xxi
Het is niet makkelijk exact te vertellen wat er die dagen voorviel. Die vreemde gebeurtenissen die ik heb beschreven uit die lang vervlogen herfst toen ik de professor leerde kennen, zijn van het rumoer van het leven van alledag zo ver verwijderd en onwerkelijk geworden dat ik soms denk dat ik het grootste gedeelte ervan heb gedroomd. Gebeurde het zo, of heeft de tijd, mijn herinneringen, dromen en beschouwingen over datgene wat gebeurd was het zo veranderd, dingen toegevoegd aan de loop der gebeurtenissen en ze zelfs vervormd? Ik weet dat ik zolang als ik leef sommige dingen nooit zal vergeten en ze tot de dag van mijn dood dicht bij mijn hart koester, precies zoals ik ze heb beleefd. Niets zal daar verandering in brengen. Het zijn de kleine details die ik minder vertrouw. De tijd heeft er de deken van vergetelheid over uitgespreid of, wat erger is, ze heeft waarschijnlijk geknoeid met wat waar en juist is. Daarom is voorzichtigheid geboden om onvoorwaardelijk alles te geloven wat ik vertel, of – als ik heel eerlijk moet zijn – men moet misschien heel voorzichtig zijn om het verhaal van mijn eigen rol te geloven. Het is mogelijk dat ik probeer mijn aandeel belangrijker te maken dan het was en dat ik beschrijf hoe ik op bepaalde gebeurtenissen had willen reageren in plaats van hoe ik er in feite op reageerde. Misschien zit dat in de menselijke aard. Het is een dubieuze zaak alles te geloven wat ik vertel. Ikzelf vertrouw mijn geheugen niet. Het heeft mij altijd willen sparen.
Pas toen ik de bijzondere gebeurtenissen tijdens onze reis daadwerkelijk op een rijtje had, begreep ik de betekenis van alles wat er was voorgevallen. Pas toen de tijd afstand had geschapen tot onze avonturen stond ik helemaal open voor de pijn van de professor en begreep ik de noodzaak die in zijn daden besloten lag. Waarschijnlijk had ik hem meer steun kunnen geven. Hij zag in de manuscripten de waarde die ik later heb onderkend en ik realiseerde me ook dat hij wat dat betreft van grote invloed in mijn leven was. Ik had de studie Oudijslands doorlopen zonder de tijdloze waarde van de oude literatuur te beseffen. Hij slaagde erin mijn begrip op te wekken, de hartstocht aan te wakkeren die sindsdien altijd in mij heeft gebrand.
Daar stonden we sprakeloos op het plein en wachtten erop tot het nieuws weer op de muur van het dagblad Politiken verscheen. Voor ons stond dat historische nieuws waar anderen die over het plein liepen weinig aandacht aan schonken. Vlak bij ons stond echter een man die op hetzelfde leek te wachten als de professor en ik: dat het nieuws nogmaals dwars over het verlichte gebouw liep en dat het over de hele wereld werd uitgezonden. En daar kwam het. Halldór Laxness heeft de Nobelprijs voor literatuur gekregen.
‘Fantastisch,’ hoorde ik de professor halfluid zeggen toen de grootste verrassing voorbij was. ‘Wat een triomf!’
De man, die zoals wij op een afstandje stond met het hoofd in de richting van de lichtkrant gerekt, hoorde de professor en kwam naar ons toe.
‘Ja, is het niet groots?’ zei hij in het IJslands.
Het was dus een IJslander. Hij bood ons een sigaret aan, die we afsloegen, en hij stak er zelf een op.
‘Ik ben net terug van een verre reis,’ zei hij, ‘en dit is het eerste wat ik zie nu ik in Kopenhagen ben. Wat een nieuws!’
‘Hij heeft het verdiend,’ zei de professor.
Ik dacht dat ik de man ergens eerder had gezien en ik herinnerde me vaag een foto van hem in een IJslandse krant, maar ik kon hem onmogelijk helemaal plaatsen.
