Plotseling klaarde zijn gezicht op. „Zeg, waarde heer, ik weet iets wat geknipt voor jullie is! Ik moest een boot leveren waarmee je alle controle van de Duitsers kunt vermijden; Caïro seinde me dat. Wat denkt u dan van een Duitse E-boot? Volledige garantie, in prima staat, keurig door de eigenaar onderhouden. Thuis zou ik er zo 10 000 pond voor kunnen krijgen. Levertijd zesendertig uur. 'n Vrindje van me in Bodrum..." „Bodrum?" zei Mallory verrast. „Bodrum? Maar... da's toch in Turkije?" „Turkije? Hm, ja... u hebt gelijk, geloof ik," beaamde Rutledge. „Ik moet toch ergens m'n spullen vandaan halen," voegde hij er verontschuldigend aan toe. „Bedankt voor 't aanbod," zei Mallory met een glimlach. „Maar deze kaïk is precies wat ik nodig heb. We hebben trouwens geen tijd om op wat anders te wachten." „Nou... op uw eigen verantwoording," zei Rutledge met een gebaar van overgave. „Ik zal een paar mannetjes uw spullen aan boord laten brengen." „Dat doen we liever zelf, majoor, 't Is... eh... nog al bijzondere bagage." „Begrepen," zei de majoor. „Ik ben Rutledge de Zwijger. Vertrekt u al gauw?" Mallory keek op zijn horloge. „Over een half uur, majoor." „Ham, eieren en koffie over tien minuten?" „Graag, majoor," lachte Mallory. „Dat is het enige aanbod dat we met plezier zullen accepteren." Hij draaide zich om en liep langzaam naar het einde van de steiger. Hij haalde diep adem en genoot van de koppige, kruidige lucht van de Aegeïsche ochtend. De zilte geur van de zee, de weeïge, zoete parfum van de kamperfoelie en de delicate, scherpere lucht van de munt vermengden zich tot een bedwelmend, ondefinieerbaar en onvergetelijk geheel. Aan beide zijden van de inham verhieven zich de steile hellingen, nog helgroen van de walnoot, de den en de hulst, naar de hoog gelegen heiden, en vandaar, voortgedragen door de geurige bries, kwam het verre, melodieuze geklinkel van geitenbellen, een feeërieke, weemoedige muziek, als een symbool van de vredige rust die de Aegeïsche Zee niet meer kende. Onwillekeurig schudde Mallory het hoofd en liep sneller naar de kop van de steiger. De anderen zaten nog altijd op de plaats waar de motortorpedoboot hen vlak voor het aanbreken van de dag had afgeleverd. Miller lag natuurlijk languit; zijn pet hing scheef op zijn gezicht als beschutting tegen de zonnestralen. ,,'t Spijt me dat ik jullie moet storen, maar over een half uur vertrekken we. Over tien minuten kunnen we ontbijten. Laten we onze spullen aan boord brengen." Hij wendde zich tot Brown. ,Wil je soms in de machinekamer kijken?" Brown kwam overeind en keek zonder een grein enthousiasme naar de verweerde kaïk met z'n afbladderende verf. „Zeker, kapitein. Maar als de machine net zo erg is als die schuit..." Met sombere voorgevoelens schudde hij het hoofd en liet zich toen kwiek omlaag zakken. Mallory en Andrea volgden hem en namen de uitrustingsstukken in ontvangst, die de anderen hun aanreikten. Eerst ging een zak met oude kleren aan boord, daarna kwamen de rantsoenen, de benzinebrander met bijbehorende brandstof, zware schoenen, lange nagels, berghamers, rotsbijlen en rollen touw met een kern van staaldraad, die ze bij het klimmen zouden gebruiken. Toen werd, voorzichtiger, het radio-ontvang- en zendapparaat aan boord gebracht, benevens de afvuurgenerator met de ouderwetse plunjer. Vervolgens kwamen de automatische geweren - twee schmeissers, twee brens, een mauser en een colt - en een kist met een rommelige, doch uitermate zorgvuldig samengestelde inhoud: batterijlantaarns, spiegels, twee stel identiteitspapieren en - moeilijk te geloven - flessen hoek, moezel, ouzo en retsima. Ten slotte brachten ze met meer dan gewone zorg twee houten kisten in de voorpiek van de kaïk, de ene groen, vrij groot en met koper beslagen, de andere klein en zwart geverfd. De groene kist bevatte uiterst explosieve stoffen: TNT, amatol, een paar staven gewone dynamiet, granaten, aanvuurladingen, en zakjes van zeildoek. In een hoek van de kist lagen een zakje amaril- poeder, een ander met fijngestampt glas en een