Woensdag 1600 - 1800

 

Wel, twee, wel een keer of zes worstelde Mallory zich omhoog uit de diepten van een duistere, benauwde verdoving en bereikte hij een ogenblik de oppervlakte van het bewustzijn, om echter meteen weer in de duisternis weg te glijden. Telkens trachtte hij zich als een wanhopige aan die voorbijgaande ogenblikken van bewustzijn vast te klampen, maar zijn geest was dof en leeg; en op hetzelfde moment dat hij voelde weer weg te zinken en zijn greep op de realiteit verloor, was ook dit besef verdwenen en was er niets meer. Ik heb een nachtmerrie, dacht hij wazig tijdens een iets langer moment van bewustzijn, ik heb een nachtmerrie en als ik nu maar m'n ogen kan openen, dan verdwijnt die wel, maar ik kan m'n ogen niet open krijgen. Hij probeerde het andermaal, maar het hielp niet: het was even donker als te voren en hij moest weer in zijn boze droom zijn weggezonken, want de zon had toch helder aan de hemel gestaan. Wanhopig schudde hij langzaam het hoofd. „Kijk, kijk! Eindelijk tekenen van leven!" Onmiddellijk herkende hij het slome, Amerikaanse accent. „De grote medicijnman Miller heeft weer getriomfeerd!" Een ogenblik was alles stil en geleidelijk werd Mallory zich ervan bewust dat het geronk der vliegtuigmotoren veel zwakker was, voelde hij de scherpe, naar hars riekende rook in neus en ogen steken en de arm die onder zijn schouders werd gelegd. Toen hoorde hij Millers stem vlak bij zijn oor. „Neem hier 's een slokkie van, chef. Prima cognac! 't Fijnste van het fijnste." Mallory voelde de koude hals van een fles, boog het hoofd achterover en nam een flinke slok. Bijna onmiddellijk kwam zijn bovenlichaam overeind en zat hij rechtop, kokhalzend, hoestend en naar adem snakkend zodra de sterke ouzo in zijn slijmvliezen beet. Hij probeerde wat te zeggen, maar kon slechts steunen, naar lucht happen en verontwaardigd kijken naar de onduidelijke gestalte die naast hem knielde. Miller van zijn kant bezag hem met onverholen bewondering. „Ziet u wel, chef? Net wat ik zei. . . 't fijnste van het fijnste." Bewonderend schudde hij het hoofd. „In een oogwenk klaarwakker, zoals ze in de romans zeggen. Ik heb nog nooit een slachtoffer van shock zó gauw zien bijkomen!" „Wat wil je me verdorie aandoen?" vroeg Mallory. De brand in zijn keel was nu niet zo hevig meer en hij kon tenminste weer ademhalen. „Wou je me vergiftigen?" Nijdig schudde hij het hoofd en vocht tegen de bonzende pijn en tegen de duizeligheid, die hem het denken nog altijd bemoeilijkte. „Mooie dokter ben jij! Shock, zegt ie, maar even goed geeft ie me jenever als 'n drankje..." „U mag kiezen," onderbrak Miller hem grimmig. „Dit of een heel wat ergere schok wanneer onze vriendjes de moffen over een kwartier hier zijn." „Maar die gaan weg. Ik hoor niet één Stuka meer." „Ik heb 't over de jongens die uit de stad hierheen zijn gekomen," zei Miller gemelijk. „Louki heeft 't zo juist gemeld. Een stuk of zes pantserauto's en een paar trucks met stukken veldgeschut... Kanonlopen zo lang als telefoonpalen." „Zo, zo!" Mallory draaide zich om en zag licht glinsteren om een bocht van de rotswand. Een hol... hij lag in een hol en het leek wel een tunnel. Hij herinnerde zich dat Louki had verteld dat oudere mensen de Duivelsspeeltuin 'Klein Cyprus' plachten te noemen. Het was een honingraat van holen en grotten. Hij moest even zuur grijnzen toen hij dacht aan zijn vrees blind te zijn geworden. „Alweer misère, Dusty," zei hij tegen Miller. „Niets dan misère. Bedankt dat je me hebt bijgebracht." „Dat moest ik