Het kelderen van de Bismarck
1
Ver ten zuiden van de noordpoolcirkel, langs de grote scheepvaartroutes van de Atlantische Oceaan, nemen de westerstormen af tot wat windgefluister en dan valt de warmte van de zon op de lange zachte deining. Ver naar het noorden, in de ijzige kou van de Barentsz-zee, liggen de onmetelijke uitgestrektheden waar het bij -na wonderbaarlijk kalm blijft, waar de zee de ene eindeloze dag na de andere er melkachtig wit bij ligt van het ene einde van de ononderbroken horizon tot het andere. Maar tussen deze twee grote gebieden in, langs de gordel van de poolcirkel zelf, liggen de onherbergzaamste zeeën ter wereld, en geen deel daarvan is onherbergzamer en onvriendelijker gezind tegenover de mens en de nietige scheepjes die hem over hun stormachtige woestenij voeren, dan de smalle reep oceaan tussen IJsland en Groenland die de Denemarkenstraat wordt genoemd. Van de wijd uitzwervende vikings van duizend jaar geleden tot de huidige tijd van de moderne IJslandse vissers is deze engte bevaren, maar altijd met het gevaar op de loer liggend. De zeelieden deden het alleen door de nood gedrongen en verbleven er nooit lang, geen moment langer dan strikt nodig was. Geen mens en geen schip hebben er ooit uit vrije keuze rondgehangen, maar een enkele keer zijn er mannen en schepen geweest die het uit noodzaak deden. Zo kwamen enkele tientallen jaren geleden twee schepen met hun paar honderd opvarenden juist aan het einde van de langste wake die de mens ooit op deze donkere en gevaarlijke wateren heeft uitgeoefend. Alle hens aan boord van Zr.Ms. kruisers Suffolk en Norfolk waren vermoeid - vrijwel uitgeput. Ze hadden al veel te lang hun waakzaamheid moeten ontplooien. Eén enkele winterdag in de Denemarkenstraat, met zijn twintig uren ondoordringbaar duister, sneeuwjachten, een snijdende vrieswind die van Groenlands barre ijskap komt aanwaaien, het akelige stampen en rollen van het schip zonder één moment respijt, is op zichzelf al een eeuwigheid, een nachtmerrie zonder einde. En de Norfolk en Suffolk waren daar maanden aaneen geweest, de hele winter van 1940 en het voorjaar van 1941, en hadden aan ongelooflijke beproevingen blootgestaan, met de kou, het ongerief en voortdurend opletten en afwachten. De inspanning van het opletten, de druk van het wachten - er kwam nooit een eind aan. Maar nu was de zomer, of wat daarvoor moest doorgaan, in de Denemarkenstraat aangebroken, en je hoefde je niet meer uitsluitend bezig te houden met de worsteling om het voortbestaan. Weliswaar drong de kou nog steeds diep in de gelaagde poolkleding door, was het pakijs dat zich van de kust van Groenland uitstrekte nog steeds maar een mijl of twee verderop en de rollende mistbanken in het oosten, voor de IJslandse kust op een niet veel grotere afstand, maar in ieder geval was de zee gekalmeerd, bleef de sneeuw uit en was het afgelopen met de duisternis van de lange winternacht. Voortreffelijke omstandigheden, zou je bijna zeggen, vergeleken met wat ze tot dusver hadden meegemaakt. Toch was de belasting oneindig veel groter dan al het voorafgaande, was de spanning het breekpunt dicht genaderd. Op dat tijdstip, even na 19.00 uur op 23 mei 1941, drukte de grootste belasting op één enkele man - kapitein-ter-zee R.M. Ellis, op de brug van zijn kruiser Suffolk. Hij verbleef daar op zijn brug al twee dagen zonder onderbreking. Hij kon er nog wel eens zo lang moeten blijven of zelfs nog langer, maar het was hem onmogelijk zijn voortdurende waakzaamheid te verslappen - al was het maar een momentje. Er was te veel van hem afhankelijk. Hij was niet de eerstaanwezend officier in dit gebied; schout-bij-nacht Wake-Walker was op zijn vlaggenschip de Norfolk, maar al was die Norfolk niet ver uit de buurt, hij ging wel schuil in de warrelige mistbanken. De uiteindelijke verantwoordelijkheid was die van Ellis en het was een loodzware verantwoordelijkheid. Wat hem te doen stond, kon mislukken. Het kon maar al te licht buiten zijn schuld mislukken, maar bij de rampzalige consequenties van zo'n mislukking kon beter niet worden stilgestaan. Groot-Brittannië had al te veel geleden en verloren - nog een misslag en de hele oorlog zou wel eens verloren kunnen zijn. De oorlog verkeerde toen in zijn twintigste maand. Groot-Brittannië stond er alleen voor en vocht voor zijn behoud. Twintig onheilspellende, sombere en tragische maanden - een somberheid die maar even was opgeklaard door de glorieuze moed van de jonge piloten die in de Battle of Britain de Luftwaffe hadden afgeslagen, maar nu waren de vooruitzichten duisterder en hopelozer dan ooit en er viel ook in het verre verschiet geen licht te bekennen. De pantserdivisies van de Wehrmacht stonden klaar, de dreiging van een invasie was nog steeds een zwaard van Damocles. We waren zojuist smadelijk uit Griekenland verdreven. Diezelfde week had Görings Elfde Parachutistenkorps, door Churchill als de vlam van het Duitse leger betiteld, een niets ontziende en overweldigende aanval op onze strijdkrachten op Kreta ingezet. De val van dat eiland was nog maar een kwestie van dagen. Zes miljoen ton scheepsruimte was op zee verloren gegaan, waarvan alleen al in de maand april 650 000 - de zwartste maand van de oorlog. En deze maand mei kon wel eens nog verschrikkelijker aflopen, want op het moment dat kapitein-ter-zee Ellis van noordoost naar zuidwest patrouilleerde door de smalle strook bevaarbaar water tussen het ijs van Groenland en de mistformaties bij IJsland, bewogen zich niet minder dan tien grote vrachtkonvooien en één groot militair konvooi van vitaal belang wijd verspreid en voor het merendeel slechts magertjes beschermd over het oppervlak van de grote Atlantische Oceaan. En welke rol, werd er verbitterd gevraagd, speelde de machtige Britse thuisvloot bij dit alles? Onze eerste verdedigingslinie, onze laatste hoop in de duisterste dagen. Waarom wierp die niet haar volle gewicht in deze gevechten op leven en dood? Waarom patrouilleerde die niet op de Noordzee en Het Kanaal (waar de stuka's en de Heinkels haar op elke willekeurige dag tussen zonsop- en ondergang volledig hadden kunnen uitroeien), klaar om elke invasiepoging over Het Kanaal de kop in te drukken? Waarom was die niet bijgesprongen in de ontruiming van Griekenland? Waarom bevond die zich niet benoorden Kreta, om huis te houden onder de over zee aangevoerde versterkingen zonder welke Görings luchtlandingstroepen geen schijn van kans hadden hun veroveringen te voltooien? Waarom was die niet uitgevaren om haar zware geschut klaar te houden voor de bescherming van die bedreigde konvooien in de westelijke wateren die krioelden van de onderzeeboten? Waarom lag ze werkeloos, machteloos en nutteloos in haar schuiloord Scapa Flow? Waarom, waarom, waarom? De Bismarck was de reden. Een overweldigende reden. Dit schip, waarvan in 1936 de kiel was gelegd en dat 14 februari 1939 op de werf van Blohm & Voss in aanwezigheid van niemand minder dan de kanselier van het Derde Rijk, Adolf Hitler, te water was gelaten, was iets om rond te spoken in de dromen - of zelfs nachtmerries - van marinemensen over de hele wereld. Hitler was een ster in het overdrijven, maar er stak niet de minste overdrijving in wat hij tot de bemanning zei toen hij in mei 1941 het slagschip opnieuw bezocht - het was doodeenvoudig de waarheid: 'De Bismarck', zo verklaarde hij, 'is de trots van de Duitse zeestrijd-krachten.' Dat was hij zeer zeker. Hij zou de trots van elke marine ter wereld zijn geweest. Gebouwd met cynische veronachtzaming van het bij verdrag vastgelegde maximum van 35 000 ton, had hij in werkelijkheid een tonnage in de buurt van 50 000, en daarmee was hij onweerlegbaar het machtigste slagschip dat in de vaart was. Hij was snel en kon het met zijn maximum van over de dertig knopen tegen iedere grote Britse oorlogsbodem opnemen. Hij had namelijk ook nog een enorme breedte - veel groter dan van enig Brits schip - wat een prachtig stabiel platform opleverde voor de acht 38-cm en twaalf 15-cm kanons - en de Duitse scheepsartillerie had toch al de naam onder alle omstandigheden zuiver te schieten. Met zijn zware bepantsering, dubbele en drievoudige romp en de zeer complexe onderverdeling van de romp in waterdichte afdelingen die men tot dusver niet voor uitvoerbaar had gehouden, was hij naar in brede kringen werd aangenomen eigenlijk niet tot zinken te brengen. Hij was een troefkaart in handen van admiraal Raeder, en nu was de tijd aangebroken om die troef uit te spelen. De Bismarck was buitengaats. Daaraan viel niet meer te twijfelen. Na een eerste melding dat hij op 20 mei het Kattegat afvoer, was hij vroeg in de middag op de 21ste door een Spitfirepiloot