goed afgesloten pot met kalium, speciaal meegenomen voor het geval Dusty Miller gelegenheid zou vinden zijn unieke saboteurtalenten te benutten. Het zwarte kistje bevatte slechts ontstekers - elektrische zowel als chemische - met zulk onstabiel knalkwik dat het - indien niet verzekerd - door een vallend veertje tot ontploffing kon worden gebracht. De laatste kist was op zijn plaats gebracht, toen Casey Brown mijl uit de wal. Op z'n gemak, en verwarmd door de nog krachtige zon, zat Mallory tussen de bij de stompe boeg samenkomende relingen en zocht voortdurend lucht en horizon af. Midscheeps lagen Andrea en Miller te slapen. Casey Brown verijdelde nog steeds alle pogingen om hem uit de machinekamer te krijgen. Een enkele maal - doch ook niet meer - kwam hij naar boven om wat frisse lucht te happen, en de tussenpozen werden steeds langer, omdat hij meer en meer z'n aandacht concentreerde op de bejaarde Keivin, de druppelsmering regelde en voortdurend de luchttoevoer verstelde. Op en top machinist was hij verdrietig om die oude machine en bovendien was hij wat draaierig en had hij hoofdpijn, want het kleine luik liet maar weinig frisse lucht toe. Alleen in de stuurhut - een ongewone weelde voor zo'n kleine Griekse boot - zag luitenant-ter-zee Andy Stevens de Turkse kust langzaam aan zich voorbijglijden. Evenals Mallory keek hij voortdurend uit, maar niet op diens beheerste, systematische wijze. Zijn ogen dwaalden van de kust naar de kaart en van de kaart naar de eilanden voor hem uit aan bakboord, eilanden welker positie en onderlinge afstand telkens bedrieglijk schenen te veranderen en die nu hoger uit zee oprezen en zich scherper in het blauwe, weerkaatste licht aftekenden. Nu en dan tuurde hij in de lucht of zocht snel de hele horizon af. Maar één ding ontweken zijn ogen hardnekkig. De beschadigde, door vliegen bevuilde spiegel was weer in de stuurhut op zijn plaats gehangen, maar hij kon er onmogelijk toe komen erin te kijken. Zijn onderarmen deden hem pijn. Hij was al tweemaal aan het stuurwiel afgelost, maar ze deden hem nog altijd ellendig pijn; de knokkels van zijn slanke, gebruinde handen zagen wit, zo hard omklemde hij het gebarsten stuurwiel. Herhaaldelijk trachtte hij zijn armspieren tot ontspanning te dwingen, maar telkens weer, alsof ze een eigen wil hadden, knepen zijn handen harder. Ook had hij een vreemde smaak in de mond, een zurige en zoute smaak in een verdroogde mond. Hoe vaak hij ook slikte of uit de door de zon verwarmde karaf naast zich dronk, hij kon die smaak en dat droge gevoel maar niet verdrijven. Hij kon er even weinig tegen beginnen als tegen die pijnlijke druk in zijn binnenste, vlak boven de solar plexus, of tegen die malle, oncontroleerbare trilling die telkens weer door zijn rechterbeen ging. Luitenant-ter-zee Andy Stevens was bang. Hij was nog nooit eerder in een gevechtsactie geweest, maar dat was niet de reden van zijn vrees. Het was trouwens niet de eerste keer dat hij bang was. Heel zijn leven was hij bang geweest, al zolang hij zich kon herinneren; en zijn herinneringen gingen ver terug, tot vóór de dagen van de lagere school, toen zijn beroemde vader, Sir Cedric Stevens, de grootste ontdekkingsreiziger en alpinist van zijn tijd, hem vierkant in de zwemvijver bij hun huis had gesmeten met de mededeling dat zo iets de enige manier was om te leren zwemmen. Duidelijk herinnerde hij zich hoe hij gevochten en gesparteld had om de oever te bereiken, in wilde paniek, stikkend door het water dat hem in mond en neus drong, zijn maag samengeknepen door die nameloze, martelende kramp, die hij nadien zo goed zou leren kennen. Nog zag hij hoe zijn vader en z'n twee broers, forse, joviale en onverschillige kerels als Sir Cedric zelf, de tranen van 't lachen langs de wangen hepen en voelde hij hoe ze hem andermaal in het water duwden... Zijn vader en zijn broers... Heel zijn schooltijd door was het zo geweest. Met hun drieën hadden ze hem het leven ondraaglijk gemaakt. Als geharde, opgeruimde kerels die van het buitenleven hielden, vurige