Woensdag 1400 - 1600

 

De ganse dag hielden ze zich verborgen in een aanplant van Johannesbroodbomen, een dicht bos van gedrongen, knoestige bomen, die zich krampachtig vastklemden aan de verraderlijke, met keien bedekte berghelling, welke opliep naar wat Louki de 'Duivelsspeeltuin' noemde. Het was een armzalige en ongemakkelijke plek, doch een die alles bood wat ze nodig hadden: een schuilplaats met vlak erachter een uitstekende positie waar ze zich konden verdedigen, een zachte bries die door de in de zon stovende rotsen van de naar het zuiden gelegen zee werd getrokken, beschutting tegen de van de ochtend tot de avond in een wolkeloze hemel brandende zon en een onvergelijkelijk uitzicht over de in de zon trillende Aegeïsche Zee. Links van hen lagen de eilanden der Leraden archipel, waarvan het blauw, indigo en violet in een wazige verte vervaagden. Het meest nabije eiland, Maidos, was zo vlak bij dat ze de witte vissershuisjes stuk voor stuk in de zon konden zien blinken. Door de smalle strook water, die hen van Maidos scheidde, zouden over iets meer dan een dag de schepen van de Royal Navy stomen. Naar rechts, veel verder weg en met op de achtergrond het Anatolisch gebergte, welfde zich de Turkse kust in een wijde bocht naar het noorden en westen. Pal noord priemde de punt van Kaap Demirci - een rotsachtige kust met hier en daar echter witte, zandige baaien - ver in het vreedzame blauw van de Egeïsche Zee. Nog verder naar het noorden, achter die kaap en vervagend in een purperen verschiet, lag het eiland Kheros op de zee te dromen. De door de zon beschenen zee bood een adembenemend panorama van ontroerende schoonheid, maar Mallory had er geen oog voor en had alles slechts vluchtig bekeken toen hij een half uur geleden, precies om twee uur, de wacht had overgenomen. Hij had er niet meer dan een enkele blik aan verspild, was tegen de stam van een boom gaan zitten en had minuten achtereen getuurd - zo intensief dat zijn ogen er pijn van deden - naar het doel van zijn komst, naar hetgeen hij moest vernietigen: de kanonnen van Navarone. De stad Navarone - een stadje van vier- tot vijfduizend inwoners, schatte Mallory - lag in een bocht om de kratervormige, bijna cirkelronde haven, die slechts een nauwe opening naar het noordwesten had, een toegang welke aan beide kanten werd beheerst door zoeklichten, mortieren en mitrailleuropstellingen. De stad lag nog geen vijf kilometer ten noordwesten van hun schuilplaats en Mallory kon alle details, elke straat, elk gebouw, elke kaïk en barkas in de haven duidelijk zien. Hij bestudeerde dit alles keer op keer, zodat hij tenslotte de situatie wel kon dromen: het terrein liep westelijk van de haven flauw op naar de olijfgaarden, terwijl de stoffige straten steil naar de haven omlaag gingen; naar het zuiden ging de bodem steiler omhoog en daar liepen de straten evenwijdig aan de kust omlaag naar het oude stadsgedeelte; in het oosten rezen de kliffen - ze droegen de littekens van de door Torrances Liberator-escadrille afgeworpen bommen - vijftig meter steil uit zee op om zich dan duizelingwekkend over de haven te buigen. Erboven verrees een machtige heuvel van vulkanisch gesteente, aan de stadszijde gebarricadeerd met een hoge muur, die tot aan de rand van het klif doorliep. En tenslotte boven op deze berg de dubbele rij luchtdoelgeschut, de grote radarantennes en het fort met zijn lage, forse van smalle schietgaten voorziene gebouwen, opgetrokken uit grote, op elkaar gemetselde steenblokken. Het was een vesting die heel de omgeving - zo ver men zien kon - beheerste, met inbegrip van die grote, donkere spleet in het klif, vlak onder die fantastische overhangende rots: de galerij der kanonnen. Onwillekeurig knikte Mallory langzaam en begrijpend. Dit was dus de vesting, die achttien maanden lang de geallieerden had weerstaan; die de ganse maritieme strategie in de Sporaden had beheerst sinds de van »het vasteland uitzwermende Duitsers de