15

Het afscheid

In de stralende zonneschijn was de dochter van Leilos aan het oefenen met Douglas, de geweldige koningstijger.

Binnen een ijzeren omrastering stond ze, in een kort broekje en een rood truitje, een lange zweep in haar handen.

De zweep knalde en kletste en de tijger zat op een soort ton, zijn gele en zwarte strepen kwamen fel uit in het heldere zonlicht, hij gromde en liet zijn lange witte slagtanden zien.

“Hup, Douglas,” riep het meisje. “Hup Douglas!”

“Kijk,” zei Leilos tegen Abeltje. “Hij moet door dat hoepeitje springen, maar hij wil niet, de schurk! Hij stribbelt tegen, de schalk! Maar Rosalita heeft macht over hem, let op!”

“Heet uw dochter Rosalita?” vroeg Klaterhoen.

“Rosalita heet ze,” zei Leilos trots. “En ze is de knapste tijgertemster van heel Europa. Kijk, hoe ze hem uitdaagt…”

De zweep knalde. Rosalita stond daar heel fier en heel rechtop. Ze was niet in ‘t minst bang voor dat grote grommende lenige dier dat kennelijk geen zin had om te springen. Grr rrrrr…rrrauw…grolde Douglas.

Meneer Tump, Abeltje en Klaterhoen zaten in het gras buiten de omrastering en volgden het schouwspel met veel spanning. Het was dan ook een zeldzaam mooi gezicht. En Leilos liep rond, streek zijn snor op en glom van voldoening. “Ik ben zo blij dat ze teruggekeerd is tot de tijgers,” zei hij. “Ik ben zo dankbaar dat ze het degenslikken eraan gegeven heeft. Een minderwaardig vak,” fluisterde hij zachtjes tot meneer Tump, “degenslikken is een minderwaardig beroep, in vergelijking met tijgertemmen. Maar dat moet u nooit aan mijn schoonzoon vertellen, want dan zou hij zich beledigd voelen.”

“Hup!” riep Rosalita. “Ja! Hup, Douglas!”

En toen sprong Douglas in een sierlijke boog van de ton, midden door het hoepeitje.

“Bravo!” riep Leilos.

“Bravo!” riepen de anderen. En ze klapten wild in hun handen.

“Binnenkort wordt het een brandeende hoepel,” zei Leilos. “Dat is nog spannender om te zien.”

Abeltje zat met wijdopen ogen te kijken. Hij vond dit zo prachtig. Hij had zo’n enorme bewondering voor Rosalita. Zonder de tijger aan te raken, zonder hem te slaan, alleen door haar zweepknallen en door haar blik wist ze die geweldige Douglas te bewegen door hoepels te springen.

Och, dacht Abeltje, ik wil ook tijgertemmer worden! Zou ik het ook kunnen leren? Maar dan dacht hij weer aan de vorige avond toen hij oog in oog had gestaan met een tijger, in de tent. En hij rilde. Nee, dacht hij, nee, ik geloof toch niet dat ik het een prettig vak zou vinden op de duur. Zo’n beest hoeft maar éénmaal echt boos te worden en zijn klauw uit te slaan…Hij huiverde.

“Vind je het mooi?” vroeg een stem achter hem.

Abeltje draaide zich om. Achter hem stond de degenslikker.

“Ik vind het prachtig!” zei Abeltje. “Ik heb grote bewondering voor Rosalita.”

De degenslikker keek treurig naar zijn vrouw.

“Ja,” zei hij. “Maar degens slikken wil ze niet meer.”

“Ja maar,” zei Abeltje, “ik kan me dat best voorstellen. Per slot heeft zij haar hele leven tijgers getemd. Ze heeft het al gedaan sinds ze een kleuter was, tijgers temmen, is dat niet zo?”

“Ja zeker,” zei de degenslikker, “maar weet je,” zijn stem werd heel zacht, “weet je, Abeltje, tijgertemmen is eigenlijk zo’n minderwaardig vak, hè? Tenminste in vergelijking met degens slikken. Dat is een vak! Maar tijgers temmen…” Hij zei het met veel geringschatting. “En weet je wat het erge is, Abeltje,” ging de degenslikker door. “Leilos blijft nu nog vier weken staan, hier in Snevert in het bos. Hij en Rosalita oefenen samen met de tijgers. En als de nummers goed in elkaar zitten trekken ze verder, helemaal naar Joegoslavië. En wat moet ik dan?”

“Meegaan,” zei Abeltje. “Gewoon meegaan.”

