De eenzame zee
De Dileas
Al drie uur voorbij, meneer MacLean; drie uur, en van de reddingboot geen taal of teken. U kunt zich wel voorstellen hoe het was. We zaten daar maar met ons vieren: Eachan, Torry Mor, ouwe Grant en ikzelf. Wat er gezegd werd? We hadden geen woord met elkaar gewisseld, zelfs geen druppel gedronken en op tafel stond nog wel een volle fles Talisker, en Eachan viel niet dood op een stuiver. We zaten daar maar te zitten als een stelletje sufferds: Seumas Grant met zijn stalen gezicht en die vieze oude pijp die er op los pruttelde en de rest driftig in de weer met het bestuderen van het patroon van het behang. Naar het gieren van de wind luisteren, dat deden we, en naar de hagel die als kiezelstenen tegen de ramen van het hotel kletterde. Gottegot, wat een nacht was dat! En het ergste was dat er voor ons niets anders opzat dan af te wachten. Een opgewekt stelletje, zoals we daar zaten. Ik geloof dat we allemaal een beetje overeind schoten toen de telefoon rinkelde. Eachan ging er haastig op af en was in een vloek en een zucht stralend terug. Eén blik op dat vollemaansgezicht van hem en we hadden het gevoel of de vuurtoren van Pladda van ons afgewenteld was. 'Vier glazen, mannen, en laten we de Talisker een beurt geven. Dat was de torenwacht van Creag Dearg. De Molly Ann was er op tijd - nog net. De schuit is vergaan, maar de hele bemanning is van boord gehaald.' Hij schoof ons de glazen toe en keek ouwe Grant strak aan. 'Nou, Seumas, wat heb je daar nog op te zeggen? De Molly Ann heeft het gehaald - en Donald Archie en Lachlan waren nog wel helemaal de kant van Scavaig op. Misschien zou je wel kunnen zeggen dat het een mirakel is, hè, Seumas?' Die twee liepen niet over van liefde voor elkaar, dat kan ik u wel vertellen, 't Is wel zo dat de meesten van ons aan de kant van Eachan stonden. Want hij was een keiharde, die ouwe Seumas Grant. Gerespecteerd, ja, daar mankeerde het niet aan. Maar geen mens had een zwak plekje voor hem en, bij God, hij ook niet voor ons -niets, voor niemand, behalve voor zijn zoons Lachlan en Donald. Wat ouwe Seumas betrof, kwam de zon alleen aan de hemel staan om op die twee neer te schijnen. Zijn moederloze zoons: voor hen de hofstede, voor hen de boot, voor hen al zijn bewuste gedachten. Maar een keiharde, meneer MacLean. Op een afstand... Hoe noem je dat? Gereserveerd. Bemoeide zich alleen met zijn eigen bedoening, zou je kunnen zeggen. "t Is zeker een mirakel als iemand in zo'n nacht als deze wordt gered, Eachan.' De stem van de ouwe Grant klonk traag en diep. 'Zonder Donald en Lachlan erbij?' zat Eachan te zuigen. Torry, weet ik nog wel, schoof ongemakkelijk op zijn stoel heen en weer en ik keek een andere kant op. Dit stond ons niet erg aan - het was niet zoals het hoorde. 'Grote Neil kan er op zijn manier wel wat van,' merkte Grant tamelijk rustig op, 'maar hij zal nooit de reddingbootschipper worden die Lachie is. Hij heeft de zee niet in zijn vingertoppen.' Op dat moment sloeg de buitendeur van het hotel open en werd door de wind bijna uit de scharnieren gerukt. Peter de Paal tuimelde naar binnen, sjorde de deur dicht en stond daar in zijn oliepak te glimmen. Je hoefde maar één keer naar hem te kijken om te weten dat er iets flink mis was. 'De reddingboot, Eachan, de Molly Atin!' gooide hij er hortend en met grote aandrang uit. 'Al iets gehoord? Toe nou, man, zeg op!' Eachan keek hem met grote ogen aan. 'Jazeker, Peter, we hebben net bericht gehad. Hij ligt onder Creag Dearg en -' 'Creag Dearg! O jee, o jee, o jee!' Peter de Paal liet zich op een stoel zakken en staarde dof in het vuur. 