gefotografeerd in gezelschap van een kruiser van de Hipper-klasse in het fjord bij Grimstad, even ten zuiden van Bergen. Om 18.00 uur de volgende dag kwam een Maryland-bommenwerper van de marinebasis Hatston op de Orkaden onder erbarmelijke weersomstandigheden laag over het water naar Grimstad en Bergen gevlogen. Hij meldde dat de Bismarck er niet meer lag. De Bismarck was het zeegat uit en er kon geen twijfel over bestaan waarheen. Er waren geen Russische konvooien om aan te pakken - de oorlog met Rusland was nog niet uitgebroken. Hij kon alleen maar haastig op weg zijn naar de oceaan, met de Hipper-kruiser -naderhand geïdentificeerd als de Prinz Eugen - als zijn verkenner, om daar vernieling en vernietiging aan te richten onder onze Atlantische konvooien, de enig overgebleven levensaders die ons met de buitenwereld verbonden. De Hipper zelf, een zware kruiser van tienduizend ton, had eens een konvooi overvallen en binnen een uur zeven schepen naar de bodem van de zee gejaagd. Aan wat de Bismarck zou kunnen, moest men dan ook liever niet denken. De Bismarck moest worden tegengehouden en wel voordat hij naar de Atlantische Oceaan was uitgebroken. Uitsluitend en alleen voor dit doel had admiraal Sir John Tovey, opperbevelhebber van de thuisvloot, zo lang en zo koppig zijn grote eenheden op Scapa Flow vastgehouden. Nu was voor de thuisvloot de tijd aangebroken om zijn bestaansrecht te bewijzen. Admiraal Tovey, een meesterlijk tacticus, die de volgende vier dagen zijn schepen voortreffelijk zou leiden, koesterde geen illusies over de ernstige moeilijkheden waarvoor hij zich gesteld zou zien, de tragische consequenties mocht hij misgokken. De Bismarck kon zuidwestelijk naar de Atlantische Oceaan doorbreken op elk willekeurig punt tussen Schotland en Groenland - een naargeestig, door stormen geteisterd traject van liefst duizend mijl, waar het zo belangrijke zicht vaker wel dan niet te lijden had van regenvlagen, dichte sneeuw en grote mistbanken. Hij moest twee smaldelen met twee slagschepen elk opstellen - hij vertrouwde er niet op dat één enkel linieschip kans zou zien het tegen de Bismarck op te nemen - op strategische punten die honderden mijlen uiteen lagen: de Hood en de Prince of Wales ten zuiden van IJsland, en zijn eigen vlaggenschip de King George V, de Repulse en het vliegkampschip Victorious ten westen van de Faröer, waar ze naar hij hoopte in de gunstigste positie zouden verkeren om alle kanten uit te kunnen voor het onderscheppen van de Bismarck. Maar ze konden niets ondernemen eer ze wisten waar de Bismarck was. In afwachting van het aanbreken van die dag had admiraal Tovey al een hele tijd zijn waakhonden op zee. Tussen IJsland en de Faröer patrouilleerden de kruisers Birmingham en Manchester, terwijl in de Denemarkenstraat de Suffolk en de Norfolk aan het einde van een heel lange wachtperiode waren gekomen.
***
23 mei 1941,19.20 uur. De Suffolk stoomde naar het zuidwesten de smalle strook af die tussen het ijs en de mist lag. Als de Bismarck de Straat nam, redeneerde kapitein-ter-zee Ellis, zou hij vrijwel zeker deze vaargeul volgen. Naar het westen werd de weg versperd door het ijs en wat het oosten betrof, geen commandant zou het risico nemen zijn slagschip met een dertigmijlsvaart door een dichte mist te jagen en vooral niet door een mist die naar hij wist een mijnenveld van veertig mijl lengte verborg. Als hij inderdaad kwam, zou zijn route hierlangs lopen. En de route liep daarlangs. Om 19.22 uur joeg de opgewonden waarschuwingskreet van een oplettende uitkijk kapitein Ellis en alle wachtlopers op de brug met hun kijkers 'over de stuurboordboeg', in welke richting ze doordringend tuurden. Eén korte blik was voor Ellis voldoende om de zekerheid te hebben dat er aan hun langdurige, uitputtende wachten nu werkelijk een einde was gekomen. Zelfs mensen die ze voor het eerst te zien kregen, konden zich vrijwel onmogelijk vergissen in de zware contouren van de Bismarck. (Dat zou men althans denken - nog geen halve dag later zou het tragische bewijs van het tegendeel worden gegeven.) Kapitein Ellis was niet tot treuzelen geneigd. Hij had het eerste -en belangrijkste - deel van zijn taak verricht. De Bismarck en de Prinz Eugen, zo besefte hij opeens, waren maar acht mijl verderop, het geschut van de Bismarck was fataal tot op een afstand van zeker twintig mijl en in zijn instructies stond niets over het plegen van zelfmoord. Integendeel - hij had orders tot elke prijs eigen schade te vermijden, de Bismarck te schaduwen en de slagschepen van de thuisvloot op zijn spoor te zetten. Op het moment dat de radiokamer van de Suffolk stotterend zijn melding 'vijand ontdekt' begon over te seinen aan Ellis' directe commandant, schoutbij-nacht Wake-Walker op de Norfolk, en aan sir John Tovey op zijn slagschip ver naar het zuiden, joeg hij zijn kruiser met het roer bakboord aan boord zwaar overhellend de bocht in en zocht snel de veilige dekking van de mist op, die hen al na enkele ogenblikken omhulde. Diep in de mistbank voltooide de Suffolk zijn draai en manoeuvreerde hij gevaarlijk door een opening in de mijnenvelden terwijl het alziende oog van zijn radar lette op elke beweging die het Duitse slagschip maakte terwijl het met grote snelheid de Denemarken-straat afvoer. Toen het goed en wel voorbij was, namen de Suffolk en de Norfolk beide een achtervolgingspositie in. Daar hielden ze zich verbeten aan vast in de hele loop van die poolnacht met sneeuwbuien, regenvlagen en natte mist. Nu en dan raakten ze het contact kwijt, maar steeds wisten ze het te herstellen in deze later tot schoolvoorbeeld geworden, lastige taak van het schaduwen van een vijandelijk vaartuig bij nacht. De hele nacht ook bleef de radio in de weer met het voortdurend overseinen van kleine veranderingen van positie, koers en vaart van de vijand. Driehonderd mijl zuidelijker was het smaldeel van vice-admiraal L.E. Holland, bestaande uit Zr. Ms. Hood, Zr. Ms. Prince of Wales en zes jagers op een westnoordwestelijke onderscheppingskoers al met grote snelheid aan het toestomen. De spanning aan boord van deze schepen was hoog opgeschroefd. Ook hier betekende dit het einde van een heel lange wachtperiode. Bij niemand bestond er veel twijfel aan dat een zeeslag nu niet meer kon uitblijven, en nog minder twijfel dat er maar één afloop bestond: dat de Bismarck ondanks zijn vuurkracht en zijn geduchte reputatie nog maar een aantal uren zou blijven bestaan. Met zijn tien stukken van 35,5 cm tegenover de acht 38-cm kanons van de Bismarck, was ons nieuwste slagschip Prince of Wales althans op papier tegen de Bismarck opgewassen. (Alleen zijn commandant , kapitein-ter-zee Leach, en een paar van zijn hogere officieren waren er van doordrongen dat hij nog veel te nieuw was, de bemanning gebrekkig geoefend, dat de torens van het 35,5-cm geschut - al even nieuw en onbeproefd als de bemanning - zoveel mankementen en kuren vertoonden dat monteurs van de werf terwijl het schip op de Bismarck afstevende, nog steeds wanhopige pogingen in het werk stelden om de grootste gebreken te verhelpen.) Maar er was geen mens, zelfs niet het trouwste lid van zijn bemanning, die al zijn vertrouwen aan de Prince of Wales ophing. Waarom zou hij ook, wanneer hij maar een paar kabellengten verderop de zware boeg van de Hood minachtend de nietige golfjes opzij zag schuiven terwijl hij de vijand tegemoetsnelde. Wanneer je de Hood met zijn 45 000 ton bij je had, kon er nooit iets misgaan. Dat wist iedereen bij de marine. En niet alleen bij de marine. Er zijn nu tientallen jaren voorbij sinds de ondergang van de Hood, maar van de miljoenen die nu nog leven en voor de oorlog al volwassen zijn geworden, zal niemand kunnen vergeten wat een ongelooflijke greep de Hood heeft gehad op de fantasie en de gevoelens van het Britse publiek. Hij was het bekendste, meest geliefde schip uit onze lange maritieme historie, een vertrouwd begrip bij talloze mensen voor wie Revenge en Victory maar loze woorden waren. Als grootste, machtigste linieschip van de periode tussen de twee wereldoorlogen, vertegenwoordigde hij al wat blijvend was, vormde hij het symbool van al wat onoverwinnelijk was, ontzag en zelfs verering afdwong. Voor miljoenen mensen was hij de Royal Navy, nog bij zijn leven een legende... Maar een legende veroudert. En nu de lange nacht van opstomen op topsnelheid voorbij was, de dageraad in de lucht hing en de Bismarck boven de horizon opdoemde, stond de legende op het punt voorgoed uit de wereld te worden geholpen. Veilig buiten bereik, maar met een tribuneplaats voor de komende actie, waren de opvarenden van de Norfolk en de Suffolk er getuige van hoe de Hood en de Prince of