6. De eerste avond

Na de thee bracht mevrouw Leidner me naar mijn kamer.
Misschien kan ik beter eerst even beschrijven hoe de kamers gelegen waren. Aan beide zijden van de ruime galerij voerden deuren naar de twee voornaamste kamers, de rechtse naar de eetkamer waar we thee hadden gedronken; die aan de andere kant naar een dergelijke kamer, die ik de zitkamer heb genoemd en die werd gebruikt als woonkamer en werkkamer, dat wil zeggen dat er werd getekend (behalve het zuiver architectonische tekenwerk) en dat de fijnere stukken aardewerk er heen werden gebracht om daar gelijmd te worden.
Door de woonkamer kwam je in de antiquiteitenkamer waar alles wat werd opgegraven op planken en in nissen werd ondergebracht of uitgelegd op lange tafels. Deze kamer had geen uitgang, behalve via de zitkamer.
Naast de antiquiteitenkamer lag de slaapkamer van mevrouw Leidner, die echter alleen bereikt kon worden door een deur die op het binnenplein uitkwam. Deze kamer had evenals alle andere aan deze kant van het huis, een paar getraliede vensters, die uitzicht gaven op het omgeploegde land. Om de hoek naast mevrouw Leidners kamer, maar zonder verbindingsdeur, was de kamer van dr. Leidner. Het was de eerste kamer aan de oostzijde van het gebouw. Daarnaast lag mijn kamer, daarnaast die van juffrouw Johnson en daarop volgden de kamers van meneer en mevrouw Mercado. Daarna kwamen twee zogenaamde badkamers. (Dr. Reilly lachte toen hij mij die naam hoorde gebruiken en inderdaad, als je gewend bent aan kranen en behoorlijke sanitaire voorzieningen is het gek om een paar lemen kamers met een tinnen zitbad en modderig water dat in petroleumblikken wordt aangedragen, badkamers te noemen.)
Deze hele kant van het gebouw was door dr. Leidner bij het oorspronkelijke Arabische huis gevoegd. De slaapkamers waren allemaal hetzelfde met een raam en een deur die op het binnenplein uitkwamen. Aan de noordkant bevonden zich de tekenkamer, het laboratorium en de fotografeerruimten
De ligging van de kamers aan de andere kant van de galerij was vrijwel hetzelfde. De eetkamer kwam uit in het kantoor waar de dossiers waren ondergebracht en waar werd gecatalogiseerd en getypt. Pater Lavigny had de grootste slaapkamer gekregen en hij gebruikte die ook voor het decoderen -- of hoe ze dat ook mogen noemen - van kleitafeltjes.
In de zuidwestelijke hoek bevond zich de trap naar het dak; daarnaast kwam eerst de keuken en dan kwamen de vier kleine slaapkamers van de jongelui -- Carey, Emmott, Reiter en Coleman. Het foto-atelier op het noorden had een deur naar de donkere kamer, daarnaast bevond zich het laboratorium en tenslotte kwam de enige ingang, de grote, overwelfde poort, waardoor we binnen waren gekomen. In de bijgebouwen waren de slaapgelegenheden voor de bedienden, het wachthuis voor de soldaten en stallen voor de paarden.
Ik ben hier zo uitvoerig op de beschrijving van het huis ingegaan omdat ik het dan later niet meer hoef te doen.
Zoals ik al zei liet mevrouw Leidner me zelf het huis zien en bracht me tenslotte naar mijn kamer die netjes maar eenvoudig was ingericht -- een bed, een kast, een wastafel en een stoel.
'De boys zullen u voor de lunch en het diner warm water brengen en 's morgens natuurlijk. Als u het op een andere tijd ook wilt hebben moet u naar buiten gaan, in uw handen klappen en als de boy komt, zeggen: jib mai' har. Zou u dat kunnen onthouden?'
Ik herhaalde het wat stuntelig.
'Goed zo. En denk er om: u moet hard schreeuwen. Arabieren verstaan ons niet als we met een gewone "Engelse" stem praten.'
'Wat is 't toch wonderlijk met talen,' zei ik, 'waarom moeten er toch zoveel verschillende zijn?'
Mevrouw Leidner glimlachte. 'In Palestina staat een kerk waarin het Onze Vader in - ik meen negentig -- verschillende talen is aangebracht.'
'Dat moet ik eens aan mijn oude tante schrijven, dat zal haar interesseren.'
Mevrouw Leidner verschoof in gedachten het zeepbakje en de karaf een paar centimeter.
