Hoofdstuk 8

De ontvangst van meneer Smit

 

‘Ik geloof dat ik toch maar liever terugga,’ zei Minoes. ‘Ik denk dat ik niet durf.’

Ze stonden op de Groenmarkt voor hotel Monopool. Hier was de ontvangst van meneer Smit. Er stonden erg veel auto’s en er gingen erg veel mensen naar binnen.

Minoes had haar nieuwe handschoenen aan, maar nu ze al die drukte zag werd ze schuw.

‘Niet bang zijn,’ zei Tibbe. ‘Kijk, daar komt Bibi naar buiten.’

Bibi kwam stralend en huppelend naar hen toe. ‘Wat heb je daar nou? Een fototoestel!’ riep Tibbe. ‘De eerste prijs,’ zei Bibi. ‘Ik heb de eerste prijs van de tekenwedstrijd.’

‘Die heb je verdiend!’

‘Hij hangt aan de muur,’ zei Bibi. ‘Daarbinnen in de zaal. Al onze tekeningen mogen daar vandaag hangen. En ik mocht helpen het kado aanbieden.’

‘En ga je nu weer mee naar binnen?’ vroeg Minoes.

Bibi schudde haar hoofd. ‘Vanmiddag is het voor de grote mensen,’ zei ze. ‘Wij hebben al feest gehad. Op school.’

Ze liep verder en Tibbe zei: ‘Kom we gaan naar binnen, juffrouw Minoes. En denk er alstublieft aan! Niet spinnen, niet blazen, geen kopjes geven, zelfs niet aan de haringman.’

‘Er zullen toch geen honden zijn?’ vroeg Minoes angstig.

‘Nee, honden komen niet op een ontvangst.’

Daarbinnen was het erg vol. Meneer Smit en zijn vrouw zaten op een verhoginkje midden tussen de bloemstukken en achter hen aan de muur hingen de kindertekeningen. Het was een leuke tentoonstelling en de Jakkepoes hing op de beste plaats. Eerste prijs, stond erbij.

‘Ach kijk!’ riep meneer Smit. ‘Daar hebben we Tibbe. Mijn beste Tibbe, wat fijn dat je gekomen bent. Kijk eens naar het kado dat ik gekregen heb van alle mensen uit de buurt. Een kleurentelevisie! Is het niet geweldig?’

Tibbe drukte hem de hand en zei: ‘Dit is mijn secretaresse. Juffrouw Minoes.’

‘Aangenaam,’ zei meneer Smit. ‘Ik heb u geloof ik wel eens eerder gezien, is het niet? In een boom...’

Nu kwamen er anderen gelukwensen en handjes geven en Tibbe en Minoes liepen door. Overal stonden groepjes pratende mensen. Daar stond de haringman. Hij wuifde tegen Minoes en ze kreeg een kleur. En daar stond de bakkersvrouw die haar toeknikte en ze raakte meer en meer op haar gemak.

Het gaat goed, dacht Tibbe met een gevoel van opluchting. Ze is vandaag helemaal niet kats.

Mevrouw Van Dam was er ook in haar bontjas. Ze stond te praten met een paar andere dames. Ze stootten elkaar aan en ze keken in hun richting.

Juffrouw Minoes werd weer angstig. ‘Let er maar niet op,’ zei Tibbe.

Ze kwamen bij een tafel waar allerlei lekkere hapjes op stonden. Stukjes worst aan een stokje. En stukjes kaas aan een stokje.

‘Mag je dat zo maar nemen?’ vroeg Minoes. ‘Straks,’ zei Tibbe.

Nu kwam er een grote meneer naar binnen met een bril en een streepjespak.

Er viel ineens een stilte in het zaaltje. Iedereen groette hem diep en eerbiedig.

‘Is dat de burgemeester?’ fluisterde Minoes.

‘Nee,’ fluisterde Tibbe. ‘Het is de directeur van de fabriek. Meneer Ellemeet. Hij is verschrikkelijk belangrijk. En hij doet erg veel goed.’

‘Wat doet hij dan voor goed?’ vroeg Minoes.

‘Hij geeft veel geld voor ieder Goed Doel.’

Minoes wou nog verder vragen, maar om hen heen werd geroepen: ‘Sssst.’

‘Meneer Ellemeet gaat spreken...’ zeiden de mensen. Ze drongen allemaal naar voren om te luisteren en door dat gedrang raakte Minoes van Tibbe gescheiden.

