Hoofdstuk 16

De Redactiekat

 

De volgende morgen was er een druk heen-en-weer-geloop op het dak.

Alle katten waren op de hoogte. De een had het doorverteld aan de ander, diezelfde nacht nog.

‘Dit is het beste nieuws sinds het Turfschip van Breda,’ zei de Schoolkat.

Ze zaten op het dak van de Verzekeringsbank. Minoes had nog nooit zoveel katten om zich heen gehad, en zeker niet op klaarlichte dag. Ze had een zakje vlees meegebracht en deelde uit naar alle kanten. Eukemeentje was zo wild van vreugde dat ze rauw begon te krijsen, een tikje ongepast voor een Kerkpoes. ‘We gaan het vieren!’ schreeuwde ze.

‘Ja, we gaan het vieren,’ zei de Jakkepoes. Ze was trots dat ze weer helemaal op het hoogste dak kon klimmen ondanks haar poot.

‘Er valt nog niks te vieren,’ zei Minoes. ‘Mijn baas is nog altijd ontslagen en hij moet z’n huis uit over een paar dagen.’

‘Wacht maar...’ zei Schele Simon, ‘er kan vandaag nog van alles gebeuren. De stemming is omgeslagen. De mensen houden niet meer van Ellemeet. Mijn baas is woedend op ‘m.’

‘Ja, de mijne ook,’ zei de kat van de Wethouder.

‘De hele stad praat erover,’ zei de Monopoolkat. ‘En dit keer bedoel ik de mensen.’

Intussen zat Tibbe op z’n zolder, alleen met de zes kleine poesjes. Zijn grote katten zaten op het dak. Minoes ook.

Hij had haar nauwelijks gezien na de lezing en hij wilde haar nog allerlei dingen vragen.

Een beetje verloren liep hij rond. En toen werd er gebeld.

Het was meneer Van Dam, zijn benedenbuurman. Hij kwam een tikje verlegen naar boven en wilde niet gaan zitten.

‘Ik kom maar even,’ zei hij. ‘Ik heb gehoord, jongeman, dat mijn vrouw je de huur heeft opgezegd. Dat ze je weg wil hebben van de zolder. Ze heeft je de huur opgezegd zonder dat ik het wist. Ze had het niet mogen doen. Ik ben het er niet mee eens.’

Tibbe zei: ‘Gaat u toch even zitten.’

Meneer Van Dam ging op het puntje van een stoel zitten.

‘Ze is een tikje te voortvarend,’ zei hij. ‘Ze was boos omdat er zoveel katten op het dak zaten. Maar ik heb meteen gezegd: Dat kan Tibbe niet helpen, dat ligt aan de buurt. Er zijn nou eenmaal veel katten in de buurt.”’

Tibbe knikte.

‘En dat je zelf poezen hebt...’ ging meneer Van Dam verder, ‘daar hebben wij totaal geen last van. Zij vindt van wel... maar ik vind van niet.’

‘Dank u,’ zei Tibbe.

‘En dan was ze verder heel boos over dat stukje van je in de krant,’ zei meneer Van Dam. ‘Maar we weten nu allemaal dat je groot gelijk had. Het was waar. Zojuist heb ik gehoord dat het Ellemeet was die de haringman aanreed. En de politie heeft eindelijk een paar getuigen gevonden.’

‘O,’ zei Tibbe. ‘Dat is mooi. Ik heb geen sigaretten want ik rook niet, maar wilt u misschien een pepermuntje?’

‘Heel graag,’ zei meneer Van Dam. ‘Je had toch ook een eh... een secretaresse... ergens...’ Hij keek vaag rond.

‘Ja,’ zei Tibbe, ‘maar ze is er nu niet. Ze zit op het dak.’

‘Aardige jonge poesjes heb je,’ zei meneer Van Dam. ‘Ik zou er graag eentje van hebben.’

‘O dat kan, als ze wat groter zijn,’ zei Tibbe.

‘Nee, het kan niet. Want mijn vrouw houdt niet van katten. Dus dan houdt alles op. Maar een ding wou ik je zeggen Tibbe:/^’blijft hier wonen. En daarmee uit.’

