Lancastria
De familie Tillyer had een ongelooflijk lange reis achter de rug. Misschien niet zozeer wat het aantal afgelegde kilometers betreft, want een redelijk snelle auto had de afstand van de fabriek van Fairey Aviation in België, waar Clifford Tillyer als monteur had gewerkt, naar de havenstad St. Nazaire in een dag kunnen afleggen. Maar de Tillyers waren niet met een snelle, gerieflijke wagen over de vriendelijke vlakten van een Frankrijk in vredestijd getrokken. Ze hadden gereisd door de chaos van een land in oorlog dat zich zojuist heeft overgegeven, een land waar voorlopig de verslagenheid hoogtij vierde. En die reis hadden ze volbracht in overvolle vluchtelingentreinen die de grilligste routes volgden en soms maar een paar kilometer per dag aflegden, of in de laadbak van vrachtauto's die voortkropen langs wegen vol opstoppingen van de duizenden die op de vlucht waren naar het zuiden. De tocht had een langdurige, ellendige maand in beslag genomen, maar uiteindelijk hadden ze hun bestemming bereikt. Terwijl Clifford Tillyer, die reisde met zijn vrouw Vera en hun tweejarig dochtertje Jacqueline, een starende blik liet gaan over de ree van St. Nazaire, bezaaid met geallieerde schepen van mijnenvegertjes tot oceaanstomers die alle lagen te wachten om hen aan boord te nemen en naar Engeland terug te brengen, vond hij dat het alleszins de moeite waard was geweest. De ellende, de angsten, de ontberingen van de honger en de lange slapeloze nachten hadden ze goed en wel achter zich gelaten; voor hen lagen hoop, vrijheid en een veilig thuis. Dat waren ook de gevoelens van tienduizenden anderen. Dat waren geen gevluchte burgers, maar de laatste regimenten van de Britse expeditionaire strijdkrachten in Frankrijk. Het merendeel was al van het vasteland geëvacueerd. Het wonder van Duinkerken was twee weken oud en ruim driehonderdduizend man van de stranden daar bevonden zich nu veilig en wel in Engeland. Cherbourg, St. Malo en Brest waren volkomen geëvacueerd - een fantastische prestatie waarbij 85 000 man waren weggegrist voor de dichtslaande tang van de Duitse tankdivisies zonder verlies van één enkel schip of mensenleven. En deze manschappen, die langs de monding van de Loire lagen te wachten, waren nu vrijwel de laatsten die aan de beurt kwamen. Mannen als korporaal John Broadbent, die bijna zes weken lang met zijn commandant had rondgereden van Reims naar de inschepingshaven en wiens foto, over de hele wereld in de kranten gepubliceerd, binnenkort bij miljoenen bekend zou worden. Of iemand als sergeant George Young van de intendance, die leunde op de nieuwe Franse fiets die hij het halve land door had gezeuld en wiens avonturen van de volgende drie dagen tot het domein van de fantastische vertellingen zouden gaan behoren. Maar voor sergeant Young en korporaal Broadbent had evenals voor de Tillyers het verleden afgedaan. De spanning van het ogenblik, de belofte dat ze weldra aan de beurt zouden zijn bij een van de tientallen nietige trawlers en mijnenvegers die zowel militairen als burgers overzetten naar de grote schepen die buitengaats lagen - dat was al wat telde. Ze hadden al de naam opgekregen van het schip dat hen zou meenemen en konden het duidelijk zien liggen: de Lancastria. Zelfs op zo'n vijf kilometer afstand zag hij er gigantisch en massief en stevig en veilig uit. Wanneer ze daar eenmaal aan boord zaten, hielden ze zich voor, zou al hun leed geleden zijn. De Lancastria, een 16 243-tons passagiersschip van de Cunard White Star Line, lag op de ree van Quiberon zacht voor zijn twee boegankers te slingeren. De hele ochtend en de vroege middag van die zeventiende juni van 1940 waren rondom hem tientallen bootjes druk in de weer. Geleidelijk nam het aantal militairen en civiele vluchtelingen aan boord toe - duizend, tweeduizend, drieduizend, toen vierduizend. En de bootjes bleven aanvoeren, de aantallen namen nog toe, over de dekken roffelden voortdurend de gedisciplineerde marcherende voetstappen van de honderden die de hun toegewezen verblijfplaats aan boord opzochten. Kapitein R. Sharp, die het toneel vanaf de brug van de Lancastria overzag, verlangde met smart naar het einde van de inscheping en naar de afvaart. Het was onbegonnen werk met twee ankers uit en noch de ruimte noch de mogelijkheid tot