24. Moord is een gewoonte

We gingen die avond allemaal vroeg naar bed. Juffrouw Johnson was aan tafel gekomen en had vrij gewoon gedaan. Maar er lag een verbijsterde blik in haar ogen en een paar maal hoorde ze niet wat anderen zeiden.
Ik voelde me onbehaaglijk gedurende het maal. U zult
zeggen, dat dat heel natuurlijk was in een huis waaruit die dag iemand begraven was. Maar dat bedoel ik niet.
Onze maaltijden waren de laatste tijd altijd in een vrij zwijgende en gedrukte stemming gebruikt, maar toch had er altijd een gevoel van kameraadschap bestaan. Sympathie met dr. Leidner in zijn verdriet en een gevoel van saamhorigheid met de anderen, omdat we allemaal in hetzelfde schuitje zaten.
Maar vanavond moest ik denken aan mijn eerste maaltijd hier -- toen mevrouw Mercado me zo had zitten opnemen en ik het vreemde gevoel had gekregen dat de spanning elk ogenblik zou kunnen breken.
Nu voelde ik weer datzelfde -- alleen veel sterker -- nu we daar zo om die tafel zaten met Poirot aan het hoofd.
Vanavond was het wel heel erg. Iedereen was zenuwachtig en gespannen, en ik ben er zeker van dat iedereen zou hebben geschreeuwd als iemand iets had laten vallen.
Zoals ik al zei, we gingen al vroeg uit elkaar en ik ging direct naar bed. Het laatste wat ik hoorde voor ik in slaap viel was mevrouw Mercado's stem, die juffrouw Johnson voor mijn deur goedenacht zei.
Ik sliep direct in, moe van mijn werk en nog meer door die malle ervaring in de kamer van mevrouw Leidner. Ik sliep enkele uren zwaar en zonder dromen.
Ik werd met een schok en het gevoel van een dreigende catastrofe wakker. Een of ander geluid moest me hebben gewekt en ik ging overeind zitten en hoorde het weer.
Het was een soort halfverstikte kreet.
Ik had in een ogenblik mijn kaars aangestoken en was mijn bed uit. Ik greep een elektrische lantaarn, voor het geval de kaars uit mocht waaien en bleef buiten de deur staan luisteren. Ik wist, dat het geluid niet van ver weg was gekomen. Ik hoorde het nu weer -- in de kamer vlak naast de mijne -- de kamer van Juffrouw Johnson.
Ik rende naar binnen. Juffrouw Johnson lag in bed, haar hele lichaam verwrongen van pijn. Toen ik de kaars neerzette en me over haar heen boog, bewogen haar lippen en trachtte ze te spreken -- maar er kwam alleen hees gefluister. Ik zag, dat de hoeken van haar mond en de huid van haar kin grijswit verbrand waren.
Haar ogen gingen van mij naar een glas, dat op de vloer lag en klaarblijkelijk uit haar hand was gevallen. Het lichte beddekleedje was op die plek vuurrood verkleurd. Ik raapte het op, liet mijn vinger langs de binnenkant van het glas glijden en trok mijn hand met een scherpe kreet terug. Toen onderzocht ik de binnenkant van de mond van de arme vrouw. Er viel niet te twijfelen aan wat er gebeurd was. Op de een of andere manier, opzettelijk of op een andere wijze, had ze een hoeveelheid zoutzuur of chloorzuur binnen gekregen.
Ik vloog naar buiten en riep dr. Leidner. Hij wekte de anderen en we deden voor haar wat we konden, hoewel ik aldoor het ellendige gevoel had dat het toch niet zou helpen. We lieten haar een sterke oplossing van bicarbonaat drinken en daarna olijfolie, en om de pijn te verzachten gaf ik haar een morfinespuitje.
David Emmott was naar Hassanieh gegaan om dokter Reilly te halen maar voor deze kwam was het al voorbij.
