28
Allemaal om Sam
‘s Kijken…dacht Abeltje. Dit moet de kamer van juffrouw Piekzwants zijn. De deur staat op een kier…wel wel, dat is makkelijk.
Hij duwde de deur een heel klein eindje verder open en stond toen muisstil. Hij luisterde. Hij hoorde de ademhaling van de directrice, een heel rustige ademhaling.
Toen sloop Abeltje naar binnen. Voor het bed stond een stoel. Over de stoel lagen kleren. Abeltje streek er met zijn hand over om te voelen of er ergens sleutels in zaten. Ja…daar voelde hij een bos sleutels, in een van de kledingstukken. Dat was zeker de schort. Hij trok het ding voorzichtig onder de andere kleren uit. Rengelebeng…klets! daar vielen de sleutels op de vloer.
Abeltje voelde zich ijskoud worden en alle haren prikten op z’n hoofd.
“Hmmm uche uche…hé…wat?” brabbelde juffrouw Piekzwants. Ze richtte zich half op.
Abeltjes adem stokte hem in de keel.
Toen liet juffrouw Piekzwants zich met een kreun weer neervallen. Ze knorde even. En ze sliep weer.
Abeltje wachtte een eeuwigheid, voor zijn gevoel, voor hij weer iets durfde te doen. Toen bukte hij zich en raapte de sleutels op, zo, dat er geen enkel geluid klonk. Zo voorzichtig als hij gekomen was, zo voorzichtig verdween hij weer en de deur liet hij op een kier staan. Hij wist precies de weg door de eetzaal en door de keuken naar de bijkeuken. Het was daar overal donker, stil en totaal verlaten.
“Ziezo,” zei Abeltje. “Welke sleutel past nu op de bijkeukendeur?” Hij probeerde ze een voor een. “Dat zal je altijd zien,” murmelde hij boos, “natuurlijk de allerlaatste.” Maar de deur ging tenminste open met de laatste sleutel. In de bijkeuken durfde Abeltje zijn zaklantaren te gebruiken. Hij liet de lichtstraal rondom schijnen en zag al heel gauw Sam zitten in een klein hokje.
“Och, m’n arme beestje,” zei Abeltje. “Hebben ze jou in zo’n klein hokje gezet?” Hij aaide Sam over de trilneus. Sam hipte heen en weer en keek heel vergenoegd, net alsof hij Abeltje herkende.
“Ik kom je bevrijden, hoor,” zei Abeltje. “Ik zal zorgen dat ze je hier niet opeten.”
Hij deed het konijnenhok open en haalde de grote dikke Sam eruit. Het was een hele vracht, maar Sam liet zich heel gewillig pakken.
“En nou weg, als de wind,” zei Abeltje. Hij schoofde knip van de buitendeur en glipte met Sam de tuin in.
“Zo,” zei hij tegen Sam. “We zijn veilig. Het is gelukt, Sam. Weet je dat Laura al over de muur is. En Mientje ook?”
“Nee, dat wist ik niet,” zei Sam.
Abeltje stond stokstijf. Hij liet het grote dikke konijn bijna vallen. “Wat…wat…zeg je?” stamelde hij.
“Dat wist ik niet,” zei juffrouw Piekzwants. Want zij was het. “Zo, jongeman kom jij hier meisjes ontvoeren? En konijnen?” En juffrouw Piekzwants strekte een hand uit om hem bij z’n trui te pakken.
Abeltje rukte zich los en zette het op een lopen, terwijl hij Sam dicht tegen zich aan hield. Hij keek achterom, of juffrouw Piekzwants hem volgde. Dat deed ze. Ze liep heel hard in haar wijde molton nachtpon en ze hijgde. Abeltje rende. Hij keek nog ‘n keer achterom en dat had hij niet moeten doen. Hij struikelde. Hij viel. Onmiddellijk krabbelde hij weer overeind, maar het konijn had hij losgelaten en juffrouw Piekzwants had hem beet bij de rand van z’n trui.
Abeltje trok en wrong en de trui werd heel lang uitgerekt. Toen greep hij z’n fluitje en blies erop. Het snerpte door de nacht.
“Zo, nu heb ik je dan toch te pakken,” zei juffrouw Piekzwants grimmig.
Ze had hem stevig beet bij de trui. “En nu ga jij mij dadelijk en direct vertellen waar je die twee meisjes hebt gelaten, waar je over sprak. Maar het heeft geen haast, hoor,” voegde ze er liefjes aan toe. “We gaan eerst samen de politie waarschuwen. Ga maar mee.”
Abeltje trok en trok. En toen, met een snelle beweging, kroop hij uit de trui en glipte onder de struiken.
“Help! Hoe! Hoe!” gilde juffrouw Piekzwants.
