xxvii
We stonden in een storm op het sloependek en wachtten. Ik keek hoe het kielzog van het schip in de duisternis verdween. De professor stopte het tabaksdoosje in zijn zak en leunde voorover op zijn stok. Hij had behoorlijk gesnoven en het leek mij dat het vooral het witte spul was. Hij had zijn vinger met een zakdoek verbonden en het verband was bloederig geworden.
‘Denk je dat hij dit serieus neemt?’ vroeg ik terwijl ik me van het kielzog afwendde. Ik moest hard praten om boven het gebulder van de wind uit te komen.
‘Dat valt onmogelijk te zeggen. Hij heeft nog een paar minuten. We zullen zien.’
‘Ben je dan van plan naar de kapitein te gaan?’
‘Ja,’ zei de professor. ‘Dan valt er niets anders te doen. Ik wil niet meer met die lui hier aan boord in gevecht raken. Dat zie ik niet zitten. Je ziet hoe ver ze bereid zijn te gaan. God mag weten wat ze met Sigmund hebben gedaan.’
‘Zou hij niet dezelfde weg als Helmut zijn gegaan?’
‘Dat is mogelijk. Niemand stelt vragen over een verdwijning op zee.’
Joachim zat op het dek met zijn rug tegen de reling en hij verroerde zich niet. Hij keek afwisselend naar ons, maar het was alsof alle kracht uit hem was verdwenen.
‘Daar,’ zei de professor en hij keek in de richting van het dek van de eerste klasse. ‘Komt daar niet iemand de trap af?’
Voor zover ik kon zien was het Erich die de trappen van de eerste klasse omlaag stommelde. Hij keek snel om zich heen voor hij beneden op het dek stapte en hij ging op zijn gemak de trap omhoog naar ons op het sloependek. Hij keek zorgvuldig om zich heen om zich ervan te verzekeren dat wij de enige twee waren om hem te ontvangen. Hij zag Joachim tegen de reling zitten.
‘Fouilleer hem, Valdemar,’ zei de professor. ‘Hij kan iets onder zijn kleren hebben verborgen.’
Von Orlepp keek mij met een verachtelijke blik aan.
Ik gehoorzaamde.
‘Ik kan niets vinden,’ zei ik.
‘Alles in orde met je?’ vroeg hij aan zijn zoon.
Joachim knikte beschaamd het hoofd.
‘Wat is er met Helmut gebeurd?’
‘Je zoon heeft hem door het hoofd geschoten,’ zei de professor. ‘Ik kan me goed voorstellen dat het een van zijn weinige prestaties in het leven is.’
‘Jij!’ siste Von Orlepp.
‘Heb je het kwarto bij je?’ vroeg de professor.
‘Hoe kan ik weten dat je niet je bek opendoet tegen de kapitein als je het uiteindelijk in handen hebt gekregen?’
‘Je kunt mij vertrouwen. Als je mij nu het kwarto geeft. Anders onderhandelen we niet.’
‘Dan krijg je het kwarto nooit.’
‘Dat is dan maar zo.’
‘Ik zei hem dat hij het niet mee moest nemen,’ zei Joachim, die overeind kwam. ‘Hij heeft nooit naar mij geluisterd.’
‘Wat heb je met Helmut gedaan?’ vroeg Von Orlepp.
‘Hij is in zee gevallen,’ zei de professor. ‘Dat is dan één ellendeling minder op deze godvergeten wereld.’
De zwarte ogen van Von Orlepp schoten vuur.
‘Heb je het Koningsboek?’ siste hij.
‘Ja,’ zei de professor.
‘Waar? Ik zie het niet.’
De professor gaf hem geen antwoord.
‘Joachim heeft nog altijd het kwarto gevonden,’ zei Von Orlepp.
‘Hij heeft het uiteraard niet gevonden,’ zei de professor. ‘Hij heeft het gestolen zoals jij het Koningsboek hebt gestolen en überhaupt alles steelt wat anderen heilig is!’