Wales, als eenheid optredend onder bevel van vice-admiraal Holland, op de Bismarck en de Prinz Eugen afvoeren. Maar zelfs op die grote afstand was het duidelijk dat de twee Britse schepen zich te dicht bij elkaar bevonden, dat kapitein Leach van de Prince of Wales genoodzaakt was precies hetzelfde te doen als de Hood, in plaats van de gelegenheid te krijgen met zijn eigen schip onafhankelijk en zo gunstig mogelijk op te treden. Nog ongelooflijker was het dat de naderingskoers precies was wat hij niet hoorde te zijn. Ze stuurden op de vijand af onder een hoek die wijd genoeg was om de Duitsers een prachtig doelwit te bieden, maar tegelijkertijd nog zo scherp dat hun achterste geschuttorens niet in actie konden komen, met als gevolg dat de Bismarck en de Prinz Eugen volle lagen konden afvuren tegenover maar de helft van de Britse vuursterkte. Er stonden nog kwalijker dingen te gebeuren. De Hood zou als eerste beginnen te vuren, om 05.52 uur, en maakte daarbij om redenen die nooit helemaal duidelijk zullen zijn de fatale fout zijn beschieting te concentreren op de Prinz Eugen en dat de hele slag te blijven doen. Deze verkeerde identificatie was al erg, maar niet kwalijker dan het peil van zijn beschieting: de Prinz Eugen kwam er ongedeerd uit te voorschijn. Daardoor kregen de Bismarck en de Prinz Eugen de gelegenheid hun hele vuurkracht los te laten op de Hood, die vanwege zijn naderingshoek er slechts met zijn voorste twee geschuttorens op kon reageren. Weliswaar was de Prince of Wales nu ook gaan vuren, maar de bittere waarheid is dat dat weinig gewicht in de schaal wierp: zijn eerste salvo was meer dan een halve mijl mis, het tweede was niet veel beter, en het derde miste zijn doel ook. Evenals het vierde. En het vijfde. De Duitsers schoten niet mis. Niet alleen legden ze een vernietigende nauwkeurigheid aan den dag, ze wisten ook hun vuurkracht uitstekend te concentreren. Beide schepen waren vrijwel meteen ingeschoten op hun doel - de Hood. Al bij het eerste begin ontketenden de 20-cm granaten van de Prinz Eugen brand bij de hoofdmast van de Hood. Ook de Bismarck plaatste nu treffers. De enorme 38-cm projectielen, elk een gierende massa van een ton staal en krachtige explosieven die door pantserstaal konden dringen, sloegen in en explodeerden diep in het binnenste van de wankelende Hood. Hoeveel treffers hij kreeg en waar, zullen we nooit weten en het doet er ook niet veel toe. Al wat er wel toe doet, al wat we weten, is wat er is waargenomen door de overlevenden van die zeeslag om precies zes uur in de ochtend, toen het vijfde salvo van de Bismarck de Hood met een breed vuur bestookte. Wit met oranje en verblindend fel joeg een vuurzuil driehonderd meter hoog de grauwe ochtendhemel in toen de Hood met de oorverdovende dreun van zijn exploderende munitiemagazijn naar het hiernamaals werd geblazen. Toen de laatste echo's van de zware explosie achter de horizon waren weggerold en de rook traag over het water zweefde, waren de brokstukken van de Hood zo volledig weggevaagd dat het leek of het grootse schip nooit had bestaan. Zo vond de Hood in zijn eenentwintigste levensjaar de dood. Dit eerste zeegevecht van zijn lange leven had precies acht minuten geduurd, en toen hij verging, sleepte hij 1500 officieren en manschappen mee het graf in. Er waren drie overlevenden.
2
De vernietiging van de Hood, de onoverwinnelijke, onneembare Hood, kwam als een enorme slag aan bij de marine en in het hele land. Ongelooflijk, onmogelijk dat dit gebeurd zou zijn - en dit onmogelijke moest in aller ijl worden rechtgepraat en rechtgeschreven. Omdat bijzonderheden over de actie destijds ontbraken, werd er geen gewag gemaakt van de rampzalige hoek waaronder de Hood de vijand was genaderd, de fatale identificatiefout die tot gevolg had dat hij op de Prinz Eugen vuurde in plaats van op de Bismarck, of van het feit dat zijn artilleristische kwaliteiten zo gering waren dat hij in het hele gevecht niet één treffer had weten te plaatsen. Misschien was het maar goed ook dat deze dingen toentertijd niet bekend waren. De redenen die in die dagen wel naar voren zijn gebracht - en de inspiratiebron daarvan is niet ver te zoeken - waren dat de Hood eigenlijk geen slagschip was geweest maar niet meer dan een licht gepantserde slagkruiser, en dat afgezien daarvan de 38-cm granaat die in het munitiemagazijn was doorgedrongen een toevalstreffer van één op een miljoen was geweest. Deze verklaringen waren de grootste onzin. Weliswaar was de Hood voor de vorm geclassificeerd als slagkruiser, maar dat was niet meer dan een formaliteit. In werkelijkheid was hij met zijn ruim 30 cm dikke stalen schild dat zich aan weerszijden over een afstand van 170 m uitstrekte, en met het fantastische totaalgewicht van 14 000 ton aan beschermend metaal, een van de zwaarst gepantserde schepen ter wereld. En wat die toevalstreffer van één op een miljoen betreft, vooraanstaande scheepsconstructeurs hadden er al twintig jaar lang op gewezen dat de munitiemagazijnen van de Hood gemakkelijk bereikbaar waren voor granaten die onder een bepaalde hoek insloegen - een gevaar dat zonder veel moeite met wat extra pantserplaten had kunnen worden afgewend. Het ontwerp van de Hood vertoonde gebreken, ernstige gebreken, en de Admiraliteit was daarvan wel degelijk op de hoogte. We mogen veilig aannemen dat dergelijke gedachten niet rondspookten bij kapitein Leach van de Prince of Wales toen rook en stof van de verschrikkelijke explosie wegtrokken en de Hood bleek te zijn vergaan. De Prince of Wales moest nu een strijd op leven en dood voeren en zijn commandant was er zich wel van bewust. Zodra de Hood was opgeblazen hadden de Bismarck en de Prinz Eugen beide hun kanons naar hem gezwenkt, en nu begon de dodelijke nauwkeurigheid van hun zware en geconcentreerde beschieting zich te laten gelden. Kapitein Leach overzag de situatie, wikte en woog, en aarzelde niet. Hij commandeerde roer aan boord en trok zich achter een zwaar rookgordijn terug. 'Het schip dat op de vlucht sloeg', werd de Prince of Wales toen genoemd - het laffe slagschip dat rechtsomkeert maakte en op de loop ging. Het is een publiek geheim dat schip, officieren en equipage gedurende de korte periode dat de Prince of Wales nog te leven had, met afkeer en koele minachting door de rest van de marine werd bejegend. Deze schande werd pas weggenomen door de ondergang van het schip, een maand of zeven later, en de dappere kapitein Leach bij een verwoestende Japanse luchtaanval voor de kust van Malakka. Die kwade reuk was niet alleen onjuist, maar ook volslagen oneerlijk. Ook hier komt een groot deel van de schuld op de schouders van de Admiraliteit terecht. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er van opzet van die zijde geen sprake was. De ellende brak los door haar officiële communiqué over de actie, dat niet beter of slechter was dan het typische oorlogscommuniqué in die zin dat het de neiging had de schade die de vijand had opgelopen aan te dikken terwijl de eigen schade zo gering mogelijk werd voorgesteld. Twee beweringen in het communiqué hebben tot pijnlijke misverstanden geleid. 'Er is op een gegeven moment brand aan boord van de Bismarck waargenomen' en 'de Prince of Wales had lichte schade opgelopen.' Waarom in 's hemelsnaam, vroeg men zich af, had dat slechts licht beschadigde schip niet de strijd opgenomen met het schip dat in brand stond en het vernietigd? Wat kon er voor excuus zijn om de vlucht te nemen? Excuses genoeg. De brand aan boord van de Bismarck wees wel op de levendige fantasie die soms van officiële zijde aan de dag werd gelegd, maar had betrekking op niets ernstigers dan wat roet dat uit de schoorsteen was losgeraakt. Wat de 'lichte schade' van de Prince of Wales betrof: hij was getroffen door niet minder dan drie 20-cm granaten en vier van de zware 38-cm granaten van de Bismarck. Eén hiervan had de brug volledig vernietigd en alle aanwezigen gedood, met uitzondering van Leach en zijn sergeant-seiner. Verder was een van de zware kanons van de Prince of Wales volledig uitgeschakeld, herhaaldelijk optredende mankementen bij de andere leidden tot onregelmatig vuren van die stukken, en door het vastlopen van een ring in het aanvoermechanisme van toren Y waren de vier zware stukken van die toren - de helft van de effectieve vuurkracht die Leach ter beschikking stond - buiten werking gesteld. De Prince of Wales was niet licht beschadigd - hij was zwaar verminkt. De strijd doorzetten tegen zijn machtige tegenstander, zich nog langer blootstellen aan de moordende zuiverheid van diens volle laag, zou niet zo maar een lichtzinnige daad zijn geweest, maar een snelle en zekere zelfmoord.
