Hoofdstuk 15

‘De Kat door de Eeuwen heen

 

‘Vanavond is de lezing,’ zei Minoes. ‘De lezing van meneer Smit. In hotel Monopool.’

‘Ik weet het,’ zei Tibbe. ‘Ik hoef er niet naar toe.’

‘Er worden foto’s vertoond,’ zei Minoes. ‘Van allerlei bijzondere katten. In kleur.’

‘Kan wel wezen,’ zei Tibbe. ‘Maar ik ga er toch niet heen. Ik hoef geen stukjes meer te schrijven. Ik werk niet meer voor de krant. En bovendien heb ik katten genoeg in m’n omgeving. Dank u.’

‘Ik denk dat iedereen er is,’ zei Minoes.

‘Juist,’ zei Tibbe. ‘En daarom wil ik liever niet. Meneer Ellemeet is er natuurlijk ook want hij is voorzitter van de vereniging. En ik wil hem nooit meer zien.’

‘Ik ga wel,’ zei Minoes.

Hij keek verbaasd op. Minoes die zo schuw was en zo bang om ergens heen te gaan waar veel mensen waren.

‘En ik zou het erg prettig vinden als u meeging,’ zei ze.

Nu was er iets in haar stem waardoor hij begreep dat er iets bijzonders aan de hand was. Hij kon niet bedenken wat, maar na even aarzelen zei hij: ‘Goed dan.’

Buiten aan het hotel stond het aangeplakt:

 

Vereniging van Dierenvrienden

Hedenavond: De Kat door de Eeuwen heen

Lezing met lichtbeelden door de Heer W. Smit

 

Tibbe en Minoes waren de laatsten die binnenkwamen. Het zaaltje was stampvol want meneer Smit was erg geliefd en hij kon boeiend vertellen. En de mensen in Killendoorn hielden nu eenmaal erg van katten.

Op de voorste rij zat meneer Ellemeet die straks een welkomstwoord zou spreken.

Omdat het nog niet begonnen *was zaten de mensen te praten en toen Tibbe en Minoes een plaatsje zochten, werd er om hen heen gefluisterd en gewezen.

Twee oude dametjes vlak achter hen spraken zacht.

‘Dat is die jongen van de krant, weet je wel? Met z’n secretaresse.’

‘Hij is toch weg bij de krant?’

‘O ja?’

‘Ja. Hij heeft toch dat schandalige stukje geschreven over Ellemeet!’ ‘Was hij dat?’

‘Jazeker, z’n naam stond eronder. En daar stond in dat onze eigen meneer Ellemeet de haringman omver heeft gereden.’

‘Ja, en ook dat hij levende katjes in een vuilnisbak had gestopt. Schandalig om zo iets te schrijven. Zonder een enkel bewijs.’

Tibbe kon het allemaal verstaan. Hij voelde zich rampzaliger en rampzaliger en wou maar dat hij niet was meegegaan. Naast hem zat Minoes met iets heel katachtig-geheimzinnigs over zich. En erg kalm... het leek wel of ze zich van niemand iets aantrok.

Een eindje meer naar voren zat Bibi, naast haar moeder.

Nu kwam meneer Ellemeet om een woord van welkom uit te spreken. Hij werd begroet met een geestdriftig applaus.

De mensen klapten, terwijl ze af en toe tersluiks achterom keken naar Tibbe. Het was alsof ze wilden zeggen: Al schrijf jij lelijke roddelpraatjes... we geloven je toch niet. We hebben vertrouwen in onze eigen Ellemeet.

Meneer Ellemeet boog vriendelijk lachend. Hij sprak maar heel kort en maakte plaats voor meneer Smit.

Het was een heel boeiende lezing. Meneer Smit vertelde over de katten bij de oude Egyptenaren. Hij vertelde over de kat in de middeleeuwen en hij vertoonde dia’s.

De lichten in de zaal waren uit en telkens als hij met z’n stok op de vloer tikte, kwam er een nieuwe kat op het doek.

‘We zullen nu een kwartier pauze houden,’ zei meneer Smit nadat hij een uur had gesproken. ‘U kunt in die tijd een verversing gebruiken aan het buffet. Maar voordat we pauzeren, laat ik u nog een beeld zien van een zeer bijzondere raskat uit de renaissancetijd.’

Hij tikte met z’n stok. Dat was het teken dat de jongen achter het projectieapparaat de laatste kat voor de pauze moest vertonen.