'Ik hoop, dat u zich thuis zult voelen,' zei ze, 'en dat u het hier niet vervelend zult vinden.'
'Ik verveel me niet gauw,' verzekerde ik haar, 'daar is 't leven niet lang genoeg voor.'
Ze gaf geen antwoord en bleef verstrooid met de wastafel bezig.
Plotseling vestigde ze haar violette ogen op me. 'Wat heeft mijn man u precies over me verteld, zuster?'
Nu, je geeft gewoonlijk altijd hetzelfde antwoord op een dergelijke vraag.
'Ik heb begrepen dat u een beetje oververmoeid bent, mevrouw Leidner,' zei ik vlot, 'en dat u graag iemand hier wilde hebben om u wat uit handen te nemen.'
Ze zei peinzend: 'Ja, dat is 't wel zowat.'
Dat klonk enigszins raadselachtig, maar ik vroeg niets en zei alleen: 'Ik hoop dat u me zult willen laten helpen in huis. U moet me niet lui laten worden.' Ze glimlachte even.
'Dank u zuster.'
Toen ging ze op het bed zitten en begon me, tot mijn verbazing, aan een kruisverhoor te onderwerpen. Ik zeg: tot mijn verbazing, want zodra ik haar gezien had, was ik er zeker van geweest dat mevrouw Leidner een dame was. En een dame toont zeer zelden dat ze nieuwsgierig is naar je particuliere omstandigheden.
Maar mevrouw Leidner scheen alles van me te willen weten wat er maar te weten viel. Waar ik was opgeleid en hoe lang geleden. Hoe ik zo in het oosten terecht was gekomen. Hoe 't kwam dat dr. Reilly me had aanbevolen. Ze vroeg me zelfs, of ik ooit in Amerika was geweest en daar relaties had. Ze stelde me nog een paar vragen die ik op dat moment doelloos vond maar waarvan ik later de betekenis begreep.
Opeens veranderde haar houding. Ze glimlachte -- een warme, zonnige glimlach -- en zei hartelijk, dat ze heel blij was dat ik was gekomen en dat ze ervan overtuigd was dat ze veel aan me zou hebben.
Ze stond op. 'Heeft u zin om met me naar het dak te gaan om de zonsondergang te zien? Die is hier meestal prachtig.'
Toen we de kamer verlieten vroeg ze: 'Waren er veel mensen in de trein van Bagdad? Ook mannen?'
Ik zei, dat ik er niet bepaald op gelet had. Er hadden de vorige avond twee Fransen in de restauratiewagen gezeten en verder was er een groepje van drie mannen geweest die, naar ik uit hun gesprekken had opgemaakt, iets te maken hadden met de olieleidingen.
Ze knikte en slaakte een zucht van verlichting.
We klommen samen naar het dak.
Daar zat mevrouw Mercado op de borstwering, terwijl dr. Leidner gebogen stond over een aantal stenen en scherven die in rijen waren uitgelegd. Er waren grote dingen bij, die hij handmolens, stampers, beitels en stenen bijlen noemde, en meer stukken aardewerk met wonderlijke tekeningen erop dan ik ooit bij elkaar had gezien.
'Kom eens hier,' riep mevrouw Mercado, 'is het niet verrukkelijk?'
Het was ongetwijfeld een prachtige zonsondergang. In
de verte leek Hassanieh een sprookjesstad zo tegen de ondergaande zon en de Tigris leek meer op een droomrivier dan op een echte.
'Is 't niet mooi, Eric?' vroeg mevrouw Leidner.
Haar man keek verstrooid op, mompelde 'heel mooi' en ging door met 't sorteren van potscherven.
Mevrouw Leidner glimlachte en zei: 'Archeologen kijken alleen maar naar wat onder hun voeten ligt. De lucht en de hemel bestaan niet voor hen.'
Mevrouw Mercado giechelde.' 't Zijn rare lui - daar zult u gauw genoeg achter komen, zuster.'
Ze zweeg en ging toen voort: 'We zijn allemaal zo blij dat u gekomen bent. We hebben ons zo ongerust gemaakt over onze lieve mevrouw Leidner, is 't niet Louise?'
'O, ja?' Haar stem klonk niet aanmoedigend.
'Ze is er werkelijk heel naar aan toe geweest, zuster. Allerlei angsten en afwijkingen. Weet u, als iemand tegen mij over iemand anders zegt: "Het zijn maar zenuwen", zeg ik altijd: "Maar wat kan er erger zijn?" Zenuwen zijn het middelpunt, het centrum van je hele wezen, waar of niet?'
