Zondagnacht 1900 - 0200

 

„Koffie, kapitein?" Mallory bewoog, kreunde en vocht zich uit de diepe slaap waarin hij uitgeput was weggezonken. Pijnlijk strekte hij z'n stijve ledematen op de harde, metalen zitplaats en vroeg zich schaapachtig af wanneer de luchtmacht er eindelijk eens toe zou komen die ellendige martelbanken een zachte zitting te geven. Toen was hij klaar wakker, nog altijd vermoeid. Automatisch zochten zijn ogen de lichtgevende wijzerplaat van zijn armbandhorloge. Zeven uur. Precies zeven uur; hij had dus maar een paar uur geslapen. Waarom hadden ze hem niet laten maffen? „Koffie, kapitein?" De jonge boordschutter stond nog altijd geduldig naast hem met het omgekeerde deksel van een munitietrommel als dienblad voor de kopjes in z'n hand. „Neem me niet kwalijk, kerel." Mallory richtte zich op zijn zitplaats op, nam een kop dampende koffie aan en snoof waarderend. „Dank je. Zeg, dat ruikt waarachtig als echte koffie!" „Is 't ook, kapitein." De jonge boordschutter glimlachte trots. „We hebben een percolator in de kombuis." „Hij heeft een percolator in de kombuis." Ongelovig schudde Mallory het hoofd. „Lieve help, wat heeft die R.A.F. 't toch hard in de oorlog!" Hij leunde achterover, dronk met smaak van z'n koffie en zuchtte tevreden. Opeens was hij overeind en staarde uit het raampje naast zich, zonder zich te bekommeren om de hete koffie, die over zijn blote knieën was gespat. Hij keek de boordschutter aan en wees ongelovig naar het berglandschap, dat somber onder hen door schoof. „Wat gebeurt hier? We worden pas twee uur na het invallen van de duisternis verwacht. . . en de zon is nog maar net onder! Heeft die piloot van jullie. . ." „Da's Cyprus, kapitein." De boordschutter grijnsde. ,,U kunt nog net de Olympus aan de horizon zien. Als we naar Castelrosso vliegen, maken we bijna altijd een zigzagvlucht over Cyprus. Da's om te voorkomen dat we gezien worden, kapitein, en we blijven 20 toch ver genoeg van Rhodos vandaan." „Om niet gezien te worden, zegt ie!" De stem met het dikke, Amerikaanse accent kwam van een zitplaats schuin tegenover Mallory. De spreker lag ineengezakt - een andere uitdrukking kwam niet in aanmerking - op en over z'n bankje; 2ijn knieën staken ettelijke centimeters boven zijn kin uit. „Goeie genade! Om niet gezien te worden!" herhaalde hij verbluft. „Zigzag- vluchten over Cyprus. Twintig mijl met een motorbarkas van Alexandrië de zee op, zodat niemand aan wal kan zien dat we met een vliegtuig vertrekken. En dan?" Hij hees zich pijnlijk wat overeind, keek met één oog door het raampje en zakte toen weer in elkaar, kennelijk uitgeput door deze inspanning. „En dan? Dan zetten ze je in een ouwe kist, die ze met 't witste wit hebben beschilderd, zodat een blinde 't ding op honderd mijl afstand kan zien... vooral nou 't donker gaat worden." „Wit stoot de warmte af," zei de jonge boordschutter rechtvaardigend. „De hitte doet me niks, jongen." Het accent was zwaarder en olieachtiger dan ooit. „Ik hou van warmte. Waar ik niet van hou, dat zijn die smerige kogels en granaten, die een man luchtgaten op de verkeerde plaatsen bezorgen." Hij liet zich nog iets verder in z'n onmogelijke houding zakken, sloot traag de ogen en scheen onmiddellijk weer ingeslapen. De boordschutter schudde bewonderend het hoofd en glimlachte tegen Mallory. „Wat maakt die zich een zorgen, hè, kapitein!" Mallory lachte en zag de jongen naar de cockpit van de bestuurder gaan. Langzaam dronk hij zijn koffie op en keek andermaal naar de slapende man aan de overkant. Die gezegende onbezorgdheid was prachtig: Korporaal Dusty Miller uit de