wel," zei Miller kortaf. „We hadden u niet erg ver kunnen dragen, chef." Mallory knikte. „Nee, bepaald gemakkelijk is het terrein hier niet." „Dat ook," beaamde Miller. „Maar ik bedoelde dat er nog maar amper iemand over is die u had kunnen dragen. Casey Brown en Panayis zijn allebei gewond, chef." „Wat? Allebei?" Mallory kneep de ogen dicht en schudde in stille woede het hoofd. „Grote genade, Dusty, ik was helemaal de bommen vergeten... de bommen." Hij greep Miller bij de arm. „Zijn... zijn ze er erg aan toe?" Ze hadden nog maar zo weinig tijd - en er was nog zo veel te doen. „Erg aan toe?" Miller haalde z'n sigaretten te voorschijn en bood Mallory er een aan. „Niet zo erg... als we ze naar een ziekenhuis konden brengen. Maar ze zullen verdraaid veel pijn hebben wanneer we door die vervloekte ravijnen gaan sjouwen, pit is de eerste keer dat ik ravijnen zie, waarvan de bodem nog steiler is dan de wanden." „Je hebt me nog niet verteld..." „Neem me niet kwalijk, chef. Bomscherven, alle twee en op precies dezelfde plaats... linker dijbeen, vlak boven de knie. Geen beenderen beschadigd en geen pezen gescheurd. Ik heb zo juist Casey verbonden... 't Is een lelijke snee. Hij zal 't wel behoorlijk voelen wanneer hij moet lopen." „En Panayis?" „Die heeft zelf z'n been verbonden," zei Miller kortaf. „Wat een rare kerel is dat! Wou me niet eens naar z'n been laten kijken, laat staan 'm verbinden. Ik maak me sterk dat ie me een mes in de ribben zou hebben gestoken als ik het toch gewaagd had." „Je kunt hem beter met rust laten," adviseerde Mallory. „Sommige van die eilanders houden er heel eigenaardige taboes op na en zijn erg bijgelovig. Hoofdzaak is dat hij nog leeft... al snap ik nog altijd niet hoe hij kans heeft gezien hierheen te komen." „Hij was er 't eerst vandoor," legde Miller uit. „Samen met Casey. U hebt ze door de rook waarschijnlijk niet gezien. Ze klommen samen naar boven toen ze gewond werden." „En hoe ben ik hier gekomen?" „Voor 't eerste goeie antwoord worden geen prijzen gegeven." Miller wees met de duim over z'n schouder naar de forse gestalte die de grot half blokkeerde. „Deze jongeling gaf weer 's een nummertje sint-bernard weg. Ik wou met hem mee, maar daar voelde hij niks voor. Zei dat 't een beetje lastig voor hem zou zijn twee man naar boven te dragen. M'n gevoelens zijn diep gekwetst." Miller zuchtte. „Ik veronderstel dat ik nou eenmaal niet als held ben geboren. Tja, wat doe je daaraan?" Mallory glimlachte. „Nogmaals bedankt, Andrea." „Bedankt!" Miller was diep verontwaardigd. „Die knul heeft u 't leven gered en alles Vat u zegt is 'bedankt'!" „Als zoiets je al een keer of zes eerder is overkomen, dan heb je geen passende toespraken meer over," zei Mallory droog. „Hoe is 't met Stevens?" „Hij ademt nog." Mallory knikte in de richting waar het licht vandaan kwam en haalde de neus op. „Vlak om de hoek, he?" „Ja, hij is er ellendig aan toe," zei Miller. „De tetanus is nu al boven de knie gekomen." Duizelig kwam Mallory overeind en pakte zijn geweer. „Hoe is zijn toestand precies, Dusty?" „Hij is eigenlijk al dood, maar hij wil niet sterven. Hij haalt de avond niet. De hemel alleen weet wat hem nog in leven houdt." „Misschien dat het aanmatigend klinkt, "mompelde Mallory, „maar ik geloof dat ik het ook weet." „De prima medische verzorging?" opperde Miller hoopvol. „Daar lijkt 't wel op, niet waar?" Mallory keek glimlachend op de nog altijd knielende Miller neer. „Maar dat was volstrekt niet wat ik bedoelde. Kom, heren, we moeten een paar zaken afwikkelen."