***
De Bismarck stelde geen poging in het werk om zijn vijand te achtervolgen en het gevecht voort te zetten. Met het vernietigen van de Hood en het zwaar beschadigen van de Prince of Wales, die smadelijk de aftocht had geblazen, had hij al een succes behaald dat zijn stoutste dromen overtrof. Een schitterende overwinning, een geweldige versterking van het prestige van de Duitse marine en, in handen van Goebbels, een nieuw gesmeed propagandawapen van onschatbaar vermogen. Waarom zou hij het risico lopen dit alles te verspelen door blootstelling aan een toevalstreffer die zijn torens of brug of vuurleiding zou kunnen vernietigen - of zelfs het schip naar de kelder jagen? Bovendien was het doorbreken naar de Atlantische Oceaan niet bedoeld om met onze thuisvloot slaags te raken - dat was het laatste wat admiraal Lutjens wilde - maar om onze konvooien uit te roeien. De vreugde aan boord van de Bismarck was intens, maar niet uitbundiger dan in de rijkskanselarij in Berlijn, waarheen het nieuws overgeseind werd zodra de Bismarck de actie had afgebroken. Binnen een uur zou het bericht in handen van alle kranten en radiostations van het land zijn. Tegen de middag zou iedereen in Duitsland - en tegen de avond elk land in Europa - op de hoogte zijn van de verpletterende nederlaag die de Royal Navy had geleden. Een opgetogen Hitler stuurde de complimenten van hemzelf en van het Duitse volk aan officieren en equipage van de Bismarck en maakte persoonlijk de toekenning van een groot aantal onderscheidingen bekend, waaronder het ridderkruis van het IJzeren Kruis voor de eerste vuurleidingsofficier van de Bismarck. Slechts één man hield zich rustig en bleef onberoerd door de uitbundigheid over de zegepraal. Het was de man van wie men zou hebben gedacht dat hij de meeste reden zou hebben om zich te verheugen: kapitein-ter-zee Lindemann, de commandant van de Bismarck. Lindemann voelde zich niet gelukkig. De angst sloeg hem om het hart en toch had geen mens ooit Lindemanns moed in twijfel getrokken. Hij was een heldhaftig en zeer ervaren zeeman, die tot de kundigsten van de Kriegsmarine werd gerekend - en dat moest hij ook wel zijn, om het commando te krijgen over het prachtigste schip van de Duitse zeestrijdkrachten - maar hij was vervuld van voorgevoelens, van de duistere zekerheid dat hij uiteindelijk zou worden verslagen. Hoewel zijn schip geen schade aan geschut of machines had opgelopen en nog steeds zijn volle gevechtscapaciteit bezat, had een projectiel dat door de zware bepantsering was gedrongen, middels een explosie in de brandstoftanks zijn vaart merkbaar teruggebracht. Lindemann vreesde niet voldoende brandstof over te hebben voor langdurig opstomen en manoeuvreren bij hoge snelheid en hij besefte terdege dat hij de snelheid en de stuwkracht die de grote turbines van de Bismarck konden opbrengen, volledig zou moeten benutten. Hij kende de Britten, hij kende het aanzien en de genegenheid die de Hood bij hen had genoten, en hij wist ook dat ze zich niet zouden laten intimideren door zijn verschrikkelijke ondergang, maar juist zouden worden aangespoord door een woeste dorst naar weerwraak en geen rust zouden kennen voor ze de aanstichters opgespoord en vernietigd hadden. Deze bange gevoelens had hij proberen mede te delen aan zijn superieur, admiraal Lutjens, met het voorstel onmiddellijk voor reparaties naar Bergen terug te keren. Om redenen die we nooit zullen weten - misschien had de vreugde over hun grote succes zijn oordeel vertroebeld, en het is bekend dat dromen van glorie misleidende raadgevers zijn - stelde de admiraal zijn kapitein voor een weigering. Vandaar dat de Bismarck zijn zuidwestelijke koers voortzette en diep doorstootte in de Atlantische Oceaan. De Royal Navy zat hem achterna. De hele middag en avond schaduwden de Norfolk, Suffolk en Prince of Wales de twee Duitse schepen en zonden ze voortdurend radiomeldingen uit aan admiraal Tovey, die voor zijn eskader een nieuwe onderscheppingskoers liet uitzetten. De Bismarck wist dat hij werd achtervolgd maar leek zich er niets van aan te trekken. Slechts één keer liet hij even zijn tanden zien. Omstreeks 18.30 uur keerde hij om in een mistbank om de Suffolk onder vuur te nemen, maar hij brak de strijd bijna meteen weer af toen de Prince of Wales zich ermee kwam bemoeien. (Toentertijd had men niet door dat het maar een afleidingsmanoeuvre was om de Prinz Eugen te laten uitbreken naar een Duits tankschip, waarbij hij bunkerde om vervolgens veilig naar Brest op te stomen.) Nu sloeg de Bismarck een westelijker koers in en de Britse verspieders trokken mee; het smaldeel van admiraal Tovey was nog steeds in de achtervolging. Maar de King George V, Repulse en Victorious van Tovey waren nu nog maar drie van de vele schepen die op de Duitse zeereus afkoersten. Het slagschip Revenge werd uit Halifax in Nova Scotia opgecommandeerd. Eskader H van vice-admiraal Somerville - de slagkruiser Renown, de inmiddels legendarisch geworden Ark Royal en de kruiser Sheffield - werd uit Gibraltar gehaald. Het slagschip Ra-millies, op dat moment deel uitmakend van een konvooi in het middengedeelte van de Atlantische Oceaan, de kruiser Edinburgh in de buurt van de Azoren, en de kruiser London, in een konvooi voor de Spaanse kust, kregen stuk voor stuk opdracht aan de onderscheppingsactie deel te nemen. Ten slotte - en dit was het belangrijkste besluit - werd het slagschip Rodney uit een konvooi geplukt dat op weg was naar de Verenigde Staten. De Rodney zelf moest naar Boston voor een dringende herstelbeurt want zijn machines en ketelruimen waren lelijk afgetakeld, zijn zware 40,5-cm geschut en het typisch Nelsoniaanse vermogen van zijn commandant, kapitein-ter-zee Dalrymple-Hamilton, om net te doen of hij niets zag bij wat hij als goedbedoelde maar foutieve signalen van de Admiraliteit beschouwde, zouden ruimschoots opwegen tegen de miserabele toestand van zijn machines. De grootste jacht uit de historie van de oorlog ter zee was losgebroken. Laat op de avond - kort voor middernacht - zetten negen Swordfish torpedovliegtuigen van de Victorious onder leiding van luitenant-ter-zee 1 Escombe - die later zou sneuvelen en postuum het Victoriakruis zou krijgen voor zijn aanval op de Gneisenau en Scharnhorst - een aanval in om te trachten de Bismarck af te remmen. Maar niet meer dan één torpedo was raak en explodeerde zonder schade aan te richten tegen de zware bepantsering van de Bismarck. Dat werd althans in het officiële communiqué van de Admiraliteit beweerd. Deze ene keer was het echter een onderschatting van de werkelijkheid. Baron von Müllenheim Rechberg- die later Duits consul in Kingston (Jamaica) werd, maar destijds luitenant-ter-zee I belast met de achterste geschutstoren van de Bismarck, en de hoogste in rang onder de overlevenden - heeft in een ondervraging verklaard dat de Bismarck drie torpedotreffers had gehad van vliegtuigen van de Victorious. Twee ervan hadden weinig aangericht, maar een derde, die onder de boeg tot ontploffing kwam, veroorzaakte ernstige schade en haalde nog meer vaart uit de Bismarck. En toen, om drie uur in de ochtend van de 25ste, gebeurde er waarvoor zowel de Admiraliteit als sir John Tovey beducht was geweest: de schaduwende schepen, die zigzaggend optrokken door de wateren waar veel vijandelijke onderzeeboten opereerden, raakten het contact kwijt en zagen geen enkele kans het te herstellen. De Bismarck was ontsnapt en niemand wist waar hij was of - erger nog - waar hij op afstevende.