Verenigde Staten, nu behorend tot de woestijncommando's, was beslist de juiste man voor deze opdracht. Hij keek naar de anderen en knikte tevreden, 't Waren allemaal geschikte kerels. Die achttien maanden op Kreta hadden hem een instinct bezorgd waarmee hij feilloos kon taxeren welke capaciteiten een man bezat om die merkwaardige, ongeregelde oorlogvoering, waarin hij zelf zolang betrokken was geweest, te overleven. Kapitein-ter-zee Jensen had hem, wat het uitkiezen van een voortreffelijk team betrof, alle eer bewezen, vond Mallory. Hij kende ze nog niet alle vier, althans niet persoonlijk. Maar hij was grondig op de hoogte van de uitvoerige dossiers, die Jensen van ieder hunner had aangelegd. Die dossiers waren zacht uitgedrukt uitermate geruststellend. Of moest er misschien een dun vraagteken worden gezet achter Stevens? Mallory keek peinzend naar de blonde, jongensachtige gestalte, die belangstellend uitkeek onder de glimmende, witte vleugel van de Sunderland vliegboot. Luitenant-ter-zee der tweede klasse van de Koninklijke Marine, Vrijwillige Reserve, Andy Stevens was om drie redenen voor deze missie uitgekozen. Hij moest het vaartuig navigeren dat hen naar Navarone zou brengen; hij was een uitstekend alpinist met verscheiden bijzondere bestijgingen op zijn naam; en hij was het product van de klassieke vleugel van een uit rode baksteen opgetrokken universiteit, een bijkans fanatiek filhelleen, die vloeiend antiek zowel als modern Grieks sprak en zijn laatste twee vakanties voor de oorlog als toeristkoerier in Athene had doorgebracht. Maar hij was jong, waanzinnig jong, dacht Mallory, naar hem kijkend - en jeugd kon gevaarlijk zijn. In de guerrillaoorlog op Kreta was ze maar al te vaak noodlottig gebleken. Het enthousiasme, het vuur en de ijver van de jeugd waren niet genoeg; beter gezegd: ze waren te veel en vormden beslist een handicap. Dit was geen oorlog met klaroengeschal, daverende machines en schitterende uitdaging in het rumoer van de strijd; nee, dit was een oorlog voor geduldige, volhardende, standvastige, slimme mannen, een heimelijke oorlog, en deze rivaliteiten waren als regel geen attributen van de jeugd... Maar de jongen maakte de indruk dat hij snel zou leren. Mallory keek andermaal naar Miller. Dusty Miller, zo concludeerde hij, had het allemaal al heel, heel lang geleden geleerd. Dusty Miller op een witte strijdhengst, de klaroen aan de mond... nee, een dergelijke vergelijking was ten enenmale onmogelijk. De man kwam niet in aanmerking voor ridder van de tafelronde. Hij zag er uit alsof hij al heel, heel lang op deze wereld was en geen illusies meer koesterde. Korporaal Miller was, om precies te zijn, al veertig jaar op deze wereld. Hij was in Californië geboren - voor driekwart als Ier en voor één kwart als Centraaleuropeaan - en had in vijfentwintig jaar meer beleefd, gevochten en geavonturierd dan de meeste mensen in twaalf levens zouden kunnen klaarspelen. Hij had in de zilvermijnen van Nevada gewerkt, tunnels gebouwd in Canada en als oliebrandblusser in alle uithoeken van de wereld geopereerd. Toen Hitler Polen binnenviel, was Miller juist in Saoedisch-Arabië. Een van z'n voorouders van moederskant had ten tijde van de eeuwwisseling in Warschau gewoond en dus was Hitlers inval ruim voldoende geweest om Millers Ierse bloed aan de kook te brengen. Hij had het eerste het beste vliegtuig naar Engeland genomen en met de nodige leugens kans gezien zich in de R.A.F. te werken, waar hem tot z'n afschuw en vanwege z'n leeftijd de niet bijster spectaculaire functie van staartschutter in een Wellington was toegewezen.