manoeuvreren met het grote passagiersschip dat omstuwd was met bootjes. Terwijl de gevluchte militairen en burgers aan boord met de minuut in aantal toenamen, was het ondoenlijk, zo besefte hij maar al te duidelijk, om enige vorm van georganiseerd verweer te bieden tegen aanvallen uit de lucht of van onderzeeboten. Wat onderzeeboten betreft, zou het misschien zo'n vaart niet lopen - er werd door een flottielje jagers voortdurend voor de riviermonding gepatrouilleerd. Maar een luchtaanval was wel iets anders: gisteren nog was de Franconia aangevallen en getroffen - een voorteken, vreesde kapitein Sharp, van nog ergere dingen die hun te wachten stonden. En nu begonnen bommenwerpers van de Luftwaffe hier en daar alweer aanvallen op de passagiersschepen voor de kust te ondernemen. Maar hoe hevig de voorgevoelens van kapitein Sharp ook waren, hoezeer hij zich zorgen maakte over wat zijn schip zou overkomen, hij kon nooit hebben vermoed dat de naam Lancastria, toen nog maar in beperkte kring bekend, binnen luttele dagen over de hele wereld het symbool zou worden van de grootste zeeramp uit de Britse historie - een nog ernstiger tragedie dan die van de Titanic, de Lusitania of de Athenia. Half vier in de middag. Luchtalarmsirenes loeiden, luchtdoelgeschut begon te vuren op de bommenwerpers van de Luftwaffe die traag boven de ree van Quiberon rondcirkelden terwijl de laatste vluchtelingen zich juist op de Lancastria inscheepten en de getalssterkte op bijna zesduizend mannen, vrouwen en kinderen brachten. Bij die zesduizend bevonden zich de Tillyers, korporaal Broadbent en sergeant Young. Mevrouw Tillyer had de kleine Jacqueline al een bad gegeven en weer aangekleed en was nu met haar man en haar dochtertje voor een maaltijd naar de eetzaal gegaan. Wat mevrouw Tillyer zich het duidelijkst van dat moment herinnert, is de ordelijkheid en de hoffelijkheid die ze alom tegenkwam - de vlotheid en de rust waarmee de stewards in hun witte jasjes hun taken verrichtten, alsof ze niets merkten van het afweervuur en de sirenes boven hun hoofden; de vriendelijke zorgvuldigheid van de matroos die de banden van het reddingsvest van Jacqueline inkortte waardoor het niet meer van haar tengere schoudertjes kon afglijden. Sergeant Young was ongeveer gelijktijdig met de Tillyers aan boord gekomen en sleepte nog steeds met zijn nieuwe Franse fiets. Ex-sergeant Young, die tegenwoordig aan de Wickersley Road in Londen woont, erkent dat de equipage van de zwaar overladen mailboot - om het gematigd uit te drukken - niet bijzonder op die fiets gesteld was, maar hij had zich van hun getier niets aangetrokken, de fiets mee aan boord genomen, neergezet op wat hem een redelijk veilig plekje leek, en ging toen naar beneden om zich te scheren, niet meer dan enkele seconden nadat hij had gezien hoe er een bom was ingeslagen op de brug van de Oransay, die bij hen in de buurt lag. Bommen waren wel iets om je ongerust over te maken, verklaart de heer Young, maar de behoefte aan een scheerbeurt was dringender. Zo iets halfbakkens als scheren was niet wat korporaal John Broadbent op het oog had. De voormalige korporaal Broadbent, die later in Londen taxichauffeur is geworden en in Newport Street woont, geeft toe dat hij zich op dat moment een beetje ongerust voelde, niet vanwege de bommen die vielen of het feit dat hij volkomen ontkleed was en op het punt stond in een bad te stappen, maar omdat op de deur van de badkamer aangegeven stond: 'Alleen voor officieren'. Kort na half vier werd de Lancastria door drie luchttorpedo's getroffen. Eén sloeg op het voorschip in en een andere achter, maar het was de derde die de meeste schade aanrichtte en de oorzaak was van het ontstellende verlies aan mensenlevens dat daarop volgde. Door een uitzonderlijk toeval dook deze luchttorpedo door de enige schoorsteen van de Lancastria naar binnen. Met opvallend weinig rumoer, maar met vernietigende uitwerking kwam ze tot ontploffing in de beperkte ruimte waar de ketels stonden en de aangrenzende secties onder de waterlijn, voor een groot gedeelte afgeladen met militairen voor wie er aan dek geen plaats meer was geweest. Het ketelruim werd verwoest. Brandstoftanks en leidingen scheurden en duizenden liters olie verspreidden zich onmiddellijk in een dunne laag over het water