Hij stond achteraan, terwijl zij helemaal naar voren werd geduwd en vlak bij het tafeltje kwam te staan waarachter meneer Ellemeet zijn toespraak hield.

‘Geachte Jubilaris...’ begon hij. ‘Dames en heren...’

Iedereen was stil.

‘Het doet mij genoegen dat u allen in zo groten getale bent gekomen...’ zei meneer Ellemeet. Terwijl hij sprak hield hij zijn autosleuteltje in de hand.

Hij liet het zachtjes heen en weer bungelen boven het tafeltje.

Tibbe keek naar Minoes en zag tot zijn schrik dat haar ogen heen en weer gingen net als bij een tenniswedstrijd. Ze luisterde helemaal niet, ze keek alleen geboeid naar het zwaaiende sleuteltje, precies als een kat die iets ziet bewegen.

Straks geeft ze er een mep tegen, dacht Tibbe en hij kuchte een keer hard, maar ze lette er niet op.

‘... Velen onderons hebben bij meneer Smit in de schoolbanken gezeten...’ ging de spreker door. ‘En wij allemaal...’

Pats.

Met een klap kwam het gehandschoende pootje van Minoes tegen het sleuteltje dat kletterend op het tafeltje viel.

Meneer Ellemeet zweeg verschrikt en keek Minoes verbijsterd aan. Alle mensen eromheen keken boos naar Minoes. Ze zag er nu weer uit als een opgesloten poes die probeert een uitweg te vinden. Tibbe probeerde naar voren te dringen, maar plotseling nam ze een duik en verdween tussen rokken en benen in de richting van de grote gedekte tafel met hapjes. En weg was ze.

Gelukkig ging meneer Ellemeet dadelijk door met zijn toespraak en al luisterend vergaten de mensen het voorval.

Tibbe keek tersluiks rond; hij probeerde onder de tafel te kijken... was ze daaronder weggekropen?

Nu was de redevoering afgelopen en meneer Smit zei een dankwoord. Daarna werden er bladen met glazen rondgebracht en de mensen aten hapjes. Tibbe liep ongelukkig rond tussen de drinkende en drentelende groepjes. Waar was ze?

De deur uit geglipt misschien, zonder dat iemand het zag? juffrouw Minoes was erg knap in sluipen en zachtjes lopen en ongemerkt wegglippen. Misschien zat ze thuis op zolder, in de doos.

Tibbe zuchtte. Het was allemaal zo goed gegaan. Ze had niet geblazen en niet gekrabd... geen kopjes gegeven aan de haringman, maar nu was het weer iets anders geweest. Weer iets kats.

Hij besloot nog even te blijven.

Minoes was niet naar huis gegaan. Zonder dat iemand het zag, was ze een deur door gegaan en nu stond ze in een ander zaaltje van het hotel. Een kleiner zaaltje, een soort vergaderkamer. Er stond een tafel met stoelen, in de hoek was een grote plantenbak en daarnaast op een kastje stond een goudvissenkom.

Ze was alleen in de kamer en ze liep meteen naar de kom. Twee dikke trage goudvissen zwommen rond met happende bekjes en bolle ogen. Op hun dooie gemak, af en toe roeiend met hun staart.

Minoes boog zich over het visglas.

‘Dit mag ik helemaal niet doen...’ zei ze tegen zichzelf. ‘Het is erg kats wat ik nu doe. Straks kan ik me niet meer beheersen. Ga weg, Minoes... draai je om.’

Maar de vissen waren magneetjes. Twee gouden magneetjes die haar ogen vasthielden. Haar rechterhand met de mooie lange handschoen ging vanzelf naar de kom, vlak erboven en...

Er klonken stemmen dichtbij en net op tijd trok ze haar hand terug. Net op tijd verborg ze zich achter de plantenbak, want de deur ging open en er kwamen twee mensen binnen.

De ene was meneer Smit. De andere was meneer Ellemeet.

Minoes zat ineengedoken, helemaal verscholen tussen de hang- en klimplanten, ze hield zich doodstil.

‘Ik wou u graag een ogenblikje spreken,’ zei meneer Smit. ‘Het is daarbinnen zo druk en hier is het rustig. Het gaat om het volgende: wij, de mensen hier uit de buurt, wij willen een vereniging oprichten. De Vereniging van Dierenvrienden.’

Ha, dacht Minoes achter de planten. Nieuws voor meneer Tibbe. Goed luisteren wat er komt.