***

Zijn eerste operationele vlucht was tevens zijn laatste geweest. Geen tien minuten na de start van het vliegveld Menidi bij Athene, op een avond in januari 1941, was machinepech oorzaak geweest van een vernederend, maar wel zacht einde in een modderig rijstveld, een paar mijl noordwestelijk van de stad. Het overige deel van de winter had hij, ziedend van woede, doorgebracht in de kampkeuken van Menidi. Begin april nam hij z'n ontslag bij de R.A.F., zonder dat ook maar aan iemand mede te delen, en was al flink op weg naar het toneel van de strijd en de Albanese grens, toen hij op de naar het zuiden oprukkende Duitsers stootte. Zoals Miller later vertelde, bereikte hij Nauplion een straatlengte voor de eerste pantserdivisie, werd met de Slamat geëvacueerd, welk schip prompt tot zinken werd gebracht, opgepikt door de torpedobootjager Wryneck, die ook vernietigd werd, en arriveerde ten slotte in een kaïk in Alexandrië, met niets anders ter wereld dan het vaste voornemen zich nooit meer in de lucht of op zee te wagen. Een paar maanden later opereerde hij met de woestijncommando's ver achter de vijandelijke linies in Libië. Hij vormde, peinsde Mallory, een scherp contrast met de luitenant-ter-zee Stevens. Stevens was jong, fris, enthousiast, correct en onberispelijk gekleed; Miller daarentegen was uitgedroogd, tanig, mager, ontzaglijk gehard en had een welhaast pathologische afkeer van netheid, zodat hij de bijnaam 'de smoezelige' volkomen verdiende. In tegenstelling tot Stevens had Miller nog nooit een berg beklommen en de enige woorden Grieks die hij kende, werden onveranderlijk uit de woordenboeken geweerd. Maar deze twee feiten speelden geen enkele rol, want Miller was om één speciale reden uitgekozen: hij was een wonder met explosieve middelen, betrouwbaar en koel, accuraat en dodelijk in zijn werk, en werd derhalve door de inlichtingendienst voor het Midden-Oosten te Caïro beschouwd als de bekwaamste saboteur van heel Zuid-Europa. Naast Miller zat Casev Brown. De kleine, donkere en massieve onderofficier-telegrafist Brown kwam van de Clyde en was voor de oorlog installateur en monteur geweest bij een beroemd jachtbouwer aan de Gareloch. Het feit dat hij een geboren scheepsmachinist was, bleek zo zonneklaar, dat de marine het volkomen over het hoofd had gezien en hem bij de verbindingsdienst had geplaatst. Browns wanbof was Mallory's geluk. Brown zou optreden als machinist van de boot die hen naar Navarone moest brengen en de radioverbinding met de basis onderhouden. Voor het overige speelde ook een rol de omstandigheid dat hij een eerste klas guerrillastrijder was, een veteraan van de marinecommando's en onderscheiden met de D.C.M. en de D.S.M. voor zijn verrichtingen op de Aegeïsche Zee en voor de kust van Libië. Het vijfde en laatste lid van de groep zat vlak achter Mallory. Mallory hoefde zich niet naar hem om te draaien teneinde deze man te bestuderen. Hij kende hem al, beter dan ieder ander op de wereld, beter zelfs dan zijn eigen moeder. Andrea, die in de achttien lange maanden op Kreta zijn rechterhand was geweest, Andrea met de enorme lichaamsbouw, de bulderende lach en het tragische verleden, met wie hij gegeten, geleefd en geslapen had in holen, rotsspleten en verlaten herdershutten, voortdurend opgejaagd door Duitse patrouilles en vliegtuigen. Deze Andrea was zijn alter ego geworden, zijn tweelingbroer; wanneer hij naar Andrea keek, was het niet meer nodig in een spiegel te kijken om te weten hoe hij zelf er uit zag... Onnodig te vragen waarom Andrea was meegekomen. Hij was er niet in de eerste plaats omdat hij een Griek was met een grondige kennis van de taal der eilandbewoners, hun opvattingen en gewoonten, zelfs niet om zijn goede verhouding met Mallory, ofschoon dat allemaal van belang was. Nee, hij was hier louter vanwege de bescherming en de veiligheid die zijn aanwezigheid betekende. Oneindig geduldig, beheerst en dodelijk, bliksemsnel ondanks zijn zware lichaamsbouw en met een katachtige terughoudendheid, die plotseling in een razende activiteit kon exploderen, was Andrea de volmaakte vechtmachine. Hij was hun verzekeringspolis tegen mislukking. Mallory draaide zich om en keek weer uit het raampje. Toen knikte hij, nauw merkbaar, met stille tevredenheid. Indien Jensen het ganse strijdtoneel van de Middellandse Zee had afgezocht, zelfs dan had hij geen betere groep kunnen uitkiezen. Plotseling drong het tot Mallory door dat Jensen waarschijnlijk inderdaad zover had gezocht. Miller en Brown waren al een maand geleden bovenaan de ladder stonden, herkende ze en zocht vérder. „Waar is Miller naar toe?" vroeg hij. „Hier, chef, hier," gromde Miller en kwam' moeizaam overeind bij de houten meerpaal, waar hij tegenaan had gezeten. „Ik rustte 'n beetje, chef. 