‘Waarlijk,’ zei de man, die zich niet voorstelde. Hij was rond de dertig, had een hoed op en een dunne overjas over zijn arm, hij was amper van gemiddelde lengte, een beetje aan de dikke kant, had vooruitstekende tanden en een glimlach waarbij zijn ogen oplichtten. Hij praatte met een Noord-IJslands accent.
‘Waar kom je vandaan?’ vroeg de professor.
‘Van China,’ zei de man. ‘We waren met een aantal journalisten op reis en varen over twee dagen met de Gullfoss naar huis.’
‘De Gullfoss? Vaart de Gullfoss over twee dagen uit?’
‘Ja.’
‘Valdemar, de hoeveelste is het vandaag?’ vroeg de professor.
Ik peinsde me suf, maar ik kon er onmogelijk opkomen na al dat gereis. Ik was zowel het besef van tijd als richting kwijt.
‘Het is 27 oktober,’ zei de journalist.
‘En dan is de negenentwintigste…?
De journalist glimlachte.
‘Er schiet me iets te binnen,’ fluisterde de professor. ‘Sigmund reist altijd via dezelfde route.’
‘Wat?’ vroeg ik.
‘Negenentwintig,’ zei hij. ‘De getallen op de brief bij Glockner thuis.’
‘Ja.’
‘De negenentwintigste is de dag dat de Gullfoss van Kopenhagen uitvaart. Glockner heeft dat geweten en dat thuis neergekrabbeld.’
‘De Gullfoss?’
‘Ja, natuurlijk. De Gullfoss! Sigmund is van plan met de Gullfoss naar IJsland te varen. Daar ben ik van overtuigd.’
De journalist keek ons beurtelings aan.
‘Je bent dus journalist?’ zei de professor en hij glimlachte alsof er niets tussen was gekomen.
‘Ik zit bij De tijd,’ zei de man. Hij stak zijn hand uit, stelde zich voor en wij begroetten hem met een handdruk. Ik herinnerde me hem opeens van afgelopen lente op IJsland. Hij was de schrijver van een roman die behoorlijk de tongen had losgemaakt vanwege de aanpak van het onderwerp en het onverbloemde karakter. Het was een van de twee boeken die ik in Reykjavik had gekocht op de dag dat ik wegvoer en die ik naar Kopenhagen had meegenomen.
Het nieuws verscheen weer op de lichtkrant en ik zag het weerspiegeld in de ramen van de gebouwen eromheen.
‘Fantastisch,’ zei de professor weer.
De journalist liet zijn sigaret op straat vallen en drukte hem onder zijn schoen uit. Toen nam hij afscheid van ons.
‘We moeten erachter zien te komen of Sigmund als passagier op de Gullfoss is geboekt,’ zei de professor en hij kuierde weg met de stok in zijn hand en zijn tred was lichter dan eerst.
Op weg naar de hoofdstad hadden we het erover gehad dat we niet naar ons eigen huis konden gaan. De Duitse politie had ongetwijfeld haar Deense collega’s geïnformeerd. We zouden ons een paar dagen schuil moeten houden. Ik had geen idee hoe de professor van plan was ons aan boord van de Gullfoss te krijgen als we daar achter Sigmund aan moesten gaan. Wij, als gezochte personen, konden niet eens naar het kantoor van Eimskip gaan om onze tickets te kopen. Ik liep over het Rådhuspladsen achter de professor en het getik van zijn stok aan. Hij ging voor over de Vestergade en algauw kwamen we op de Krystalgade.
De professor bleef staan voor een huis van drie verdiepingen en keek omhoog voordat hij op de bel drukte. Het duurde even voor de deur openging en een vrouw, zo’n tien jaar jonger dan de professor, zei ons goedendag. Ze kende hem overduidelijk goed, want ze begroetten elkaar hartelijk. Hij stelde me aan haar voor en we gaven elkaar een hand. Toen vroeg ze ons binnen te komen. Ze woonde op de eerste verdieping in een klein, smaakvol appartement. Het was laat in de avond en ze zette koffie en kwam ermee naar ons in de woonkamer. Enigszins tot mijn verwondering begon de professor haar het doel van ons bezoek uit te leggen en hij vertelde haar de hele waarheid. Ze moest van de verdwijning van het Koningsboek af weten, hoewel hij mij had verteld dat geen levende ziel behalve wij twee er vanaf wisten. Hij verhaalde over de zoektocht naar het boek, over onze reis en alles wat in Duitsland was gebeurd, dat we zonder enige grond werden gezocht en voor een paar dagen onderdak en hulp moesten hebben. De vrouw luisterde rustig naar het verhaal en ze schrok nergens van. Ze schonk koffie in onze kopjes en haalde brood en kaas. Ik was uitgehongerd en schrokte het eten op en toen ze dat zag glimlachte ze en haalde meer.