'Twintig mijl hiervandaan - twintig mijl. En we krijgen net Iain Chisholm binnen van de Talbothoeve - drie mijl in vier minuten op dat bakbeest van een Velocette van hem - met de melding dat de veerboot op Buidhe midden in de sond noodsignalen aan het afvuren is. En dan zit de Molly Ann bij Creag Dearg. Wat een ellende, wat een ellende!' Hij schudde traag zijn hoofd. 'De veerboot!' riep ik stomverbaasd uit. 'De veerboot! Grote John is zeker op zijn hoofd gevallen om er op een nacht als deze mee uit te varen!' 'En je kunt er donder op zeggen dat alle boten van de vissersvloot bij Loch Torridon een schuilplaats hebben opgezocht,' merkte Torry verbitterd op. Er viel een langdurige stilte en daarna kwam de ouwe Grant nog steeds aan zijn pijp lurkend op de been. 'Allemaal, op die van mij na, Torry Mor,' zei hij en knoopte zijn oliejas dicht, "t Is een zegen van de Here dat Donal' en Lachie naar Scavaig zijn om die nieuwe drifter te bekijken.' Hij bleef staan en keek langzaam in de rondte. 'Ik denk wel dat ik een handje hulp nodig heb.' We zaten hem aan te staren en toen Eachan zijn mond opendeed, leek het wel of hij helemaal de kluts kwijt was. 'Wou je zeggen dat je die oude schuit met dit weer buitengaats wilt brengen, Seumas?' Eachan wist werkelijk niet hoe hij het had. 'Zeker veertig jaar oud en huizenhoge zeeën die regelrecht door de sond jagen. Nou, dan sla je te barsten, man, nog voordat je goed en wel de havenmond uit bent!' 'Lachie zou uitgevaren zijn.' Ouwe Grant staarde naar de grond. 'Hij is de schipper. Hij zou gaan en Donal' ook. Ik kan mijn jongens niet voor schut laten staan.' 'Dat is zelfmoord, meneer Grant,' drong ik aan. 'Net wat Eachan zegt, dan ga je er bijna zeker aan.' 'Voor die arme donders op de veerboot is er niet eens een bijna.' Hij pakte zijn zuidwester en ging op de deur af. 'Misschien lukt het me toch nog wel.' Eachan sloeg de klep van de tapkast met een knal omhoog. 'Je bent een eigenzinnige oude kluns, Seumas Grant,' riep hij nijdig uit, 'en je wordt nog eens in het hellevuur geroosterd voor die verschrikkelijke trots van jou!' Hij draaide zich om en griste een paar flessen cognac van de schappen. 'Misschien komen die wel van pas,' mopperde hij voor zich heen. Met bonkende stappen ging hij de deur uit, waarbij hij diep uit zijn binnenste bromde en een gezicht als een oorwurm zette. Nu moet
***
u wel weten dat de Dileas - dat was de boot van ouwe Seumas Grant - een stuk beter was dan Eachan hem afschilderde. Wanneer Campbell uit Ardrishaig een Loch-Fyner bouwde, nam hij daar eiken kernhout voor. En ouwe Grant had er zelf vloeistalen spantwerk aan toegevoegd en een van die nieuwerwetse diesels geïnstalleerd - een 44-pk Gardner, herinner ik me. Maar tóch. Buiten het havenhoofd - het was onvoorstelbaar, en zo iets krijg je nooit meer te zien, zelfs in je ergste nachtmerries niet. Bitter koud was het en de gierende neerslag bestond uit rondvliegende ijsnaaldjes die tot op het bot in je gezicht priemden. En de sond zelf! Godbewaarme, die sond! De zeeën waren kort en volkomen steil, zo snel als renpaarden; de hele sond was één massa opgezweepte melk die in dat pikdonker opblonk. Man, ik huiver nog als ik er aan terugdenk. Twee uur lang staken we er recht de kop in, en grote goden, wat kregen we op onze donder. De Dileas waggelde telkens op een golf omhoog en dan, alsof hij van een rotswand stortte, kwakte hij met een knal als van een vierduims kanon in het volgende golfdal neer en dook helemaal tot aan zijn verschansing onder. En daarbij hoorde je het verwoede geratel van de schroef die doorsloeg wanneer ze zich in de lucht rondwentelde. Waarom de Dileas niet is doorgeknakt, mag God weten - of misschien de geest van Campbell uit Ardrishaig.