'k Moest bijkomen van de zenuwslopende inspanning van die reis." „Wanneer u hélemaal klaar bent," zei Briggs zuur, „dan zal Matthews hier u naar uw kamer brengen. Je houdt je ter beschikking van de kapitein, Matthews. Orders van de kolonel." Briggs' toon liet er geen twijfel over bestaan dat hij die orders van de kolonel volslagen onzin vond. „En denk eraan, kapitein... Twee uur, heeft de kolonel gezegd." „Weet ik, weet ik," zei Mallory gemelijk. „Ik was er toch bij toen hij 't zei. Hij sprak tegen mij. Weet u 't nog? All right, jongens. Zijn jullie klaar?" „Wat doen we met onze spullen, kapitein?" vroeg Stevens. „Laat maar hier. In orde, Matthews, wijs ons de weg maar." Matthews liep voor hen uit de kade af en besteeg toen een eindeloze, stenen trap. De anderen volgden hem op een rij; hun rubberzolen maakten geen geluid op de uitgesleten treden. Boven gekomen, sloeg de gids rechtsaf, liep een nauwe, slingerende straat in, ging een portiek binnen, klom een krakende, houten trap op en opende de eerste deur in het trapportaal. „Alstublieft, kapitein. Ik wacht wel op de gang." „Wacht liever beneden," adviseerde Mallory. „Ik bedoel 't niet onvriendelijk, Matthews, maar hoe minder je hiervan weet, des te beter." Hij volgde de anderen de kamer in en sloot de deur achter zich. Ze waren in een kleine, kale ruimte met zware gordijnen voor de ramen. Het grootste deel ervan werd ingenomen door een tafel en zes stoelen. In een hoek kraakten de veren van een eenpersoonsbed, toen korporaal Miller er, de handen onder het hoofd vouwend, languit op ging liggen. „Ha," mompelde hij verheerlijkt. „Een hotelkamer! Net als thuis. Wel een beetje kaal." Er scheen hem iets in te vallen. „Maar waar moeten jullie nou pitten?" „We pitten niet," zei Mallory kortaf. „En jij evenmin. Binnen de twee uur verdwijnen we." Miller kreunde. „Vooruit, soldaat," ging Mallory onvermurwbaar verder. „Overeind, jij!" Miller kreunde andermaal, gooide de benen over de rand van het bed en keek verbaasd naar Andrea. Methodisch doorzocht de grote Griek de kamer, trok kastdeuren open, keek achter schilderijtjes, tussen de gordijnen en onder het bed.

***

„Wat doet ie nou?" vroeg Miller. „Heeft ie de schurft aan stof?" „Hij zoekt naar afluisterapparaten," antwoordde Mallory kortaf. „Dat is een van de redenen waarom Andrea en ik het zolang hebben uitgehouden." Hij greep in de binnenzak van zijn uniform - hij droeg een blauwe marine battledress zonder onderscheidingstekenen -, bracht een kaart en de tekening die Vlachos hem had gegeven te voorschijn en spreidde ze op de tafel uit. „Kom erbij zitten, allemaal. Ik weet dat jullie de laatste weken zowat barstten van nieuwsgierigheid en in honderden vragen stikten. Nou, hier zijn alle antwoorden. Ik hoop dat ze jullie bevallen... Laat ik jullie eerst maar 's met het eiland Navarone bekendmaken."

***

Mallory's horloge wees precies elf uur, toen hij zich eindelijk oprichtte en kaart en tekening opvouwde. Vragend keek hij naar de vier ernstige gezichten rond de tafel. „Zo, heren, dat is 't dan. Interessante situatie, vind je niet?" Hij glimlachte wrang. „Als dit een film was, zou ik nu moeten zeggen: 'Iemand iets te vragen?' Maar dat slaan we maar over, omdat ik toch 't antwoord niet zou weten. Ik weet evenveel als jullie." „Een kwart mijl steile rotskust, 400 voet hoog, en hij noemt dat 't enige zwakke punt in de verdediging van het eiland." Somber over z'n tabaksdoos gebogen, rolde Miller met één hand vakkundig een lange, dunne sigaret. „Dit is krankzinnig, chef. Neem mij nou, ik kan nog niet op 'n keukentrappie klimmen zonder eraf te mieteren." Hij blies een wolk scherpe rook de kamer in. „Zelfmoord... ja, dat is 't woord waar ik naar zocht. Zelfmoord. Duizend dollar tegen één dat we op geen vijf mijl van die vervloekte kanonnen komen!" „Duizend tegen een, hè?" Zwijgend keek Mallory hem lang aan. „En zeg me nou 's, Miller, wat je wilt zetten op die jongens op Kheros." „Ja." Miller knikte langzaam. „Ja, de jongens op Kheros. Die