Ik zal niet stilstaan bij de details. Vergiftiging door een sterke oplossing van hydrochloridezuur (dat bleek het te zijn geweest) is een ontzettend pijnlijke dood.
Toen ik me over haar heen had gebogen om haar de injectie te geven had ze nog een wanhopige poging gedaan om te spreken, maar er was alleen een akelig, verstikt gefluister over haar lippen gekomen.
'Het raam...' zei ze, 'zuster... het raam...'
Maar dat was alles - ze kon niet verdergaan.
Ik zal die nacht nooit vergeten. De komst van dr. Reilly en van kapitein Maitland. En tegen zonsopgang van Hercule Poirot.
Hij was het die me zacht bij de arm nam en meeloodste naar de eetkamer, me daar in een stoel pootte en me een kop sterke thee liet drinken.
'Ziezo, mon enfant,' zei hij, 'nu is het beter. Je bent doodop.'
Waarop ik prompt in tranen uitbarstte. 'Het is zo vreselijk,' snikte ik. 'Het is net een nachtmerrie. Wat een ontzettend lijden. En haar ogen... O, monsieur Poirot, haar ogen...'
Hij klopte me op de schouder. Een vrouw had niet zachter kunnen zijn.
'Ja, ja, denk er niet meer aan. U hebt gedaan wat u kon.'
'Het was een bijtend zuur.'
'Ja, een sterke oplossing van hydrochloridezuur.'
'Dat goedje dat ze voor de potten gebruikten?'
'Ja. Juffrouw Johnson heeft het waarschijnlijk opgedronken voor ze helemaal wakker was. Tenzij ze het opzettelijk heeft ingenomen.'
'O, monsieur Poirot wat een vreselijk idee.'
'Maar het is mogelijk. Wat denkt u?'
Ik schudde beslist mijn hoofd. 'Dat denk ik geen ogenblik.' Ik aarzelde even en zei toen: 'Ik geloof dat ze gisterenmiddag iets heeft ontdekt.'
'Wat zegt u? Heeft ze iets ontdekt?'
Ik herhaalde het merkwaardige gesprek dat we samen hadden gehad.
Poirot floot zachtjes. 'La pauvre femme! ' zei hij. 'Ze zei dat ze erover na wilde denken, he? Daarmee heeft ze haar doodvonnis getekend. Als ze toen haar hart maar eens had uitgestort. Zeg me precies de woorden die ze heeft gebruikt.'
Ik deed het.
'Had ze gezien hoe iemand ongemerkt van buiten naar binnen kon komen? Kom, ma soeur, laten we naar het dak gaan en wijs me dan precies waar jullie gestaan hebben.'
We gingen naar boven en ik wees Poirot de juiste plek aan.
'Hier?' zei Poirot. 'Wat zie ik nu? De helft van het binnenplein en de poort - en de deuren van de tekenkamer en het fotografisch atelier en laboratorium. Was er iemand op het binnenplein?'
'Pater Lavigny liep juist naar de poort en meneer Reiter stond in de deur van het atelier.'
'Toch zie ik niet hoe iemand van buiten ongemerkt binnen zou kunnen komen... Maar zij heeft het wel gezien...'
Hij gaf het eindelijk op en schudde het hoofd.
'Sacre nom d'un chien-va! Wat heeft ze gezien?'
De zon ging juist op. De hele oostelijke hemel was een wemeling van roze, oranje en licht parelgrijs.
'Wat een prachtige zonsopgang,' zei Poirot zacht.
De rivier kronkelde zich links van ons en de Teil rees goud omlijnd omhoog. In het zuiden de bloeiende bomen en de vredige velden. Het waterrad kreunde in de verte -een vaag, onaards geluid. In het noorden rezen de slanke minaretten op en de sprookjesachtige blankheid van Hassanieh.
Het was onbeschrijflijk mooi.
En toen slaakte Poirot naast me opeens een lange, diepe zucht.
idioot dat ik geweest ben,' mompelde hij. 'Terwijl de waarheid zo voor de hand lag.'