Hoofdstuk 19

Deze keer was het Karlos

 

Het weer veranderde toen Tibbe en Bibi op weg waren naar hun eigen stadsbuurt. De wind stak op, er kwamen grote wolken aan, het begon te druppelen.

‘Ben je nog op tijd voor school.’ vroeg Tibbe.

‘O ja,’ zei Bibi. ‘’t Is nog lang geen halfnegen.’

Ze waren nu op de Groenmarkt aangekomen en Tibbe zei: ‘Laten we even schuilen. Op dat bankje onder de bomen is het droog.’ Ze gingen zitten en zogen zwijgend op een pepermuntje, een beetje treurig.

Nou heb ik m’n baan weer terug, dacht Tibbe. En ik hoef m’n huis niet uit. Alles is dus weer goed. Alleen mijn secretaresse ben ik kwijt. Voortaan geen kattenpersdienst meer. Geen nieuwtjes meer van de katten. Ik moet het nu alleen doen. Kan ik dat? En durf ik dat?

‘Natuurlijk kan ik het,’ zei hij streng tegen zichzelf. ‘Ik ben niet meer zo verlegen. Ik durf best naar allerlei mensen toe, ik ben niet bang meer om iets te vragen. En het is eigenlijk maar goed dat ik het nu ^elf moet doen. En toch ben ik niet blij. Waarom ben ik niet een heel klein beetje blij?’

Juffrouw Minoes... dacht hij. Ik had haar nog zoveel willen vragen. Voordat ze poes werd. En heb ik haar eigenlijk wel bedankt? Nee, nooit. Ik heb haar altijd standjes gegeven als ze te kats deed. En salaris heeft ze ook nooit gehad. Nou ja, dat heeft ze nu ook niet meer nodig.

Die gedachte maakte hem geen zier vrolijker. Alleen een paar handschoenen... dat is alles wat ze van me heeft gekregen... En dat was enkel omdat ik bang was dat ze iemand zou krabben. Als ze ooit weer terugkwam... als mens, ook al bleef ze een hele katse juffrouw, dan zou ik niet meer boos worden. Ze zou best eens mogen krabben. En ook spinnen. En kopjes geven. Eigenlijk was ze het allerliefste als ze spon. Is het ‘spon’ of is het ‘spinde’? dacht Tibbe. En toen blafte er een hond vlak achter hun bank.

Het was een grote Deense dog. Hij stond onder een boom en blafte naar boven.

Zonder een woord te zeggen sprongen Tibbe en Bibi op en gingen kijken. De hond ging vreselijk tekeer en sprong als een razende tegen de stam, totdat hij werd geroepen door zijn baas: ‘Karlos!’ riep een stem. ‘Kom hier, Karlos!’

Karlos jankte nog heel even en gehoorzaamde.

Ze stonden naar boven te kijken in de regen die tussen de bladeren drupte en daar heel hoog in de takken zagen ze een been en een schoen. Om de hoek van de Groenmarkt kwam de wagen van de melkman aan.

‘Och, zou u even willen helpen?’ vroeg Tibbe. ‘Mijn secretaresse zit in een boom. En ze durft er niet meer uit.’

‘Er was zeker een hond?’ vroeg de melkman. ‘We kennen het! We zijn er hier in de buurt aan gewend geraakt. Wacht maar, ik zet de wagen hier vlak onder.’

Twee minuten later stond Minoes op straat en de melkman reed verder. Ze was nat en haar pakje was vol groene vegen maar het hinderde allemaal niet. Tibbe en Bibi lachten allebei van opluchting en legden allebei een arm om haar natte schouders.

‘Wat heerlijk,’ zei Tibbe. ‘Wat geweldig! We hebben het ons allemaal verbeeld! Het was dus helemaal niet waar! Hoe konden we dat nou toch denken!’

‘Wat was niet waar?’ vroeg Minoes.

De regen was erger geworden en ze werden al natter en natter maar ze voelden het geen van drieën.

‘We zagen u vanmorgen vroeg, juffrouw Minoes,’ zei Tibbe. ‘Tenminste we dachten dat u het was!’

‘Een rode poes,’ zei Bibi. ‘Eerst op de daken!’

‘Het was mijn zuster,’ zei Minoes. ‘Mijn vijfling-zuster. Ze lijkt erg op me.’

‘En toen in de Emmalaan,’ zei Tibbe. ‘Daar zijn we naar toe gegaan. En daar zagen we die poes weer. Met een lijster.’

‘Ja, dat was ze ook. Mijn zuster.’

‘Maar we worden helemaal nat! Kom mee naar huis!’ riep Tibbe.

En toen hij dat zei: ‘naar huis’, toen voelde hij zich zo vreselijk gelukkig dat hij het liefst heel hard had willen zingen midden op straat in de regen.

‘Ik kan niet mee, ik moet naar school,’ zei Bibi spijtig. ‘En nou hoor ik niet hoe het allemaal kwam.’

‘Kom maar bij ons zodra je uit school bent,’ zei Minoes. ‘Dan zal ik het allemaal nog eens vertellen.’

Druipnat kwamen Tibbe en Minoes op de zolder waar ze opgewacht werden door alle katten. De Jakkepoes en Fluf en de kleine katjes, alles liep spinnend en mauwend om hen heen.

‘We zullen iets droogs aantrekken,’ zei Tibbe. ‘En vertel me dan alles.’

Minoes vertelde. Over haar zuster. En hoe het kwam dat ze was weggelopen.