Door het fluitje waren al heel veel meisjes in het huis gewekt. En nu het gegil van de directrice door de tuin snerpte, kwam er leven in het donkere gebouw. Overal gingen de lichten aan. Groepen meisjes stonden voor de ramen en riepen en schreeuwden. Een paar witte gedaantes verschenen in de deuropening. Het hele huis was wakker.
“Houdt de dief! Help! Moord!” schreeuwde juffrouw Piekzwants. Ze stond daar met de trui in de hand, terwijl Abeltje zich onder de struiken verborgen hield en ijverig op handen en voeten naar Sam speurde. Hij zag ‘m zitten, maar het konijn trok zich van al die herrie niets aan en maakte er een leuk spelletje van. Elke keer als Abeltje een hand uitstrekte om hem te pakken…hup, dan tripte Sam weer een paar pasjes verder.
“Hier zijn we! Ik kom d’r an!” riep een stem.
“Ik ook!” Nog een stem. Het waren meneer Tump en juffrouw Klaterhoen die aan kwamen hollen over het gazon.
“Help! Help! Het is een hele BENDE…Ha! Politie!” riep juffrouw Piekzwants. “Een dievenbende!”
Abeltje had nu Sam te pakken. Maar hij verwachtte nu ieder ogenblik de hand van Piekzwants in z’n kraag. Nu zouden ze niet meer ontsnappen…het hele huis was in rep en roer, daar kwamen al mensen naar buiten hollen. Maar wat was dat? Het geroep van juffrouw Piekzwants werd ineens gesmoord.
Abeltje durfde weer te kijken, hij kroop van onder een struik, Sam stevig in z’n armen, en wat hij toen zag: Piekzwants onder een autohoes! Meneer Tump bevestigde juist de laatste pin. Onder het doek maakte ze wilde bewegingen. Ze hoorden haar gedempte woedende kreten.
“Ziezo,” zei meneer Tump. “En nu over de muur. En gauw!”
“Gauw, gauw,” zei Abeltje: “Ze komen al…ze komen al.”
Er waren inderdaad nu mensen vlakbij. Meneer Tump greep Klaterhoen bij de ene hand en Abeltje bij de andere en hij trok ze mee. Ze renden weg in de richting van de populier.
“Komen ze…komen ze…ons na…?” hijgde Klaterhoen.
“Welnee,” hijgde Abeltje terug. “Ze moeten eerst…de directrice…bevrijden…” Het was blijkbaar inderdaad zo. Ze hoorden wel stemmen achter zich, maar kennelijk waren alle hulptroepen bij juifrouw Piekzwants blijven staan en trachtten nu haar van onder de autohoes te bevrijden. Daar was de muur. Daar hing de touwladder. Eerst Klaterhoen erover! Toen meneer Tump en tenslotte Abeltje met het konijn. Pfffffffit! Toen Abeltje bedachtzaam over het glas was heen geklauterd, trok hij de touwladder over de muur en voegde zich bij de anderen.
“Ziezo,” zei Abeltje, “we zijn veilig.”
“Ik heb me in m’n vinger gesneden,” zei Klaterhoen klaaglijk.
“Dat wordt zo straks wel behandeld,” zei meneer Tump. “Maar nu moeten we als de gesmeerde bliksem naar de woonwagen. En wegrijden, zo hard als ‘t gaat. Kom mee.”
Een paar minuten later waren ze in de woonwagen. En ze vonden daar Laura en Mientje, die juist een vol bord havermout kregen van de stationschef en z’n vrouw.
“Sam…” schreide Laura, toen Abeltje met het konijn op het trapje van de woonwagen verscheen. “Heb je hem toch gered, Abeltje.”
“Natuurlijk,” zei Abeltje. “Maar ze zijn wel allemaal wakker geworden. En ze zitten allemaal achter ons aan.”
“Oooooh,” kreunde Laura. “Nou zullen ze Mientje en mij weer terugbrengen in dat vreselijke huis.”
“Geen sprake van,” zei Klaterhoen. “Geen kwestie van! Laura…m’n lieve kind, denk je dat ik je nu nog laat gaan! Nooit! Och och…” snikte Klaterhoen. “Als je eens wist wat we allemaal doorstaan hebben. Wat we allemaal beleefd hebben, Laura, om jou te vinden. Maar hoe kwam je toch in die kostschool terecht? De laatste keer dat we je zagen, was je in het toverkabinet van de goochelaar op de kermis!”
“Laat dat kind even met rust!” zei meneer Tump. “Laat haar lekker gaan slapen en nu niet meer verhalen vertellen.”
“O meneer Tump,” zeiden de stationschef en zijn vrouw. “We zijn u zo dankbaar. U hebt onze lieve Mientje gered.”
“Mientje moet ook gaan slapen,” zei meneer Tump.
“We gaan weg!” schreeuwde Abeltje. Hij zat al op de bok. Hij hield de teugels en hij spoorde Bessie aan.
“Vlug Bessie, vlug,” zei hij. “Als de wind…voor ze ons achterna komen.”