bewonderaars van sport en lichamelijke kracht, konden ze zich eenvoudig niet indenken dat iemand er niet van hield van de vijf meter hoge springplank te duiken, een jachtpaard over een hoog hek te dwingen, de steile rotsen van het Peak-district te bestijgen of in een zeilboot een storm te trotseren. Ze hadden hem gedwongen al deze dingen te doen en dikwijls had hij daarbij gefaald. Vader noch broers zouden ooit hebben kunnen begrijpen waarom hij deze gevaarlijke takken van sport, waarin zij zozeer excelleerden, had leren vrezen; want het waren geen wrede kerels, ze waren zelfs niet onvriendelijk, alleen maar stom. Aldus had zich bij de gewone, fysieke angst, die hij soms - volkomen normaal - voelde, de angst voor mislukking gevoegd, de vrees dat hij zou falen in wat hij nu weer moest ondernemen, de angst voor de onvermijdelijke bespotting en vernedering. En doordat hij altijd een uiterst gevoelige jongen was geweest en bovenal bespotting vreesde, had hij alle dingen leren vrezen die aanleiding tot deze bespotting waren. Het was zover gekomen dat hij de vrees zelf had leren vrezen en dit was de reden waarom hij, in een wanhopige poging deze dubbele vrees te overwinnen, zich toen hij bijna twintig was aan de bergsport had gewijd. In deze sport was hij zo bekwaam geworden en had hij zich zo'n reputatie verworven, dat zijn vader en broers respect voor hem hadden gekregen en hem als hun gelijke waren gaan beschouwen. Aldus was er een einde aan de bespotting gekomen, maar zijn vrees was „Ziet u de verticale pijp die de grote, ijzeren bol boven dé machine draagt? Die bol is de waterkoeler. Die pijp is zo dun als papier en hij moet al uren gelekt hebben. Een minuut geleden was er een klap... en toen een enorm gat. Vonken, rook en decimeters lange vlammen. Ik moest die verdraaide machine meteen afzetten, kapitein." Mallory knikte begrijpend. „Wat moeten we nu? Kun je de zaak repareren, Brown?" „Geen sprake van, kapitein." Het schudden van zijn hoofd liet geen tegenspraak toe. „Die pijp zou gesoldeerd of gelast moeten worden. Maar er ligt een reservepijp ergens tussen de rommel. Zo verroest als wat en ongeveer even rot als deze... Maar ik wil die toch zien te monteren." „Ik zal hem helpen," bood Miller aan. „Dank je, korporaal. Hoeveel tijd denk je nodig te hebben, Brown?" „De hemel zal 't weten, kapitein. Twee uur... misschien wel vier. De bouten en moeren zijn één bonk roest. Ik zal ze moeten afzagen of afslaan... en dan moet ik andere zien te vinden." Mallory zweeg. Hij draaide zich om en stond voor Stevens, die het stuurhuis had verlaten en zich nu over de bergplaats van de zeilen boog. Even keek hij Mallory vragend aan. Mallory knikte. „Hijsen maar. Brown zegt dat 't wel vier uur kan duren. Andrea en ik zullen je alle hulp geven die je maar van landrotten kunt verwachten." Twee uur later - de machine was nog altijd onbruikbaar - waren ze een eind buiten de territoriale wateren en koersten naar een groot eiland, dat een mijl of acht naar het westnoordwesten lag. De thans warme en drukkende wind was naar het oosten geruimd, waar de lucht er onweersachtig donker uit zag. De enige zeilen die ze hadden kunnen vinden, waren een fok en een emmerzeil, die ze aan de fokkemast hadden aangeslagen. Ze maakten er maar geringe vaart mee. Mallory had beslist dat ze naar het eiland zouden varen omdat daar de kans gezien te worden kleiner was dan hierin open zee. Bezorgd raadpleegde hij zijn horloge en keek toen somber naar de steeds verder achter hen wegzakkende veilige Turkse kust. Opeens verstijfde hij en tuurde aandachtig naar de donkere streep, gevormd door zee, land en lucht, in het oosten. „Andrea! Zie je dat..." „Ik zie 't, kapitein." Andrea stond naast hem. ,,'t Is een kaïk. Afstand drie mijl. Komt recht op ons af," voegde hij er zacht aan toe. „Recht op ons af," bevestigde Mallory. „Roep Miller en Brown. Ze moeten direct hier komen." Toen de anderen bij hem stonden, verknoeide Mallory geen tijd. „Ze zullen ons aanhouden om de boot te doorzoeken," zei hij, snel sprekend. „Ik moet