***

,,'t Enige waar ik voor deug is bruggen opblazen en een handje zand in de lagers van een motor smijten," deelde Miller mede. „Strategie en tactiek gaan boven m'n pet. Maar toch vind ik dat die knullen daar beneden een hoogst onbenullige manier hebben bedacht om zelfmoord te plegen, 't Zou voor ons allemaal veel gemakkelijker zijn als ze zich zelf voor de kop schoten." „Ik ben geneigd je gelijk te geven." Mallory installeerde zich beter achter de chaos van rotsen en stenen aan de ingang van het ravijn, vlak boven het verkoolde, nog rokende bos, en keek andermaal naar de soldaten van het Alpenkorps, die in een lang gerekte linie de steile, nergens dekking biedende helling opkwamen. ,,'t Zijn geen nieuwelingen in dit soort werk en ik durf te wedden dat zij zich allesbehalve lekker voelen." „Maar waarom doen ze 't dan op die manier, chef?" „Ze hebben waarschijnlijk geen keus. In de eerste plaats kunnen ze alleen maar een frontaanval op onze positie doen." Mallory keek glimlachend naar de kleine Griek, die tussen hem en Andrea lag. „Louki hier heeft een magnifieke plek voor ons uitgezocht. Ze zouden een grote omweg moeten maken om ons van achteren te kunnen aanvallen... en ze zouden een week nodig hebben om door die Duivelsspeeltuin achter ons te komen. In de tweede plaats is het over een paar uur al donker en ze weten heel goed dat ze ons in 't donker nooit te pakken zullen krijgen. En ten slotte - en dat is een reden die nog belangrijker is dan de andere twee bij mekaar - kun je er donder op zeggen dat de commandant in Navarone door z'n opperbevel duchtig achter de broek wordt gezeten. Er staat te veel op het spel, ook al hebben we maar een kans van een op de duizend om bij hun kanonnen te komen. Ze kunnen 't niet hebben dat Kheros onder hun neus wordt geëvacueerd, want dan... „Waarom niet?" onderbrak Miller hem. Hij maakte een minachtend gebaar met zijn handen. „Wat kan zo'n hoop rotsen hun nou..." „Ze kunnen zich geen prestigeverlies permitteren tegenover de Turken," ging Mallory geduldig verder. „Strategisch betekenen de Sporaden niet veel, maar hun politieke betekenis is op het ogenblik enorm. Adolf heeft in dit deel van de wereld een nieuwe bondgenoot hard nodig. Daarom heeft hij duizenden soldaten van het Alpenkorps en honderden Stuka's hierheen gestuurd: de beste die hij heeft en dat terwijl hij ze dringend nodig heeft aan het front in Italië. Hij moet nu eenmaal een potentiële bondgenoot ervan overtuigen dat hij veilig de kant van de Duitsers kan kiezen. Anders komt die bondgenoot niet uit z'n lekkere, veilige hoekje." „Heel interessant," merkte Miller op. „En dus?" „Dus kan het de Duitsers geen cent schelen als er een man of veertig van hun beste troepen in de pan worden gehakt. Daar maak je je geen zorgen over, wanneer je duizend kilometer hier vandaan achter een bureau zit... Laat ze nog maar een honderd meter of zo dichter bij komen. Louki en ik zullen die in het midden onder vuur nemen en dan ons vuur naar de flanken verleggen. Jij en Andrea begint ieder op een flank." „Ik voel hier niks voor, chef," klaagde Miller. „Denk alsjeblieft niet dat ik dat wel doe," reageerde Mallory kalm. „Kerels afslachten die gedwongen worden op die manier zelfmoord te plegen... dat is waarachtig niet mijn opvatting van een gezellige middag - zelfs niet van oorlogvoeren. Maar als wij die lui niet neerleggen, dan zullen zij 't ons doen." Hij zweeg een ogenblik en wees over de glinsterende zee, waar Kheros vreedzaam aan de wazige horizon lag en de ondergaande zon met gouden glinsteringen weerkaatste. „Wat denk je dat die jongens daar van ons verwachten, Dusty?" „Ik weet 't, chef, ik weet 't." Miller schoof onbehaaglijk op zijn plaats. „U hoeft me er niet met de neus doorheen te wrijven." Hij trok de wollen muts dieper over de ogen en keek strak langs de berghelling. „Wanneer beginnen we met onze massale terechtstelling?" „Ik zei al: tot ze zo'n honderd meter dichterbij zijn." Mallory keek langs de berghelling omlaag naar de kustweg en grijnsde plotseling, blij dat hij op een ander onderwerp kon overgaan. „Ik heb telefoonpalen nog nooit zo gauw zien krimpen, Dusty." Miller keek naar de kanonnen, die achter de trucks stonden opgesteld en schraapte de keel. „Ik herhaalde alleen maar wat Louki me vertelde," repliceerde hij