Er kwam inderdaad een kat op het doek. Maar het was helemaal geen raskat. Het was de kat van de bakker die op de Groenmarkt een flinke trap kreeg. En hij kreeg die trap van meneer Ellemeet die erg duidelijk op de foto stond. Het was weliswaar geen mooie foto en het beeld was erg scheef, maar er was geen vergissing mogelijk.

Tibbe ging rechtop zitten. Hij keek Minoes aan. Ze lachte tegen hem.

‘Dat is mijn kat!’ riep de bakker op de tweede rij. Meneer Smit tikte driftig met z’n stok en riep: ‘Dat is niet de juiste foto.’

Er kwam een gemompel in de zaal. En nu kwam er een volgende dia. Hierop kon men zien hoe meneer Ellemeet bezig was de Kerkpoes Eukemeentje te slaan met een hondezweep. Hij had er veel genoegen in, dat kon men duidelijk zien.

‘Dat is onze poes!’ riep de dominee. Maar het volgende beeld kwam alweer. En nu stond meneer Ellemeet bij het terras van z’n eigen tuin met een geweer in de hand. Hij mikte op drie katten.

‘Dat is mijn Simon!’ riep meneer Smit verontwaardigd.

‘Onze poes...’ fluisterde de vrouw van de Wethouder.

De Jakkepoes stond er ook op maar daar maakte niemand zich druk over, behalve Tibbe die ontsteld naar Minoes keek. Ze knikte weer vriendelijk tegen hem. Hij begreep nu ineens het kattenplan. Hij begreep dat Bibi foto’s had gemaakt op straat en in Ellemeets tuin, met haar nieuwe toestel. Zo scheef kon alleen Bibi fotograferen.

Nu werd er druk gemompeld en gefluisterd in de zaal.

Iedereen keek naar meneer Ellemeet, het was tamelijk donker maar je zag dat hij was opgestaan en naar voren liep.

‘Het is niet waar...’ riep hij. ‘Dat ben ik allemaal niet!’

Maar nu kwam de volgende foto. Nog schever dan alle andere maar toch weer duidelijk. Meneer Ellemeet die een meisje bij de arm greep en haar sloeg. Het meisje was Bibi.

‘Dit is bedrog!’ riep meneer Ellemeet. ‘Ik zal het uitleggen, het is enkel truuk!’

Maar er werd nu zo hard gepraat door het publiek dat geen mens hem verstond.

Hij liep naar de achterkant van de zaal waar het apparaat stond.

De jongen die de dia’s vertoonde was Willem, de kantinejongen.

‘Hou onmiddellijk op!’ riep meneer Ellemeet.

‘Dit was de laatste,’ zei Willem.

‘Jij...’ zei Ellemeet woedend, ‘jij... hoe kom je aan die foto’s?’

‘Ik draai gewoon het hele rijtje af,’ zei Willem. ‘Zoals het moet.’

‘Maar hoe komen die laatste er dan bij?’

‘Dat kan ik toch niet weten,’ zei Willem.

Er was nu een hele opschudding in de zaal en meneer Smit probeerde de herrie te sussen. ‘Dames en heren, dit alles berust op een beklagenswaardig misverstand,’ zei hij. ‘Ik stel voor dat we rustig een kopje koffie gebruiken, waarna ik mijn lezing zal hervatten.’

‘Je bent ontslagen...’ siste meneer Ellemeet nog gauw tegen Willem.

Hij ging terug de zaal in, waar de lichten nu aan waren en waar de mensen in groepjes stonden te praten en te dringen bij het buffet. Overal waar meneer Ellemeet langskwam werd het ineens stil.

Hij had het willen uitleggen. Maar er viel helemaal niets uit te leggen. De plaatjes waren maar al te duidelijk geweest. Meneer Ellemeet maakte een machteloos gebaar en ging de zaal uit.

Toen hij weg was, laaiden overal de gesprekken weer op.

‘Niet te geloven,’ zei de vrouw van de Wethouder. ‘De voorzitter van de Vereniging van Dierenvrienden. En hij schoot op katten! Hij schoot op mijn poes!’

‘Hij sloeg mijn kind,’ zei de moeder van Bibi. ‘Dat is nog heel wat ernstiger. En hij is nogal liefst voorzitter van het comité Kinderzorg.’

Bibi zat er heel zoet bij, alsof ze er niets mee te maken had.

‘Waarom heb je me daar nooit iets van verteld?’ vroeg haar moeder. ‘Dat je geslagen bent door die meneer?’

Maar Bibi zweeg. Ze keek Tibbe aan boven haar colaflesje en fluisterde tegen hem: ‘Goed hè?’