***
Later die ochtend sprak admiraal Lutjens de bemanning van de Bismarck toe. Het optimistische zelfvertrouwen waarmee hij nog maar een etmaal tevoren de spot had gedreven met kapitein Lindemanns voorstel naar Bergen terug te keren, was volkomen verdwenen. Hij was nu een afgemat en bezorgd man, iemand die overduidelijk de enormiteit van zijn blunder inziet. Het klinkt ongelooflijk, maar kennelijk wist hij niet dat ze hun achtervolgers hadden afgeschud - er werd aangenomen dat ze nog steeds op de radar werden geschaduwd - en toen Lutjens het woord nam, waren de eerste ondertonen van wanhoop in zijn stem te horen. De Britten, zo zei hij, wisten waar ze zich bevonden, en het was niet meer dan een kwestie van tijd of hun grote schepen zouden ingesloten raken, en met overweldigende sterkte. Ze wisten wat daarvan het eindresultaat zou zijn. Ze zouden zich moeten doodvechten voor de Führer, stuk voor stuk, en desnoods zou de Bismarck zelf tot zinken worden gebracht. Het is niet moeilijk in te denken hoe dit van invloed moet zijn geweest op het moreel van de bemanning van de Bismarck. Waarom was Lutjens er zo zeker van dat de grote schepen van de Royal Navy op hen afstoomden? In de eerste plaats, uitgaand van de misvatting dat hij nog steeds op de hielen werd gezeten door de Norfolk en Suffolk, nam hij natuurlijk aan dat die Britse slagschepen op het spoor brachten. Ten tweede had de Bismarck zojuist draadloos contact gehad met het hoofdkwartier van de Duitse marine - die volgens von Müllenheim niet op de hoogte was van de ware stand van zaken - en had ongetwijfeld op basis van meldingen van de onderzeeboten van Dönitz informatie ontvangen over de verblijfplaatsen van zijn belagers die niet alleen van zichzelf al misleidend was maar nog erger was geworden door seinfouten. Britse slagschepen werden dicht in de buurt gerapporteerd, en op grond van deze foutieve informatie gelastte Lutjens koersveranderingen die de Bismarck kwamen te staan op verlies van de paar niet meer in te halen uren die het hele onderscheid tussen leven en dood zouden uitmaken.
***
De radiosignalen van de Bismarck werden opgevangen door luisterposten in Groot-Brittannië en er werden peilingen verricht. De Admiraliteit was stomverbaasd dat de Bismarck op die manier de strop om eigen hals legde met het verbreken van de radiostilte en daarmee zijn positie verraadde - men wist natuurlijk niet dat de Bismarck meende nog steeds te worden geschaduwd - maar gaf met grote opluchting de peilingen door aan de opperbevelhebber, admiraal Tovey. De ironie van het toeval wil - en dit gebeurde vrijwel tegelijkertijd - dat zoals Lutjens op de Bismarck een volkomen misleidende melding over de posities van de vijand had ontvangen, dit het geval was met Tovey op de King George V. Bij Tovey waren de peilingen wél juist overgeseind, maar verkeerd in kaart gebracht aan boord van het slagschip. De uitkomst was echter dezelfde: beide admiraals werden om de tuin geleid, en wel op een vitaal tijdstip. Volgens de berekeningen aan boord van de King George V bevond de Bismarck zich ten noorden in plaats van zoals verwacht ten zuiden van zijn laatst gemelde positie. Dit kon maar op één ding wijzen: dat hij koers zette naar Noorwegen en naar huis, in plaats van naar Brest zoals iedereen had verwacht. Er was geen moment te verliezen. Het kon zelfs nu al te laat zij n. Tovey gaf zijn wijdverspreide eenheden opdracht hun huidige koers op te geven en naar de Noordzee op te stomen. Dat deden alle schepen, met als grote uitzondering de Rodney. Een poosje later kreeg ook hij van de Admiraliteit orders in die geest, maar kapitein Dalrymple-Hamilton deed of zijn neus bloedde, ging op zijn eigen oordeel af en bleef waar hij was. Dalrymple-Hamilton betwijfelde namelijk of de Bismarck wel op weg was naar de Noordzee, en omdat hij toch al netjes op de ontsnappingsroute naar Brest lag, besloot hij daar maar te blijven. Later in de middag, in een atmosfeer van toenemende spanning en bijna wanhopige ongerustheid, kwamen nog meer positiemeldingen over de Bismarck binnen die het Tovey duidelijk maakten dat de eerder gemaakte gegiste bestekken fout waren en dat het schip toch onderweg was naar Brest. Tovey maakte zich ernstig bezorgd, want hij wist dat de Admiraliteit over dezelfde informatie beschikte als hij, en toch stond ze toe dat de thuisvloot in noordoostelijke richting ging speuren. Het is nu duidelijk dat een of andere machthebber bij de Admiraliteit - we zullen waarschijnlijk nooit te weten komen wie het is geweest want je kunt deze lords bepaald niet van babbelziekte betichten als het gaat om het erkennen en verklaren van fouten die ze hebben gemaakt - alle aanwijzingen aan zijn laars lapte en strak en stijf vasthield aan zijn ingevingen, die er volslagen naast waren. Admiraal Tovey besloot op zijn eigen ingevingen af te gaan, vond dat hij niet kon wachten totdat de Admiraliteit tot een besluit was gekomen en liet zijn vloot naar Brest koersen. Althans, wat er van zijn vloot over was, want behalve zijn eigen schip, de Norfolk, de Rodney, de Dorsetshire opstomend van het zuiden, en de Renown, Ark Royal en Sheffield van eskader H, waren alle andere genoodzaakt zich stuk voor stuk terug te trekken omdat de Admiraliteit niet voor bunkermogelijkheden had gezorgd.