verontschuldigend. „Wat Louki u verteld heeft!" De kleine Griek brieste van verontwaardiging. „Majoor... ik bezweer u... die Americano zit vol leugens!" ,-,Nou, ja... misschien heb ik je verkeerd begrepen," zei Miller grootmoedig. Hij tuurde weer naar de kanonnen, zijn voorhoofd een en al rimpel. „Dat voorste stuk is een mortier, neem ik aan. Maar wat ter wereld dat andere malle ding moet voorstellen..." „Dat is ook een mortier," legde Mallory uit. „Een vijfloops mortier - een rotding! Dat is nu zo'n Nebelwerfer of Moaning Minnie. Huilt als een hel vol verloren zielen. Als je 't hoort, gaan je knieën klapperen, vooral in 't donker... Maar toch moet je die ander 't meest in de gaten houden. Dat is een 15 cm-mortier en je kunt ervan op aan dat ze brisantbommen gebruiken... Na afloop heb je stoffer en blik nodig om de boel bij te vegen." „Och, ja," gromde Miller. „Vrolijk ons een beetje op." Maar toch was hij de Nieuwzeelander dankbaar dat deze zo z'n best deed hun aandacht af te leiden van de taak die hen wachtte. „Waarom gebruiken ze dat ding dan niet?" „Dat komt nog wel," stelde Mallory hem gerust. „Zodra wij vuren en ze onze positie zien." „De hemel zij ons genadig," mompelde Miller. „U zei toch 'brisantbommen' niet waar?" Hij verviel in een somber stilzwijgen. „Opgepast!" zei Mallory zacht. „Ik hoop maar dat onze vriend Turzig hier niet bij is." Hij greep naar zijn veldkijker en keek verrast op toen Andrea over Louki heen reikte en hem bij de arm pakte, eer hij de kijker kon opheffen. „Wat is er, Andrea?" „Gebruik die liever niet, kapitein. Dat ding heeft ons al een keer verraden. Ik heb er lang over nagedacht en 't kan niets anders geweest zijn. De zon wordt door de lenzen weerkaatst..." Mallory staarde hem aan, liet langzaam de kijker los en knikte begrijpend een paar maal achtereen. „Natuurlijk, natuurlijk! Ik vroeg me al af... Een van ons is onvoorzichtig geweest. Dat kan niet anders. Eén flikkering kan al genoeg zijn geweest om ze te waarschuwen." Hij zweeg een ogenblik, dacht na en grijnsde toen zuur. „Ik zelf kan de oorzaak zijn geweest, want het is allemaal begonnen nadat ik op wacht had gestaan... en Panayis had geen kijker." Diep vernederd schudde hij het hoofd. „Het móét mijn schuld zijn geweest, Andrea." „Daar geloof ik niets van," zei Andrea op vlakke toon. „Een dergelijke fout kunt u niet maken, kapitein." „Ik kan het niet alleen - ik heb het ook gedaan, vrees ik. Maar daar zullen we later wel over piekeren." Het middelste deel van de onregelmatige linie der telkens op de verraderlijke berghelling uitglijdende en vallende soldaten had nu bijna de onderste rand van het verkoolde bos bereikt. „Ze zijn nu dicht genoeg bij. Ik neem die witte helm in het midden, Louki." Nog terwijl hij sprak, hoorde hij het zacht schrapend geluid waarmee de andere drie de lopen van hun automatische geweren over en tussen de beschermende rotsen voor hen schoven. Hij kreeg opeens een gevoel van walging, maar zijn stem was nochtans kalm, rustig en bijna onverschillig. „Goed. Open het vuur!" Zijn laatste woorden gingen verloren in het verscheurend geknal van het snelvuur der automatische wapens. Met vier machinegeweren in hun handen - twee brens en twee 9 mm- schmeissers - was dit, zoals hij al had gezegd, geen oorlog, maar louter een meedogenloze massamoord, waarbij de weerloze mannen op de helling beneden hen - nog verrast en niet begrijpend - omhoog werden gerukt, rondtolden en neervielen als marionetten in de handen van een krankzinnige poppenspeler. Sommigen bleven liggen waar ze waren neergeschoten, doch anderen rolden de steile helling af, hun armen en benen oncontroleerbaar, waanzinnig zwaaiend in de dood. Slechts enkelen stonden een ogenblik stil op de plek waar de kogels hen hadden getroffen, met verrast kijkende, reeds levenloze gezichten, en zakten toen vermoeid op de met stenen bedekte grond. Bijna drie seconden verliepen eer het handjevol overlevenden - op de punten waar de naar elkaar toe bewegende stralen mitrailleurvuur nog niet waren gekomen - begreep wat er aan de hand was en zich wanhopig ter aarde wierp, zoekend naar een dekking die er niet was. Het heftige gestotter der machinegeweren zweeg abrupt, alsof het geluid door een guillotine was afgesneden. De plotseling invallende stilte was zonderling indrukwekkend, luider