***
'Zien jullie wat, jongens?' Dat was ouwe Grant, die uit het stuurhokje stond te roepen. De wind rukte de woorden van zijn lippen. 'Niks, Seumas,' schreeuwde Torry terug. 'Geen donder.' Ik gaf de schijnwerper, een antieke Aldis-seinlamp, over aan Eachan en scharrelde naar achteren. Met de handen licht op het stuurrad gedrukt, stond Seumas Grant er bedaard bij. Zijn gezicht was een bebloed masker, want toen de kam van zo'n ziedende golf doorsloeg, de Dileas bedolf en de ruit insloeg, was hij niet vlug genoeg weggedoken. Maar de oude ogen stonden kalm, strak en waakzaam als altijd. 'Het gaat niet, meneer Grant,' riep ik hem toe. 'We vinden vannacht niemand meer en in dit weer kan niets het zo lang hebben uitgehouden, 't Is hopeloos, gewoon hopeloos. De Dileas houdt het ook niet lang meer. We kunnen maar beter teruggaan.' Hij zei iets. Ik verstond het niet en boog me naar hem toe. 'Ik vroeg me alleen maar af, zei hij als iemand in een peinzende bui, 'of Lachie zou zijn omgekeerd.' Langzaam klom ik weer het stuurhok uit en vervloekte Seumas Grant. Ik vervloekte hem om de ontzettende liefde die hij koesterde voor die twee zoons van hem, voor Donald Archie en Lachlan. En toen - toen voelde ik de schaamte duister en geleidelijk in me opwellen en vervloekte ik mezelf. Met handen en voeten werkte ik me weer naar voren. Ik was nog maar halverwege, toen ik Eachan hoorde schreeuwen, met hoge, opgewonden stem. 'Daar, Torry, kijk daar! Voor de boeg, iets aan bakboord. Iemand in het water. Nee, bij God, het zijn er twéé!' Toen de Dileas over de volgende golfkam deinde, liet ik mijn blik langs de straal van de Aldis gaan. Eachan had gelijk. Daar spartelden waarachtig twee donkere gedaanten in het water. In drie haastige sprongen was ik bij het stuurhok terug, waar ik naar voren wees. Ouwe Grant gaf alleen maar een knikje en begon de Dileas voorzichtig die kant uit te laten koersen. Wat voelde hij dat precies aan, die ouwe! Je hoeft de boeg maar even te ver te laten zwenken en je komt dwarszees te liggen in de diepe dalen tussen de golven en dan ben je meteen naar de filistijnen. Maar ouwe Seumas maakte geen enkel foutje. En toen gebeurde er een wonder. Een regelrecht mirakel, meneer Maclean. Het was weer helemaal zoals toen op het meer van Galilea. Het was wel zo dat de golven nog even verschrikkelijk waren, maar een moment viel de wind weg tot een doodse stilte - en opeens, iets naar stuurboord, kwam er met een ijl, hoog stemmetje een jammerklacht uit het duister op ons af. Als een schicht zwenkte Torry zijn Aldis die kant uit. De straal deinde op en neer en richtte zich op een punt een meter of tachtig verderop, bijna recht voor de boeg. Eerst dacht ik dat het gewoon wat wrakhout was, maar daarna zag ik dat het wat bijeengebonden balken en planken waren. En boven op dit in elkaar geflanste vlot lagen - nee, godbewaarme, vastgesnoerd waren ze! - een paar kinderen. We kregen telkens maar een glimpje van hen te zien: het ene moment boven, dan weer omlaag, speelballen van de duivel in die zee die door het dolle heen was. De arme zieltjes. Ach Here, die arme zieltjes. 'Meneer Grant!' bulderde ik ouwe Seumas in het oor. 'We hebben een vlot recht voor de steven! Met twee kleine kinderen erop!' De oude ogen stonden kalm als altijd. Hij bleef recht voor zich uit staren; zijn gezicht was als van steen. 'Allebei oppikken gaat niet,' zei hij met vlakke stem, zonder een sprankje gevoel erin - de verdommenis voor dat bikkelharde hart van hem. 'Bij zo iets bijdraaien, betekent voor ons het einde. Ik zal de beschutting van Seal Point moeten opzoeken om de steven te wenden. Kunnen die kinderen zich nog even vastklampen? Wat dacht je, Calum?' 'Die kinderen zijn er zo goed als geweest,' zei ik dof. 'En ze klampen niet aan... ze zitten vastgesnoerd.' Hij keek me schielijk aan en zijn ogen knepen wat samen. 'Vastgesnoerd zei je, Calum?' vroeg hij zachtjes. 