‘Je bent nog steeds het Shell-gebouw niet vergeten?’ zei Von Orlepp. ‘En het meisje. Hoe heette ze?’
‘Emma,’ zei de professor. ‘Ze heette Emma. En ik ben haar niet vergeten.’
‘De kleine Emma, dat klopt. De knappe studente die jou in de ondergrondse verwikkelde.’
‘Waar heb je het boek bewaard?’ vroeg Joachim.
‘Maak je daar geen zorgen over.’
Ik keek naar de professor. Hij had de bruine kalfsleren jas aan die hij de hele reis had gedragen. Ik had hem nog nooit in een andere jas gezien vanaf het moment dat ik hem voor het eerst ontmoette.
‘Je liegt dat je het hebt!’ zei Joachim.
‘Ik raakte het in Berlijn kwijt,’ zei Von Orlepp. ‘Ik probeerde het te gelde te maken, we hadden smeergeld nodig, snap je. Ik wou het terugkopen als het grootste rumoer was gaan liggen. We kunnen stellen dat ik het wou verpanden. Het lag bij een antiquaar niet ver van de Goethestraße toen zijn huis werd opgeblazen. Hij wou met mij zakendoen, maar hij kwam om in de explosie. Ik vond het boek niet in de ruïne en toen kwamen de Russen. Je weet dat ongetwijfeld omdat je al zo ver bent gekomen.’
‘Ik weet sommige dingen. De rest is een puzzel.’
‘Je hebt je natuurlijk afgevraagd waarom Joachim en ik zo hard hebben gevochten om het Koningsboek te krijgen,’ zei Von Orlepp.
‘Daar heb ik zo mijn gedachten over,’ zei de professor. ‘Hoewel moordenaars zoals jij me dat niet hoeven uit te leggen. Het zal je ook niet meer van pas komen. Politiek gezien niet.’
‘Ik hoor dat je nog steeds kwaad op me bent,’ zei Von Orlepp.
‘Niet zo’n hoge dunk van jezelf hebben,’ zei de professor. ‘Voor mij ben je niets waard en je bent het ook nooit geweest.’
‘Het Koningsboek is een uniek kunstwerk van onschatbare waarde,’ zei Von Orlepp. ‘Zijn waarde voor ons die geloven in een nieuw Duitsland valt met geen woorden te beschrijven. Wij hebben een geïnteresseerde koper. Een uiterst machtig individu die onze idealen over een herrezen Duitsland zeer welgezind is. Het is een industrieel en hij heeft het boek een grote rol toebedeeld, later, als de aarde opnieuw rijp is voor het zaad. Hij begrijpt het grote belang ervan. Maar dat is natuurlijk puur formeel, Herr professor, de ideologische waarde ervan. Het is de artistieke waarde die ik…’
Von Orlepp laste een pauze in zijn verhaal in.
‘Het Koningsboek als kunstwerk,’ zei hij. ‘Het kent geen gelijke in de wereldgeschiedenis.’
‘Het Koningsboek staat in geen enkel verband met de waanzin waar jullie voor staan,’ zei de professor. ‘Juist helemaal niet.’
‘Ben je Wagner vergeten? Der Ring des Nibelun…’
‘Ik wil niets horen over jullie vervloekte wagnerianen! Jullie eigenen je onder valse voorwendsels verhalen en gedichten toe.’
‘Wil je het zien?’ vroeg Von Orlepp. ‘Ik heb het bij me. Wij kunnen voor de eerste keer in eeuwen het kwarto en het Koningsboek samenvoegen.’
‘Doe het niet!’ zei Joachim. ‘Zij zitten ook in de problemen. Niemand weet van de diefstal van het Koningsboek. Herr professor heeft het al die jaren geheim kunnen houden. Ik betwijfel of iemand weet dat zij aan boord zijn. Volgens mij zijn ze verstekelingen. En ze hebben het Koningsboek natuurlijk nog steeds niet in handen.’
Von Orlepp aarzelde.
