20. Juffrouw Johnson, mevrouw Mercado en meneer Reiter
Ik wil wel bekennen dat die gedachte me een schok gaf. Ik had
juffrouw Johnson nooit in verband gebracht met de brieven.
Misschien wel mevrouw Mercado, maar juffrouw Johnson was een echte
dame en zo beheerst en verstandig.
Maar, dacht ik, me het gesprek herinnerend tussen monsieur Poirot
en dr. Reilly waarnaar ik die avond had geluisterd, misschien juist
daarom.
Als juffrouw Johnson werkelijk die brieven had geschreven
verklaarde dat een heleboel. Ik dacht natuurlijk geen ogenblik dat
juffrouw Johnson iets met de moord te maken had, maar ik kon
aannemen dat haar afkeer van mevrouw Leidner haar had doen
bezwijken voor de verleiding om haar bang te maken. Ze had
misschien gehoopt dat mevrouw Leidner dan weg zou gaan.
En toen was mevrouw Leidner vermoord en juffrouw Johnson maakte
zich afschuwelijke zelfverwijten -- ten eerste om haar wrede streek
en misschien ook omdat ze besefte dat die brieven de werkelijke
moordenaar heel goed beschermden. Ze was in haar hart een goede
ziel, daar was ik zeker van. En het verklaarde ook, waarom ze zo
gretig mijn troostwoorden van 'wat gebeurd is is gebeurd en daar is
niets meer aan te veranderen,' had aanvaard.
En haar raadselachtige opmerking - haar zelfverdediging -- 'Ze was
geen aardige vrouw.'
De kwestie was nu maar: wat moest ik doen?
Ik lag een hele tijd te woelen en besloot eindelijk monsieur Poirot
zo gauw mogelijk op de hoogte te brengen.
Hij kwam de volgende dag, maar ik had geen gelegenheid om hem
alleen te spreken. We waren maar een minuut samen alleen en voor ik
had bedacht hoe te beginnen,
fluisterde hij me instructies in het oor.
'Ik zal met juffrouw Johnson -- en misschien met de anderen, in de
zitkamer spreken. Hebt u de sleutel van mevrouw Leidners
kamer?'
'Ja.'
'Tres bien. Ga daarheen, sluit de deur achter u en slaak een kreet
-- geen gil - een kreet. U begrijpt wat ik bedoel -- het is
verschrikte verbazing, wat ik wil dat u uitdrukt, geen krankzinnige
angst. En als ze het horen kunt u zeggen dat er iemand op uw teen
heeft getrapt of zoiets.'
Op dat moment kwam juffrouw Johnson binnen en we konden niets meer
zeggen.
Ik begreep heel goed wat monsieur Poirots bedoeling was. Zodra hij
en juffrouw Johnson naar de zitkamer waren gegaan, liep ik naar
mevrouw Leidners kamer, deed de deur open, ging naar binnen en trok
de deur achter me dicht.
Ik kan niet anders zeggen dan dat ik me een idioot voelde daar
alleen in die lege kamer en dan zo maar ineens gaan schreeuwen. En
het was ook niet makkelijk om te weten hoe hard ik het moest doen.
Ik riep vrij luid 'O!' en probeerde het toen een beetje hoger en
een beetje lager.
Toen kwam ik weer buiten en prepareerde mijn excuus van een
gestoten teen.
Maar het bleek al gauw dat er helemaal geen excuus nodig was.
Poirot en juffrouw Johnson zaten ernstig te praten en hadden
klaarblijkelijk niets gehoord.
Ik wilde hen niet storen. Er stond een ligstoel op het terras en
daar ging ik in zitten. Hun stemmen drongen tot me door.
'De situatie is zeer delicaat, dat begrijpt u,' zei Poirot. 'Dr.
Leidner aanbad zijn vrouw...'
'Hij vereerde haar,' zei juffrouw Johnson.
'Hij heeft me natuurlijk verteld hoe dol iedereen hier op haar was.