was ik helemaal vergeten. Ik dacht alleen aan me zelf en aan die verrekte rotskust." Hoopvol keek hij naar de machtige gestalte van Andrea tegenover zich. „Misschien draagt Andrea me wel naar boven. Hij is er groot genoeg voor." Andrea reageerde niet. Hij had de ogen half gesloten en het was alsof hij met z'n gedachten mijlen ver weg was. „We zullen je aan handen en voeten binden en je aan een eind touw ophijsen," zei Stevens onhartelijk. „We zullen ons best doen een fatsoenlijk stuk touw te vinden," voegde hij er onverschillig aan toe. De woorden en ook de toon waren grappig genoeg, maar de ernst op zijn gezicht was daarmee in tegenspraak. Afgezien van Mallory was Stevens de enige die de bijna onoverkomelijke technische moeilijkheden van de bestijging van die steile, onbekende rotskust besefte. Hij keek Mallory vragend aan. „Gaat u alleen naar boven, kapitein, of..." „Een ogenblik, alstublieft." Andrea leunde plotseling naar voren. Zijn diepe stem produceerde snel en duidelijk het correcte Engels, dat hij tijdens zijn lange samenwerking met Mallory had geleerd. Snel krabbelde hij wat op een stukje papier. „Ik heb een plan voor 't beklimmen van die kust. Hier is een schets. Wat denkt u, kapitein, zou dit gaan?" Hij reikte Mallory het stukje papier aan. Mallory keek ernaar, schrok, herstelde zich - en dat alles in een oogwenk. Er was geen tekening op het papier. Er stonden slechts twee woorden op: 'Praat door.' „Zo!" zei Mallory nadenkend. „Dat is niet gek, Andrea. Daar zit beslist wat in." Hij draaide het papiertje om, zodat de anderen de woorden ook konden lezen. Andrea was al opgestaan en sloop geruisloos naar de deur. „Knap gevonden, vind je niet, korporaal Miller?" ging Mallory verder. „Dat kan de zaak heel wat eenvoudiger voor ons maken." „Ja." Geen ogenblik was de uitdrukking van Millers gezicht veranderd; zijn ogen waren nog altijd half gesloten vanwege de rook die omhoogdwarrelde van de tussen zijn lippen bengelende sigaret. „Dat kon wel 's de oplossing van de puzzel zijn, Andrea... Zo zou ik tenminste aan één stuk naar boven komen." Hij lachte ongedwongen en schroefde een wonderlijk gevormde cilinder op de loop van een automatisch pistool, dat als bij toverslag in zijn linkerhand was verschenen. „Maar één ding is me toch niet helemaal duidelijk..." In twee seconden was alles voorbij, langer duurde het zeker niet. Met bedrieglijk gemak en bijkans onverschillig opende Andrea met één hand de deur, deed een greep met de andere, rukte een heftig tegenstribbelende gestalte de kamer in, zette die op de grond neer en sloot de deur; alles in één lenige beweging, 't Was even geruisloos als snel gebeurd. Een seconde lang stond de luistervink, een donkere Levantijn met een smal, scherp gezicht en gekleed in een slecht passend wit hemd en een blauwe broek, geschrokken met de ogen tegen het ongewone licht te knipperen. Toen schoot zijn hand onder het witte hemd. „Pas op!" riep Miller en had het pistool al gericht, toen Mallory dat naar beneden drukte. „Kijk!" zei Mallory zacht. De mannen rond de tafel zagen slechts een schittering van blauw staal, toen de arm met het mes werd opgeheven en razendsnel neerdaalde. Toen werden hand en mes - het was niet te geloven - in de lucht tegengehouden, op geen vijf centimeter van Andrea's borst. Ze hoorden een kreet van pijn en het onheilspellende gekraak van beenderen toen de hand van de Griekse reus vaster kneep. Daarop had Andrea het lemmet tussen duim en vinger, had hij het dodelijke wapen verwijderd met de tedere, verwijtende bezorgdheid van een vader die een bemind, maar onverantwoordelijk kind tegen zich zelf beschermt. Meteen wees het mes de andere kant uit, was de punt tegen de keel van de Levantijn gedrukt en keek Andrea vriendelijk glimlachend in de donkere, angstige ogen. Miller loosde een lange, diepe zucht, die bijna als een gefluit klonk. „Kijk, kijk," mompelde hij, „ik zou zo zeggen dat Andrea zo iets meer gedaan heeft." „Zeg dat maar gerust," spotte Mallory. „Laten we die knaap 's wat beter bekijken, Andrea." Andrea bracht zijn gevangene dichter bij de tafel, onder het schijnsel van de lamp. Stuurs kijkende stond hij voor hen, een magere kerel met een valse tronie. Zijn ogen waren dof van pijn en angsten zijn linkerhand ondersteunde zijn gekraakte rechterpols. „Hoelang denk je dat de vent aan de deur heeft gestaan, Andrea?" vroeg Mallory. Andrea