'Vastgesnoerd?' Ik knikte zwijgend. En toen gebeurde er iets vreemds, meneer MacLean, iets heel vreemds. Er trok een glimlach over die verweerde oude kop van hem. Ik zie nóg zijn tanden blinken en de dunne straaltjes bloed over zijn gezicht lopen. Hij knikte een paar keer alsof hij voldaan was en de hele zaak begreep. En hij gaf het stuurrad een spaak je stuurboord. Het vlotje dreef nu snel op ons af en we hadden maar die ene kans om het tweetal op te pikken. Maar met ouwe Seumas aan het roer was dat voldoende en met één graai van zijn krachtige arm haalde Torry Mor de kinderen met vlot en al veilig aan boord. We brachten hen onderdeks en ouwe Grant worstelde door naar Seal Point. Daarna stoven we de sond af, zo vast als een rots - want met een zware hekzee kan geen boot op aarde het tegen een Loch-Fyner opnemen - maar van de twee mannen viel niets te bekennen. Een mijl voor de haven gaf ouwe Seumas het roer over aan Torry Mor en hij kwam beneden naar de kinderen kijken. In dekens gewikkeld zaten ze voor de kachel - een knaap van negen en een blond klein meisje van zes. Bleek dat ze waren, en verschrikt en doodmoe... Maar met een goede nachtrust zouden ze het wel te boven komen. Zachtjes vertelde ik ouwe Grant wat ik te weten was gekomen. Ze waren aan het spelevaren geweest in een roeibootje in de beschutting van de havenmuren van Buidhe, toen de jongen te dicht bij de ingang van het bekken was gekomen en de wind hen had meegesleurd naar open zee. Maar het was niet onopgemerkt gebleven, en de twee mannen hadden met de veerboot de achtervolging ingezet. En toen konden ze niet terug. De rest wisten ze zich niet te herinneren; de arme zieltjes hadden de doodsschrik op het lijf. Ik was juist met het besluit bezig toen Eachan beneden kwam. 'De wind is aan het krimpen, Seumas, en de zee ook. Misschien bestaat er nog een kans dat die twee - als ze zwemmers zijn - aan wal worden gespoeld.' Ouwe Seumas keek op. Zijn gezicht was vermoeid, vol diepe groeven en opeens was hij werkelijk oud. 'Die kans is er niet, Eachan, geen schijn van kans.' 'Waar haal je die zekerheid vandaan, man?' vroeg Eachan. 'Je weet maar nooit.' 'Ik weet het, Eachan.' De stem van de oude man was een gemurmel, van duizend mijl ver. 'Ik weet het wel wis en waarachtig. Wat goed genoeg was voor hun oude vader, was ook voor Donal' en Lachie goed genoeg. Ik heb nooit leren zwemmen en zij ook niet.' We waren met stomheid geslagen, dat kan ik u vertellen. We keken hem dom aan, en ongelovig, en toen vol afgrijzen. 'Je bedoelt...' Ik kon de woorden niet uitbrengen. 'Het waren Lachie en Donal', inderdaad. Ik zag hen.' Ouwe Grant staarde verwezen in het vuur. 'Ze waren zeker vroeg terug uit Scavaig.' Er verstreek een hele minuut eer Eachan zich liet horen, met een verwonderde, haperende stem. 'Maar Seumas, Seumas toch! Je eigen twee jongens. Hoe kon je -' Voor het eerst - en het bleef ook de enige keer - raakte ouwe Grant zijn zelfbeheersing kwijt. Hij viel hem in de rede met een laag, woest stemgeluid en de ogen wazig van smart en tranen. 'En wat had je me dan willen laten doen, Eachan? Die twee oppikken en deze zieltjes hier laten schieten?' Wat langzamer ging hij verder: 'Heb je het dan niet in de gaten, Eachan? Ze hebben de enige stukken hout aan boord van die oude veerboot gebruikt om er een vlotje voor de kinderen van te maken. Ze wisten wat ze deden en door dat te doen, wisten ze dat ze zelf geen hoop meer konden koesteren. Dat hebben ze met opzet gedaan, man. En als ik die kleine kotertjes niet had opgepikt, dan... dan...' Zijn stem stierf weg in de stilte en werd toen weer hoorbaar, als een flauwe fluistering. 'Mijn twee jongens, Lachie en Donal'... O, Eachan, die zou ik niet kunnen teleurstellen.' Ouwe Grant richtte zich op, stak zijn hand uit naar een dot poetskatoen en veegde het bloed van zijn gezicht en, neem ik aan, de tranen uit zijn ogen. Toen pakte hij het kleine meisje op dat helemaal in de dekens gewikkeld was, plantte haar op zijn knie en keek vriendelijk glimlachend op haar neer. 'Zo, mijn bloedje, en wat zou jij zeggen van een slokje warme chocolade?'