En wat kunnen zij zeggen? Zij zeggen natuurlijk hetzelfde. Uit
beleefdheid. Het ken de waarheid zijn, maar
ook niet. En ik ben ervan overtuigd, mademoiselle, dat de oplossing
van dit raadsel schuilt in een volkomen begrijpen van mevrouw
Leidners karakter. Als ik de eerlijke mening daarover van elk lid
van de staf kon krijgen zou ik me daaruit een beeld kunnen vormen.
Daarvoor ben ik vandaag hier. Ik wist dat dr. Leidner naar
Hassanieh zou gaan en dat maakt het voor mij makkelijk met u allen
om de beurt een onderhoud te hebben. Wilt u me helpen?' 'Alles goed
en wel...' begon juffrouw Johnson. 'Kom niet aan met het cliche,
dat het niet behoorlijk is iets anders dan goeds over de doden te
zeggen,' verzocht Poirot, 'dat -- enfin dat het niet loyaal is.
Loyaliteit is een ramp bij een misdaad. Die verbergt altijd de
waarheid.'
ik heb geen gevoel van bijzondere loyaliteit tegenover mevrouw
Leidner,' zei juffrouw Johnson droog. Er was een scherpe klank in
haar stem. 'Maar bij dr. Leidner is het een andere kwestie. Ze was
tenslotte zijn vrouw.'
'Juist - juist. Ik begrijp dat u liever niets wilt zeggen over de
vrouw van uw baas. Maar er is hier geen sprake van een gewone
opinie, het gaat hier om een plotselinge geheimzinnige dood. Als ik
moet geloven dat het een gemartelde engel was die dood is, maakt
dat mijn taak niet bepaald makkelijker.'
ik zou haar zeker geen engel noemen,' zei juffrouw Johnson en haar
stem klonk scherper dan ooit.
'Zeg me ronduit, als vrouw, uw mening over mevrouw Leidner -- als
vrouw.'
'Hm! Om te beginnen, monsieur Poirot waarschuw ik u, dat ik
bevooroordeeld ben. Ik ben -- we zijn allemaal buitengewoon gesteld
op dr. Leidner en ik geloof dat we allemaal jaloers waren toen
mevrouw Leidner op het toneel verscheen. We ergerden ons er aan dat
ze zoveel van zijn tijd en aandacht in beslag nam. Zijn aanbidding
voor haar irriteerde ons. Ik spreek eerlijk tegen u, monsieur
Poirot en dat is niet bepaald prettig voor me. Ik ergerde me eraan
dat ze hier was, ook al probeerde ik natuurlijk het niet
te tonen. Het maakte zo'n verschil voor ons dat ze hier was,
ziet u.'
'Ons?'
'Ik bedoel meneer Carey en mij. Wij zijn oudgedienden hier. En we
voelden weinig voor de nieuwe stand van zaken. Ik geloof wel dat
dat begrijpelijk is, al was het dan natuurlijk nogal kleinzielig
van ons. Maar het maakte verschil.'
'Wat voor verschil?'
'O, in alles. We hadden het vroeger zo prettig met elkaar. We
hadden altijd plezier samen en maakten flauwe grapjes zoals mensen
doen die samenwerken. Dr. Leidner was ook altijd even vrolijk --
net een jongen.'
'En veranderde dat alles toen mevrouw Leidner hier kwam?'
'Och, ik geloof niet dat het haar schuld was. Verleden jaar was het
niet zo erg. En monsieur Poirot, denk vooral niet dat het iets was
wat ze deed. Ze is altijd aardig tegen me geweest -- heel aardig.
Daarom schaam ik me soms zo. Het was haar schuld niet, dat kleine
dingen die ze zei en deed, me prikkelden. Heus, niemand had
vriendelijker kunnen zijn dan zij.'
'En toch was de sfeer hier dit seizoen veranderd?'
'Volkomen. Ik weet werkelijk niet wat het was. Alles scheen
verkeerd te gaan -- niet met het werk -- ik bedoel met ons - met
ons humeur en onze zenuwen. Allemaal waren we even prikkelbaar, net
zo'n gevoel als je kunt hebben als er onweer dreigt.'
'En schrijft u dat aan de invloed van mevrouw Leidner toe?'