“Dat kan niet,” zei de degenslikker. “Ik moet hier in ‘t land op de kermissen blijven werken. En dat betekent dus dat ik van mijn vrouw afscheid moet nemen en haar misschien een half jaar niet zie.” De degenslikker had klaarblijkelijk een prop in zijn keel en slikte een traan weg.

“Maar,” zei Abeltje, “als u nou ook eens tijgers ging temmen?”

“Ik? Ik tijgers temmen!” riep de degenslikker verschrikt. “Mens, hou op! Ik vind het al doodeng om in dezelfde tent te slapen met een tijger, ook al is liet beest veilig in een kooi. Nee, schei uit, tijgers!”

En hij keek met een mengeling van vrees en minachting naar het fiere gestreepte beest, dat juist van de ene ton op de andere wipte, gracieus en lenig.

Daar verscheen Marguerita op het trapje van haar woonwagen en ze klapte in haar handen.

“Koffie! Koffie!” riep ze.

Douglas werd in zijn hok teruggeleid. Iedereen ging naar binnen in de woonwagen en daar kreeg Rosalita complimentjes te horen.

“Weergaloos! Weergaloos!” zei meneer Tump bewonderend. “Meid, meid, wat kan jij overweg met dat goedje. Het zweet stond in m’n handen, weet je dat?”

Rosalita glimlachte en bloosde.

“O,” zei Leilos blakend van trots. “Het is zo’n genie, mijn dochtertje. Het is zo’n fenomeen! Ze is bekend, maar ze wordt nog wereldberoemd! Let op! Wereldberoemd.” En hij wreef zich vergenoegd in de handen.

“Ik vond het heel mooi,” zei Klaterhoen. “Maar is het niet een beetje gevaarlijk? Zomaar met een tijger in een hok. Zou je dat nou wel blijven doen, kindlief?” En ze keek Rosalita bezorgd aan.

Iedereen moest erg lachen, behalve de degenslikker, die somber voor zich uit keek en een beetje zat te mokken in een hoek.

“Kom,” zei Klaterhoen, “nog één kopje koffie en dan moeten we langzamerhand eens weg. We moeten verder met de woonwagen. Ik heb alles in orde voor de tocht.”

Leilos hief zijn grote handen ten hemel en klaagde: “Waarom, waarom? Waarom zou u een speurtocht gaan ondernemen, wanneer u niet ten naaste bij weet, waarheen? Wat heeft het voor zin?”

“Ja, dat vraag ik me ook af,” zei meneer Tump moedeloos.

“Het kan me niet schelen of het zin heeft,” zei Klaterhoen koppig. “Misschien gaan we wel terug naar Middelum. Gewoon thuiszitten en afwachten. Maar hier mijn dagen in ledigheid doorbrengen, dat kan ik niet, dat breng ik niet op.”

“Het is mogelijk,” zei Abeltje dromerig, “het is natuurlijk mogelijk, dat Laura weer teruggekeerd is in Middelum. Dat ze gewoon thuiszit, en op ons wacht.”

“Denk je heus, Abeltje,” vroeg Klaterhoen en haar gezicht lichtte op.

“Ik zeg alleen dat het mogelijk is,” zei Abeltje. “Maar ik geloof het niet echt.” Ze stonden zwijgend op.

“Dag meneer Leilos, dag mevrouw Marguerita,” zei Klaterhoen geroerd. “U bent allemaal heel lief voor ons geweest en dat zullen we nooit vergeten.”

“Het doet mij verdriet dat jullie weggaan,” zei Leilos. “Maar als ik u niet tegen kan houden, wel dan moet ik erin berusten. Doe de groeten aan mijn broer Pinsky in Middelum, als u hem nog mocht zien. Ik wens u veel succes met de speurtocht. Goeie reis.”

Na deze toespraak hadden allen tranen in de ogen.

Abeltje schudde iedereen de hand. Meneer Tump streek Rosalita over het haar en zei nogmaals: “Weergaloos knap, meisje!” En Marguerita pakte nog gauw voor ieder een stuk amandelkoek in.

“Voor onderweg,” zei ze zacht. “En veel geluk!”

Bessie stond al voor de wagen en schraapte ongeduldig met haar hoef. Ze stapten in. Meneer Tump en Abeltje zaten voor op de bok. Juffrouw Klaterhoen stond met haar gezicht voor het raampje te wuiven. En de familie van Leilos stond daar te wuiven met hun zakdoeken. Leilos zelf met een weemoedige glimlach, de goede Marguerita en Rosalita in haar rode truitje, allemial wuifden ze lang en hartelijk. Alleen de degenslikker was nergens te zien.

“Daag, daag, tot ziens, kom gauw terug!”

“Wel bedankt, tot ziens!”