Kat, dacht ik.
Mevrouw Leidner zei droogjes: 'Je hoeft je nu niet meer bezorgd over me te maken, Marie. De zuster zal op me passen.'
'Stellig,' zei ik opgewekt.
'Ik weet zeker dat het een groot verschil zal maken,' zei mevrouw Mercado. 'We vonden allemaal dat ze naar een dokter moest gaan of iets dergelijks. Haar zenuwen waren werkelijk volkomen van streek, is 't niet zo, Louise?'
'Zo erg dat ik ook op jouw zenuwen schijn te hebben gewerkt,' zei mevrouw Leidner. 'En zullen we nu over iets interessanters praten dan over die vervelende klachten van mij?'
Toen begreep ik dat mevrouw Leidner het soort vrouw was dat makkelijk vijanden maakt. Er was iets koel-beledigends in haar stem (niet dat ik het haar kwalijk kon nemen), dat mevrouw Mercado's vale wangen deed blozen. Ze mompelde iets, maar mevrouw Leidner was opgestaan en had zich bij haar man aan de andere kant van het dak gevoegd. Ik geloof niet dat hij haar had horen aankomen en hij keek pas snel op toen ze haar hand op zijn schouder legde.
Er lag genegenheid en een vragende uitdrukking op zijn gezicht.
Mevrouw Leidner knikte even en kort daarop wandelden ze gearmd naar het eind van de borstwering en daalden samen de trap af.
'Hij is gek op haar, he?' zei mevrouw Mercado.
'Ja,' zei ik, 'prettig om te zien.'
Ze keek me met een eigenaardige blik van terzijde aan.
'Wat denkt u dat er nu eigenlijk met haar aan de hand is, zuster?' vroeg ze zachtjes.
'O, ik geloof niet dat het veel te betekenen heeft,' zei ik vrolijk, 'alleen maar een beetje oververmoeidheid.'
Haar ogen keken me nog steeds doordringend aan zoals ze onder de thee hadden gedaan. Toen vroeg ze opeens: 'Bent u krankzinnigenverpleegster?'
'Goeie genade, nee,' zei ik. 'Hoe komt u daarbij?'
Ze zweeg even en zei toen: 'Weet u hoe erg ze van de kook is geweest? Heeft dr. Leidner het u verteld?'
Ik houd er niet van om over mijn patienten te praten. Aan de andere kant heb ik ervaren, dat het vaak heel moeilijk is van familie de waarheid te weten te komen en als je de waarheid niet kent tast je bij je werk zo dikwijls in het duister en doe je iets verkeerd. Het is natuurlijk een ander geval als er een dokter bij is, dan vertelt die je wat je weten moet. Maar in dit geval was er geen behandelende geneesheer. Dr. Reilly was nooit te hulp geroepen. En ik was er helemaal niet zo zeker van dat dr. Leidner me alles verteld had. De echtgenoot is dikwijls instinctmatig terughoudend -- en dat strekt hem tot eer, vind ik. Maar
intussen was 't toch zo, dat hoe meer ik wist hoe beter ik zou weten hoe ik moest optreden. Het was duidelijk dat mevrouw Mercado (die ik een jaloerse kat vond) ernaar hunkerde om te praten en ronduit gezegd wilde ik, als mens en als verpleegster, graag horen wat ze te vertellen had. U mag gerust zeggen dat ik gewoon nieuwsgierig was.
Ik zei: 'Ik neem aan dat mevrouw Leidner de laatste tijd niet normaal zichzelf is geweest?'
Mevrouw Mercado lachte op een onaangename manier. 'Normaal? Allesbehalve. Ze joeg ons de stuipen op het lijf. De ene nacht waren 't vingers die op haar raam klopten en dan weer was 't een hand zonder arm eraan. Maar toen ze kwam aanzetten met het verhaal dat ze een geel gezicht tegen 't raam gedrukt had gezien en er niemand bleek te zijn, nou, toen werd 't ons allemaal wel wat te kras.'
'Misschien wilde iemand haar plagen?'
'O nee, ze verbeeldde het zich alleen maar. En drie dagen geleden werd er onder het diner in het dorp geschoten -- bijna een mijl hier vandaan -- en toen sprong ze gillend op. We schrokken ons naar. En dr. Leidner rende naar haar toe en stelde zich belachelijk aan. "Het is niets, lieveling, helemaal niets," zei hij maar telkens weer. Ik vind, zuster, dat mannen vrouwen soms aanmoedigen als ze zulke hysterische aanvallen hebben. Jammer genoeg, want zulke waanvoorstellingen moeten niet aangemoedigd worden.'