me al heel sterk vergissen als 't niet dezelfde grote kaïk is die we vanmorgen tegen kwamen. Hoe 't in in zijn werk is gegaan mag de hemel weten, maar ze hebben een tip gekregen en ze zullen zo wantrouwend als de beul zijn. Ze zijn natuurlijk tot de tanden gewapend en klaar voor elk verzet. We kunnen van die lui geen halve maatregelen verwachten; denk daar wel aan! Of zij gaan eraan, of wij zijn 't haasje. We hoeven er niet op te rekenen dat we hun controle overleven; zeker niet met de spullen die we aan boord hebben. En", voegde hij er zacht, maar nadrukkelijk aan toe, „we gaan niets overboord zetten." Snel lichtte hij z'n plannen toe. Stevens, die uit het raam van de stuurhut leunde, voelde plotseling weer de oude pijn in zijn maag; al het bloed trok uit zijn gezicht weg. Hij was dankbaar dat de stuurhut het onderste deel van zijn lichaam aan het oog onttrok, want weer trilde zijn been oncontroleerbaar. Zelfs zijn stem was onzeker. „Maar, kap... kapitein..." „Ja, wat is er, Stevens?" Ondanks alle gejaagdheid keek Mallory even verrast bij het zien van dat bleke, strakke gezicht en de om het raamkozijn geklemde, witte nagels. „Dat... dat kunt u niet doen, kapitein!" De spanning maakte zijn woorden onduidelijk. Een ogenblik bewoog zijn mond zonder geluid voort te brengen, toen barstte hij uit: „Maar dat is moord, kapitein... Niets anders dan moord." „Hou toch je mond, jongen!" gromde Miller. „Let op je woorden, korporaal!" zei Mallory vinnig. Hij keek de Amerikaan een ogenblik streng aan en wierp toen een kille blik op Stevens. „Meneer, de hele conceptie van een succesvolle oorlogvoering is erop gebaseerd, dat je een vijand in een ongunstige positie brengt en hem géén gelijke kans geeft. Wij zullen hen doden, want anders doden zij ons. Zij gaan eraan... of anders wij - en met ons zo'n duizend man op Kheros. Zo simpel is deze situatie, meneer, 't Is zelfs geen kwestie van geweten." Secondelang keek Stevens Mallory zwijgend aan. Vaag was hij zich ervan bewust dat allen naar hem keken. Op dat ogenblik haatte hij Mallory en had hij hem kunnen vermoorden. Hij haatte de man omdat hij... Plotseling besefte hij dat hij hem alleen maar haatte om de onbarmhartige logica die uit zijn woorden sprak. Hij staarde naar zijn eigen, knijpende handen. Mallory, het idool van iedere alpinist in het Engeland van voor de oorlog, wiens fantastische bestijgingen in '38 en '39 op alle voorpagina's waren vermeld; Mallory, die tot tweemaal toe er slechts door de afgrijselijkste pech van was weerhouden Rommel in zijn hoofdkwartier in de woestijn te verrassen; Mallory, die tot driemaal toe promotie had geweigerd teneinde bij z'n geliefde Kretenzers te kunnen blijven, die hem met aan afgoderij grenzende liefde aanhingen. Al deze gedachten dwarrelden hem verward door het hoofd. Hij keek in het magere, door de zon gebruinde gezicht met de gevoelige, nu strakke mond en de zware, donkere wenkbrauwen, tot één rechte streep getrokken boven de bruine ogen, die zo kil of zo hartstochtelijk konden kijken. Opeens schaamde hij zich en wist hij dat kapitein Mallory te groot was om hem te kunnen doorgronden of beoordelen. „Het spijt me, kapitein," Hij glimlachte flauwtjes. „Zoals korporaal Miller zou zeggen: Ik praatte voor m'n beurt." Hij keek naar de kaïk die uit het zuidoosten op hen afsnelde. Weer voelde hij die ellendige angstkramp, maar zijn stem klonk vrij vast toen hij zei: „Ik zal u niet teleurstellen, kapitein." „Natuurlijk niet. Da's ook geen moment bij me opgekomen." Mallory glimlachte op zijn beurt en richtte zich toen tot Miller en Brown. „Maak alles in orde en leg de boel klaar. Maar doe alles heel onverschillig en kalm en hou de dingen weg. Ze bekijken ons vast en zeker door hun zeekijkers." Hij draaide zich om en liep naar het voorschip. Andrea volgde hem. „Je hebt die jongeman hard aangepakt." Dit was verwijt noch kritiek - alleen maar een constatering. „Weet ik." Mallory haalde de schouders op. ,,'t Zat mij ook niet lekker... maar ik moest wel." „Dat vond ik ook," zei Andrea zacht. „Ja, ik