eilanden hadden veroverd; die alle maritieme activiteit in de 2000 vierkante mijl grote driehoek tussen de Leraden en de Turkse kust had verlamd. Nu hij de situatie voor zich zag, werd het hem allemaal volkomen duidelijk. Onneembaar aan de landzijde, want daarvoor zorgde het alles beheersende fort; onkwetsbaar bij een luchtaanval, want Mallory zag nu hoe zinloos het was geweest Torrances escadrille in te zetten tegen de grote kanonnen, die immers afgeschermd werden door de overhangende rots en door lange rijen luchtdoelkanonnen; en onkwetsbaar in geval van een amfibische operatie, want daar zorgden de op Samos wachtende escadrilles van de Luftwaffe wel voor. Jensen had het bij het rechte eind gehad: alleen een sabotagepoging van guerrillastrijders had hier kans op succes: een uiterst geringe kans - gelijkstaande met zelfmoord - maar tenminste een kans, en Mallory wist dat hij onmogelijk meer kon verlangen.' Nadenkend liet hij de kijker zakken en wreef met de rug van zijn hand over z'n van vermoeidheid stekende ogen. Eindelijk wist hij dan waar hij aan toe was; hij was dankbaar voor hetgeen hij nu te weten was gekomen, voor de gelegenheid zich op een lange verkenningstocht vertrouwd te maken met het terrein en met de ligging van de stad. De plaats waar hij zich bevond, was vermoedelijk het enige punt van het eiland dat hem dekking en nagenoeg volkomen veiligheid bood. Een beetje wrang dacht hij eraan dat de verdienste een dergelijke plek gevonden te hebben niet hem, de leider van de operatie, toekwam. Want het was allemaal Louki's werk geweest. En hij had nog heel wat meer te danken aan die kleine Griek met z'n droevige ogen. Het was Louki's idee geweest eerst van Margaritha weer de vallei in te trekken zodat Andrea de springmiddelen uit de hut van de oude Leri kon weghalen, en zich ervan kon overtuigen dat het garnizoen niet onmiddellijk alarm had geslagen en de achtervolging had ingezet - in welk geval ze zich vechtend door de olijvengaarden hadden kunnen terugtrekken om zich te verbergen in het voorgebergte van de Kostos. Hij had hen - toen ze op hun schreden waren teruggekeerd - langs Margaritha geleid en hen ter hoogte van het dorp even laten wachten, terwijl hij en Panayis in de schemering als geesten het dorp in waren geslopen, wat warmere kleren hadden gehaald en op de terugweg de garage van de Abteilung waren binnengegaan, de bougiekabels van de Duitse stafauto en de vrachtwagen - de enige transportmiddelen in Margaritha - hadden losgetrokken en om de zaak af te werken ook nog de stroomverdelers hadden kapot geslagen. Het was Louki geweest die hen door een diepe greppel tot vlak bij de wachtpost aan de ingang van de vallei had gebracht - het was toen belachelijk eenvoudig geweest de schildwachten, van wie er maar één wakker was, te ontwapenen - en tenslotte was Louki de man geweest die erop gestaan had dat ze naar het modderige midden van de vallei gingen tot ze de verharde weg bereikten, op niet meer dan drie kilometer van de»stad Navarone. Honderd meter verder hadden ze deze weg verlaten en waren toen links afgeslagen over een lange, hellende strook lava, waar ze geen sporen op achterlieten en hadden bij het opkomen van de zon de aanplant van Johannesbroodbomen bereikt. En het had gewerkt! Al die zorgvuldig gelegde sporen - en het waren sporen die zelfs de meest sceptische achtervolger onmogelijk kon verwaarlozen - hadden prachtig gewerkt. Miller en Andrea, die de voormiddagwacht hadden gedeeld, hadden gezien hoe het garnizoen van Navarone uren verdeed met huis na huis te doorzoeken, de grondigste huiszoeking welke de stad ooit had beleefd. Dat zou alles tweemaal, ja driemaal zo veilig voor hen maken wanneer ze morgen in de stad kwamen, veronderstelde Mallory, want het was zeer onwaarschijnlijk dat deze huiszoeking zou worden herhaald, en zo dit toch het geval mocht zijn, dan zou het op geen stukken na zo enthousiast gebeuren als de eerste keer. Louki had zijn werk