Otje: Lijsterpastei

Tos, de kok, liep langzaam door de tuin van het hotel in de richting van het bos. Hij had het geweer in z’n hand en mompelde aldoor: “Ik doe het niet, ik doe het niet, ik schiet geen lijsters dood.”

Toen stond hij stil en keek om. Otje kwam tevoorschijn vanachter een bosje.

“M’n kind,” zei Tos. “Zie je dit geweer? Weet je wat ze willen?”

“Ik weet het,” zei Otje. “Ik heb alles gehoord. Je moet lijsters doodschieten.”

“En ze daarna grillen,” zei Tos.

“Bah.” zei Otje met afschuw. “Wie eet er nou lijsters!”

“De Fransen.”

“Ik vind het gemeen,” zei Otje.

“Nou nee,” zei Tos. “Wel even eerlijk blijven: wij eten ook vogels. Kippen, kalkoenen, patrijzen…”

“Je wil toch niet zeggen dat je het gaat dóen, pappa?”

“Nee.” zei Tos. “Ik zal in de lucht schieten en dan zeg ik straks dat ik er geeneen kon raken. Maar we moeten eerst de vogels waarschuwen, zodat ze niet te hard schrikken.”

Maar de vogels waren al heel erg geschrokken door het eerste ongelukkige schot van de Fransman.

De tuin was vol zenuwachtig gefladder en getjilp. Merels, vinken, lijsters, koperwieken, kwikstaartjes en spreeuwen, alles kwetterde door elkaar. De mussen waren het lawaaiigst. “Tos heeft een geweer! Tos schiet ons mussen dood! Hij wil ons mussen braden!”

“Niemand lust een mus,” zei Tiet de lijster minachtend.

“Wie weet ben ik erg lekker,” zei een dikke mus beledigd.

“En we kunnen niet vluchten,” klaagde het lij ster vrouwtje Bessie. “We hebben allemaal een nest. En ik moet vanmiddag m’n eerste ei leggen. Let op, het wordt een roerei!”

“Stilte!” bulderde Tos.

De vogels werden alleen nog maar banger, maar toen Otje rustig op de grond ging zitten en haar armen naar ze uitstrekte werden ze iets rustiger.

“Luister, allemaal,” zei Otje.

De vogels kwamen in een grote kring om haar heen zitten.

“Je hoeft niet bang te zijn,” zei Otje.

“Ik schiet straks een paar keer in de lucht,” zei Tos. “Je moet vooral niet schrikken, ik zal niemand raken. Ga nu allemaal rustig naar je nest.”

Er kwam nog een heleboel gefluit en gefladder, maar zoetjesaan vlogen de vogels gerustgesteld naar hun eigen bomen en takken.

“En nu,” zei Tos, “nu ga ik naar de rand van het bos om te schieten. Ik kom straks zonder lijsters terug. En ik zal dus wel ontslagen worden.”

Op dat moment dacht Otje aan het dode vogeltje dat ze ‘s-morgens had gevonden en dat nog onbegraven in de tuin lag. “Ik heb een dooie tante,” zei ze.

“Wat?”

“De tante van Tiet is dood. We hebben dus één lijster. Maar dat is zeker niet genoeg voor vier gasten?”

“Nee,” zei Tos. “Maar wat een geweldig idee. Haal het vogeltje. En haal ook het kussensloop met veertjes van de zolder.”

De Franse gasten zaten op het terras in de zon en dronken wijn. Achter in de tuin, vlak bij het bos, klonken schoten. En bij ieder schot keken de Fransen elkaar aan en likten hun lippen af.

Meneer Pardoes kwam bij hun tafel met een nieuwe fles wijn. “Hoort u dat?” riep hij. “Pang pang! Grieven!”

De gasten lachten. Ze begrepen het.

“Wie wie,” zei meneer Pardoes. “Het zal best lukken, naturel! Pang, daar gaat weer een grief!”

Een uurtje later, juist toen meneer Pardoes de vierde fles wijn openmaakte, kwam de kok langs, het geweer over z’n schouder. Naast hem liep zijn dochtertje met een mand. Een diepe mand met slappe hengsels. Ze liepen haastig en knikten vluchtig in het voorbijgaan.

“Laat zien!” schreeuwde meneer Pardoes.

Heel snel, terwijl ze verder liep, deed Otje de hengsels van de mand uit elkaar.

Ze zagen een mand vol lijsters.

“Bon bon!” riepen de Fransen.

“Knap gedaan Tos!” riep meneer Pardoes.

“Het wordt een lijsterpastei,” zei de kok nog gauw even. “Het wordt: paté de grives.”

“Bon bon,” zeiden de Franse gasten.

Even later stonden Tos en Otje in de keuken. Ze zuchtten van opluchting. De mand stond op de vloer. Een mand vol vogelveertjes. De veren die Otje had verzameld in een kussensloop. En daarbovenop lag een dode lijster. De tante van Tiet.

“Is één lijster genoeg voor een pastei?” vroeg Otje.

“Ik heb geen enkele lijster nodig,” zei Tos. “Je zult eens proeven wat een heerlijke lijsterpastei ik kan maken van twee diepvrieskippen met kruiden en wijn.”

Het was avond. De eetzaal was verlicht met kaarsen. De Franse heren en dames hadden gegeten. Paté de grives. En ijs toe.