en brutaler dan het geweld dat eraan was voorafgegaan. Het grint onder zijn ellebogen knarste luid toen Mallory even van houding veranderde en naar de mannen rechts van zich keek: Andrea, wiens onbewogen gezicht geen enkele emotie verried en Louki met een waas van tranen voor de ogen. Toen hoorde hij aan zijn andere zijde een zacht gemompel en draaide het hoofd naar links. Met wild vertrokken gezicht lag de Amerikaan te steunen. Hij vloekte aan een stuk door en scheen geen pijn te voelen terwijl hij de vuist tot bloedens toe op de scherpe stenen sloeg. „Nog één, mijn God!" Zijn kalm uitgesproken woorden klonken bijna als een gebed. „Meer verlang ik niet. Alleen maar die ene." Mallory stootte hem aan. „Wat is er, Dusty?" Miller keek hem aan met niets ziende, kille, lege ogen. Toen knipperde hij een paar maal met de ogen en grijnsde; zijn gewonde hand greep automatisch naar de sigaretten. „Ik was eventjes weg, chef," zei hij rustig. „Meer niet." Hij bood zijn sigaretten aan. „Trek?" „Die onmenselijke beroerling, die al die arme bliksems tegen deze helling heeft opgestuurd," zei Mallory, „die zou je graag voor je vizier willen hebben, niet waar, Dusty?" Millers glimlach verdween meteen en hij knikte. „Mijn enige wens!" Hij waagde even een blik langs een der rotsen en liet zich meteen weer zakken. „Er zijn nog acht, misschien tien van die kerels op de helling, chef," meldde hij. „De arme bliksems zijn net struisvogels... proberen dekking te vinden achter stenen niet groter dan een sinaasappel... We laten ze toch met rust, hè?" „We laten ze met rust!" antwoordde Mallory beslist. De gedachte dat ze nog meer mensen zouden afslachten maakte hem bijna misselijk. „Ze zullen heus niets meer ondernemen." Hij zweeg plotseling en dook instinctief ineen toen een salvo mitrailleurkogels tegen de steile rotswand boven hun hoofden spatte en enige ricochets jankend het ravijn in vlogen. „Niks meer ondernemen, hè?" Miller legde zijn wapen al langs de rots voor hem toen Mallory hem bij de arm greep. „Dat is hun werk niet. Luister!" Weer een vuurstoot, en nog een... toen konden ze het woeste geratel van het machinegeweer horen, ritmisch onderbroken door het griezelige, bijna menselijk aandoende gezucht waarmee de patroonband door de kamer schoof. Mallory voelde dat z'n nekharen overeind gingen staan. „Een spandau! Als je een keer een spandau hebt gehoord, vergeet je dat van je leven niet meer. Laat maar... waarschijnlijk is deze achter op een van de trucks gemonteerd. Hij kan ons geen kwaad doen... Ik maak me meer zorgen over die verdraaide mortieren." „Ik niet," zei Miller prompt, „want die schieten tenminste niet." „Daar maak ik me nu juist zorgen over... Wat denk jij ervan, Andrea?"

***

„'t Zelfde wat u denkt, kapitein. Ze wachten. Deze Duivels- speeltuin, zoals Louki 't noemt, is een krankzinnige doolhof en ze zouden alleen maar in den blinde kunnen vuren..." „Dan hoeven ze niet lang meer te wachten," onderbrak Mallory hem op bittere toon. Hij wees naar het noorden. „Daar komen hun ogen al." Aanvankelijk niet meer dan stippen boven Kaap Demirci, waren de vliegtuigen spoedig herkenbaar. Langzaam, op ongeveer vijfhonderd meter hoogte, naderden ze boven de Aegeïsche Zee. Verrast keek Mallory ernaar en wendde zich toen tot de omhoog turende Andrea. „Zie ik spoken, Andrea?" Hij wees naar het voorste toestel, een kleine eendekker met hooggeplaatste vleugels. „Dat kan toch geen PZL zijn?" „Toch is 't er een," mompelde Andrea. „Een oud Pools toestel, dat we voor de oorlog hadden," legde hij Miller uit. „En dat andere is een oud Belgisch toestel... Breguets noemden we ze." Met de hand de ogen afschermend, keek Andrea naar de twee vliegtuigen, die nu bijna vlak boven hen waren. „Ik dacht dat ze bij de invasie verloren waren gegaan." „Dat dacht ik ook," zei Mallory. „Ze moeten die dingen weer hebben opgelapt. Aha, ze hebben ons gezien, want ze beginnen te cirkelen. Maar waarom ter wereld gebruiken ze die ouwe krengen..." „Ik weet 't niet en 't interesseert me al evenmin," zei Miller gejaagd. Hij had juist langs de rots voor zich gekeken. „Die verduivelde mortieren zijn nu op ons gericht en nou ik er in kijk, lijken ze me een stuk groter dan telefoonpalen. Brisantbommen, zei u? Vooruit, chef, laten we als de bliksem maken dat we wegkomen."