goed gedaan. Mallory draaide zich om teneinde naar hem te kijken. De kleine Griek sliep nog altijd; hij had zich op de helling achter een paar boomstronken verankerd en zich in geen vijf uren bewogen. Ofschoon hij zelf volkomen op was, zijn benen hem pijn deden en zijn ogen hem staken door gebrek aan slaap, misgunde Mallory Louki geen seconde van z'n rust. De man had die verdiend, want de afgelopen nacht had hij geen moment geslapen. Panayis had dat evenmin, maar Panayis begon al wakker te worden, zag Mallory, en streek zich de lange, zwarte haren uit het gezicht; beter gezegd: hij was wakker, want bij hem was de overgang van slaap tot volledige waakzaamheid even onmiddellijk en volkomen als bij een kat. Een gevaarlijke kerel, begreep Mallory, een niets ontziende man en een verbitterde vijand, maar toch wist hij niets van Panayis af, volstrekt niets. En hij betwijfelde of hij ooit iets over de man te weten zou komen. Hoger tegen de berghelling, bijna midden in de aanplant, had Andrea van takken en twijgen, met een tweetal dicht bij elkaar staande bomen als steunpunten, een iets meer dan een meter breed platform gebouwd, zo horizontaal als maar mogelijk was. Daar lag Andy Stevens op, nog altijd op de draagbaar en nu weer bewusteloos. Voor zover Mallory had kunnen nagaan, had Stevens zijn ogen niet dicht gedaan sinds ze door Turzig in hun hol waren overvallen. Hij scheen al die tijd niet de geringste behoefte aan slaap te hebben gehad, of had elk verlangen ernaar volkomen onderdrukt. De stank van het rottende been was walglijk en verpestte de lucht in zijn omgeving. Kort na hun aankomst had- den Mallory en Miller even het verband losgemaakt en het been onderzocht. Ze hadden tegen elkaar geglimlacht, het been opnieuw verbonden en Stevens verzekerd dat de wond al begon te genezen. Onder de knie was het been bijna totaal zwart geworden. Mallory hief zijn kijker op ten einde andermaal de stad te bestuderen, maar Het hem bijna onmiddellijk weer zakken toen iemand langs de helling omlaag kwam glijden en hem bij de arm greep. Het was Panayis, een onthutste, opgewonden, bijna woedende Panayis. Hij wees naar de in het westen staande zon. „Hoe laat is 't, kapitein Mallory?" Hij sprak in het Grieks - zacht, sissend en dringend, op een toon die volkomen bij deze taaie, mysterieuze man paste, vond Mallory. „Hoe laat is het?" herhaalde hij. „Half drie, zo ongeveer." Mallory haalde vragend een wenkbrauw op. „Waar maak je je zo druk over, Panayis?" „U had me moeten wekken! Al uren geleden had u me moeten wekken!" Hij was woedend, constateerde Mallory. ,,'t Is mijn beurt de wacht te houden." „Maar je hebt vannacht helemaal niet geslapen," zei Mallory sussend, ,,'t Leek me niet rechtvaardig..." ,,'t Is mijn beurt om de wacht te houden, zeg ik u!" hield Panayis koppig vol. „Goed dan... als je erop staat." Mallory kende de gauw in hun eer getaste eilandbewoners te goed om tegenwerpingen te maken. „De hemel alleen weet wat we zonder Louki en jou hadden moeten beginnen... Ik blijf je nog even gezelschap houden." „Aha, daarom hebt u me laten slapen!" Ogen en stem verrieden duidelijk dat hij zich gekwetst voelde. „U vertrouwt Panayis niet..." „O, grote genade!" begon Mallory wanhopig, maar hij hield zich in en glimlachte. „Natuurlijk vertrouwen we je. Ik kon ook beter maar wat gaan slapen. Erg vriendelijk van je, dat je me er de kans toe geeft. Wil je me over twee uur porren?" „Zeker, zeker!" Panayis' gezicht straalde bijna. „U kunt op me rekenen." Mallory scharrelde naar het midden van de aanplant en strekte zich lui uit op een horizontale richel, die hij voor zich zelf had gemaakt. Een tijdje keek hij nog naar Panayis, die rusteloos aan de rand van de aanplant heen en weer scharrelde, verloor belangstelling voor de man toen hij hem snel in een boom zag klimmen op zoek naar een gunstige uitkijkpost en besloot toen zijn eigen advies op te volgen en zo veel slaap te pakken als hij maar krijgen kon.