totdat er zich op de zee die de Lancastria omringde een olietapijt vormde. Maar veel erger was het lot van de mannen in de compartimenten onder de waterlijn. Bijna vijfhonderd van hen, in hoofdzaak personeel van de RAF, werden naar buiten geblazen door het grote scherpgerande gat dat in de dunne, ongepantserde rompplaten van het grote mailschip was geslagen. Velen waren al dood, omgekomen door de explosiedruk, door stukken staalplaat losgerukt van de gescheurde wanden, door rondvliegende scherven die in het wilde weg afketsten en slachtoffers maakten in de benauwde ruimten waarin deze mannen stonden. Van degenen die levend in het water werden gesmakt, stierven de meesten alsnog hoestend en kokhalzend in de dikke olie die direct achter hen uit de gescheurde tanks en leidingen gulpte. De Lancastria maakte al zwaar slagzij en begon langzaam weg te zinken. Zelfs de minst bevarenen aan boord - en de meesten wisten niets van de zee af - beseften dat het schip geen lang leven meer beschoren was. Honderden zaten beneden in de val. Soms waren waterdichte deuren op slot en vaak onwrikbaar verwrongen door de kracht van de explosie. Anderen zaten al even afdoend in de val door de ondoordringbare mensenmassa op de ladders en in de gangetjes boven hun hoofd. Er was maar weinig hoop voor de laatsten in de rijen wachtenden benedendeks. Sommigen wisten door patrijspoorten te ontsnappen, anderen door laadpoorten in de zijde van het tussendek. Pater Charles McMenemy, de voormalige pastor van de gevangenis Wormwood Scrubs, leidde een groep mannen die niet aan dek konden komen naar een laadpoort op een meter of twee boven de waterlijn, stond zijn eigen reddinggordel af aan een sergeant-majoor die niet kon zwemmen, spoorde alle mannen aan in het water te springen en ging zelf als laatste. Niemand heeft meer verdiend het er levend af te brengen dan pater McMenemy - en hij heeft het dan ook overleefd. De Tillyers, korporaal Broadbent en sergeant Young troffen het: ze behoorden tot degenen die veilig het bovendek wisten te bereiken. Broadbent en Young moesten netjes hun beurt afwachten en meeschuifelen in de dichte gelederen militairen die langzaam over de met stalen ribbels beslagen traptreden op weg waren naar de vrije ruimte van de bovendekken en naar de illusoire geborgenheid die erachter gelegen zou zijn. Mevrouw Tillyer kwam er veel gemakkelijker door. Nauwelijks was ze met de in een reddingvest gestoken peuter Jacqueline de eetzaal uit, of er werd in koor gebruld: 'Opzij voor de baby!' En men ging voor de baby opzij. Iedereen drukte zich tegen de zijkant van de trap aan om ruimte te maken, ook al wist men dat het schip onder zijn voeten wegzonk. En dit gebeurde voor alle vrouwen en kinderen aan boord. Het valt niet te berekenen hoeveel mensen het leven hebben gelaten door met het plaats maken voor anderen de luttele seconden prijs te geven die het hele verschil uitmaakten tussen in leven blijven en omkomen. Bij het terugblikken op die paar verschrikkelijke uren, zijn er drie belangrijke herinneringen die de Tillyers, Broadbent en Young met elkaar delen. De eerste daarvan is de volmaakte kalmte, de vriendelijkheid, de onzelfzuchtigheid van de militairen en de bemanning. Er heerste verwarring en men had haast; dat was onvermijdelijk, maar er was geen spoor van echte paniek. Maar al werd deze indruk in het geheugen geprent, hij was maar kortstondig - meer tijd was er niet voor. De lucht was vervuld van het staccato rumoer van luchtdoelwapens die over de hele ree verspreid waren, een heksenketel van lawaai en rook. Er cirkelden nog steeds bommenwerpers rond, waarvan sommige met hun boordwapens meedogenloos de nu sterk overhellende dekken van de Lancastria bestookten; de stalen kogels joegen verwoestend door de opeengepakte manschappen die zich voor de reddingboten opstelden. Als eersten gingen de vrouwen en kinderen in de boten. Clifford Tillyer wist zijn vrouw en Jacqueline in een boot te helpen die op het punt stond gestreken te worden. Zelf ging hij weer in de rij wachtenden staan, maar hij werd door soldaten van een tankregiment opgepakt en naast vrouw en kind in de boot gepropt. 'Instappen, vader,' zeiden ze hem. 