De professor reikte me het pistool aan en zei me hen in de voeten te schieten als ik ze liever niet wilde vermoorden.
‘Het is lang geleden dat ik dit in mijn jas heb vermaakt,’ zei hij en hij reikte met zijn hand naar achteren. ‘Voor als ik het ooit nodig mocht hebben.’
Ik zag niet wat hij binnen in zijn zware leren jas deed, maar toen hij zijn hand weer terughaalde hield hij het Koningsboek vast.
‘Hier is het,’ zei hij terwijl hij Joachim aankeek. ‘Je had beter moeten zoeken.’
Erich von Orlepp keek naar het boek en stak zijn hand in zijn zak.
‘Is het niet buitengewoon?’ zei Joachim.
Von Orlepp haalde het verloren kwarto uit zijn zak en reikte het de professor aan.
‘Ik vertrouw je,’ zei hij.
‘Jullie krijgen twee dagen,’ zei de professor, die het kwarto aanpakte. ‘Niet meer en niet minder.’
Hij keek gehypnotiseerd naar het boekje. Toen maakte hij het Koningsboek open en liet het kwarto erin glijden.
Het Koningsboek was weer heel.
Ik was met aanbidding vervuld. Het Koningsboek was opnieuw heel!
De professor haalde het kwarto weer uit het boek en nam de tijd om het nader te bekijken; hij leek een moment alles om zich heen te zijn vergeten. Ik zag de blijdschap in zijn ogen die hem zo lang was onthouden.
‘Nu!’ riep Erich von Orlepp naar zijn zoon, en voor ik het in de gaten had voelde ik een verlammende pijn toen Joachim mij met zijn samengebonden handen in het gezicht sloeg en het pistool uit mijn hand wrong.
‘Schiet de knul eerst neer,’ zei Erich tegen zijn zoon. ‘We laten Herr professor eventjes lijden voor we hem de dood in sturen.’
De professor keek mij verbijsterd aan. Hij zag dat de rollen plotseling waren omgedraaid. Joachim stond triomfantelijk glimlachend tegenover ons met het pistool in zijn handen.
Ik keek de professor radeloos aan.
‘Het spijt me,’ was het enige wat ik kon stamelen. Ik had tijdens mijn wacht staan slapen.
‘Zet dat maar uit je hoofd,’ siste de professor tegen Joachim.
Joachim aarzelde niet. Hij hief het pistool en richtte het op mij. Mijn knieën begonnen te knikken.
‘Doe het!’ galmde Von Orlepp.
‘Doe die jongen niets aan!’ beval de professor.
‘Geef mij het boek!’ schreeuwde Von Orlepp.
‘Je krijgt het boek nooit!’ schreeuwde de professor, en zonder een ogenblik te aarzelen wierp hij het Koningsboek over de reling in het water.
‘Herr professor!’ schreeuwde Von Orlepp, die het boek nakeek in zee. Hij geloofde zijn eigen ogen niet. ‘Ben je krankzinnig!’ krijste hij.
Ik was net zo verbijsterd over de handelwijze van de professor. Hij had tenietgedaan wat hem het dierbaarst was. Hij had het Koningsboek vernietigd. Het was voor eeuwig verloren. Hij had definitief zijn beoordelingsvermogen verloren en het juweel overboord gegooid.
‘Ga terug naar de hut,’ siste Joachim tegen zijn vader terwijl hij even zijn blik van ons afwendde.
De professor zag dat. Het was hem gelukt ons allen uit het evenwicht te brengen.
Hij haalde met zijn stok uit naar het wapen en viel Von Orlepp aan. Er ging een schot af met een vreemde doffe knal. De kogel ging in zee. Ik reageerde en rende op Joachim af. Hij herstelde zich meteen en richtte het pistool op mij. De professor had Erich Von Orlepp bij de reling in een wurgende greep. Joachim aarzelde en richtte toen het wapen op de professor.
Ik schreeuwde naar hem.
Een schot ging af dat in zijn rug belandde.