***

„Kapitein Mallory! Kapitein Mallory!" Gejaagd rukte een harde hand aan zijn schouder. „Word wakker! Word wakker!" Mallory bewoog, draaide zich op z'n rug en ging snel overeind zitten, op hetzelfde moment de ogen openend. Panayis stond over hem heen gebogen en zijn donker, somber gezicht was een en al bezorgdheid. Mallory schudde het hoofd om de slaperigheid te verdrijven en kwam met één snelle, lenige beweging overeind. „Wat is er aan de hand, Panayis?" „Vliegtuigen!" antwoordde de Griek meteen. „Er komt een hele escadrille vliegtuigen onze kant uit !" „Vliegtuigen? Wat voor vliegtuigen? Welke nationaliteit?" „Dat weet ik niet, kapitein. Ze zijn nog te ver. Maar..." „Uit welke richting?" vroeg Mallory kortaf. „Ze komen uit het noorden." Tezamen renden ze naar de rand van de aanplant. Panayis wees naar het noorden en onmiddellijk zag Mallory ze, want de namiddagzon deed de smalle vleugels glinsteren. Stuka's, stelde hij grimmig vast. Zeven... neen, acht stuks... geen vijf kilometer van hen vandaan. Ze vlogen in twee echelons van vier op tweeduizend... zeker niet meer dan vijfentwintig honderd voet hoogte. Hij bemerkte dat Panayis hem opgewonden aan de mouw trok. „Kom mee, kapitein Mallory!" zei hij gejaagd. „We hebben geen tijd te verhezen!" Hij draaide Mallory om en wees met uitgestoken arm naar de grimmige, gespleten kliffen, die steil achter hen oprezen, kliffen waartussen met rotsen bezaaide ravijnen zich naar het binnenland slingerden of wel even plotseling eindigden als ze waren begonnen. „De Duivelsspeeltuin! Daar moeten we meteen naar toe! Meteen, kapitein Mallory!" „Waarom ter wereld?" Verbaasd keek Mallory hem aan. „Er is geen enkele reden te veronderstellen dat ze op óns af komen. Hoe zou dat nu kunnen? Niemand weet dat we hier zijn." „Kan me niet schelen!" Panayis bleef koppig bij z'n mening. „Ik wéét 't. Vraag me niet hoe ik dat weet, want dat weet ik zelf niet. Maar Louki kan 't u vertellen: Panayis wéét dergelijke dingen! Ik weet het, kapitein Mallory. Ik wéét het!" Een seconde lang staarde Mallory de Griek niet begrijpend aan. Hij kon onmogelijk aan de ernst, de volkomen waarachtigheid twijfelen—en het waren dan ook de gejaagd uitgestoten woorden, die zijn instinct over zijn verstand deden zegevieren. Nagenoeg zonder het te beseffen - en zeker zonder te weten waarom - holde Mallory de berghelling op, glijdend en struikelend over de keien. De anderen waren al overeind, wachtten vol spanning op hem en staken de armen al door de draagriemen van hun rugzakken; hun geweren stonden gereed. „Ga naar boven tot aan de bosrand!" schreeuwde Mallory. „Vlug! Blijf daar en hou je verborgen... We moeten naar die scheur in de rotswand zien te komen." Hij wees tussen de bomen door naar een kantige spleet in het hoog oprijzende klif, geen veertig meter vanwaar hij stond en hij zegende Louki dat zijn vooruitziende geest hem een schuilplaats had doen kiezen, vlak bij een geriefelijke vluchtweg. „Wacht tot ik het sein geef! Andrea!" Hij draaide zich om en zweeg meteen, want woorden waren overbodig. Andrea had de stervende jongen al met dekens en al opgepakt en ging zigzag tussen de bomen door naar boven. „Wat is er loos, chef?" Miller was naast Mallory opgedoken, die zich tegen de helling op haastte. „Ik zie geen bliksem." „Je kunt wat hóren, als je een ogenblik je mond houdt," zei Mallory nors. „Of kijk anders maar 's daarheen." Miller lag plat op z'n buik op enkele meters van de bosrand. Hij draaide zich om en keek omhoog. Vrijwel onmiddellijk zag hij de vliegtuigen. „Stuka's!" zei hij ongelovig. „Een hele escadrille verrekte Stuka's! Dat kan niet, chef!" „Dat kan wél en 't is zo," zei Mallory op grimmige toon. , Jensen heeft me verteld dat de moffen alle Stuka's van 't