19. Een nieuwe verdenking
We konden toen niets meer zeggen omdat dr. Reilly binnenkwam en
schertsend zei dat hij zijn vervelendste patienten had
opgeruimd.
Hij en monsieur Poirot begonnen een min of meer medische discussie
over de psychologische en geestelijke toestand van een anonieme
briefschrijver. De dokter haalde gevallen aan die hij in zijn
beroep had meegemaakt en monsieur Poirot vertelde voorbeelden uit
zijn eigen praktijk.
'Het is niet zo eenvoudig als het lijkt,' besloot hij. 'Er zit
begeerte naar macht achter en heel dikwijls ook een sterk
minderwaardigheidscomplex.'
Dr. Reilly knikte. 'Daarom zie je zo dikwijls dat de schrijver van
anonieme brieven wel de laatste mens is die je ervan zou verdenken.
De een of andere schijnbaar argeloze ziel, van buiten een en al
lieftalligheid en christelijke nederigheid, maar vanbinnen ziedend
met alle furie van de hel.'
Poirot zei nadenkend: 'Gelooft u dat mevrouw Leidner een
minderwaardigheidscomplex had?'
Dr. Reilly krabde grinnikend zijn pijp uit.
'Ze was wel de laatste vrouw van wie ik dat zou durven zeggen.
Leven, leven en steeds meer leven, dat verlangde ze -- en dat kreeg
ze ook.'
'Acht u het psychologisch gesproken mogelijk dat zij de brieven
geschreven heeft?'
'Ja. Maar als ze het gedaan heeft was dat het gevolg van haar
instinct om zichzelf te dramatiseren. Mevrouw Leidner was in haar
priveleven een beetje een filmster. Ze moest het middelpunt van
alles zijn -- voor het voetlicht staan. Daar tegenstellingen elkaar
aantrekken, trouwde ze met Leidner, die zowat de meest
teruggetrokken en bescheiden man is die ik ken. Hij aanbad haar --
maar aanbidding in de huiselijke kring was haar niet genoeg. Ze
moest ook de gekwelde heldin zijn.'
'U wilt toch niet zeggen, dat zij ze geschreven kan hebben en
helemaal vergeten dat ze het gedaan heeft?'
'Nee. Ik heb die theorie niet, waar hij bij was, willen verwerpen.
Je kunt niet goed tegen een man die pas zijn innig geliefde vrouw
heeft verloren zeggen, dat zijn vrouw een schaamteloze
exhibitioniste was en dat ze hem bijna krankzinnig heeft gemaakt
van angst om aan haar begeerte naar dramatisering te voldoen. Het
is nooit veilig een man de waarheid omtrent zijn vrouw te vertellen
Wonderlijk genoeg zou ik veel liever vrouwen de waarheid over hun
mannen willen toevertrouwen. Vrouwen kunnen het feit
accepteren dat een man een ploert is, een oplichter, een
geraffineerde leugenaar en een volmaakt zwijn, zonder een spier van
hun gezicht te vertrekken en zonder dat het hun genegenheid voor
zo'n vent in het minst beinvloedt. Vrouwen zijn merkwaardige
realisten.'
'Zeg eens ronduit, dokter Reilly, wat nu precies uw mening is over
mevrouw Leidner?'
Dr. Reilly leunde achterover in zijn stoel en trok langzaam aan
zijn pijp. 'Dat valt moeilijk te zeggen. Ik kende haar niet goed
genoeg. Ze had charme -- een massa charme -- hersens, meegevoel...
Ze had geen van de gewone onaangename ondeugden. Ze was niet
zinnelijk of lui en zelfs niet bijzonder ijdel. Ik heb altijd
gedacht (zonder er bewijzen voor te hebben) dat ze een
geraffineerde leugenaarster was. Wat ik niet weet en graag zou
willen weten, is of ze tegen zichzelf ook loog of alleen tegen
andere mensen. Ik heb een beetje een voorliefde voor leugenaars.
Een vrouw die niet liegt is een vrouw zonder verbeeldingskracht en
zonder sympathie. Ik geloof niet dat ze werkelijk een mannengek was
-- ze hield alleen van de sport om ze op hun knieen te brengen. Als
u mijn dochter daarover hoort...'
'We hebben dat genoegen gehad,' zei Poirot glimlachend.