vond dat je 't moest doen. Maar 't was wel hard. .. Denk je dat ze hun kanon op het voorschip zullen gebruiken om ons tot stoppen te dwingen?" „Best mogelijk... Ze zouden ons niet achternagegaan zijn als ze er niet tamelijk zeker van waren dat er iets bijzonders met ons aan de hand is. Maar een waarschuwingsschot voor de boeg. .. nee, ik geloof niet dat 2e de gewoonte van kapitein Teach hebben overgenomen." Andrea trok de wenkbrauwen samen. „Kapitein Teach?" „Geen tijd om het uit te leggen." Mallory lachte kort. „We moeten zo snel mogelijk onze posities innemen. Denk eraan dat je op me wacht. Je hoeft niet bang te zijn dat je m'n sein niet zult horen," voegde hij er nuchter aan toe. De schuimende boeggolf van de Duitse kaïk vervloeide tot een zwakke rimpeling en het gestamp van de zware dieselmotor werd een zacht gesuis toen de boot langszij gleed, op nauwelijks twee meter afstand. Van zijn zitplaats op een kistje aan bakboordzijde op het voorschip, waar hij een knoop naaide aan een oude jas die tussen zijn benen lag, kon Mallory zes mannen zien, allen gekleed in de uniform van de Duitse marine. Een van hen stond gebukt achter een op een driepoot geplaatste spandaumitrailleur, vlak achter de tweeponder; drie anderen stonden elk met een automatische karabijn - schmeissers, dacht hij - midscheeps; de commandant, een jonge zeeofficier met een grimmig gezicht, stond, met het ijzeren kruis op zijn uniform, in de open deur van de stuurhut; verder keek een nieuwsgierig hoofd uit het dekluik van de machinekamer. Van waar hij zat kon Mallory niet het achterschip van de vijand zien, doordat het in de onzekere wind bollende emmerzeil hem het uitzicht belemmerde, maar uit de beperkte beweging van de spandau, die slechts de voorste helft van hun kaïk bestreek, maakte hij op dat er op het achterschip nog een Duitse mitrailleurschutter stond opgesteld. De grimmige, jonge zeeofficier - kennelijk een product van de Hitlerjugend, vond Mallory - leunde uit de stuurhut en bracht de handen als een scheepsroeper aan de mond. „Strijk je zeilen!" riep hij. Mallory verstijfde en zat roerloos op zijn kistje. Diep had hij zich met de naald in de handpalm gestoken, maar hij bemerkte het niet eens. De commandant had in het Engels geroepen! Stevens was nog zo jong en onervaren. Hij zou er vast en zeker intrappen. Mallory wist dat met ellendige zekerheid; 't kón eenvoudig niet anders. Maar Stevens trapte er niet in. Hij opende de deur van de stuurhut, bracht de hand aan het oor en keek met wijd open mond omhoog. Hij gaf zó prachtig te kennen dat hij de order niet verstaan of niet begrepen had, dat geen acteur het beter had kunnen doen. Mallory had hem wel willen omhelzen. Niet alleen wat zijn gebaren, doch ook wat z'n slordige kleren en zwart geverfd haar betrof, was Stevens op en top een slome, wantrouwende eilandbewoner.
***
„He?" riep hij vragend terug. „Strijk je zeilen! We komen aan boord!" Weer in het Engels; de vent was wel volhardend, dacht Mallory. Stevens keek niet begrijpend naar de officier en toen hulpeloos naar Andrea en Mallory; hun gezichten verrieden dezelfde verwondering als het zijne. Wanhopig haalde Stevens de schouders op. „Het spijt me, maar ik ken geen Duits," schreeuwde hij. „Kun je niet in mijn taal spreken?" Stevens sprak vloeiend Grieks, weliswaar het Grieks van Attica en niet dat van de eilanden, maar Mallory was ervan overtuigd dat de Duitser het verschil niet zou weten. Dat deed hij ook niet. Geërgerd schudde hij het hoofd en riep langzaam en hortend in het Grieks: „Stop je boot onmiddellijk! We komen aan boord." „Mijn boot stoppen!" De verontwaardiging was zó echt en de erop volgende stroom verwensingen zo authentiek, dat zelfs de Duitser er een ogenblik door overdonderd was. „Dacht je dat ik mijn boot zou stoppen voor jou... jou..." „Ik geef je tien seconden," onderbrak de commandant hem. Hij was de situatie weer volkomen meester en sprak streng en afgemeten. „Dan schieten we." Stevens maakte een moedeloos gebaar tegen Andrea en Mallory. „Onze bezetters hebben