***

Aldus was de situatie bepaald voor de rest van die korte novembermiddag, voor het grimmige spel van vechten en vluchten, van verstoppertje spelen tussen de ravijnen en de gespleten rotsen van de Duivelsspeeltuin. De vliegtuigen speelden de hoofdrol, kruisten „Natuurlijk, majoor!" Louki was beledigd. „Ik heb u toch verteld dat Panayis en ik in onze jongensjaren..." „Maar dit is een cul-de-sac, een doodlopend ravijn!" protesteerde Mallory. „We zitten hier ingesloten, kerel! We zitten in de val!" Louki grijnsde onbeschaamd en draaide een snorpunt omhoog. De kleine man amuseerde zich kostelijk. „O, ja? De majoor vertrouwt Louki niet - dat is het dus, he?" Hij grijnsde opnieuw, werd wat vriendelijker en klopte op de ravijnwand. „Panayis en ik zijn de hele middag opzettelijk deze kant uit getrokken. In deze wand zijn vele grotten en een ervan gaat naar een andere vallei, die naar de kustweg voert." „Ik snap 't." Opgelucht liet Mallory zich weer op de grond zakken. „En waar komt die vallei uit?" „Recht tegenover Maidos." „Hoe ver van de stad?" „Ongeveer zeven kilometer, majoor, misschien acht. In geen geval meer." „Prachtig, prachtig! Weet je zeker dat je die grot kunt vinden?" „Als 't moet nog over honderd jaar en met m'n hoofd in een zak van geitenvel!" schepte Louki op. „Uitstekend!" Nog terwijl hij sprak wierp Mallory zich abrupt opzij, draaide zich tezelfdertijd in de lucht half om teneinde niet op Stevens te vallen en smakte tussen Andrea en Miller tegen de rotswand. In een ogenblik van onnadenkendheid had hij zich blootgegeven naar de kant van het ravijn, waardoor ze zo juist omhoog waren gekomen en de vuurstoot van een machinegeweer van het laagste eind van het ravijn - hooguit honderdvijftig meter van hem vandaan - had hem bijna onthoofd. Toch werd de linkerschouder van zijn jasje afgerukt door een kogel, die ook zijn schouder schramde. Miller knielde al naast hem, betastte de wond en voelde met een onderzoekende hand langs zijn rug. „Wat onvoorzichtig, wat verdraaid onvoorzichtig!" mompelde Mallory. „Maar ik wist niet dat ze zo dicht bij waren." Doch hij was geenszins zo kalm als zijn stem deed vermoeden, want als de loop van die schmeisser een millimeter naar rechts gericht was geweest, dan zou hij nu geen hoofd meer hebben gehad. „Mankeert u niks, chef?" Miller was helemaal in de war. „Hebben ze..." „Die kerels schieten beestachtig slecht," stelde Mallory hem opgewekt gerust. „Die kunnen nog geen huis raken." Hij draaide het hoofd om en trachtte naar zijn schouder te kijken, ,,'t Is niet om de flinke jongen uit te hangen, maar dit is echt niet meer dan een schram..." Hij stond op en pakte zijn geweer. „Het spijt me, heren, maar 't wordt tijd dat we opstappen. Hoe ver moeten we dit ravijn in?" Louki streek over zijn borstelige kin. Zijn glimlach was verdwenen. Hij keek Mallory even aan en wendde meteen de blik weer af. „Louki!" „Ja, ja, majoor. De grot." Louki wreef weer over zijn kin. „Tja, 't is nog een heel eind. Eerlijk gezegd... helemaal aan het eind," zei hij onzeker. „Helemaal aan het eind?" vroeg Mallory rustig. Louki knikte ongelukkig en sloeg de blik neer; zelfs zijn snor- punten leken verslagen omlaag te zullen buigen. „Dat mankeerde er nog maar aan," zei Mallory somber. „Alleen dat nog." Hij liet zich weer op de grond zakken. „Daar zitten we dan." Diep nadenkend boog hij het hoofd en keek zelfs niet op toen Andrea een bren om de hoek van de rotswand hield en een straaltje vuur het ravijn in zond, niet zo zeer in de hoop