***
Ook de Bismarck zat nu krap in zijn brandstof- akelig krap. Door een bijna ongelooflijke vergeetachtigheid of slordigheid was hij uitgevaren met 2000 ton te weinig brandstof, en toen tijdens de slag met de Hood een granaat van de Prince of Wales in zijn bunkers was ingeslagen, waren er nog eens vele honderden tonnen verloren gegaan, hetzij direct, hetzij door vermenging met zeewater. Hij had nauwelijks nog voldoende aan boord om Brest te bereiken bij het aanhouden van de meest economische snelheid - juist nu hij elke knoop die er in hem zat nodig had. De bemanning wist dit, zoals bemanningen dergelijke zaken altijd te weten komen. Tegen het afbrokkelen van het moreel en de voortdurend stijgende wanhoop werden er berichten in omloop gebracht dat er al een tanker onderweg was om hen te bevoorraden en dat binnen niet al te lange tijd de zee die hen omringde zou krioelen van hun eigen U-boten en de hemel zwart zou zien van bommenwerpers van de Luftwaffe om hen veilig naar de haven te escorteren. Maar het tankschip is nooit komen opdagen, evenmin als de onderzeeboten of de luchtmacht. Wat wel kwam, na eenendertig uur van steeds verwoeder speuren door Britse vliegtuigen en schepen, was een Catalina lange-afstandsvliegboot van het Kustcommando. Op 26 mei om 10.30 uur was er een eind gekomen aan de lange periode van afwachten. De Bismarck was weer ontdekt, zijn laatste hoop vervlogen. Hij bevond zich toen 550 mijl ten westen van Land's End, opstomend naar Brest. Een duidelijke illustratie van het peil van het moreel dat op dat moment aan boord heerste, is afkomstig van baron von Müllenheim, die verklaart dat de Bismarck alles in gereedheid had voor het onmiddellijk opzetten van een valse extra schoorsteen en het aanbrengen van herkenningstekens in de code van de Royal Navy. Maar men was zo gefrustreerd en uit het veld geslagen - von Müllenheims eigen woorden - dat van geen van beide gebruik werd gemaakt op het moment dat het de redding van de Bismarck had kunnen betekenen.
***
De opluchting van sir John Tovey, juist toen hij de overtuiging had dat de vijand hem uiteindelijk was ontglipt, moet geweldig zijn geweest, maar ze zou kort van duur zijn. Al gauw kwam hij tot de ontdekking dat zijn schip en de Rodney, waarmee hij nu in contact stond, veel te veel achterstand hadden om de vijand de pas af te snijden voordat hij Brest had bereikt. De Norfolk, noch de Dorsetshire of de vijf jagers onder commando van kapitein-ter-zee Vian op de Cossack, even tevoren weggehaald bij een konvooi dat naar het zuiden stoomde, kon enige hoop koesteren de Bismarck tot staan te brengen - ze zouden uit het water geblazen zijn ruimschoots voor ze hun geschut of torpedo's binnen bereik hadden gebracht. De enige hoop op afstoppen van de Bismarck was nu gevestigd op de vliegtuigen van de Ark Royal, die snel uit het zuiden kwam aanzetten. De 26ste om 15.00 uur kozen dan ook met een torpedo geladen Swordfish-toestellen het luchtruim in wat toen beschouwd werd als een laatste wanhoopspoging om de Bismarck tegen te houden. In de woorden van het officiële communiqué werd de aanval 'niet met succes' bekroond. Dit viel nauwelijks te verwonderen, gezien twee feiten die niet in het communiqué van de Admiraliteit werden vermeld: vele van de torpedo's die waren voorzien van experimentele magnetische koppen, explodeerden zodra ze met het water in aanraking kwamen, wat maar goed was ook omdat de aanval door wat een tragische identificatiefout had kunnen worden niet op de Bismarck, maar hun eigen lichte kruiser Sheffield was gericht. Admiraal Tovey had nu de hoop opgegeven. Naar zijn mening bestond er geen mogelijkheid meer om de Bismarck tegen te houden. Binnen enkele uren zouden zowel hij als de Rodney zo krap in hun brandstof zitten dat ze moesten terugkeren en de Bismarck ongehinderd naar Brest moesten laten doorgaan. Het zou de zwaarste klap in zijn lange en illustere carrière zijn geworden. De klap is nooit gevallen. Sir John Tovey en trouwens de hele Royal Navy werd deze bittere afgang bespaard door een handjevol jonge piloten van de Marineluchtvaartdienst op de Ark Royal, die met alle geweld hun smadelijke blunder van die middag wilden goedmaken. En die hebben ze zeker goedgemaakt. In een bijkans vliegende storm, met regenbuien en slecht zicht wisten ze op een of andere wonderbaarlijke manier op te stijgen van het verraderlijk natte, stampende en slingerende vliegdek van de Ark Royal. Onder afschuwelijke vliegomstandigheden zochten ze de Bismarck op en zwaar bestookt door luchtdoelgeschut zetten ze heldhaftig hun aanval door. Slechts twee torpedo's troffen doel - von Müllenheim beweert drie, maar het aantal is niet van belang. Alleen de laatste torpedo telde werkelijk mee. Die explodeerde aan stuurboord bij de achtersteven, waarbij de stuurinrichting verwrongen raakte en bleef steken. De Bismarck beschreef tweemaal een volle cirkel en bleef toen niet meer manoeuvreerbaar en dood in het water liggen, 400 mijl ten westen van Brest. De lange drijfjacht was voorbij en de Bismarck was in het nauw gebracht.
3
Aldus, met het lamslaan van de stuurinstallatie door de torpedovliegtuigen van de Ark Royal, begon de martelende laatste nacht in het kortstondige leven van de Bismarck. Het geweldigste slagschip ter wereld stond op het punt de dood in te gaan, en het leek bijna of de natuur wist dat dit einde onafwendbaar was, want het weer was die nacht in duistere en bittere harmonie met de stemmingen en gedachten, met de naargeestige, sombere wanhoop van de honderden afgematte mannen die nog in staat van paraatheid waren aan boord. Er stond een stormwind. De koude regenvlagen striemden meedogenloos hun gezichten. De golven werden hoog en ruw en onregelmatig opgejaagd en de duisternis was zo volledig als duisternis op zee maar kan zijn: die nacht was er geen maan en zelfs de sterren gingen schuil achter voortjagende regenwolken. Met gestopte machines als een levenloos ding in het water, lag de Bismarck hevig te slingeren in de golfdalen van de lange oceaanrollers, terwijl machinekamerploegen verwoed bezig waren de vastgelopen roeren los te krijgen. Hun levens, het leven van iedereen aan boord, hing af van het al of niet slagen van hun pogingen: Brest en de veilige haven lagen maar een halve dag stomen verderop en" al na zes uur zouden ze zich onder de beschermende paraplu van hun eigen Luftwaffe bevinden, waar geen enkel Brits slagschip zich zou durven vertonen. Zolang de stuurinstallatie het niet deed, waren ze hulpeloos. Het ene roer was bevrijd en in de middenstand gebracht, waarin het bleef steken, maar dat was al een grote stap in de goede richting. Als het andere kon worden losgewerkt, of zelfs alleen maar in de middenstand gebracht om niet als een blok aan het been af te remmen, bestond er nog hoop, want het slagschip kon worden bestuurd door het variëren van de relatieve snelheden van de twee grote schroefassen om de tegenwerkende krachten van wind, golfslag en stroming te compenseren. Maar dit roer, geknakt en verwrongen door de explosie van de torpedo, bleef onherroepelijk in zijn verste stand steken. De situatie was wanhopig. De tijd raakte op en de machinekamermensen - afgetobde, uitgeputte mannen die haast niet meer wisten wat slapen was - waren nu vrijwel niet meer in staat tot enige inspanning, of die nu geestelijk was of lichamelijk. Door het onophoudelijke zware stampen en slingeren en de dampen van de dieselolie die uit de gebarsten brandstoftanks lekte, moesten zelfs de meest ervaren zeerotten onder hen telkens overgeven. Er werd bekendgemaakt dat degene die kans zou zien de roeren los te krijgen, zou worden begiftigd met het ridderkruis van het IJzeren Kruis - de hoogste onderscheiding die Duitsland kon toekennen. Maar er is geen plaats voor dromen van glorie in de volslagen ellende van een zeezieke en zelfs als er een duiker overboord was gegaan in die donkere en door de storm gebeukte zee, had hij niets anders kunnen bereiken dan zijn eigen dood, en wel binnen enkele ogenblikken, doordat het lelijk slingerende grote schip hem zou vermorzelen. De kapitein-luitenant van de technische dienst benaderde kapitein Lindemann met een wanhoopsvoorstel: ze zouden moeten proberen het roer met zware explosieven weg te blazen. Lindemann, die zes