gesproken," zei hij terneergeslagen. „Strijk de zeilen." Snel maakten ze de op de korvijnagels onder aan de fokkenmast belegde vallen los. Mallory trok de fok omlaag, ving het zeil in zijn armen op en ging nors op dek zitten, vlak bij z'n kistje; hij wist dat zes paar vijandige ogen op hem waren gericht. Het zeil lag over z'n knieën, over de oude jas en over z'n armen en dijen. Hij zat met gebogen hoofd, de handen tussen de knieën, een toonbeeld van trieste verslagenheid. Het emmerzeil, verzwaard door de giek, gleed vanzelf omlaag. Andrea stapte eroverheen, deed een paar passen in de richting van het achterschip en bleef toen onzeker staan. Zijn grote handen hingen leeg naast het lichaam. Even werd het gezoem van de dieselmotor luider; er was een beweging van het roer in het water en enkele ogenblikken later lag de grote Duitse kaïk vlak naast hen. Snel, maar er terdege op lettend dat ze niet in het schootsveld van de spandaus kwamen, sprongen de drie met schmeissers gewapende matrozen over. Een hunner holde snel naar voren en stelde zich bij de fokkenmast op, waar hij de hele bemanning kon bestrijken met zijn langzaam heen en weer bewegende karabijn; de hele bemanning, behalve Mallory _ en deze liet hij vol vertrouwen aan de spandauschutter over. Mallory voelde bewondering voor dit nauwgezette, goed gesynchroniseerde werk, dat grote routine verried. Hij hief het hoofd op en keek op boerse manier langzaam rond. Casey Brown zat op z'n hurken naast het dekluik van de machinekamer en werkte aan de koelwaterbuis, die voor hem op het luik lag. Twee passen van hem vandaan stond Dusty Miller, de wenkbrauwen samengetrokken van inspanning, met een blikschaar een stuk uit een blikken bus te knippen, kennelijk bezig Casey te assisteren. Hij hield de schaar in de linkerhand, ofschoon Mallory wist dat Miller volstrekt niet links was. Stevens noch Andrea had zich verroerd. De matroos bij de fokkenmast dekte hen met zijn wapen en had geen oog van hen af. De andere twee hepen langzaam naar achteren en waren juist Andrea gepasseerd. Ze waren volkomen op hun gemak, als mannen die weten dat ze de zaak zo goed in de hand hebben, dat zelfs de gedachte aan moeilijkheden belachelijk is. Zorgvuldig, koelbloedig en accuraat - dwars door de plooien van jas en zeil - schoot Mallory de spandauschutter door het hart, zwaaide de nog steeds ratelende bren en zag de matroos bij de fokkenmast in elkaar zakken, zijn borst half weggerukt door de kracht der mitrailleurkogels. Maar de dode man stond nog overeind en was nog niet tegen het dek geslagen, toen er tegelijkertijd vier dingen gebeurden. Casey Brown had al een minuut lang zijn hand liggen op Millers van een geluiddemper voorziene pistool, dat onder de koelwaterpijp was verborgen. Nu haalde hij viermaal de trekker over, want hij wilde zeker van zijn zaak zijn. De mitrailleurschutter op het achterdek leunde plotseling vermoeid over zijn wapen en zijn levenloze vingers omklemden de trekker. Miller kneep met zijn blikschaar de drie-seconden-chemische-ontsteker dicht en wierp de blikken bus in de machinekamer van de vijandelijke kaïk. Stevens mikte de op tijd gestelde kleefgranaat in de stuurhut naast de zijne, terwijl Andrea met de snelheid en zekerheid van een aanvallende cobra de armen uitstrekte en met formidabele kracht de hoofden der twee met schmeissers gewapende matrozen tegen elkaar sloeg. Toen wierpen alle vijf mannen zich plat tegen het dek en barstte de Duitse kaïk met een ontzaglijke klap uit elkaar, vuur, rook en wrakstukken omhoog slingerend. Langzaam stierven de echo's der twee explosies over zee weg en was er alleen nog maar het gestotter van de spandau op het achterdek, die zich naar de hemel leegschoot. Toen haperde de patroonband en was de Aegeïsche Zee stil - stiller dan ze ooit was geweest. Langzaam en moeilijk, want hij was versuft door de schok en de oorverdovende ontploffingen, kwam Mallory overeind en stond onzeker op zijn benen. Zijn eerste bewuste reactie was er een van verrassing, bijna ongeloof: de enorme luchtdruk van