'Niet als 't werkelijk waanvoorstellingen zijn,' zei ik droog.
'Wat kunnen het anders zijn?'
Ik gaf geen antwoord omdat ik niet wist wat ik zeggen moest.
Het was een rare historie. De schoten en het gegil waren heel verklaarbaar voor iemand die in een nerveuze toestand verkeert. Maar dat griezelige verhaal van een spookhand en een spookgezicht was wat anders. Ik vond er maar twee verklaringen voor: of mevrouw Leidner had het verhaal verzonnen (om zichzelf tot het middelpunt van de belangstelling te maken) of iemand had haar een poets gebakken. Het was het soort grap dat een fantasieloze, gezonde jonge kerel als Coleman erg leuk zou vinden. Ik nam me voor hem goed in de gaten te houden. Zenuwpatienten kunnen door een flauwe grap half gek worden van angst.
Mevrouw Mercado zei met een zijdelingse blik: 'Ze ziet er erg romantisch uit, vindt u niet, zuster? Ze is het soort vrouw dat altijd iets overkomt.'
'Is haar zoveel overkomen?' vroeg ik.
'O ja. Haar eerste man sneuvelde in de oorlog toen ze pas twintig jaar was. Dat vind ik erg pathetisch en romantisch, u niet?'
'Het is ook een manier om je uil een valk te noemen,' vond ik.
'Maar zuster, wat een eigenaardige opmerking!'
Het was in werkelijkheid een zeer juiste. Hoeveel vrouwen had ik al niet horen zeggen: 'Als Donald -- of Arthur of hoe hij mocht heten -- nog maar geleefd had!' En ik moest dan dikwijls denken dat hij dan waarschijnlijk nu een dikke, onromantische, humeurige echtgenoot van middelbare leeftijd zou zijn.
Het begon donker te worden en ik stelde voor om naar beneden te gaan. Mevrouw Mercado vroeg of ik het laboratorium zou willen zien. 'Mijn man zal daar nog aan 't werk zijn.'
Ik zei dat ik het graag wilde zien en we gingen erheen. Het vertrek was door een lamp verlicht, maar het was leeg.
Mevrouw Mercado toonde me enkele voorwerpen en een paar koperen ornamenten die in behandeling waren en ook enkele botten die bedekt waren met was.
'Waar zou Joseph zijn?' zei mevrouw Mercado.
Ze keek in de tekenkamer waar Carey bezig was. Hij keek amper op toen we binnenkwamen en de gespannen uitdrukking van zijn gezicht viel me op. Ik moest plotseling denken: Die man is aan 't eind van zijn krachten, er zal gauw iets in hem knappen. En ik herinnerde me dat ook iemand anders die spanning in hem had opgemerkt.
Toen we de kamer weer uitgingen keek ik nog even naar hem om. Hij was over zijn papieren gebogen, zijn lippen stijf op elkaar geklemd. De 'doodshoofd'-indruk was sterker dan ooit. Misschien was 't overdreven van me, maar ik vond dat hij leek op een ridder uit de oude tijd die in de strijd moest gaan en wist dat hij zou sterven.
En weer voelde ik wat een buitengewone en onbewuste aantrekkingskracht hij bezat.
We vonden meneer Mercado in de zitkamer bezig een of andere nieuwe methode aan mevrouw Leidner uit te leggen. Ze zat op een rechte houten stoel en was bezig bloemen te borduren op fijne zijden stof. Opnieuw trof me haar vreemd, fragiel, onaards uiterlijk, ze leek meer op een fee dan op een wezen van vlees en bloed.
Mevrouw Mercado zei met hoge, schrille stem: 'O, ben je hier, Joseph? We dachten je in 't lab te zullen vinden!'
Hij sprong met een verschrikt, verward gezicht op, alsof haar komst een betovering verbroken had en zei stamelend: 'Ik -- ik moet nu gaan. Ik ben bezig met -- bezig met...'
Hij voltooide de zin niet maar wendde zich naar de deur.
Mevrouw Leidner zei met haar zachte, slepende stem: 'Je moet het me een andere keer verder uitleggen. Het was heel interessant.'
Ze keek naar ons op, glimlachte vriendelijk maar wat vaag en begon weer te borduren.