‘Dat is geweldig...’ zuchtte Tibbe.

Hij had het zo graag dadelijk aan Minoes willen vertellen, maar Minoes was er niet. En meteen toen meneer Van Dam de trap af was gegaan, werd er getelefoneerd.

Het was Tibbes baas.

Of hij dadelijk even langs wou komen.

Een half uur later zat hij weer op het bekende plekje voor het buro in de kamer van zijn baas. En de Redactiekat zat er ook weer en knipoogde.

‘Het ziet ernaar uit dat je gelijk hebt gehad, Tibbe,’ zei de Hoofdredacteur. ‘Wat je geschreven hebt was waar.’

‘Natuurlijk was het waar,’ zei Tibbe. ‘Anders had ik het niet geschreven.’

‘Wacht eventjes...’ zei de baas. ‘Ik blijf erbij dat je geen enkel bewijs had. En je mag nooit iets schrijven als je geen bewijzen hebt. Je hebt er dus toch verkeerd aan gedaan. Laten we hopen dat je dat voortaan niet meer doet.’

Tibbe keek op. ‘Voortaan?’ vroeg hij.

‘Ja. Want ik hoop dat je weer gewoon wil doorgaan bij ons aan de krant. Dat is toch zo?’

‘O ja, dolgraag,’ zei Tibbe.

‘Goed, dat is dan afgesproken. En... o ja, Tibbe... voor je weggaat nog even dit: je hebt in lange tijd niets over katten geschreven. Het mag wel weer eens een keertje. Als het maar niet te vaak is.’

‘Fijn,’ zei Tibbe.

Direct toen het gesprek was afgelopen glipte de Redactiekat het raam uit en haastte zich de daken op om het nieuws aan Minoes te vertellen.

‘Je baas is terug bij de krant!’

Minoes zuchtte van opluchting.

‘En nu kun je dus wel weggaan,’ zei de kat.

‘Weggaan? Waar naar toe?’

‘Wel,’ zei de Redactiekat. ‘Je zuster wil je toch terug hebben? Je mag toch weer naar je ouwe huis?’

‘Ik weet het niet...’ zei Minoes en ze raakte helemaal in de war. ‘Wie zegt dat?’

‘Dat heb ik gehoord onderweg... een paar katten zeiden het... heb je je zuster nog niet gesproken?’

‘Nee,’ zei Minoes.

‘Dan komt ze binnenkort wel naar je toe. Om je te halen.’

‘Maar ik wil niet,’ zei Minoes. ‘Ik heb toch een baas. En hij heeft me nog altijd nodig. Hoe moet hij anders aan nieuws komen?’

‘Hij heeft je niet meer nodig,’ zei de Redactiekat. ‘Hij is zo veranderd! Helemaal niet meer verlegen. Hij durft tegenwoordig alles. Heb je dat dan niet gemerkt?’

‘Ja,’ zei Minoes. ‘Het is waar. Hij durft naar alle mensen toe te stappen en alles te vragen. Omdat hij zo kwaad was op Ellemeet is hij moedig geworden. Hij heeft Leren Durven.’

Op weg naar de zolder praatte Minoes even met de Jakkepoes, die ook dadelijk begon over de zuster.

‘Je zuster vraagt of je eens langskomt,’ zei de Jakkepoes. ‘Ik heb haar zelf niet gesproken, maar de boodschap werd rondverteld. Ik zou maar eens gaan, als ik jou was.’

‘Ja...’ zei Minoes aarzelend.

‘Ik hoor dat ze een middeltje heeft om je te genezen. Dat zou een zegen wezen,’ zei de Jakkepoes. ‘Zalig om weer kat te zijn... of niet soms?’ Ze keek Minoes loerend aan met haar gele ogen.

‘Ik eh... Ik weet het niet meer...’ zei Minoes. Ze vond Tibbe in z’n woonkamer, uitgelaten van vreugde.

‘M’n baan terug en m’n huis terug!’ riep hij. ‘We gaan het vieren met een heleboel gebakken visjes.’ Door zijn blijdschap merkte hij niet op hoe zwijgzaam Minoes was. Zwijgzaam en peinzend en allerminst vrolijk.