Er viel een tweede schot en ik zag dat de kogel achter in het hoofd van de professor ging.
Ik sprong op Joachim af en gooide hem op de grond.
De professor tuimelde overboord met Erich von Orlepp in zijn armen.
Ik greep Joachim bij zijn hals, drukte er uit alle macht op en sloeg zijn hoofd keer op keer tegen het dek tot het bloed uit zijn nek begon te druppen en hij het bewustzijn verloor. Ik had hem willen vermoorden.
Ik wilde de laatste adem uit hem persen.
Ik wilde hem zien sterven.
Op het laatste moment kwam ik bij zinnen. Ik was geen moordenaar. Ik verslapte de greep om zijn hals. Ik pakte het wapen op dat hij was kwijtgeraakt. Het kwarto zag ik nergens.
Joachim lag buiten westen op het dek. Een zekere rust kwam over me heen. Ik weet niet hoeveel tijd er verstreek eer ik het geluid waarnam dat aan de andere kant van de reling boven het gebulder van de wind uit kwam. Ik keek die kant op en zag hoe een hand het dek door een spuigat greep. Ik kwam langzaam overeind, keek over de reling en zag de professor buiten tegen de scheepswand hangen. Hij was zwaargewond, het bloed sijpelde uit zijn hoofd, maar hij wilde zijn houvast niet loslaten. Ik boog over de reling, zo ver omlaag als ik kon, en het lukte me hem bij zijn pols te grijpen op het moment dat hij zijn greep op het spuigat verloor.
Hij keek op en zag mij.
Zijn lippen vormden mijn naam.
Ik merkte dat hij te zwaar voor mij was en ik begon met heel mijn ziel en zaligheid om hulp te roepen.
‘Ik ben… gewond,’ hoorde ik hem kreunen. ‘Ik heb… geen kracht…’
Zijn hand begon langzaam uit de mijne te glijden. Zijn andere hand hing omlaag langs zijn zij en ik zag dat hij het kwarto vasthad.
‘Dit is voorbij,’ zei hij.
‘Nee!!’ schreeuwde ik. ‘Grijp de reling met je andere hand!! Laat het kwarto vallen!’
‘Ik kan… het niet…’
Zijn woorden verwaaiden in de wind.
Ik dacht dat hij elk moment het bewustzijn kon verliezen.
‘Probeer het!’ riep ik.
‘Zorg voor… het boek,’ hoorde ik hem kreunen. ‘Zorg voor… het Koningsboek, Valdemar!’
‘Niet doen!’
‘Praat… met…’
‘Niet loslaten!’
‘Ga naar…’
Ik merkte dat ik mijn greep op hem verloor.
‘…Halldór!’ riep de professor met zijn laatste krachten.
Zijn hand glipte uit de mijne en ik zag hem in zee vallen en verdwijnen. In mijn verdriet en angst schreeuwde ik het uit; ik sloeg en trapte tegen de reling, maar er was niets dat ik kon doen. Hij was dood.
De duisternis en de zee hadden hem genomen.
Ik weet niet hoeveel tijd er verstreek tot ik de gang in ging met de kajuiten van de eerste klasse en zachtjes op de deur bij Halldór Laxness klopte. De professor had mij gezegd naar Halldór te gaan, maar ik wist niet waarom. Ik vroeg mij af of hij niet iemand anders bedoelde. Ik wachtte even en toen ging de deur open. De schrijver keek me met een ernstige blik aan. Ik had hem nog nooit eerder ontmoet, maar hij wist wie ik was.
‘Jij moet Valdemar zijn,’ zei hij.
Ik knikte.
‘Dit is dus niet goed verlopen?’ vroeg Laxness.
‘De professor is dood,’ zei ik. ‘Hij is in zee gevallen.’
Laxness keek mij lang aan. Ik zag dat dit nieuws hem bedroefde hoewel hij probeerde niets te laten merken.