Toen we beneden bij de deur elkaar een hand gaven zei zij dat ze Vera heette. Ze was ontzettend kalm in haar manier van doen, had een vriendelijk gezicht en ik kreeg het gevoel dat de professor in haar een speciale vertrouwensvriendin had tot wie hij zich kon wenden als hij daar behoefte aan had. Hun omgang met elkaar getuigde daarvan en gaf blijk van wederzijdse waardering en vriendschap. Ik wilde ontzettend graag van de professor weten wie die vertrouwensvriendin van hem was. Andere gedachten bekropen mij die avond: de vriendinnen van de professor, of het nou in Duitsland of in Denemarken was, waren niet meer de jongste vrouwen en ze gingen voor hem door het vuur.
Toen de professor klaar was met zijn verhaal bleef Vera een moment stil zitten, alsof ze tijd nodig had om te laten bezinken wat ze had gehoord.
‘Jullie zijn natuurlijk welkom om hier te logeren,’ zei zij. ‘Ik heb maar één logeerkamer zoals je weet, dus jullie moeten die delen. Ik hoop dat je die jongen er niet op de een of andere manier in verwikkelt.’
De professor keek naar mij.
‘Hij redt zich. En excuus voor het ongemak, Vera, maar ik wist niet waar ik anders heen moest. We hebben een zware reis achter de rug.’
‘En het boek?’
‘Ik ben ervan overtuigd dat Sigmund van plan is de volgende overvaart naar IJsland met de Gullfoss te nemen. We moeten hem hier in Kopenhagen zien te vinden en proberen hem erover aan te spreken. Ik ben ervan overtuigd dat, als hij het boek heeft en ik hem slechts vijf minuten krijg te spreken, hij het mij zal geven, hoe krankzinnig het ook klinkt.’
‘Ik heb niets over jullie of over die aanval hier in de kranten gelezen,’ zei Vera. ‘Maar het is juist van je voorzichtig te werk te gaan en ik ben blij dat je je tot mij hebt gewend.’
Ze stond op.
‘Jullie zijn doodop,’ zei zij. ‘Ik zal jullie de slaapkamer laten zien. Een van jullie moet op de vloer slapen, de sofa hier in de kamer is te klein en ik heb jammer genoeg geen extra matras.’
‘Hij kan daar makkelijk tegen,’ zei de professor en hij bedoelde mij daarmee.
Vera glimlachte.
‘Jullie hebben geen bagage?’
‘Die is in Duitsland achtergebleven,’ zei ik.
Ze wenste ons goedenacht en liet ons achter in de slaapkamer. De professor ging meteen op bed liggen.
‘Je weet dat je tegenwoordig ook makkelijk van Kopenhagen kunt vliegen,’ zei ik.
‘Ik zie de oude Sigmund niet voor me in de hogere luchtlagen,’ zei de professor, en daarmee was dat afgedaan.
Ik begon me in de krappe ruimte in te richten. Vera had twee spreien op de vloer gelegd en me een derde gegeven om over me heen te leggen. Ik sliep in m’n kleren, die er vreselijk uitzagen. Hetzelfde kon je over het uiterlijk van de professor zeggen. We zagen eruit als een stel zwervers.
‘Wie is die vrouw?’ vroeg ik.
‘Vind je haar niet uniek?’ zei de professor.
‘Hoe ken je haar?’
‘Vera en ik kennen elkaar al lang. Ze heeft me door de jaren vaak geholpen.’
‘Ze weet van het boek af,’ zei ik. ‘Ik dacht dat niemand van het boek af wist, behalve jij en ik.’
‘Vera weet alles,’ zei de professor.