'Ja. Ziet u, het was nooit zo geweest voor ze kwam,' zei juffrouw
Johnson droogjes. 'O, ik ben een zure ouwe tante, conservatief, ik
wil dat alles altijd hetzelfde blijft. U moet heus niet veel
aandacht schenken aan wat ik zeg, monsieur Poirot.'
'Kunt u mevrouw Leidners karakter beschrijven?'
Juffrouw Johnson aarzelde een ogenblik. Toen zei ze langzaam: 'Ze
was natuurlijk temperamentvol. Had haar ups en downs. De ene dag
kon ze aardig tegen iemand zijn en de volgende dag niet tegen hem
spreken. Maar ik geloof dat ze in haar hart vriendelijk was en aan
anderen dacht. Maar je kon wel merken dat ze haar hele leven
verwend was geweest. Ze accepteerde het feit dat dr. Leidner haar
naar de ogen keek als vanzelfsprekend. En ik geloof niet dat ze
ooit heeft beseft wat een bijzonder - wat een werkelijk groot man
ze had getrouwd. Dat hinderde me weieens. En ze was erg
overgevoelig en nerveus. Wat ze zich niet allemaal kon verbeelden
en hoe ze zich kon opwinden! Ik was dankbaar toen dr. Leidner
zuster Leatheran hier bracht. Hij kon het alleen niet aan, zijn
werk en dan die angsten van zijn vrouw.'
'Wat is uw mening over die anonieme brieven die ze ontvangen
heeft?'
Ik kon niet nalaten me voorover te buigen tot ik juffrouw Johnsons
profiel kon zien toen ze Poirot antwoordde.
Ze zag er volkomen kalm en beheerst uit.
ik denk dat iemand in Amerika een wrok tegen haar had en probeerde
haar bang te maken.'
'Pas plus serieux que fa?'
'Dat is mijn mening. Ze was een heel mooie vrouw en zal dus allicht
vijanden hebben gehad. Ik denk dat die brieven door de een of
andere jaloerse vrouw geschreven zijn en omdat mevrouw Leidner zo
nerveus was nam ze die te ernstig op.'
'Ja, dat deed ze zeker,' zei Poirot. 'Maar u weet toch dat die
laatste brief niet per post is gekomen?'
'Och, ik vermoed dat zoiets wel georganiseerd kan worden als iemand
daar zijn zinnen op heeft gezet. Vrouwen hebben er heel wat moeite
voor over om hun haat te koelen.'
Ja, inderdaad, dacht ik.
'Misschien hebt u gelijk, mademoiselle. Zoals u zegt, mevrouw
Leidner was knap. A propos, kent u juffrouw Reilly, de dochter van
de dokter?'
'Sheila Reilly? Natuurlijk.'
Poirot sprak nu op zeer vertrouwelijke toon: 'Ik heb het praatje
gehoord (natuurlijk wil ik er de dokter niet naar vragen) dat er
een tendresse bestond tussen haar en een van de leden van dr.
Leidners staf. Weet u ook of dat waar is?'
Juffrouw Johnson scheen die vraag amusant te vinden.
'Och, de jonge Coleman en David Emmott maakten haar allebei wel een
beetje het hof en ik geloof dat er weieens wat onderlinge
rivaliteit tussen hen was wie haar partner zou zijn op de een of
andere clubfuif. De jongelui gingen gewoonlijk zaterdagavond naar
de club, maar ik geloof niet dat er van haar kant iets achter stak.
Zij is het enige jonge meisje hier en dus natuurlijk de belle. De
luchtmacht loopt haar evengoed achterna.'
'Dus u denkt niet dat daar iets achter zit?'
'Dat weet ik niet.' Juffrouw Johnson werd nadenkend. 'Het is waar
dat ze dikwijls hierheen komt naar de opgraving en zo. Mevrouw
Leidner heeft er laatst David Emmott nog mee geplaagd en gezegd dat
het meisje hem naliep. Dat vond ik nogal onaardig van haar en ik
geloof niet dat hij het prettig vond dat mevrouw Leidner het zei...