streek met een grove hand door zijn dik, donker krulhaar, dat boven de slapen brede strepen grijs vertoonde. „Ik kan 't niet met zekerheid zeggen, kapitein. Ik meende iets te horen... een geschuifel of zo iets, ongeveer tien minuten geleden. Maar ik dacht dat ik het me verbeeldde. Toen hoorde ik hetzelfde geluid een minuut geleden nog eens. Ik ben bang..." „Een minuut of tien, he?" Mallory knikte nadenkend en richtte zich toen tot de gevangene. „Hoe heet je?" vroeg hij streng. „Wat voer je hier uit?" Hij kreeg geen antwoord. De ogen keken hem brutaal aan en de gevangene volhardde in een stilzwijgen dat plotseling werd verbroken door een luide kreet toen Andrea hem een klap voor z'n kop gaf. „De kapitein vraagt je wat," zei Andrea verwijtend. Hij sloeg de man andermaal, dit keer harder. „Geef de kapitein antwoord." De vreemdeling barstte los in een vloed van opgewonden woorden en gesticuleerde heftig met beide handen. Niemand begreep een woord van wat hij zei. Andrea zuchtte en brak de woordenstroom af door eenvoudig met één hand de schrale hals van de kerel te omvatten. Mallory keek Andrea vragend aan, maar de reus schudde het hoofd. „Koerdistaans of Armeens, geloof ik, kapitein. Maar ik snap er geen woord van." „Ik zeer zeker niet," bekende Mallory. „Spreek je Engels?" vroeg hij onverwachts. Donkere, van haat vervulde ogen keken hem aan, maar er kwam geen antwoord. Andrea gaf hem andermaal een klap. „Spreek je Engels?" herhaalde Mallory onbewogen. „Eenglish? Eenglish?" De opgetrokken schouders en de om- hooggeheven handpalmen brachten het eeuwenoude gebaar van niet begrijpen. „Ka Eenglish." „De man zeit dat ie geen Engels spreekt," merkte Miller nuchter op. „Misschien niet... misschien ook wel," zei Mallory op vlakke toon. ,,'t Enige wat we weten is dat hij ons heeft staan afluisteren en dat we geen enkel risico mogen nemen. Er staan te veel mensenlevens op het spel." Zijn stem werd plotseling streng en zijn blik was grimmig en meedogenloos. „Andrea!" „Kapitein?" „Jij hebt 't mes. Maak er snel een eind aan. Tussen z'n schouderbladen!" Stevens slaakte een kreet en zijn stoel vloog achteruit toen hij zich oprichtte. „Grote genade, kapitein! U kunt..." Hij zweeg en zag met stomme verbazing hoe de gevangene zich plotseling in een hoek van de kamer smeet, een arm ter verdediging opgeheven, zijn gezicht een en al wilde paniek. Langzaam wendde Stevens de blik van hem af en zag de triomfantelijke grijns van Andrea, en ook de uitdrukking van plotseling begrijpen op de gezichten van Brown en Miller. Opeens voelde hij zich een volmaakte idioot. Het was karakteristiek voor Miller dat hij de eerste was die iets zei. „Kijk, kijk... wie had dat nou gedacht! Nou praat de knul warempel toch Eenglish!" „Waarschijnlijk wel," gaf Mallory toe. „Een vent staat geen tien minuten met z'n oor tegen het sleutelgat als hij geen woord kan verstaan van wat er gezegd wordt... Och, Brown, roep Matthews even." Even later verscheen de soldaat in de deuropening. „Wil je kapitein Briggs even roepen, Matthews?" vroeg Mallory. „Maar onmiddellijk, alsjeblieft." De soldaat aarzelde. „Kapitein Briggs is al naar bed, kapitein. Hij heeft strenge orders gegeven dat hij niet gestoord mag worden." „M'n hart breekt voor kapitein Briggs en z'n gestoorde nachtrust," zei Mallory op ijzige toon. „Hij heeft op één dag meer slaap gekregen dan ik in de afgelopen week." Hij keek even op zijn horloge en zijn zware wenkbrauwen zakten als een rechte streep over de vermoeide, bruine ogen. „We hebben geen tijd te verliezen. Haal hem onmiddellijk hier. Begrepen? Onmiddellijk!" Matthews salueerde en verdween haastig. Miller schraapte z'n keel en klakte veelbetekenend met zijn tong. „Die hotels zijn toch ook overal hetzelfde. Wat daar allemaal niet gebeurt... Je zou 't niet willen geloven. Ik weet nog dat ik 'n keer voor een vergadering in Cincinnati was..." Vermoeid schudde Mallory het hoofd. „Jij hebt een hotelcomplex, korporaal. Dit is een militair gebouw en we zijn hier in een officiersmess." Miller scheen iets te willen zeggen, maar bedacht zich. Hij had een verdraaid goede kijk op mensen; er waren er die je kon plagen en anderen die je met rust moest laten. Hij wist reeds dat ze met een nagenoeg hopeloze opdracht waren uitgezonden - belangrijk doch evenzeer gelijkstaand met zelfmoord maar nu begon hij tevens te begrijpen waarom ze deze taaie