‘Geweldig,’ zei hij.

‘Die van mij heeft Minoes gemaakt,’ zei ze. ‘Ze zat in een boom.’ Tibbe keek rond of hij Minoes zag. Door de drukte was hij haar kwijtgeraakt. Hij liep rond en hoorde overal flarden van gesprekken.

De twee oude dametjes praatten weer. ‘Best mogelijk dat er toch iets waars in zat.’ ‘Waarin?’

‘Dat stukje in de krant, weet je wel? Dat Ellemeet katjes in de vuilnisbak heeft gestopt.’

‘Ja natuurlijk, zo’n man is tot alles in staat. En dat van de haringkar is natuurlijk ook waar.’

Een eindje verderop stond meneer Smit te praten met Willem.

‘Hoe kon dat nou toch gebeuren, Willem?’ vroeg meneer Smit. ‘Die foto’s aan het eind... dat was helemaal de bedoeling niet. Hoe kwam dat nou...’

‘Juffrouw Minoes gaf ze me,’ zei Willem. ‘Ze vroeg of ik die voor de pauze wou afdraaien. Ik wist niet waarom, maar ze was erg aardig. En ze vroeg het erg lief.’

‘Zo zo...,’ zei meneer Smit. ‘Wel wel...’

‘En nou ik toch m’n baantje kwijt ben,’ ging Willem door, ‘... nou kan ik het ook wel zeggen.’

‘Wat?’ vroeg meneer Smit.

‘Ik was erbij,’ zei Willem.

‘Waarbij?’

‘Toen meneer Ellemeet met z’n wagen tegen de haringstal aan reed.’

‘Maar jongen toch!’ riep meneer Smit. ‘Waarom heb je dat niet eerder gezegd?’

Er kwam nog iemand bij staan. De monteur van de garage. ‘Dan zal ik ook maar vertellen wat ik weet,’ zei hij. ‘Er was veel schade aan de auto van Ellemeet.’

‘Dat moeten jullie niet aan mij vertellen,’ zei meneer Smit. ‘Je moet het aan de politie vertellen. Er zit toevallig een politieman in de zaal vanavond.’

Hij liep naar Tibbe die nog altijd rondliep op z’n eentje.

‘Tibbe,’ zei meneer Smit. ‘Ik vrees dat ik je verkeerd heb beoordeeld. Het spijt me. Ik geloof dat je het bij ‘t rechte eind had. Je moet over deze avond maar een stukje schrijven.’

‘Ik ben niet meer bij de krant,’ zei Tibbe.

Ook Minoes liep rond tussen de pratende en koffie drinkende mensen. Af en toe hoorde ze wat er gezegd werd: ‘Die Tibbe had toch gelijk... het was waar wat ie schreef.’

‘Denk je heus?’

‘O vast!’

En ze was tevreden. Dit was immers de bedoeling geweest van het kattenplan.

Juist wilde ze teruggaan naar haar plaats, toen ze achter een glazen deur iets zwarts zag zitten. Het mauwde.

Minoes duwde de deur open en kwam in de hal van het hotel.

Het zwarte was de Monopoolkat.

‘Ik heb zo lang staan roepen,’ klaagde hij. ‘Ik durfde niet naar binnen met al die drukte, ‘t Is goed gegaan hè?’

‘Het is uitstekend gegaan,’ zei Minoes. ‘Dank zij alle katten.’

‘Mooi zo,’ zei de Monopoolkat. ‘Maar ik heb je geroepen omdat er buiten iemand op je staat te wachten.’ ‘Wie is het?’ vroeg Minoes.

‘Je zuster. Buiten de draaideur, in de schaduw van de lindeboom. Of je even komt.’

Minoes werd kil en warm tegelijk. Net als toen in de tuin van tante Moortje... als er over haar zuster werd gepraat, begon haar keel op een rare manier te kloppen.

‘Ik kan niet,’ zei ze. ‘Ik moet terug. Er is een lezing.’

‘Kom nou,’ zei de Monopoolkat. ‘Wat kan jou die lezing schelen. Wat heb je aan De Kat door de Eeuwen heen, als de kat van nu op je zit te wachten?’

‘Ik ga toch niet,’ zei Minoes.

‘Waarom niet? Je bent toch niet bang voor je eigen zuster?’

‘Nee... of ja toch...’ zei Minoes. ‘Zeg maar dat ik nu niet kan.

 

En toen Tibbe terugkwam op zijn plaats, zat Minoes er alweer, op de stoel naast hem.

De lezing van meneer Smit ging door, zonder verdere vreemde dingen.