1. Inleiding

In de hal van het Tigris Palace Hotel was een verpleegster bezig een brief te beeindigen. Haar pen vloog over het papier.
...Ik geloof, dat dit al mijn nieuws is, liefje. Ik moet zeggen, dat het prettig is geweest wat van de wereld te zien -- hoewel: geef mij Engeland maar! De vuiligheid en de herrie in Bagdad, ongelooflijk -- en helemaal niet romantisch, zoals je uit de Duizend en een nacht zou denken. Natuurlijk is 't op de rivier heerlijk, maar de stad zelf is vreselijk - en helemaal geen behoorlijke winkels. Majoor Kelsey nam me mee langs de bazaars, en 't valt natuurlijk niet te ontkennen dat die exotisch zijn -- maar 'n hoop rommel en aldoor dat gehamer op koperen pannen dat je er hoofdpijn van krijgt - en er was niets bij wat ik zelf zou willen gebruiken als ik niet heel zeker was dat 't goed was schoon gemaakt. Je moet zo oppassen met koperen pannen.
Ik zal je schrijven als er iets komt van dat baantje waar dokter Reilly over gesproken heeft. Hij zei dat die Amerikaan nu in Bagdad zit en me vanmiddag misschien zal komen opzoeken. Het is voor zijn vrouw - ze heeft 'hallucinaties', zoals dr. Reilly het noemt. Meer zei hij niet en natuurlijk weten we wat dat gewoonlijk betekent (maar ik hoop dat het niet werkelijk delirium tremens is!). Natuurlijk zei dr. Reilly niets - maar zijn gezicht! - enfin, je begrijpt me wel. Die dr. Leidner is archeoloog en hij is bezig ergens in de woestijn een graf op te graven voor 't een of andere Amerikaanse museum.
Ik eindig nu, lieverd. Ik heb erg gelachen om watje me schreef over die kleine Stubbins. Wat zei de directrice wel?
Als altijd je Amy Leatheran.
Ze deed de brief in een enveloppe en adresseerde die aan zuster Curshaw, St. Christophers Ziekenhuis, Londen.
Terwijl ze bezig was de dop op haar vulpen te schroeven kwam een van de inlandse bedienden naar haar toe. 'Hier is een heer om u te spreken: dokter Leidner.'
Zuster Leatheran keerde zich om en zag een niet zo lange man met enigszins gebogen schouders, een bruine baard en vriendelijke, vermoeide ogen.
Dr. Leidner zag een vrouw van ongeveer vijfendertig jaar, met een goed, rustig voorkomen. Een vriendelijk gezicht met ietwat uitpuilende blauwe ogen en glanzend bruin haar. Hij vond dat ze er precies zo uitzag als een verpleegster van een nerveuze patient eruit moest zien: opgewekt, robuust en praktisch.