‘Hij had het waarschijnlijk verwacht,’ zei de schrijver. ‘Ik heb met je te doen. Hij zocht hulp bij mij, snap je. Ik hoopte dat wij twee elkaar niet in deze omstandigheden zouden tegenkomen.’
‘Nee, ik snap het,’ zei ik. ‘Het Koningsboek is ook verloren. Hij… heeft het in zee gegooid.’
‘Kom binnen,’ zei Halldór en hij leidde me de kajuit binnen en sloot de deur achter ons.
‘De professor wilde mij niet verder in deze zaak betrekken,’ zei hij.
‘Nee,’ zei ik, nog steeds half verlamd na de gebeurtenissen op het sloependek.
‘Hij verbood het mij absoluut iets te doen. Ik kon hem er niet van afbrengen. Hij zei dat als jij hier aan de deur zou komen, er waarschijnlijk iets fout was gegaan. De professor was een uiterst koppige man.’
‘Hij zei dat ik naar u moest gaan.’
‘Ik heb hem aangespoord met de kapitein te praten.’
‘Hij was op weg naar de kapitein toen ze hem te pakken kregen,’ zei ik. ‘Toen kwam hij erachter dat ze het verloren kwarto hier aan boord hadden en hij vreesde dat ze zich ervan zouden ontdoen als de kapitein zich erin mengde. Hij wou proberen het zelf van hen te krijgen.’
Laxness ging naar het bureau in de kajuit en hij kwam terug met een klein pakketje gewikkeld in bruin pakpapier, samengebonden met een wit touwtje.
‘Hij zei me dit aan jou te geven. Dit zal het echte afschrift zijn. Zorg er goed voor.’
‘Het echte afschrift?’
‘Hij zei dat je het zou begrijpen. Hij zei dat als geen van jullie beiden bij mij zouden komen, ik het boek aan de juiste instanties in Reykjavik moest overhandigen.’
Ik nam het pakketje aan. Ik had even nodig om te laten bezinken wat Laxness zei en ik zuchtte opgelucht toen het uiteindelijk tot me doordrong. De professor had op het sloependek niet het Koningsboek bij zich gehad, maar de kopie, het valse perkamenten boek dat hij uit pure wanhoop zelf had gemaakt. Hij had het de hele tijd in zijn jas. Hij had het overboord gegooid om vader en zoon uit hun evenwicht te brengen. Zodoende had hij mijn leven gered.
‘Dank u,’ zei ik en ik had moeite mijn blijdschap te verbergen. ‘Hij heeft dus niet…’
‘Je hoeft mij niet te vousvoyeren,’ zei Laxness. ‘Het was voor hem uitgesloten het Koningsboek uit handen te geven.’
‘Hij heeft vanwege het boek zoveel geleden.’
‘Was het snel voorbij?’
‘Ja, in feite wel,’ zei ik.
‘En het kwarto…?’
‘Dat is met hem mee in zee gegaan.’
‘En de Kletsmajoor?’
‘Hij is ook verdronken. Zijn zoon leeft, maar die zal geen moeilijkheden meer maken. Ik bond hem aan de reling op het sloependek vast. Ik… ik moet met de kapitein gaan praten. Nogmaals dank voor je hulp. Bedankt dat je ervoor gezorgd hebt.’
‘Het genoegen was aan mijn kant,’ zei Laxness. ‘Het genoegen was geheel aan mijn kant, Valdemar. Jammer dat dit zo moest lopen. Als het je blij kan maken: hij was vol lof over jou. Hij zei dat we van jou veel goeds konden verwachten.’
‘Dank je. Je weet dat…’
‘Wat?’
‘Je weet dat hij niet wilde dat dit in de openbaarheid zou komen,’ zei ik. ‘Niets van dit alles.’
‘Hij heeft me dat volstrekt duidelijk gemaakt,’ zei Laxness.
‘Ik zal mijn best doen het zo te houden.’
‘Natuurlijk,’ zei de schrijver en hij gaf mij een stevige handdruk. ‘Ik weet dat jij je best zult doen.’