iemand te treffen dan wel om de achtervolgers af te schrikken. Er verliepen weer tien seconden eer Louki andermaal sprak, dit keer nauwelijks verstaanbaar. „Het spijt me ontzettend. Dit is iets vreselijks. Ik verzeker u, majoor, dat ik 't niet gedaan zou hebben als ik niet had verondersteld dat ze nog ver achter ons waren." „Je kunt er niets aan doen, Louki." Mallory was getroffen door de wanhoop van de kleine Griek. Hij greep even naar zijn geschramde schouder. „Ik dacht ook dat ze verder weg waren." „Kapitein!" Stevens legde een hand op Mallory's arm. „Wat is er verkeerd gegaan? Ik begrijp 't niet goed." ,,'t Is anders duidelijk genoeg, Andy. Doodeenvoudig. We moeten zo'n vijfhonderd meter dit ravijn in... en er is geen kruimel dekking. Het Alpenkorps hoeft nog maar tweehonderd meter het ravijn in, waar we zojuist uit zijn gekomen." Hij zweeg een ogenblik toen Andrea andermaal een waarschuwende vuurstoot gaf en sprak toen verder. „Ze zullen doorgaan met wat ze nu doen... blijven onderzoeken of we er nog zijn. Zodra ze denken dat we weg zijn, zullen ze in een wip hier zijn. Ze zullen ons te pakken hebben voor we halverwege zijn, of misschien nog maar een kwart van de weg hebben afgelegd, want je weet dat we niet snel vooruit kunnen komen. Bovendien hebben ze een paar spandaus bij zich. Ze zullen ons dus aan flarden schieten." „Ik begrijp 't," mompelde Stevens. „U legt 't me zo... zo pijnloos uit." ,,'t Spijt me, Andy, maar de zaak is niet anders." „Maar kunt u dan niet twee man achterlaten om ze op te houden, terwijl de rest..." „En wat gebeurt er dan met die twee man?" onderbrak Mallory hem nuchter. „Ik begrijp wat u bedoelt," antwoordde Stevens zacht. „Daar dacht ik niet aan." „Neen, maar die twee man wel. 't Is niet zo eenvoudig, he?" ,,'t Is doodeenvoudig," merkte Louki op. „De majoor is nu wel heel vriendelijk, maar het is allemaal mijn schuld. Ik zal..." „Jij zult niks!" zei Miller woest. Hij rukte de bren uit Louki's hand en legde die op de grond. „Je hebt gehoord wat de chef zei: 't is jouw schuld niet." Even keek Louki hem nijdig aan, doch draaide zich toen verslagen om. 't Leek wel of hij in tranen zou uitbarsten. Mallory staarde de Amerikaan verbaasd aan, verrast door diens heftigheid, welke zo weinig bij hem paste. Nu herinnerde hij zich dat Dusty de laatste paar uren merkwaardig zwijgzaam en in zich zelf gekeerd was geweest; hij kon zich niet herinneren dat de man al die tijd ook maar een woord had gezegd. Maar daarover zou hij later genoeg kunnen piekeren. Casey Brown verplaatste zijn gewond been en keek Mallory hoopvol aan. „Kunnen we niet hier blijven tot het donker is, helemaal donker, en dan er tussenuit knijpen... ?" „Geen kans! We hebben vanavond bijna volle maan... en er is geen wolkje aan de hemel. Ze zouden ons vast en zeker te pakken krijgen. En wat nog veel belangrijker is: we moeten vanavond tussen zonsondergang en de avondklok in de stad zijn. Dat is onze laatste kans. 't Spijt me, Casey, maar het kan niet." Wel een halve minuut was het stil en ze schrokken op toen Andy Stevens plotseling sprak. „Louki had gelijk," zei hij opgewekt. Zijn stem klonk zwak, doch verried zo'n kalmte en vastberadenheid, dat een ieder naar hem keek. Hij had zich op een elleboog opgericht en hield Louki's bren in de handen. Ze waren allen zo zeer in het grote probleem verdiept, dat niemand had bemerkt dat hij het wapen had opgenomen. ,,'t Is werkelijk doodeenvoudig," sprak Stevens rustig verder. „Laten we alleen even onze hersens gebruiken, meer