Nieuw-Zeelander hadden uitgekozen om als leider op te treden. Vijf minuten lang zaten ze zwijgend rond de tafel en keken op toen de deur openging. Kapitein Briggs was blootshoofds en droeg in plaats van boord en das een witte shawl om zijn hals. De witte stof contrasteerde sterk met het rood van zijn opgezette nek en pafferig gezicht. Hij had al een erg rode kleur toen Mallory hem de eerste maal in het bureau van de kolonel had gezien; hoge bloeddruk en een altijd droge keel, had Mallory toen al verondersteld. Het thans nog donkerder rood en purper waren vermoedelijk het gevolg van een misplaatst gevoel van verontwaardiging. Eén blik op de nijdige ogen - glimmende, lichtblauwe garnalen, die in een zee van vermiljoen schenen te zwemmen - was voldoende om te weten wat er met de man aan de hand was.

***

„Dit is nu toch wel wat al te grijs, kapitein Mallory!" Zijn stem was hoog van woede en nasaler dan ooit. „Ik ben verdorie geen loopjongen. Begrijpt u dat! Ik heb een zware dag gehad en.. ." „Bewaar dat voor uw memoires," onderbrak Mallory hem kortaf. „Kijk liever eens in die hoek daar." Brigg's gezicht werd nog donkerder rood. Hij deed een paar stappen de kamer in, balde woedend de vuisten en stond plotseling stokstijf toen zijn oog viel op de verkreukelde, armzalige gestalte die nog altijd in een hoek van de kamer lag weggedoken. „Goeie genade!" riep hij uit. „Nicolai!" „U kent hem dus." Het was een vaststelling, geen vraag. „Natuurlijk ken ik hem!" snoof Briggs. „Iedereen kent hem. Nicolai. Onze wasbaas." „Uw wasbaas! En behoort het ook tot zijn taak 's nachts door de gangen te sluipen en aan sleutelgaten te luisteren?" „Wat bedoelt u?" „Precies wat ik zeg." Mallory bewaarde zijn geduld. „We betrapten hem toen hij aan de deur luisterde." „Nicolai? 'k Geloof er geen woord van!" „Pas op je woorden, makker," gromde Miller. „Kijk uit wie je een leugenaar noemt. We hebben hem allemaal gezien." Verrast keek Briggs naar de zwarte loop van het automatische pistool dat nonchalant in zijn richting wees, slikte en keek haastig een andere kant uit. „En wat zou dat dan nog?" Hij glimlachte geforceerd. „Nicolai spreekt geen woord Engels." „Misschien niet," gaf Mallory nuchter toe. „Maar hij verstaat 't behoorlijk!" Hij hief een hand op. „Ik heb geen lust hier de hele nacht over te discussiëren... heb er ook de tijd niet voor. Wilt u zo goed zijn deze man onder arrest te stellen en hem op z'n minst een week cellulair op te sluiten, zodat hij met geen sterveling contact kan hebben. Dat is van 't grootste belang. Of hij een spion is of alleen maar nieuwsgierig is op het ogenblik niet aan de orde, in elk geval weet hij veel te veel. Over een week kunt u met hem doen wat u wilt. Ik zou u adviseren hem Castelrosso uit te trappen." U zou mij adviseren!" Briggs' rode kleur kwam terug en daarmee zijn moed. „Wie voor de duivel denkt u dat u bent om mij orders of advies te geven, kapitein Mallory?" Hij legde zwaar de nadruk op het woord 'kapitein'. „Dan vraag ik het u als een gunst," pleitte Mallory vermoeid. „Ik kan het u niet uitleggen, maar 't is ontzaglijk belangrijk. Honderden mensenlevens..." „Honderden mensenlevens!" hoonde Briggs. „Melodramatische onzin!" Hij glimlachte gemeen. „Ik stel voor dat u dat bewaart voor uw avontuurlijke memoires, kapitein Mallory." Mallory stond op, liep om de tafel heen en bleef vlak voor Briggs staan. Zijn bruine ogen waren rustig, maar zijn blik was koud. „Ik zou rechtstreeks naar uw kolonel kunnen stappen. Maar ik heb genoeg van deze conversatie. U doet precies wat ik u gezegd heb of ik ga regelrecht naar het marinehoofdkwartier en vraag radiotelefonische verbinding met Caïro. En als ik dat doe," ging Mallory verder, „dan bezweer ik u dat u op het eerstvolgende troepenschip naar Engeland zit... en in het ruim van de soldaten." Het was alsof deze laatste woorden een eeuwigheid door de kamer echoden; de stilte was met elektriciteit geladen. Toen, even plotseling als ze was opgekomen, was de spanning weg en zag het gezicht van Briggs, nu zonderling wit en rood gevlekt, er slap en stuurs uit door 's mans nederlaag. „Goed, goed," zei hij. „Er is geen enkele reden voor al die malle dreigementen... niet wanneer het zoveel voor u uitmaakt." De poging zich groot te houden en zijn vertrapte waardigheid op te kalefateren, was bepaald pathetisch omdat ze zo doorzichtig was. „Matthews, roep de wacht!"