de granaat en een paar blokken T.N.T. had al zijn verwachtingen overtroffen, zelfs als hij de korte afstand in aanmerking nam. De Duitse boot zonk snel naar de diepte. Millers bom van eigen fabricaat moest de bodem uit de machinekamer hebben geslagen. Midscheeps stond het vaartuig in lichterlaaie en een ogenblik had Mallory een angstwekkend visioen van een zwarte rookkolom, die onherroepelijk vijandelijke verkenningsvliegtuigen zou alarmeren. Maar zijn bezorgdheid verdween snel, want het houtwerk van de boot, kurkdroog en met hars doortrokken, brandde fel en liet nauwelijks een spoor van rook achter. Bovendien maakte de brandende boot reeds zwaar slagzij naar bakboord en was het slechts een kwestie van seconden voor ze de diepte in zou gaan. Zijn ogen dwaalden naar het geraamte van de stuurhut en de adem bleef in z'n keel steken toen hij de Duitse commandant op de spaken van het stuurwiel gespietst zag, een afgrijselijke, verminkte karikatuur van wat eens een mens was geweest; het hoofd was hem door de explosie afgeslagen. Flauw was Mallory zich bewust van het geluid van hevig, krampachtig braken in hun eigen stuurhut en hij begreep dat Stevens dit gruwelijke toneel ook gezien moest hebben. Diep uit de zinkende kaïk kwam het doffe gedreun van de barstende brandstoftanks; een met vlammen geaderde zwarte rook spoot uit de machinekamer en het was fantastisch om te zien hoe de kaïk weer recht kwam te liggen, diep in het water. Toen spoelden de golven ruisend over het dek en vaagden eerst de kronkelende vlammen en daarna de hele scheepsromp van de zee. De kaïk zakte rechtstandig naar de diepte; haar slanke masten verdwenen verticaal in een kolk van wit schuim en met een olievlies overspannen luchtbellen. En nu was de Aegeïsche Zee weer kalm en vredig, alsof er nooit een kaïk was geweest, en bijna even verlaten als voorheen. Een paar verschroeide plan- ken en een omgekeerde helm dreven lui op de glinsterende zee. Mallory moest zich dwingen naar zijn eigen schip en zijn mannen te kijken. Brown en Miller waren weer overeind en keken als betoverd naar de plaats waar de kaïk geweest was. Stevens stond bij de ingang van de stuurhut. Evenals de anderen had hij geen letsel opgelopen, maar zijn gezicht was asgrauw; tijdens de korte gevechtsactie was hij boven zich zelf uitgegroeid, maar toen de spanning was weggevallen, had het zien van de dode commandant hem ontzettend geschokt. Met een bloedende wond in een wang stond Andrea te kijken naar de twee matrozen die aan zijn voeten lagen. Zijn gezicht verried geen enkele emotie. Lang keek Mallory naar hem en langzaam drong er iets tot hem door. „Dood?" vroeg hij op beheerste toon. Andrea boog het hoofd. „Ja." Het antwoord kwam moeilijk. „Ik heb ze te hard geslagen." Mallory wendde zich af. Van alle mensen die hij ooit had ontmoet, was Andrea degene die het meest het recht had zijn vijanden te haten en te doden. Hij doodde ze ook, met een meedogenloze efficiency, afschuwelijk door de onverzettelijkheid en grondigheid waarmee hij te werk ging. Maar slechts zelden doodde hij zonder spijt, zonder bitter zelfverwijt, omdat het zijn overtuiging was dat hij niet het recht had een medemens te doden. Hij moest zijn naaste vernietigen, terwijl hij toch zijn naaste boven alles liefhad. En zo werd deze eenvoudige, uitstekende mens, deze moordenaar met zijn goede hart, voortdurend gemarteld door zijn geweten en werd hij steeds innerlijk verscheurd. Maar deze onzekerheid en dit zelfverwijt werden overheerst door een eerlijke gedachte, een helder inzicht, dat ontsproot aan zijn aangeboren eenvoud. Andrea doodde niet uit wraak of uit haat en evenmin werd hij gedreven door nationalisme of een dier andere 'ismen', welke egoïsten, dwazen en schurken gebruiken ter verheerlijking van het slagveld en tot rechtvaardiging van de afslachting van miljoenen mensen, te jong en onervaren om de vreselijke nutteloosheid van dit alles te kunnen doorzien. Andrea doodde enkel opdat betere mensen zouden kunnen leven. „Nog iemand anders gewond?" Mallory dwong zich