Ja, ze kwam hier vaak. Ik heb haar die afschuwelijke middag ook
naar de opgraving zien rijden.'
Ze knikte in de richting van het open venster. 'Maar David Emmott
en Coleman waren er die middag niet. Richard Carey had toezicht.
Misschien voelt ze zich wel aangetrokken tot een van de jongens -
maar ze is zo'n modern, weinig sentimenteel meisje dat je nooit
goed weet wat je aan haar hebt. Ik weet in elk geval niet wie het
is. Bill is een aardige jongen en lang niet zo dwaas als hij zich
voordoet. En David Emmott is een schat. Een diep voelende, rustige
man.'
Ze keek Poirot een beetje spottend aan en zei: 'Maar denkt u
dan dat dit iets met de misdaad te maken heeft, monsieur
Poirot?'
Monsieur Poirot hief op Franse manier de handen op: 'U doet me
blozen, mademoiselle, u stelt me aan de kaak als een babbelkous.
Maar wat wilt u, ik stel nu eenmaal altijd belang in de
liefdesaffaires van jonge mensen.'
'Ja,' zuchtte juffrouw Johnson, 'het is prettig als in de liefde
alles van een leien dakje gaat.'
Poirot zuchtte meevoelend. Ik vroeg me af of juffrouw Johnson dacht
aan een liefdesaffaire van haarzelf toen ze nog een jong meisje
was. En ook of Poirot een vrouw had of, zoals je altijd hoort dat
vreemdelingen doen, er een maitresse op na hield of zo. Hij zag er
zo komiek uit dat ik me dat eigenlijk niet kon voorstellen.
'Sheila Reilly heeft karakter,' zei juffrouw Johnson. 'Ze is jong
en ze kan onhebbelijk zijn, maar ze is een beste meid.'
ik geloof u op uw woord, mademoiselle,' zei Poirot.
Hij stond op en zei: 'Zijn er nog andere leden van de staf
thuis?'
'Marie Mercado moet hier ergens zijn. De mannen zijn vandaag
allemaal bij de opgravingen, ik denk dat ze het liefst uit huis
waren en ik kan het ze niet kwalijk nemen. Als u soms naar de
opgraving wilt gaan...?'
Ze kwam de veranda op en zei glimlachend: 'Zuster Leatheran zal er
u wel heen willen brengen, denk ik.'
'Zeker, juffrouw Johnson,' zei ik.
'En u komt voor de lunch weer terug, monsieur Poirot?'
'Heel graag, mademoiselle.'
Juffrouw Johnson keerde terug naar de zitkamer waar ze bezig was
geweest met catalogiseren.
'Mevrouw Mercado is op het dak,' zei ik. 'Wilt u haar eerst
spreken?'
'Ja, dat is misschien wel goed. Laten we naar boven gaan.'
Terwijl we de trap op liepen zei ik: 'Ik heb gedaan wat u me
gevraagd hebt. Hebt u iets gehoord?'
'Niets.'
'Dat zal in elk geval een pak van juffrouw Johnsons hart zijn,' zei
ik. 'Ze tobde erover dat ze iets had behoren te doen.'
Mevrouw Mercado zat op de borstwering met gebogen hoofd en zo diep
in gedachten dat ze ons niet hoorde voor Poirot haar goedemorgen
zei.
Toen keek ze met een schok op.
Ze zag er niet goed uit vond ik, haar smal gezicht leek nog smaller
en er waren donkere kringen onder haar ogen.
'Encore moi,' zei Poirot, 'ik kom vandaag met een bepaald
doel.'
En hij begon haar te ondervragen op dezelfde manier als hij het
juffrouw Johnson had gedaan, erbij zeggend, hoe noodzakelijk het
was dat hij zich een juist beeld van mevrouw Leidner zou kunnen
vormen.
Mevrouw Mercado was echter niet zo eerlijk als juffrouw Johnson was
geweest.
Ze begon mevrouw Leidner kruiperig op te hemelen terwijl ik er
zeker van was dat ze er niets van meende.