is niet nodig... De tetanus is m^al boven de knie, nietwaar, kapitein?" Mallory zweeg, want hij wist gewoonweg niet wat hij moest zeggen, zo had de laatste opmerking hem verrast. Flauw was hij zich ervan bewust dat Miller hem strak aankeek en dat de ogen van de Amerikaan hem smeekten 'neen' te zeggen. „Is dat zo of niet?" Er klonken berusting en een vreemd begrip uit Stevens' stem en plotseling wist Mallory wat hij moest zeggen. „Ja," knikte hij. ,,'t Is zo." Miller keek vol afschuw naar hem. „Dank u, kapitein." Stevens glimlachte voldaan. „Ik ben u zeer verplicht, 't Lijkt me overbodig alle voordelen op te sommen wanneer ik hier blijf." Zijn stem verried een autoriteit, die geen der anderen ooit bij hem had opgemerkt: het gezag van een man die de situatie volkomen in de hand heeft, ,,'t Wordt zo langzamerhand tijd dat ik wat uitvoer. Alsjeblieft geen teder afscheid. Laat een paar kistjes munitie en een stuk of wat handgranaten hier en dan... Opgemarcheerd!" „Om de donder niet!" Miller was overeind gesprongen en kwam op de jongen af om echter plotseling tot staan te worden gebracht door de op zijn borst gerichte bren. „Nog één stap en ik schiet je neer," zei Stevens rustig. Een ogenblik keek Miller hem strak aan en liet zich toen weer op de grond zakken. „Dat meen ik," verzekerde Stevens hem. „En dus: vaarwel, mijne heren. En dank voor alles wat u voor me gedaan hebt." Een minuut lang was het zonderling, onwezenlijk stil, toen richtte Miller zich weer op, een lange, hoekige gestalte in gescheurde kleren; zijn gezicht was plotseling akelig ingevallen in de toenemende duisternis. „Tot ziens, jongen. Ik... och, misschien ben ik toch niet zo handig als ik dacht," Hij greep Stevens' hand, keek even in het vermagerde gezicht,scheen iets te willen zeggen, maar bedacht zich. „Tot ziens," zei hij kortaf, draaide zich om en liep het ravijn in. De anderen volgden hem zonder een woord te zeggen, behalve Andrea die zich bukte en de jongen wat in het oor fluisterde, een opmerking die de gewonde deed glimlachen en begrijpend knikken. Toen was alleen Mallory nog bij hem. Stevens glimlachte tegen hem. „Dank u, kapitein. Dank u, dat u me niet aan m'n lot hebt overgelaten. U en Andrea.. . jullie hebt 't wel begrepen. Jullie hebt 't al die tijd begrepen." „Is 't... Is alles zo goed, Andy?" Grote genade, dacht Mallory meteen, wat een stomme, onzinnige opmerking. „Heus, kapitein, alles is in orde," Stevens glimlachte tevreden. „Ik heb helemaal geen pijn meer... Ik voel niets, 't Is heerlijk zo." „Andy, ik weet niet..." „U moet er vandoor, kapitein. De anderen zullen staan te wachten. Als u nu nog even een sigaret voor me aansteekt en een paar straaltjes vuur in dat ravijn geeft..." Vijf minuten later had Mallory de anderen ingehaald en geen tien minuten erna hadden ze de grot bereikt die naar de kust leidde. Een ogenblik stonden ze bij de ingang te luisteren naar de vuurstoten aan het andere einde van het ravijn, toen draaiden ze zich zwijgend om en doken de grot in. Op de plaats waar ze hem hadden achtergelaten, lag Andy Stevens op zijn buik en tuurde in het nu bijna volkomen donkere ravijn. Hij voelde geen pijn meer in zijn lichaam - voelde niets. Diep inhaleerde hij de rook van de door zijn hand afgeschermde sigaret en glimlachte terwijl hij een magazijn van de bren vulde. Voor de eerste maal in zijn leven was Andy Stevens zo gelukkig en tevreden als hij zich nimmer had kunnen voorstellen. Hij was een man die eindelijk rust gevonden had. Hij was niet langer bang.