‘Dat moet een goed contact zijn tussen jullie,’ zei ik.
‘Ja. Altijd.’
‘Hoe ken je haar?’ vroeg ik nogmaals.
De professor kwam op een elleboog overeind van het bed.
‘Ze is de zuster van Gitte,’ zei hij. ‘Het waren tweelingzussen.’
Toen ik de volgende ochtend laat wakker werd, stijf over heel mijn lichaam en met pijn in mijn rug na op de harde vloer te hebben gelegen, was de professor niet in de kamer. Ik deed mijn colbert aan, ging de kamer uit en riep de professor en Vera, maar ik kwam er algauw achter dat er niemand in het appartement was. Ik ging naar de keuken, vond de koffie en maakte het klaar. Ik vond brood en sinaasappelsap en at in alle rust, nog steeds half groggy na de vreemde gebeurtenissen in Duitsland en het nachtelijk verblijf op de harde vloer. Ik zat lang voor me uit te staren en wist eigenlijk niet wat voor of achter was toen ik iemand bij de deur hoorde. Ik stond op. Vera was met een boodschappentas thuisgekomen.
Ze zei me goedemorgen alsof ik altijd bij haar had gewoond en ik vroeg of zij wist waar de professor heen was. Ze zei dat hij probeerde erachter te komen of Sigmund in de stad was en om duidelijkheid te krijgen of hij op de Gullfoss had geboekt.
‘Hij wilde je niet wekken,’ zei zij. ‘Hij dacht dat slapen je goed zou doen.’
‘Aardig van hem,’ zei ik.
‘Het is zo’n kwaaie niet,’ zei zij terwijl ze haar jas uitdeed. ‘Wil je nog koffie?’
‘Ja, graag, de koffie die ik heb gezet was slap en niet lekker.’
Ik ging bij haar in de keuken zitten en keek hoe ze verse koffie zette. Ze had suikerbrood gekocht en zette het naast me op tafel. Ik dacht na over wat de professor had gezegd over zijn vrouw, Gitte, en dat ze tweelingzussen waren. Ik wilde graag meer weten, maar ik zette me er niet toe het te vragen. Ze kon dat als opdringerig ervaren. Dus ik zat zwijgend in haar keuken, niet zo op mijn gemak en hopend dat de professor gauw terug zou komen.
‘Hij was niet van plan lang weg te blijven,’ zei Vera glimlachend. ‘En hij zei dat je beter niet de deur uit kon gaan.’
‘Dat is waarschijnlijk het beste,’ zei ik triest.
‘Dit komt allemaal goed,’ zei ze troostend. ‘Hij heeft zich zoveel jaren zo slecht gevoeld vanwege het boek. Ik hoop maar dat hij het weer in handen krijgt en recht kan zetten wat in de oorlog mis is gegaan.’
‘Hij heeft u alles erover verteld.’
‘Ja, natuurlijk.’
Ze kwam bij me zitten met een kop koffie die hemels was vergeleken bij het bocht dat ik had gebrouwen en ze begon naar mijn omstandigheden te vragen, of ik uit Reykjavik kwam en wat ik in Kopenhagen deed. Ik probeerde er beleefd antwoord op te geven. Ze merkte dat ik aarzelde en ze glimlachte. ‘Verbleef hij hier op het einde van de oorlog?’ vroeg ik aarzelend. ‘Bij u?’ Vera glimlachte.
‘Heeft hij je daarover verteld?’
‘Hij vertelde me wat hem in het Shell-gebouw was overkomen.’
‘Hij was een paar weken hier bij mij tot de nazi’s Denemarken ontvluchtten. Wat in het Shell-gebouw gebeurde en hoe ze hem het boek afhandig maakten, heeft diepe sporen bij hem achtergelaten. Ik geloof dat hij daarna niet meer dezelfde is geweest. Dat boek is alles voor hem.’
‘Hij vertelde mij dat u en zijn vrouw Gitte tweeling zijn geweest,’ zei ik. ‘Dat klopt, ik kwam zeven minuten na haar ter wereld. Ze ging tien jaar geleden weg van deze wereld. Tbc is een vreselijke ziekte. Het aftakelingsproces duurde heel lang en het maakte hem helemaal kapot. Hij had het er zo moeilijk mee Gitte te zien sterven.’