Italiaanse front hebben weggehaald. . . in de laatste veertien dagen meer dan tweehonderd." Hij tuurde naar de toestellen, die thans nog geen kilometer van hen vandaan waren. „En ze hebben die allemaal naar de Aegeïsche Zee gebracht." „Maar die zoeken toch niet naar ons," protesteerde Miller. „Ik ben bang van wel," zei Mallory nuchter. De twee echelons hadden zich nu in één linie achter hun leider geschaard. „Ik ben bang dat Panayis gelijk krijgt." „Maar... maar ze vliegen ons voorbij..." ,,Dat doen ze niet," zei Mallory kalm. „Die gaan hier niet vandaan. Let maar 's op het voorste toestel." Nog terwijl hij sprak, bracht de escadrillecommandant zijn spitsvleugelige Junkers 87 op z'n kant in een halve bocht en viel in een gierende duik omlaag, regelrecht op de aanplant af. „Laat 'm met rust!" schreeuwde Mallory. „Niet schieten!" Met maximaal uitgetrapte luchtremmen had de vlieger zijn Stuka op het midden van de aanplant gericht. Niets ter wereld Icon hem nu tegenhouden, maar een toevalstreffer zou hem misschien bovenop de weggedoken mannen doen neerkomen. Zoals 't nu was zaten ze al meer dan voldoende in de puree... „Hou de handen over het hoofd    en duik weg!" Zelf volgde hij deze raad niet op, maar sloeg de zich omlaag stortende Stuka elke meter van zijn baan gade. Vijfhonderd, vierhonderd, drie... het aanzwellend gedaver van de zware motor begon zijn trommelvliezen te pijnigen. Toen werd de Stuka uit zijn woeste val opgetrokken en had hij zijn bom afgeworpen. Bom! Plotseling zat Mallory recht overeind en kneep de ogen half dicht tegen de felle glans van de blauwe lucht. Niet één bom, maar tientallen en zó dicht bijeen dat het wel leek of ze elkaar opzij duwden bij het neerkomen in het midden van de aanplant, waar ze de knoestige, lage bomen raakten, takken afbraken en zich tot aan de staartvinnen in de zachte, grintachtige bodem begroeven. Brandbommen! Nauwelijks had Mallory begrepen dat hun de verschrikking van een 500 kilo wegende brisantbom bespaard was gebleven, toen de brandbommen reeds sissend tot leven kwamen en een felwitte magnesiumgloed zich naar alle kanten verspreidde om elke schaduw uit de aanplant te verdrijven. Binnen enkele seconden had de verblindende flikkering plaats gemaakt voor dikke wolken kwalijk riekende, zwarte rook. Door die rook flakkerden rode tongen van vuur, eerst klein, maar toen steeds hoger oplaaiend, zodat ten slotte hele bomen als in cocons van vuur waren gewikkeld. De Stuka werd nog uit zijn duik opgetrokken en was nog niet geheel horizontaal gekomen, toen het hart van de aanplant, oud, droog en licht ontvlambaar, al in lichterlaaie stond. Miller draaide zich om en stootte Mallory aan om te midden van het geloei der vlammen zijn aandacht te trekken. „Brandbommen, chef," gaf hij te kennen. „Wat anders dacht je dat ze gebruikten?" vroeg Mallory flegmatiek. „Lucifers? Ze proberen ons uit te roken of uit te branden om ons op die manier op te jagen. Brisantbommen halen in een bos lang zoveel niet uit. Negenennegentig keer van de honderd zou het hun gelukt zijn ook." Hij hoestte van de scherpe rook die in zijn longen drong, en keek met tranende ogen door de boomtoppen. „Maar dit keer grijpen ze ernaast. Tenminste, als 't ons een beetje meeloopt... als ze ons maar een halve minuut tijd gunnen. Kijk die rook maar 's even!" Miller keek. De dikke, wentelende rookwolken, waar felle vonken doorheen sprongen, hadden - omhoog gedreven door de uitzee komende briesjes - de afstand van het bos tot de hoge rotswand reeds voor een derde afgelegd en vormden een dicht, een volmaakt nevelscherm. Miller knikte. „U wilt proberen uit te breken, chef?" „We hebben geen keus. Of we wagen het, of we blijven hier en worden gebraden of aan flenters gebombardeerd. Vermoedelijk