‘U weet dat er erg veel dierenvrienden zijn in Killendoorn,’ zei meneer Smit. ‘Bijna iedereen heeft een kat. Het doel van onze vereniging is om zoveel mogelijk dieren te helpen. We willen een asiel maken voor arme zwerfkatten, we zouden graag een dierenziekenhuisje willen... en we zouden films willen vertonen over dieren. Ikzelf...’ zo ging meneer Smit door, ‘ikzelf ben bezig een lezing voor te bereiden over katten. Die zal getiteld zijn: De Kat door de Eeuwen heen.’

Weer een nieuwtje, dacht Minoes.

‘En nu had ik u willen vragen,’ zei meneer Smit, ‘of u voorzitter zou willen worden van onze Vereniging van Dierenvrienden.’

‘Tja...’ zei meneer Ellemeet. ‘Waarom vraagt u dat aan mij?’

‘U bent zo bekend,’ zei meneer Smit. ‘En zo geliefd hier in de stad. U staat trouwens ook bekend als een dierenvriend. U hebt zelf geloof ik ook een kat?’

‘Ik heb een hond,’ zei meneer Ellemeet. ‘Mars.’

Minoes begon zo hevig te rillen in haar hoekje dat de planten meetrilden. Mars! Dat was de hond die haar tweemaal een boom in had gejaagd.

‘Tja...’ zei meneer Ellemeet nog eens. ‘Ik zou het natuurlijk dolgraag doen, maar u weet... ik heb het zo verschrikkelijk druk. Ik zit al in zoveel verenigingen en in zoveel comités. Ik ben ook al voorzitter van de vereniging Kinderzorg...’

‘Er is niet zoveel werk aan verbonden,’ zei meneer Smit. ‘U hoeft er niet veel voor te doen. Het gaat meer om uw naam. Iedereen heeft zoveel vertrouwen in u.’

Meneer Ellemeet liep heen en weer door de kamer met z’n handen op z’n rug. Hij kwam heel dicht bij de plantenbak, keek even naar de goudvissen en daarna tuurde hij lang naar de plantjes.

Hij ziet me... dacht Minoes.

Maar hij trok enkel een dor blaadje van de geranium en zei: ‘Nou, goed dan.’

‘Prachtig, prachtig,’ riep meneer Smit. ‘Veel dank. U hoort nog verder van ons. Nu moet ik weer terug naar mijn

feest.’

Ze gingen de kamer uit en Minoes durfde weer adem te halen.

Ze kwam te voorschijn en zag in de vensterbank van het open raam een enorme zwarte kater. De kat van het hotel. De Monopoolkat.

‘Je zit in een verboden kamer,’ zei de kat. ‘Ik mag daar nooit in. Vanwege de goudvissen. Heb je ze gezien?’

‘Ik had er bijna eentje gevangen,’ zei Minoes. ‘Ik moet terug naar die zaal met al die mensen... maar ik ben bang.’

‘Je baas staat naar je uit te kijken,’ zei de Monopoolkat. ‘Aan de voorkant, op het terras. Als je door het raam klimt kun je buitenom. Dan hoef je niet meer door de mensen.’

Met een klein sprongetje was Minoes buiten.

‘Tot ziens,’ zei ze en liep naar de voorkant waar Tibbe heen en weer drentelde.

‘Juffrouw Minoes...’ begon hij streng.

‘Ik heb weer nieuws,’ zei ze.

Ze vertelde wat ze had afgeluisterd en Tibbe knikte dankbaar.

Maar toen ze thuis waren op de zolder, zei hij: ‘Ik geloof toch dat u er iets aan moet doen... al die katse eigenschappen... dat katse gedrag van u...’

‘Wat moet ik eraan doen?’

‘U zou eens naar een dokter moeten.’

‘Dat wil ik niet,’ zei Minoes. ‘Dokters geven prikken.’

‘Nee, ik bedoel niet naar een gewone dokter.’

‘Wat dan? Een dierenarts?’

‘Nee, ik bedoel een praatdokter. Er zijn dokters waar je naar toe gaat als je moeilijkheden hebt.’

‘Ik heb geen moeilijkheden,’ zei Minoes.

‘Nee, maar ik’ zei Tibbe.

‘Gaat u dan zelf naar een praatdokter.’

‘Mijn moeilijkheden komen door u, juffrouw Minoes. Door uw vreemde manieren. Het ging vanmiddag eerst zo goed bij de ontvangst. U gedroeg zich uitstekend... totdat u ineens tegen dat sleutelhangertje aan sloeg met uw po... met uw hand. Zo iets doet een secretaresse niet.’