dagen en nachten niet had geslapen, antwoordde met de kolossale onverschilligheid van iemand die veel te veel heeft moeten verwerken en voor wie nu niets meer is overgebleven: 'U doet maar wat u wilt. Ik heb afgedaan met de Bismarck.' Dit zijn wel de meest tragische woorden ooit door een bevelhebber van een marinevaartuig geuit, maar we kunnen het kapitein Lindemann onmogelijk aanrekenen: in zijn zwarte wanhoop en volslagen uitputting stond hij niet meer in contact met de realiteit. Er werd order gegeven - wellicht door admiraal Lutjens zelf- op te stomen en langzaam kwam de Bismarck op gang totdat hij bijna tien knopen liep. Doordat er geen stuurkracht kon worden overgebracht, gierde hij hevig, maar over het geheel genomen volgde hij een noordelijke koers - op de Engelse kust af. Dit was wel het laatste dat Lutjens wilde, maar het viel niet te verhelpen: door het voortdurende rollende slingeren in de grote golftroggen waren de kanonniers in de torens zo zeeziek geworden dat ze hun stukken niet konden bedienen. Het schip zelf was een hoogst onstabiel geschutsplatform geworden. Maar wat nog zwaarder woog: een schip dat stil in het water lag, was een schietschijf voor eventuele torpedoaanvallen die in het nachtelijk duister werden ondernomen. En onvermijdelijk kwamen die torpedoaanvallen los. De hele nacht werd de Bismarck bestookt door een groep Britse jagers, die, verre superieur in snelheid en manoeuvreerbaarheid, rondcirkelden als honden van een meute die loeren op een kans om een gewonde hertenbok door de knieën te krijgen en af te maken. Maar de jagers moesten vaststellen dat de Bismarck zich niet zo eenvoudig liet afmaken. Telkens weer, zoals een jachthond toeschiet om het hert een beet te geven, kwam er een jager aangestoven om zijn torpedo's los te laten, maar men kwam weldra tot de ontdekking dat dit weinig resultaat opleverde en een hoogst riskante onderneming was. Op een of andere wijze had het batterijpersoneel van de Bismarck - ze waren per slot van rekening het puik van de Kriegs-marine - zijn laatste reserves aan wilskracht en energie weten aan te boren en sloeg het de Britse jagers af met door de radarvuurleiding zeer nauwkeurig gerichte schoten uit hun 38-cm torens. Gedurende de slag die zich met tussenpozen voortsleepte, in het tijdsverloop tussen de dreun van het kanonvuur en de kortstondig oplaaiende verlichting van het schip en de omringende zee door de wit-met-oranje vlammen uit de zware lopen, gaf een Duitse officier om het moreel van zijn mannen op te vijzelen over de scheepsintercom een ooggetuigenverslag van het gevecht: 'Eén Britse jager getroffen... één getroffen en in brand... schip explodeert en in zinkende toestand...' (In werkelijkheid werd geen van kapitein Vians jagers die nacht geraakt, laat staan tot zinken gebracht. Er mag echter wel op worden gewezen dat niet alle verzinsels van Duitse zijde afkomstig waren. De Britse jagers meldden - een melding die door het officiële communiqué van de Admiraliteit werd overgenomen - dat de Bismarck in de loop van de nacht door verscheidene torpedo's was getroffen; de waarheid luidt dat de Bismarck geen enkele torpedotreffer had geïncasseerd.) In het begin van de nacht stuurde de Führer een persoonlijke boodschap aan de Bismarck: 'In onze gedachten zijn wij bij onze zegevierende kameraden,' waarop hij als antwoord ontving: 'Schip volkomen stuurloos. Zullen doorvechten tot laatste granaat.' Het is moeilijk te bepalen welke van de twee boodschappen de meeste verbijstering aanrichtte. Waarschijnlijk toch de laatste. Voor ten dode opgeschrevenen is het een wrange ironie 'zegevierende kameraden' te worden genoemd, maar voor Hitler moet het een ongenadige slag zijn geweest te vernemen dat er geen hoop meer was voor het prachtige schip dat hij nog maar een week of twee tevoren had bezocht en de trots van de Duitse zeestrijdkrachten had genoemd. Zoals Lutjens had gemeld, was het schip volkomen stuurloos. De lange nacht sleepte zich voort, en ondanks alle pogingen die in het werk werden gesteld, bleek het onmogelijk de Bismarck een koers naar Brest te laten inslaan. Voor zijn behoud moest hij vaart blijven maken, en bij deze toestand van wind en zee kon hij maar één kant uit: naar het noorden. Het begon nu te dagen, en het was een naargeestige dageraad met jachtende regenbuien en een grauwe en stormachtige zee. Voor de bemanning kon het niet meer verborgen blijven welke koers ze voorlagen, en de wanhoop en de angst legden een zware druk op de Bismarck. Het staat vrijwel vast dat er een officiële mededeling werd verspreid onder de mensen op hun posten - degenen die zich nog tegen de uitputting verzetten en op hun posten wakker bleven - dat er al eskaders duikbommenwerpers in Noord-Frankrijk waren opgestegen, en dat een tankschip, sleepboten en een escorte van jagers naar hen onderweg waren om hulp te bieden. Er was geen woord van waar. De Luftwaffe moest aan de grond blijven door dezelfde stormwind en lage, jachtende regenwolken als de Bismarck te verduren had, de sleepboten en de tanker waren nog in Brest en de jagers kwamen niet opdagen. In plaats daarvan kwamen wel de machtigste twee slagschepen van de Britse thuisvloot, de Rodney en de King George V, van het westen uit toestomen om de Bismarck tussen hen en de lichter wordende oostelijke hemel in te krijgen. De mannen aan boord van de Bismarck wisten dat er ditmaal van ontsnappen geen sprake kon zijn, dat de beloofde bommenwerpers en jagers en onderzeeboten nooit zouden komen, en dat wanneer de Britse slagschepen, gebrand als ze waren op vergelding voor het verlies van de Hood, ten slotte de thuisreis aanvaardden, ze een lege zee zouden achterlaten. De Bismarck bereidde zich voor op de dood. Over de kanons, bij de zware machines en in de vuurleidingscentrale hingen of zaten uitgeputte manschappen op hun posten, verzonken in een vaste, onbekommerde slaap. Volgens de verklaring van een van de weinige officieren die het overleefd hebben, lagen de hogere officieren als lijken op hun gevechtsposten. De roerganger had zich uitgestrekt bij het onbruikbare stuurrad en van de admiraal of enig lid van zijn staf was niets te bekennen. Ze moesten met schudden en klappen uit de diepten van hun zo verschrikkelijk nodige slaap worden gehaald, gewekt voor de wreedste, bitterste dageraad die ze ooit hadden meegemaakt, en voor allen - op een enkeling na - zou dit de laatste keer zijn dat ze wakker werden. Nog voor iedereen was ontwaakt, zijn gevechtspost had ingenomen en klaar was om zich te verdedigen, had de Rodney, slechts vier minuten nadat hij was gesignaleerd, met zijn zware stukken van 40,5 cm het vuren geopend. Voor de mannen op de Bismarck die de ontwikkelingen afwachtten, was de volle laag van de Rodney, met zijn machtige drielingtorens alle drie op het buitengewoon lange voorschip, een indrukwekkende en angstaanjagende aanblik - maar niet angstaanjagender dan het naderbijgieren van het salvo en de doffe donderslagen van de projectielen die bij aanraking met het zeeoppervlak in de buurt explodeerden en het water tientallen meters naar de loodgrijze hemel omhoog joegen. Maar dit eerste salvo was mis, evenals meteen daarop het eerste van de King George V. En nu sloeg de Bismarck terug. Waarschijnlijk met recht veronderstellend dat de Rodney de gevaarlijkste tegenstander was, richtte hij zijn eerste salvo op dat schip. Het reikte lang niet ver genoeg, maar de reputatie van buitengewoon accuraat artilleristenwerk die de Bismarck in maar vier dagen tijds had opgebouwd, was niet uit de lucht gegrepen: bijna onmiddellijk had hij zich ingeschoten op de Rodney, die haastig een uitwijkmanoeuvre inzette. Maar de Rodney zette het vuren wel voort, met alle kanons die in stelling konden worden gebracht. De King George V, die tijdelijk door de Bismarck was genegeerd, stoomde frontaal op hem af, met de zes 38-cm kanons op het voorschip, die zodra ze weer geladen waren meteen vuurden. De Norfolk, de kruiser die halsstarrig de Bismarck was blijven volgen van de verre wateren van de Denemarkenstraat af, mengde zich nu ook in de strijd. Even later volgde nog de Dorsetshire, die het de hele nacht zwaar te verduren had gehad op zijn race naar het noorden door vliegende storm en hoge zeegang. Binnen een kwartier na het