‘Ze hadden geen kinderen,’ zei ik om iets te zeggen.
‘Nee.’
Ze dronk haar koffie. Het verkeersrumoer van de stad drong door tot de Krystalgade en tot ons.
‘Ze waren tegen hem,’ zei Vera.
‘Tegen hem? Wie zijn “ze”?’
‘Mijn familie. Mijn vader probeerde te verhinderen dat ze trouwden. Hij wou het niet hebben dat een IJslander zijn dochter huwde. Mijn moeder was woedend toen ze hoorde dat Gitte met hem ging trouwen. Ze smeekten haar met de verhouding te kappen.’
‘Het moet moeilijk voor haar zijn geweest.’
‘Na het huwelijk wilden ze niets meer met haar te maken hebben,’ zei Vera. ‘Hij kwam het huis van onze ouders niet binnen. Mijn vader en moeder verbraken alle banden met Gitte. Ik bleef natuurlijk contact houden. Ik weet dat als ze het zichzelf gewoon hadden toegestaan hem te leren kennen, dat ze zich met hem en Gitte verzoend hadden, maar daar is nooit sprake van geweest.’
‘Was het vanwege het feit dat hij IJslander was?’
‘Hij was voor hen een compleet vreemde, hij was wat ouder dan Gitte en ja, hij was een buitenlander. Een IJslander die niets bezat en geen familie had. Men heeft IJslanders hier nooit als een echte aanwinst gezien. Het betekende niets als je hun vertelde dat hij universitair geschoold was en op zijn vakgebied in hoog aanzien stond. Ze zagen hem als een bohemien.’
Ik vroeg me af of het waar was wat zij zei over de opinie van de Denen over de IJslanders en ik herinnerde me dat in vroeger tijden grote aantallen belangrijke IJslanders waren ontheven van verantwoordelijke posities aan het Deense hof en andere waardige functies.
‘Mijn familie was ontzettend snobistisch,’ zei Vera. ‘Mijn vader was de koninklijke kleermaker. Dat was voor hem genoeg om zichzelf als belangrijker dan vele anderen te beschouwen.’
Ik kon me er niet toe zetten haar te vragen of zij zelf ooit was getrouwd. Ik zag geen aanwijzingen daarvoor. Er was niets in het appartement dat aan een gezinsleven deed denken.
‘Maar Gitte hield van hem en ze liet zich gelukkig door niets weerhouden met hem te trouwen,’ ging ze verder. ‘Wij gingen heel nauw met elkaar om zoals gebruikelijk bij tweelingen en ik was heel goed op de hoogte van haar gevoelens jegens hem. En ik leerde hem ook kennen en wist heel goed wat Gitte in hem zag. Ik wist heel goed waar ze naar op zoek was en waarom ze zich niets liet gezeggen. Het was niet louter opstandigheid van een jong meisje.’
Vera glimlachte bij de gedachte.
‘Het moet voor hem ook moeilijk zijn geweest,’ zei ik.
‘Hij voelde zich er natuurlijk niet prettig bij. Hij vond dat hij Gitte van haar familie afsneed. Hij vond dat hij nooit goed genoeg voor haar kon zorgen, hetgeen niet zo was. Hij was heel gelukkig met haar.’
Vera pakte de koffie en schonk nog een kop in.
‘Hij heeft erg om haar gerouwd.’
‘Leken jullie veel op elkaar?’ vroeg ik.
‘Qua uiterlijk wel. Gitte was misschien wat kalmer. Maar ze wist hoe ze van het leven moest genieten. Soms was ik daar jaloers op. Jaloers op het geluk dat altijd om haar heen was, soms zelfs tijdens haar ziekte. Het enige wat ze betreurde was dat ze geen kinderen van hem kon krijgen.’
Op dat moment ging de voordeur open en de professor kwam met veel tamtam de keuken binnen.
‘Hij vaart met de Gullfoss!’ zei hij. ‘Zoals ik vermoedde. De oude Sigmund vaart morgen met de Gullfoss naar IJsland.’