Even later zei ze: 'Daarginds staan wat boeken, zuster, we hebben een goede verzameling, kies er maar een uit en ga zitten.'
Ik liep naar de boekenplank. Mevrouw Mercado bleef even staan en verliet toen de kamer. In 't voorbijgaan zag ik haar gezicht en de uitdrukking daarvan beviel me niet. Ze keek woedend.
Onwillekeurig herinnerde ik me enkele dingen die mevrouw Kelsey gezegd had over mevrouw Leidner. Ik wilde
liever niet geloven dat ze juist waren, omdat ik mevrouw Leidner graag mocht, maar toch vroeg ik me af of er niet een greintje waarheid in kon schuilen.
Ik geloofde niet dat het allemaal haar schuld was, maar het was een feit, dat de aardige, lelijke juffrouw Johnson en die ordinaire kattekop, mevrouw Mercado, in uiterlijk of aantrekkelijkheid niet bij haar konden halen. En tenslotte, mannen zijn nu eenmaal altijd mannen. Daar kom je wel achter in mijn beroep. Mercado was een zielepoot en ik geloof niet dat mevrouw Leidner een zier gaf om zijn bewondering -- maar zijn vrouw gaf er des te meer om. Als ik me niet vergiste trok ze het zich heel erg aan en zou ze er niet tegen opzien mevrouw Leidner een hak te zetten als ze er de kans toe kreeg.
Ik keek naar mevrouw Leidner, die daar zo dromerig, zo afwezig haar mooie bloemen zat te borduren en had een gevoel alsof ik haar moest waarschuwen. Misschien wist ze niet hoe dwaas en onredelijk jaloezie en haat kunnen zijn -- en hoe weinig ervoor nodig is om die aan 't smeulen te brengen.
Maar toen zei ik bij mezelf: 'Amy Leatheran, je bent een idioot. Mevrouw Leidner is niet onnozel, ze loopt stellig tegen de veertig en moet 't leven heus wel kennen.'
En toch... als ze 't misschien eens niet deed? Ze zag er zo wonderlijk onberoerd uit.
Hoe zou haar leven geweest zijn? Ik wist dat ze pas twee jaar met dr. Leidner getrouwd was. En volgens mevrouw Mercado was haar eerste man ongeveer vijftien jaar geleden gestorven.
Ik ging met een boek bij haar zitten en een poosje later ging ik me opknappen voor het souper. We kregen een werkelijk uitstekende kerrieschotel. Iedereen ging vroeg naar bed en daar was ik blij om want ik was moe.
Dr. Leidner ging mee naar mijn kamer om te zien of ik alles had wat ik nodig kon hebben.
Hij gaf me een stevige handdruk en zei hartelijk: 'Ze
vindt u aardig, zuster, ze heeft zich direct tot u aangetrokken gevoeld. Ik ben er zo blij om. Nu zal alles in orde komen.'
Zijn blijdschap was bijna jongensachtig.
Ik voelde ook dat mevrouw Leidner me graag mocht, maar ik was er niet zo zeker van als hij dat alles in orde zou komen, ik had zo'n idee dat er misschien meer achter zat dan hijzelf wist.
Er was iets -- iets dat ik niet kon definieren maar dat als 't ware in de lucht hing.
Ik had een goed bed, maar sliep toch slecht en droomde te veel. Telkens schoten me de woorden van een gedicht van Keats te binnen en het hinderde me, dat ik ze niet helemaal precies meer wist. Ik had altijd een hekel aan dat gedicht gehad -- waarschijnlijk omdat ik het, of ik wilde of niet, uit mijn hoofd had moeten leren. Maar toen ik die nacht wakker lag vond ik er voor het eerst een zekere schoonheid in.
O ridder in uw wapenrusting, Bleek en eenzaam dolend. Zeg mij wat u deert...
Ik zag voor het eerst het gezicht van die ridder voor mijn geestesoog -- en het was dat van meneer Carey -- een ernstig, strak, gebruind gezicht zoals ik zoveel arme jongens in de oorlog had gezien... en ik had medelijden met hem -- en daarna viel ik weer in slaap en zag dat de Belle Dame sans Merci mevrouw Leidner was en dat ze schrijlings op een paard zat met een bloemen-borduurwerk in haar handen. Toen struikelde het paard en overal lagen met was bedekte beenderen. Ik werd bibberend wakker met kippevel en zei tegen mezelf dat ik 's avonds nooit kerrie had kunnen verdragen.