aanbinden van de strijd was de Bismarck blootgesteld aan zware en aanhoudende beschieting door twee slagschepen en twee kruisers. Hij stond er hopeloos voor. Zelfs voor een schip dat een grote snelheid kon opbrengen, snel wist te manoeuvreren en een frisse bemanning vol zelfvertrouwen had, zou alleen al de zwaarte van de vijandelijke beschieting te zwaar zijn gebleken. En de Bismarck kon zich maar met een relatieve slakkengang voortbewegen, enige vorm van manoeuvreren was onmogelijk geworden, en zijn bemanning was uitgeput en hopeloos uit het veld geslagen. Over de kloof van tientallen jaren heen terugblikkend, zijn we geneigd onze sympathie te laten uitgaan naar de Bismarck, een gemakkelijk doelwit dat steeds hulpelozer ronddobbert en meedogenloos wordt afgemaakt. Van mededogen was toen geen sprake, alleen van vergelding en vernietiging, en dat is te begrijpen ook: er waren nog maar vier dagen verstreken sinds de Hood met 1500 man aan boord zijn einde had gevonden - en de duikbommenwerpers en onderzeeboten konden elk moment op het toneel verschijnen. Al binnen het kwartier nadat de eerste schoten waren afgevuurd, trad er een aanzienlijke vermindering van de frequentie en de zuiverheid van de schoten van de Bismarck in. Zware granaten van de twee Britse zeereuzen begonnen in te slaan, en de dreunende klappen van de exploderende projectielen, de wolken prikkelende rook en het heidense kabaal die zich mengden met het gedreun van hun eigen geschut, hadden een fnuikende en volkomen ontmoedigende uitwerking op de toch al suffige en afgematte artilleristen die ineengedoken in hun geschuttorens zaten. De paar officieren die zich nog koppig op de brug van de Bismarck ophielden, merkten dat het vuur van de King George V afnam en steeds onregelmatiger werd (mank gaand aan dezelfde euvels met de geschuttorens als zijn zusterschip de Prince of Wales had de King George V op een gegeven moment nog maar twee kanons van de tien over die tot schieten in staat waren) en gaven order alle beschikbare kanons op de Rodney in te stellen. Maar het was te laat. De Rodney, die zich nu dichtbij bevond, had de juiste afstand te pakken - en goed ook. Steeds vaker troffen de 40,5-cm granaten, stuk voor stuk ruim 1200 kg zeer explosieve lading die door pantserplaten drong, het ingewand van de sidderende Bismarck. Eén zo'n zwaar projectiel joeg met zijn explosie de hele vuurleidingstoren overboord, en toen was er van samenhangend vuren en georganiseerd verweer geen enkele sprake meer. Nog een 40,5-cm granaat bracht beide torens op het voorschip tot zwijgen. Toren A werd vernietigd en een stuk van toren B over de brug heen naar achteren geblazen, waarbij de meeste officieren en manschappen die nog aanwezig waren, werden gedood. Beide slagschepen lieten nu granaten tot diep in het binnenwerk van de Bismarck exploderen, waarmee ze een ravage in de machinekamers aanrichtten, de brandstoftanks vernielden en daarmee honderden tonnen olie vrijmaakten voor het aanwakkeren van de grote branden die nu in de hele midscheeps woedden en waarvan de bulderende vlammen duidelijk te zien waren door de kartelige scheuren in de scheepshuid en de bepantsering. 'Een nachtmerrie' is de enige omschrijving die past bij de verschrikkelijke tonelen die zich nu afspeelden aan boord van die gebeukte, doorboorde en in vlammen staande puinhoop van verwrongen staal en geknakte lichamen die er nog restte van de Bismarck en zijn bemanning. Zware granaten van de Rodney, die zich nu nog maar op twee mijl afstand bevond en a bout portant kon vuren, sloegen nu bij de Bismarck met twee, vier en zelfs zes tegelijk in. Groepjes manschappen holden als dol vee blindelings her en der over het bovendek om een uitweg te zoeken uit de dubbele verschrikking van deze dood en verderf zaaiende volle lagen en de gloeiende dekplaten die onder hun voeten begonnen krom te trekken en te verbuigen. De meesten van hen verkozen de gemakkelijkste oplossing: een sprong in de met granaatscherven doorzeefde zee en daarna de verdrinkingsdood. In de torens lieten de manschappen nu hun onnuttig geworden kanons in de steek, luisterden niet meer naar bevelen en bestormden de deuren. Sommige batterijcommandanten pleegden zelfmoord, anderen richtten hun pistool op hun eigen mensen, met als enig gevolg dat ze overweldigd werden. Daarna kwamen de mannen tot de ontdekking dat de deuren ontwricht en vastgeklemd waren, en zij werden naar de bodem van de oceaan meegevoerd in een ijzeren lijkkist gevormd door de geschuttoren waarin ze zich zo voortreffelijk hadden geweerd. Ook luiken en waterdichte deuren zaten overal klem. Tweehonderd man die op die manier in de kantine in de val zaten, waren als bezetenen bezig zich een uitweg te forceren, toen er een granaat door het dek heen insloeg en binnen tot ontploffing kwam, waarbij de hele explosiedruk en de schervenregen zich binnen die beperkte ruimte lieten gelden. Er was niet één overlevende. Zij hadden het nog getroffen met hun wijze van sterven - althans in vergelijking met het afgrijslijke lot van de schepelingen die in de munitiemagazijnen opgesloten zaten. Die magazijnen werden aan alle kanten door oplaaiende branden omringd, en toen de stalen wanden steeds heter werden totdat ze een rode gloed begonnen aan te nemen, stegen de temperaturen daarbinnen tot ongekende hoogten. Dit kon tot maar één enkel resultaat leiden, waarvan de averijwachten die zich nog op hun posten bevonden maar al te goed doordrongen waren - zij zouden nooit vergeten hoe de Hood naar de andere wereld werd geblazen toen zijn magazijnen explodeerden. Er stond geen andere keus voor hen open dan te doen wat hun te doen stond - de magazijnen laten onderlopen en hun kameraden in het snel wassende water laten verdrinken. En even nachtmerrieachtig als de tonelen aan boord was de allerakeligste aanblik van de Bismarck zelf. Extra belast met duizenden tonnen water dat door de grote scheuren in de huid binnenstroomde, lag hij moeizaam en traag in de golftroggen te gieren - een verwoest wrak. De mast was verspeeld, de vuurleiding was weggevaagd, de schoorsteen verdwenen. Alle boten waren vernield en de verpletterde en ontwrichte torens helden onder vreemde hoeken over, de lopen wezen in het water of naar een lege lucht in de hoogte, en de gebroken, verwrongen stalen balken en platen van wat eens de bovenbouw was geweest, gloeiden eerst rood op en verbrandden daarna met fel witte vlammen naarmate de grote branden diep in het binnenste hoger en hoger begonnen op te laaien. Maar nog steeds gaf de Bismarck niet de geest. Ongetwijfeld was het 't taaiste en het dichtst de onverwoestbaarheid benaderende schip dat ooit was gebouwd. Hij was getroffen door de Prince of Wales, hij was bestookt met honderden zware pantsergranaten van de King George V, Rodney, Norfolk en Dorsetshire. Hij was met torpedo's aangevallen door vliegtuigen van de Ark Royal en de Victorious en nu in zijn laatste strijd ook nog getorpedeerd door de Rodney en de Norfolk. Maar hoe ongelooflijk het ook was, hij vertoonde nog steeds leven. Geen schip in de historie van de strijd ter zee had maar half zoveel afstraffing gehad en het toch nog overleefd. Het had iets griezeligs. Uiteindelijk zou hij het niet begeven onder het kanonvuur van de twee Britse slagschepen die hem tot dit lege, laaiende casco hadden afgetakeld. Misschien was men daar wel door de verbazing over die ongelooflijke taaiheid tot de overtuiging gekomen dat hij niet door granaatvuur te kelderen was. Misschien lag het ook aan het brandstofgebrek, of aan de wetenschap dat de onderzeeboten elk ogenblik in groten getale konden komen opdagen, of misschien had men domweg genoeg van de slachtpartij. In ieder geval beschouwden de King George Ven de Rodney hun taak als volbracht; ze keerden huiswaarts. De Bismarck heeft zich nooit overgegeven. Hij had nog de vlag in top toen de Dorsetshire het zwijgende schip naderde en van dichtbij drie maal torpedeerde. Bijna onmiddellijk helde hij zwaar naar bakboord over en kwam zijn vlag in het water te hangen. Daarna wentelde hij zijn kiel naar boven en gleed in de golven weg, met alleen een furieus gesis en geborrel toen de zee zich over het gloeiende staal van de bovenbouw sloot. De langdurige klopjacht was afgelopen. De Hood was gewroken.