Zeven kleine eskimootjes

Zeven kleine eskimootjes woonden aan de Pool,

reden in hun sleetjes rond en hoefden niet naar school,

reden hele dagen in hun kleine sleetjes rond,

hadden broekjes aan van bont en jasjes aan van bont,

woonden in een hut van sneeuw en hadden altijd trek

in kaarsvet en in levertraan, in levertraan en spek.

Ze waren zo gelukkig en tevreden, alle zeven

en riepen maar de hele dag: O, wat een heerlijk leven.

Ze zaten op een ijsschots en ze lieten de beentjes bungelen

en deden niets dan luieren en babbelen en klungelen,

maar toen opeens…daar is die grote ijschots weggedreven!!

Ze riepen O! en Hee! en Ach! en gilden, alle zeven!

Maar ‘t hielp geen steek, daar dreven ze steeds verder naar het zuiden

en kwamen toen, na veertien dagen drijven, in IJmuiden.

Daar zaten ze te huilen en te treuren, want je weet:

Voor eskimootjes is IJmuiden véél en véél te heet.

Zo zaten ze de hele dag, en kijk, wie kwam daar an?

Daar met z’n witte wagentje? Het was de ijscoman!

Hij zag die eskimootjes. ‘t Was om medelij te krijgen,

ze hadden het zo warm, zo warm, ze zaten maar te hijgen.

Wel, zei de ijscoman, ‘k geloof dat het ‘t beste is,

dat jullie in mijn wagen kruipt, daar is het lekker fris.

Dan krijg je ‘s-morgens levertraan en kaarsvet voor diner!

En als ik rondga met de wagen, mag je met me mee.

De eskimootjes kropen in de wagen, alle zeven

en voorzover ik weet zijn ze daar allemaal gebleven.

Dus als je naar IJmuiden gaat, dan zul je daar misschien

een ijscoman met zeven kleine eskimootjes zien.