'Och, die lieve, lieve Louise. Het is moeilijk haar te beschrijven
aan iemand die haar niet gekend heeft. Ze was zo'n exotisch type.
Anders dan wie ook. Dat hebt u ook zeker wel gevoeld, he zuster?
Een slachtoffer van haar zenuwen, dat wel, en vol ingebeelde angst,
maar van haar verdroeg je dingen die je van iemand anders niet zou
hebben verdragen. En ze was zo lief tegen ons allemaal, niet
zuster? En zo bescheiden waar het haar zelf betrof -- ik bedoel, ze
wist niets van archeologie af en ze wilde er zo graag alles van
leren. Ze vroeg altijd weer aan mijn man welke chemische processen
de metalen voorwerpen moesten ondergaan en ze hielp juffrouw
Johnson met het aardewerk. O, we waren allemaal dol op haar.'
'Dus dan is het niet waar, madame, wat ik gehoord
heb, namelijk dat er een zekere spanning -- een onaangename
atmosfeer hier heerste?'
Mevrouw Mercado sperde haar zwarte ogen wijd open. 'Maar wie kan u
dat verteld hebben? Zuster? Dr. Leidner? Ik weet zeker dat hij
nooit iets opmerkt, de arme man.'
Ze wierp mij een allesbehalve vriendelijke blik toe. Poirot
glimlachte luchtig, ik heb mijn spionnen, madame,' zei hij vrolijk.
En even zag ik haar oogleden trillen.
'Gelooft u niet,' vroeg mevrouw Mercado allerminzaamst, 'dat na een
gebeurtenis van dit soort iedereen altijd een massa dingen beweert
die niet waar zijn? Ik bedoel -- spanning, atmosfeer, het gevoel
dat er iets gaat gebeuren? Ik geloof dat de mensen dat naderhand
altijd maar verzinnen.'
'Daar zit veel waars in, madame,' zei Poirot.
'En het was ook niet zo. We waren hier een echt gelukkig
troepje.'
'Die vrouw is een van de gemeenste leugenaarsters die ik ooit
gekend heb,' zei ik verontwaardigd toen monsieur Poirot en ik samen
naar de opgravingen wandelden, ik weet zeker dat ze mevrouw Leidner
haatte.'
'Ze is nu niet bepaald het type naar wie je toe moet gaan om de
waarheid te horen,' gaf Poirot toe.
'Tijd verknoeien om met haar te praten,' zei ik vinnig.
'Dat niet, dat niet. Als iemand met de lippen leugens vertelt
spreekt ze soms met de ogen de waarheid. Waar is die kleine madame
Mercado zo bang voor? Ik zag vrees in haar ogen. Ja, ze is bepaald
bang voor iets. Heel interessant.'
ik moet u nog iets zeggen, monsieur Poirot,' zei ik.
En ik vertelde hem alles van de vorige avond en dat ik vast
geloofde dat juffrouw Johnson de schrijfster van de anonieme
brieven was.
'Dus zij liegt ook,' zei ik. 'De koelbloedige manier waarop ze u
vanmorgen antwoordde toen u haar over die
brieven ondervroeg.'
'Ja,' zei Poirot. 'Dat was interessant. Want ze verried dat ze
alles van die brieven afwist. Tot nu toe is er nooit over gesproken
in bijzijn van de staf. Natuurlijk is het mogelijk dat dr. Leidner
er gisteren met haar over gepraat heeft. Ze zijn oude vrienden.
Maar het is anders wel heel merkwaardig, niet?'
Mijn respect voor hem ging met sprongen omhoog. Wat had hij haar er
knap toe gebracht over die brieven te spreken.
'Gaat u er haar over uithoren?' vroeg ik.
Daar scheen monsieur Poirot bepaald van te schrikken.
'Welnee, welnee. Het is altijd dom om met wat je weet te koop te
lopen. Ik houd alles tot het laatste moment hier,' hij tikte op
zijn voorhoofd. 'En op het juiste ogenblik doe ik de sprong -- als
een panter -- en, mon dieu, dan moet je de consternatie zien.'