allebei." Hij verhief z'n stem. „Kan iemand zien wat daarboven gebeurt?" „Ze gaan al in de rij staan om ons nog een portie te geven, kapitein," zei Brown luguber. „Die eerste knul cirkelt steeds rond." „Die wacht om te kijken waar we heen zullen hollen. Nou, ze hoeven niet lang te wachten. We gaan er vandoor." Hij tuurde langs de helling omhoog door de wentelende rookwolken, maar de rook was te dik en striemde zijn tranende ogen zodat hij alles door een waas zag. Het was onmogelijk na te gaan hoe ver de rook tegen de berg op was getrokken en ze konden niet wachten tot ze dat precies wisten, want Stukavliegers stonden nu niet bepaald als geduldige lieden bekend. „Let op, allemaal!" riep hij. „Vijftien meter langs deze rij bomen naar de uitgespoelde geul en dan regelrecht het ravijn in. Blijf niet staan voor je er op z'n minst honderd meter ver in bent. Andrea, jij gaat voorop! Opgemarcheerd!" Hij tuurde in de verblindende rook. „Waar is Panayis?" Hij kreeg geen antwoord. „Panayis!" riep Mallory. „Panayis!" „Misschien is hij iets gaan halen." Miller was blijven staan en had zich half omgedraaid. „Zal ik..." „Vooruit! Doorlopen!" riep Mallory wild. „En als Stevens wat overkomt, dan zal ik jou..." Maar Miller was, heel verstandig, al verdwenen, met de struikelende, hoestende Andrea naast zich. Enkele ogenblikken stond Mallory besluiteloos, toen wendde hij zich weer naar het midden van de aanplant. Misschien was Panayis teruggegaan om wat te halen... en hij verstond geen Engels. Mallory had nauwelijks vijf meter afgelegd of hij moest stoppen en de arm beschermend voor het gezicht brengen, zó fel was de hitte. Panayis kon daar onmogelijk nog zijn; geen sterveling kon het langer dan een paar seconden in die oven hebben uitgehouden. Naar lucht hijgend, met schroeiende haren en kleren, klauterde Mallory weer tegen de berghelling op, botste tegen bomen op, gleed weg, viel en krabbelde wanhopig overeind. Hij holde naar de oostelijke rand van de aanplant. Maar daar was niemand. Toen weer terug naar de andere zijde en naar de geul. Hij kon nu nagenoeg niets meer zien en de hete lucht pijnigde zijn keel en longen tot hij bijna stikte en zijn hijgende ademhaling een marteling werd. Het had geen zin langer te wachten; hij kon niets meer doen, geen sterveling kon meer doen dan trachten zich te redden. Hij hoorde het geloei van de vlammen, het suizen van zijn bloed in de oren en meteen daarop het adembenemende gegier van een Stuka in duikvlucht. Wanhopig wierp hij zich naar voren over de wegglijdende stenen, struikelde en viel languit in de geul. Hij wist niet of hij al dan niet gewond was en 't kon hem niet schelen. Naar adem snakkend kwam hij overeind en vocht zich als het ware verder tegen de helling op. De lucht daverde van het geronk der motoren en hij wist dat het hele escadrille de aanval had ingezet. Zonder meer liet hij zich vallen toen de eerste brisantbom met een ontzaglijke schok en een fontein van rook en vuur explodeerde. .. geen veertig meter van hem vandaan, links voor hem. Voor hem! Terwijl hij overeind krabbelde en zich andermaal omhoog vocht, vervloekte Mallory zich zelf keer op keer. Jij idioot, schold hij zich zelf woedend uit, jij vervloekte, krankzinnige dwaas. Je hebt de anderen de dood ingestuurd! Hij had eraan moeten denken. . . grote genade, hij had eraan moeten denken ! Een kind van vijf jaar zou eraan gedacht hebben! Natuurlijk zouden de moffen de aanplant niet bombarderen: zij hadden het onvermijdelijke begrepen - even snel als hij zelf dat had gedaan - en ze bombardeerden nu de rookwolk tussen bos en klif! Een kind van vijf jaar... de aarde barstte onder z'n voeten open, een reusachtige hand tilde hem op en smeet hem weer neer. Toen werd alles donker.