'Jij moet voor je jonkie zorgen.' Maar als wijkplaats was de reddingboot even tijdelijk als verraderlijk. Zodra hij naar de met olie overgoten zeespiegel werd gevierd, begon hij te kapseizen. De Tillyers aarzelden geen van beiden. Ze sprongen overboord en zwommen van het zinkende schip vandaan, waarbij vader Tillyer het hoofd van zijn dochtertje zo goed mogelijk boven de olie hief. Voor sergeant Young en korporaal Broadbent waren geen reddingboten beschikbaar. Wat gestreken kon worden, was al wegen vele daarvan waren nog gekapseisd ook. Voor het eerst sinds weken vergat sergeant Young zijn fiets. Met het schuim van zijn onvoltooide scheerbeurt nog op zijn gezicht stapte hij meteen op de reling af en sprong overboord, in de warwinkel van wrakstukken, versplinterd hout en de honderden mannen - van wie velen niet konden zwemmen en geen reddingvest of iets om zich aan vast te klampen hadden - die er rondspartelden. Young wist wat je te wachten stond als je te dicht in de buurt van een zinkend schip bleef en de Lancastria zonk zienderogen weg. Met verwoede slagen zwom hij tot buiten het bereik van het wegzakkende schip en de zuigkracht die de dood zou betekenen voor iedereen in de directe nabijheid wanneer het naar de bodem van de ree van Quiberon zonk. Korporaal Broadbent liep er nog precies zo bij als toen hij in het bad wilde stappen - spiernaakt. (En dat zou hij nog drie dagen lang blijven.) Er was niets waar hij zich op dat moment minder druk over maakte dan zijn ongeklede toestand. Terwijl het dek onder hem begon weg te zakken, schudde hij zijn maat Sid Keenan - die al in het bad zat toen de Lancastria werd getroffen - plechtig de hand en sprong in zee. Toen brak het moment aan dat de tweede sterke indruk van de ramp voorgoed werd vastgelegd in de herinnering van de twee militairen en de Tillyers - en trouwens ook bij alle anderen van de duizenden die het hebben gezien. Terwijl zijn grote schroeven zich boven water verhieven, kantelde de Lancastria langzaam en onafwendbaar om, even voor hij onder water verdween. Honderden militairen - de meesten vermoedelijk omdat ze niet konden zwemmen - klampten zich daarbij nog steeds aan de reusachtige romp vast. Er was geen sprake van geschreeuw of gegil of enige andere uiting van angst. In plaats daarvan hieven ze in koor Roll out the barrel en There'll always be an England aan, en ze waren nog aan het zingen toen ze door de zee werden overspoeld. Het is geen wonder dat vele van de militairen die het overleefd hebben, het nooit meer hebben kunnen opbrengen Roll out the barrel te zingen, dat in de beginjaren van de oorlog het lijflied van de soldaten was. Korporaal Broadbent was een van degenen die zich het dichtst bij het schip bevonden toen het ten onder ging. Hieraan bewaart hij een persoonlijke herinnering die, naar hij zegt, hem altijd weer voor ogen komt te staan - het gezicht voor de patrijspoort. Toen de Lancastria kapseisde, zag Broadbent een man die in een hut opgesloten zat en als een bezetene probeerde het dikke, versterkte glas van het raampje in te slaan - een poging die volkomen mislukte. Heel even kreeg Broadbent het door doodsangst getekende gezicht te zien en daarna gleed de patrijspoort onder het zeeoppervlak dat zwart zag van de olie. En nu volgde wat wellicht de verschrikkelijkste ervaring was -brand. Geen brand aan boord - daaraan had men kunnen ontkomen - maar brand op het zeewater en voor maar al te velen was daar geen ontkomen aan. Het vuur was bovendien niet per ongeluk ontstaan, maar vormde het resultaat van weloverwogen hardvochtigheid waarvoor geen vergiffenis op te brengen is. Afgezien van het mitrailleren en afslachten van onbekende aantallen mensen die in het water dobberden - de twintig drenkelingen van één vlot bijvoorbeeld werden volledig weggevaagd door een lang aangehouden vuurstoot met boordmitrailleurs - begonnen de bemanningen van de Luftwaffe brandbommen te werpen en daarmee de olielaag op het water in brand te steken. Brandende olie leidt tot de verschrikkelijkste dood die men zich denken kan. Het is een geleidelijke marteldood door verschrikkelijke pijniging, door verdrinking om aan die pijniging te ontkomen, door verbranding van de lichaamsdelen die boven water steken gepaard gaande met verstikking van de longen. De vlammen houden zich in stand met alle voor het leven noodzakelijke zuurstof aan het wateroppervlak. De mens smoort in de