Ik moest inwendig lachen toen ik me de kleine monsieur Poirot als
een panter voorstelde.
We waren bij de opgravingen gekomen. De eerste die we zagen was
Reiter, die bezig was een stuk muur te fotograferen.
Ik ben van mening dat de mannen die muren uithakten waar ze maar
wilden, zo leek het tenminste. Meneer Carey legde me uit dat je het
verschil direct kon voelen bij de eerste houweelslag en hij
probeerde me dat te bewijzen -- maar ik begreep er niets van. Als
de man zei 'Libn' -- moddersteen -- was het in mijn ogen gewoon
zand en modder.
Meneer Reiter hield op met foto's maken en gaf de camera en de
platen aan zijn boy met het bevel die naar huis te brengen.
Poirot stelde hem een paar vragen over belichting en films die hij
vlot beantwoordde. Hij scheen het prettig te vinden over zijn werk
te praten.
Hij wilde zich juist excuseren en weggaan toen Poirot hem in
zijn speciaal voorbereide gesprek wikkelde. Dat wil zeggen, het was
eigenlijk niet een vastgesteld gesprek, want bij iedereen bracht
hij er verandering in. Maar ik ben niet van plan dat aldoor op te
schrijven. Met verstandige mensen als juffrouw Johnson ging hij
recht op zijn doel af en bij andere moest hij er wat meer omheen
draaien. Maar hij bereikte altijd zijn doel.
'Ja, ja ik zie wat u bedoelt,' zei meneer Reiter, 'maar ik geloof
werkelijk niet dat ik u van dienst kan zijn. Ik ben hier voor het
eerst en heb mevrouw Leidner niet vaak gesproken. Het spijt me,
maar ik kan u heus niets vertellen.'
Er was iets stijfs en buitenlands in zijn manier van spreken,
hoewel hij natuurlijk geen accent had -- behalve dan
Amerikaans.
'Maar dan kunt u me in elk geval wel vertellen of u haar graag
mocht of dat u een hekel aan haar had,' vroeg Poirot
glimlachend.
Meneer Reiter kreeg een kleur en stamelde: 'Ze was een charmante
vrouw -- erg charmant. En intellectueel. Ze had een zeer goed
verstand.'
'Bien. Dus u mocht haar graag. En zij u ook?'
Meneer Reiter werd nog roder. 'Och, ze -- ze nam niet veel notitie
van me. En ik heb een paar keer een onhandigheid begaan, ik had
altijd pech als ik iets voor haar probeerde te doen. Ik vrees dat
ik haar ergerde met mijn onhandigheid. Dat was natuurlijk altijd
onopzettelijk... ik zou alles voor haar hebben willen doen...'
Poirot kreeg medelijden met zijn gestotter. 'Uitstekend -
uitstekend, laten we op een ander onderwerp overgaan. Was er een
aangename sfeer in huis?'
'Pardon?'
'Was u allemaal gelukkig met elkaar? Werd er veel gepraat en
gelachen?'
'Nee, nee, dat niet bepaald. Het was een beetje stijf.'
Hij zweeg even en scheen met zichzelf te worstelen, toen zei
hij: 'Ziet u, ik ben geen gezelschapsmens. Ik ben zo onhandig. Ik
ben verlegen. Dr. Leidner is altijd heel aardig voor me geweest.
Maar -- ik weet dat het dwaas van me is -- maar ik kan die
verlegenheid van me maar niet overwinnen. Ik zeg altijd de
verkeerde dingen en gooi waterkaraffen om en zo.'
Hij zag er werkelijk uit als een onhandig kind.
'Die dingen doen we allemaal als we jong zijn,' zei Poirot
glimlachend. 'De zekerheid, het savoir faire komt later.'
We namen afscheid en liepen verder.
'Dat, ma soeur, is of een buitengewoon simpel jongmens, of een
merkwaardig goed acteur,' zei hij.
Ik gaf geen antwoord. Weer overviel me het fantastische gevoel dat
een van deze mensen een gevaarlijke, koelbloedige moordenaar was en
dat leek, op deze mooie, zonnige morgen, een onmogelijkheid.