‘Ik wou toch immers altijd zo graag weer een poes worden,’ zei ze. ‘Tenminste dat dacht ik. En toen het erop aankwam wou ik het niet. Ik heb erg lang geweifeld en getwijfeld.’

‘En is dat over?’ vroeg Tibbe.

‘Ik geloof het wel,’ zei Minoes. ‘De weifels en twijfels zijn over. Ik wil het liefst mens zijn. Maar ik ben bang dat er nog altijd een heleboel katse dingen overblijven. Ik ging immers weer in een boom. Toen die hond kwam.’

‘Het hindert niet,’ zei Tibbe.

‘En ik merk dat ik weer ga spinnen.’

‘Het mag allemaal,’ zei Tibbe. ‘Spinnen en krabben en kopjes geven.’

‘Krabben hoeft op dit moment niet,’ zei Minoes. ‘Maar een lekker kopje geven...’

‘Doe het maar gerust,’ zei Tibbe.

Minoes gaf hem een kopje. Een erg nat kopje want haar rode haar was nog lang niet droog.

‘Ik was zo vreselijk bang...’ stotterde Tibbe. ‘Zo bang dat ik u nooit meer zou zien, juffrouw Minoes. Nu weet ik pas hoe verschrikkelijk erg ik het vond dat u weg was. Loop nooit meer weg. Beloof het me!’

‘Ik loop niet meer weg,’ zei Minoes. ‘Maar ik was bang dat u me niet meer nodig zou hebben. De verlegenheid is over.’

‘Ik heb je ontzettend hard nodig, Minoes,’ zei Tibbe. ‘Niet alleen als secretaresse maar ook...’ Hij kreeg een kleur. ‘Nou ja... zo maar,’ zei hij. ‘Hier in huis, om me heen, begrijp je wel, Minoes?’

Hij merkte dat hij geen ‘u’ meer zei. En dat hij niet meer ‘juffrouw Minoes’ zei en hij keek een beetje schichtig opzij. Tot nu toe had ze het altijd tegengehouden. En tot nu toe had ze zelf altijd keurig netjes ‘meneer Tibbe’ gezegd. Maar ze glimlachte tegen hem en zei: ‘Ik wou zo graag ontbijten, Tibbe. Met een heel blikje sardines. En daarna ga ik het dak op. Want de Jakkepoes wil me even onder vier ogen spreken, zegt ze.’

‘Doe dat dan nu eerst,’ zei Tibbe. ‘Dan ga ik een groot ontbijt klaarmaken met allemaal lekkere dingen.’ Hij ging naar de keuken en Minoes ging met de Jakkepoes het keukenraam uit, het dak op.

‘Er is iets,’ zei Minoes. ‘Wat is het? ‘t Lijkt net of je niet zo erg blij bent dat ik teruggekomen ben.’

‘Natuurlijk ben ik blij dat je terug bent,’ zei de Jakkepoes. ‘Daar gaat het helemaal niet om. ‘t Is alleen... kijk, respect heb ik niet meer voor je... Sorry hoor! Maar dit gaat me echt een beetje te ver.’

‘Wat? Dat ik terug ben?’

‘Nee, ik bedoel dat verhaal met die lijster en je zuster! Ik heb veel meegemaakt als zwerfkat zijnde maar dit nog nooit. Meelij met een lijster! Dat vind ik om te kokhalzen! Zo meteen krijg je nog meelij met een vis. Zo dadelijk ga je naar de visman en je slaat de haring uit z’n klauwen... o pardon... z’n handen. Neem me niet kwalijk, ik ben een beetje overstuur.’

‘Ja, je taal is wel weer veel te grof,’ zei Minoes.

‘En ik wou ook nog zeggen dat ik weer de hort op ga,’ zei de Jakkepoes. ‘Ik ga weer zwerven. M’n kinderen eten al van een schoteltje. Wat mij betreft kunnen ze zoetjes aan worden weggegeven. Ze hebben me niet meer nodig. O ja, dan heb ik ook nog nieuws voor je. Net gehoord van de Deodorantkat. De uitbreiding van de geurtjesfabriek gaat niet door. De Wethouder wil geen vergunning geven. Zeg het straks maar aan je baas.’

‘Dank je,’ zei Minoes.

‘Want de kattenpersdienst gaat toch zeker gewoon door?’ vroeg de Jakkepoes.

‘Natuurlijk. Alles gaat gewoon door.’

‘En je gaat weer in je doos?’ vroeg de Jakkepoes. ‘Om te slapen?’

‘Jazeker,’ zei Minoes. ‘Waarom niet?’

‘Och... ik weet niet.’ De Jakkepoes keek wantrouwig met haar gele ogen. Ze zag er weer heel rafelig en groezelig uit. ‘Weet je...’ zei ze zachtjes, ‘ik had ineens het gevoel dat je met ‘m gaat trouwen.’

‘Hoe kom je daar nou bij?’ vroeg Minoes.

‘Zo maar een gevoel...’ zei de Jakkepoes. ‘En ik waarschuw je alleen maar: als je dat zou doen is je laatste kans helemaal verkeken. Je wordt nooit meer een kat. En misschien komt het nog eens zover dat je niet eens meer met ons kunt praten. Dat je geen kats meer verstaat. En dat je zelfs de Mauwmauw-song vergeet.’

‘Zover is het nog niet,’ zei Minoes.

Tibbe hing uit het keukenraam en riep: ‘Het ontbijt is klaar! Voor poezen en mensen!’

‘Ga mee naar binnen,’ zei Minoes.