“Was het bon?” vroeg meneer Pardoes.

Wie wie, het was heel erg bon bon geweest.

Alle vier knikten ze geestdriftig.

De baas glimlachte en dacht: toch goed dat ik Tos niet heb ontslagen. Tenminste…Nóg niet heb ontslagen.

Tos en Otje waren druk bezig in de keuken. Ze hadden samen een reusachtige zalmschotel gemaakt, in de vorm van een vis, met twee olijven als ogen, een lange rij kappertjes langs de staart, roze mayonaise bovenop en reepjes tomaat en groene peper als versiering.

Het zag er prachtig uit en dat moest ook, want er zouden die avond elf gasten in het hotel komen dineren.

Dit was het voorgerecht. Het was klaar en Otje ging verder met de fruitschaal. Ze stapelde appels en peren rondom een grote ananas. Daartussen kwamen ‘n stuk of wat bananen en een paar hele dure buitenlandse perziken. En om het nog mooier te maken schikte ze er takjes groen tussen en een slingertje madeliefjes. Ook dit zag er beeldig uit.

Maar Otje zelf zag er niet zo beeldig uit. Ze zat van top tot teen onder de mayonaise, met groezelige vegen zand uit de tuin, tomatenpuree en eigeel. In haar haren zat peterselie. Ze leek zelf wel een mislukt voorgerecht. Maar ze had er geen erg in en haar vader ook niet.

Net was ze klaar met de vruchten, toen mevrouw Pardoes binnenkwam. Ze keek en riep: “Niet te geloven!”

“Mooi, nietwaar?” zei de kok tevreden.

“Mooi? Schandelijk! Dat vieze kind in de keuken!”

Otje veegde verschrikt haar handen af aan haar broek en wilde weggaan, maar haar vader hield haar tegen.

“Dit kind heeft heel hard gewerkt,” zei hij. “En prima meegeholpen.”

“Meegeholpen? Allemaal onkruid tussen de vruchten.”

Mevrouw Pardoes rukte de madeliefjes uit de fruitschaal en zei: “De deur uit, smerig kind!”

Vader Tos werd eerst bleek en toen zo rood als een tomaat. Hij zei geen woord, maar hij zwol op en het leek of hij straks zou barsten.

Otje wist dat haar vader een van zijn verschrikkelijke driftbuien kreeg. En dat hij met alles zou gooien wat er maar te grijpen viel.

Tos greep datgene wat vlak voor hem stond, de zalmschotel. Hij hief het gevaarte langzaam boven z’n hoofd, terwijl hij een snuivend geluid maakte.

“Niet doen, o nee, niet doen!” riep Otje.

Tos deed een pas voorwaarts in de richting van mevrouw Pardoes die achteruitdeinsde en stotterde: “Tos, je zult toch niet…”

Maar Tos hief de schotel nog dreigender en met een kort gilletje vluchtte ze de keuken uit. Ze sloeg de deur achter zich dicht.

“Zet asjeblieft neer,” zei Otje. Ze begreep dat Tos de schaal nu tegen de muur wou smijten. “Toe nou, pappa, we hebben er zo ons best op gedaan.”

“Kan me niks schelen!” riep Tos.

“Denk aan de elf gasten.”

“Kan me nog minder schelen.”

“Als je gaat smijten word je ontslagen. En dan moeten we weg.”

“Dan gaan we weg!” riep Tos woedend, maar hij gooide nog niet.

“En je krijgt geen andere baan,” waarschuwde Otje.

Tos weifelde, maar hij hield nog altijd de zalmsla omhoog.

Nu greep Otje een stapel keukenborden uit de kast.

“Zet maar neer, pappa,” zei ze. “En neem deze liever.”

Tos zette de schaal neer, pakte de stapel borden en smeet ze een voor een hard tegen de muur kapot.

Op de gang, aan de andere kant van de keukendeur, stonden meneer en mevrouw Pardoes angstig te luisteren.

“Daar heb je ‘t,” zei mevrouw. “Het voorgerecht kunnen we wel vergeten. Hij heeft de zalmschotel tegen de muur gesmeten. En nu is hij bezig met de rest van het diner. Ga naar binnen en ontsla hem.”

“Ontslaan? Terwijl er elf gasten komen vanavond?”

“Die moeten dan toch al van de muur eten,” zei mevrouw. “Wat hebben we aan een kok die al het eten om zich heen smijt.”

In de keuken zat Tos moe maar voldaan op een stoel.

“t Is over,” zei hij. “Ik ben weer kalm. Dankjewel, m’n kind.”

Juist toen Otje de scherven had opgeveegd, stak meneer Pardoes z’n hoofd om de deur. Hij keek angstig rond want hij verwachtte muren volgekwakt met zalm. Hij zuchtte opgelucht toen hij de mooie schotel nog helemaal gaaf zag staan.

“Eh…mijn vrouw was een tikje nerveus,” zei hij. “Ze bedoelt het niet zo kwaad.”

Toen keek hij naar Otje.

“Maar dat kind hoort inderdaad niet in de keuken,” zei hij scherp.

Even leek het of Tos weer begon op te zwellen, maar Otje zei haastig: “Ik ga al…ik ga al…ik ga al!”