oververhitte lucht zonder zuurstof. Verdrinking is rustig, eenvoudig en vrijwel pijnloos. Wanneer er geen enkele hoop op een uitweg meer is, moet je wel bezeten zijn om je nog een moment langer uit te strekken en aan de snerpende doodsnood bloot te stellen als een milde oplossing voor het grijpen ligt. De officiële geschiedschrijving van de oorlogvoering ter zee beweert niet te kunnen begrijpen waarom zoveel personen - 2823 -bij het vergaan van de Lancastria het leven hebben verloren hoewel de ramp zich bij klaarlichte dag voltrok op een rede vol vaartuigen - vooral wendbare bootjes die snel ter plaatse waren. De trawler Cambridgeshire die voor de jacht op onderzeeboten was ingericht, heeft in zijn eentje al bijna duizend overlevenden opgevist. Deze verbazing is moeilijk te volgen. Het is juist opmerkelijk dat er zoveel gereddenen waren: ongeveer tweeëneenhalf duizend. De meeste schepen in de baai hadden het zelf te druk met hun verweer tegen de aanvallen van de Duitse bommenwerpers. De boten die ten slotte toch nog opstoomden naar de met olie en wrakstukken overdekte plek waar het mailschip was vergaan, troffen er betrekkelijk weinig overlevenden meer aan nu de Cambridgeshire er niet meer was. Honderden waren bij de eerste explosie omgekomen, ongeveer evenveel waren opgesloten geraakt in de gehavende romp en door de Lancastria meegesleept naar de zeebodem. Nog eens honderden die zich aan de romp vastklampten, zijn verdronken toen het schip onder water verdween. Van degenen die zich toen bij het schip in het water bevonden, zijn er velen gedood door de zee die in vlammen stond of ze waren op zoek naar veiligheid zo verwoed doorgezwommen dat ze buiten het gebied belandden waar de eerste zoekacties werden ondernomen. Dit laatste was het geval met korporaal Broadbent, sergeant Young en de familie Tillyer. Broadbent, nog steeds spiernaakt, lag vrijwel bewusteloos in het water. Hij werd door een klein bootje gered en overgebracht naar de John Holt, toen er een perscamera klikte. Drie dagen later kwam hij in Plymouth aan, ook nu nog zonder een draad textiel aan zijn lijf, met als enige klacht dat hij geen zakken had om alle sigaretten te bewaren die hij had gekregen. En bij zijn aankomst bleek hij een beroemdheid te zijn geworden nu zijn foto als symbool van de ramp van de Lancastria overal ter wereld in de kranten had gestaan. Sergeant Young bleek zich aan een sinaasappelkist te hebben vastgeklampt en hij was een van de tien die zich aan zo'n niet al te degelijke steun hadden toevertrouwd. Toen hij vier uur later door een Franse trawler werd gered, waren er nog maar drie over - de andere zeven hadden één voor één losgelaten toen hun krachten het begaven. Hij werd naar een nonnenziekenhuis gebracht, werd verpleegd door mevrouw Joan Rodes- later bekend geworden als 'de engel van St. Nazaire' - kreeg een Frans matrozenpak aan en verhuisde naar een militair hospitaal, waar hij van een Duitse officier te horen kreeg dat hij krijsgevangene was en zou worden neergeschoten als hij op de loop probeerde te gaan. Sergeant Young ging niet letterlijk op de loop, maar met een paar anderen maakte hij zich meester van een Rode Kruis-auto, reed ermee naar de kust en werd daar opgepikt door de jager Punjabi. De Tillyers hebben waarschijnlijk nog langer in het water gelegen dan Young - het is te begrijpen dat hun herinneringen op dat punt wat vaag zijn. Al wat mevrouw Tillyer zich nog duidelijk voor de geest weet te halen, is hoe een militair het stuk hout waaraan hij zich vasthield, afstond om Jacqueline meer kans te bieden, en dat ze zó dikwijls en zó nadrukkelijk riep 'Baby hier! Baby hier!', dat Jacqueline de roep overnam, alsof het een spelletje was. 'Ze bleef me "Baby hier!" toeroepen totdat ze te zwak was om nog een woord uit te brengen.' Maar de kreten werden opgevangen en er kwam hulp opdagen -een reddingboot van de jager Highlander. Noch de heer Tillyer, die naderhand afdelingschef bij Fairey Aviation in Londen is geworden, noch zijn vrouw heeft ernstige gevolgen van hun schokkende ervaring ondervonden. En kennelijk ook Jacqueline niet. De tweejarige peuter die 'Baby hier!' kraaide in de met olie overdekte wateren van de Baai van Quiberon, is achttien jaar later in het huwelijk getreden en heeft een eigen gezin gesticht.