***

De motortorpedoboot - de vliegtuigmotoren tot halve kracht gereduceerd - stampte en slingerde met een monotone regelmaat terwijl ze zich een weg baande door de lange, lichte deining uit het westnoordwesten. Voor de honderdste keer die nacht keek Mallory op zijn. horloge. „Zijn we op het schema achter, kapitein?" informeerde Stevens. Mallory knikte. „We hadden meteen van de Sunderland in dit ding moeten stappen, maar ze hadden vertraging." Brown gromde. „Ik wed dat ze geduvel met de machines hadden," zei hij met zwaar Schots accent. „Ja," zei Mallory, verrast opkijkend. „Hoe weet je dat?"

***

„Altijd 't zelfde met die verdraaide M.T.B.-motoren," bromde Brown. „Zo wispelturig als filmsterren." Het was een tijdje stil in de verduisterde kajuit, een stilte die nu en dan werd verbroken door het gerinkel van een glas. De marine deed haar reputatie van gastvrijheid alle eer aan. „Als we te laat zijn," merkte Miller toen op, „waarom geeft die schipper dan niet wat meer gas. Ze hebben me verteld dat deze bootjes zestig tot zeventig kilometer halen." „Je ziet nou al bleek om je neus," zei Stevens weinig tactvol. „Kennelijk ben je nog nooit in een M.T.B. geweest die volle kracht vaart in een zware zee." Miller hield een tijdje zijn mond. Hij deed kennelijk zijn best de onrust in z'n maag te vergeten. „Kapitein?" „Ja, wat is er?" antwoordde Mallory slaperig. Hij lag languit op een smalle bank, een bijna leeg glas in de hand. ,*'t Gaat me niks aan, chef, maar... zou u werkelijk dat dreigement tegen die Briggs hebben waargemaakt?" Mallory lachte. ,,'t Gaat je inderdaad niets aan, maar... nee, korporaal. Dat zou ik niet hebben gedaan. Om de eenvoudige reden dat ik 't niet zou hebben gekund. Zoveel gezag had ik niet... en ik wist niet eens of er wel een radiotelefoon in Castelrosso was." „Kijk, kijk! Ik vermoedde al zo iets." Korporaal Miller wreef over zijn stoppelige kin. „En als hij nou gewoon 'stik' tegen u had gezegd... wat zou u dan hebben gedaan, chef?" „Dan zou ik die Nicolai hebben doodgeschoten," antwoordde Mallory rustig. „Als de kolonel me in de steek had gelaten, zou me niets anders zijn overgebleven." „Dat wist ik. Ik geloof vast dat u dat gedaan zou hebben. Nou, dit is de eerste keer dat ik geloof dat we 'n kans hebben... Maar ik wou toch maar dat u hem had doodgeschoten... hem en die Kleine Lord. Dat gezicht van Briggs beviel me helemaal niet toen u die kamer uitging. Wat keek de vent gemeen! Hij had u wel kunnen vermoorden. U trapte hem bovenop z'n gevoel van eigenwaarde ... en voor zo'n schertsfiguur is dat het ergste wat er bestaat." Mallory gaf geen antwoord. Hij was ingeslapen, het lege glas was uit z'n hand gegleden. Zelfs het gierend lawaai van de machtige machines, volle kracht draaiend nu de M.T.B. het beschutte kanaal van Rhodos had bereikt, kon hem in de bodemloze diepte van zijn slaap niet bereiken.