Een hoed met gele pluimen

Juffrouw Diewertje D. van Duimen

had een hoed met gele pluimen,

en met rozen en rozetten,

die ze nooit meer af wou zetten,

niet in het bed, en niet in het bad,

niet bij het winkelen in de stad,

niet in de keuken onder het werk,

niet in de kamer en niet in de kerk.

Juffrouw Diewertje D. van Duimen

met haar hoed vol gele pluimen

ging uit wandelen in de regen

‘s-avonds laat om kwart voor negen.

Hoepela hoei! Daar kwam de storm,

woei en woei en woei! Enorm!

Fffft! zoals een storm dat doet:

weg was de hoed, voorgoed, voorgoed!

Juffrouw Diewertje D. van Duimen

zonder hoed met gele pluimen

zit nu in de droefenis,

weet niet meer, wie of ze is…

vraagt aan iedereen, die ze ziet:

Ben ik ‘t nou, of ben ik ‘t niet?

En de mensen zeggen dan:

Kijk me eerst eens effe an:

nee, juffrouw, het spijt ons zeer

maar wij kennen u niet meer.

Wie geeft haar een hoed present

zo, dat ieder haar weer kent?

‘t Moet een mooie zijn, een nette,

die ze nooit hoeft af te zetten.

Wie heeft een hoed met gele pluimen

voor juffrouw Diewertje D. van Duimen?