opgewekt te spreken „Niemand? Mooi! Dan zo snel mogelijk onder zeil. Hoe gauwer en hoe verder we hier vandaan komen des te beter voor ons allemaal." Hij keek op zijn horloge. „Bijna vier uur. .. tijd voor ons dagelijks contact met Cairo. Laat dat zootje oudroest maar even liggen, Brown. Probeer eens of je ze te pakken kunt krijgen." Hij keek naar de roerige, purperen hemel in het oosten, die er nu bepaald dreigend uitzag en schudde het hoofd, ,,'t Zal de moeite waard zijn een weerbericht op te vangen." En dat was het. De ontvangst was slecht — Brown schreef het toe aan de statische elektriciteit van de donkere, rollende onweerswolken, die uit het oosten kwamen opzetten en nu bijna de halve hemel bedekten -, maar wel voldoende. In elk geval voldoende om hen op de hoogte te stellen van dingen die ze nooit gedacht hadden te zullen horen, inlichtingen die hen sprakeloos maakten en somber deden kijken. Het geluid van de kleine luidspreker zakte voortdurend weg tengevolge van de atmosferische storingen. „Rabarber roept Pimpernel! Rabarber roept Pimpernel!" Dit waren de codenamen voor Caïro en Mallory. „Ontvangt u mij?" Brown seinde een bevestiging en de luidspreker dreunde opnieuw met wisselende sterkte. „Rabarber roept Pimpernel. Thans X min één, herhaal, X min één." De adem stokte Mallory in de keel. Want X - de ochtend van zaterdag - was de veronderstelde datum voor de Duitse aanval op Kheros. Die aanval moest dus een dag vervroegd zijn; en Jensen was er de man niet naar dit mede te delen zonder er tamelijk zeker van te zijn. Vrijdag dus, bij het aanbreken van de dag... over iets meer dan drie dagen. „Sein ze: 'X min één begrepen'," zei Mallory kalm. „Weersverwachting voor East Anglia," ging de onpersoonlijke stem verder, en Mallory wist dat hiermee het gebied van de noordelijke Sporaden werd bedoeld. „Zware onweersbuien, waarschijnlijk nog hedenavond, met zware regenval. Zicht slecht. Dalende temperatuur; daling zal de eerstvolgende vierentwintig uur aanhouden. Wind oost tot zuidoost. Windkracht zes, plaatselijk acht, afnemend in de vroege ochtend." Mallory draaide zich om, bukte zich onder het weer bollende emmerzeil door en liep langzaam naar de achtersteven. Wat een ellende, dacht hij, wat een ongelooflijke misère! Nog maar drie dagen, de machine onbruikbaar en een eerste klas storm in de maak! Even dacht hij aan majoor Torrances lage dunk van de experts bij de meteorologische dienst, maar hij verwachtte geen seconde dat deze gerechtvaardigd was. Alleen een blinde had hoop kunnen koesteren, want de dreigende wolkgevaarten hingen nu bijna vlak boven hen. „Ziet er niet zo lekker uit, he?" De slome, nasale stem klonk vlak achter hem. Er was iets geruststellends in die beheerste stem en in het verbleekte blauw van de kalme ogen met hun kraaienpootjes. „Nee, 't is niet best," beaamde Mallory. „Wat betekent dat 'windkracht acht', chef?" „Heel eenvoudig," legde Mallory uit. „Wanneer je in een klein bootje als dit zit en je hebt schoon genoeg van je leven, dan is windkracht acht precies wat je nodig hebt." Miller knikte somber. „Ik dacht 't wel. Ik had 't kunnen weten. En ik had nog wel gezworen dat ze me nooit meer op zo'n verrekte boot zouden krijgen." Hij keek een poosje somber voor zich uit, zuchtte, zwaaide z'n benen in het luik van de machinekamer en wees met een duim over z'n schouder naar het dichtst bij zijnde eiland, dat nu geen drie mijl van hen vandaan was. „Dat ziet er ook niet zo lekker uit." „Van hieraf gezien niet," gaf Mallory toe. „Maar op de kaart staat een kreek, die een rechthoekige bocht maakt. Dat betekent bescherming tegen zee en wind." „Bewoond?" „Waarschijnlijk." „Duitsers?" „Waarschijnlijk." Moedeloos schudde Miller het hoofd en liet zich, geholpen door Brown, zakken. Veertig minuten later, in de schemering van de donkere avond, terwijl de regen neerstroomde en een venijnige koude door hun kleren stak, lieten ze het anker van de kaïk zakken tussen de groene muren van een bos; een somber, druipend bos, vijandig in zijn zwijgende onverschilligheid.