'Hm,' zei dr. Reilly, 'dan heeft ze er geen gras over laten
groeien. En ze zal er haar flink van langs hebben gegeven, vermoed
ik. De jongere generatie moet niet veel hebben van de oudere. Het
is jammer dat alle jonge mensen zo eigenwijs zijn. Ze veroordelen
de "oude moraal" en nemen er dan een aan die veel immoreler is. Als
mevrouw Leidner een half dozijn liaisons had gehad zou Sheila
goedkeurend gevonden hebben dat ze "haar leven ten volle uitleefde"
of dat ze "de stem van haar bloed" gehoorzaamde. Maar ze ziet niet
dat mevrouw Leidner handelde volgens haar eigen type. De kat volgt
haar instinct als ze met een muis speelt. Zo is ze nu eenmaal
geschapen. Mannen zijn geen kleine jongens die beschermd moeten
worden. Ze moeten zo'n
katachtige vrouw ontmoeten -- en die als trouwe spaniels aanbidden
tot haar dood -- en zanikende, bazige vrouwen -- en de rest. Het
leven is een slagveld -- geen picknick. Ik wou dat Sheila eerlijk
genoeg was om niet meer zo'n hoge toon aan te slaan en toe te geven
dat ze mevrouw Leidner haatte om zuiver persoonlijke redenen.
Sheila is zowat het enige jonge meisje hier en ze neemt natuurlijk
aan dat zij alle mannen om haar vinger behoort te winden. En
natuurlijk ergert het haar als een vrouw, die in haar ogen van
middelbare leeftijd is en die al twee maal getrouwd is geweest,
haar op eigen terrein verslaat. Sheila is een best kind, gezond, ze
ziet er aardig uit en ze is aantrekkelijk voor het andere geslacht.
Maar mevrouw Leidner was iets bijzonders. Ze bezat die noodlottige
betovering die de dingen in de war schopt - een soort van Belle
Dame sans Merci'
Ik schoot overeind in mijn stoel. Wat toevallig dat hij dat
zei!
'Zonder indiscreet te zijn: had uw dochter soms een tendresse voor
een van de jongelui hier?'
'Dat geloof ik niet. Emmott en Coleman waren natuurlijk erg attent
voor haar maar ik weet niet of ze aan de een of ander de voorkeur
gaf. Er zijn ook een paar jonge vliegeniers van de Air Force hier
en ze vindt ze allemaal even aardig geloof ik. Nee, ik vermoed dat
het haar gewoon ergert dat de ouderdom de jeugd opzij durft
schuiven. Ze kent de wereld niet zoals ik. Als je zo oud bent
geworden als ik, apprecieer je pas een schoolmeisjesteint en
heldere ogen en een stevig jong lichaam. Maar een vrouw over de
dertig kan vol aandacht naar je luisteren en er hier en daar een
woordje tussen gooien om de spreker te tonen wat een fijne vent ze
hem vindt -- en daar kunnen weinig jonge mannen tegen. Sheila is
een knap meisje -- maar Louise Leidner was mooi. Prachtige ogen en
dan dat goudblonde haar. Ja, ze was een mooie vrouw!'
Daar heeft hij gelijk in, dacht ik. Schoonheid is
iets wonderlijks. Ze was mooi. Niet het soort schoonheid waar
je jaloers op werd -- je bewonderde haar alleen maar. De eerste dag
dat ik haar ontmoette wist ik al dat ik alles voor haar over zou
hebben.
Hoe het zij, toen ik die avond werd teruggereden naar Teil Yarimjah
(ik moest bij dr. Reilly blijven dineren) schoten me een paar
dingen te binnen die me een beetje ongerust maakten. Ik had geen
woord geloofd van al wat Sheila Reilly eruit gegooid had, ik had
het als afgunst beschouwd.
Maar nu herinnerde ik me plotseling de manier waarop mevrouw
Leidner erop gestaan had die middag alleen te gaan wandelen en er
niet van had willen horen dat ik mee zou gaan. En ik kon niet
nalaten me af te vragen of ze misschien toch een ontmoeting had
gehad met meneer Carey... En natuurlijk was de manier waarop ze met
elkaar praatten een beetje mal. De meeste anderen noemden elkaar
bij de naam.
Hij keek haar ook nooit aan, bedacht ik me. Dat kon natuurlijk zijn
omdat hij een hekel aan haar had... maar ook het omgekeerde.
Ik nam mezelf onder handen. Daar zat ik me allerlei dingen in het
hoofd te halen, alleen omdat een jaloers meisje er van alles had
uitgeflapt. Dat bewees nu weer eens hoe onvriendelijk en gevaarlijk
het was om zulke dingen te zeggen.
Mevrouw Leidner was helemaal niet zo geweest.
Natuurlijk, ze hield niet van Sheila Reilly, ze had zich die dag
aan de lunch bijna kattig over haar uitgelaten.
Grappig zoals Emmott haar toen had aangekeken. Zo, dat je
onmogelijk kon nagaan wat hij dacht. Je kon trouwens nooit nagaan
wat meneer Emmott dacht. Hij was zo stil altijd..., maar wel heel
aardig. Een aardige, betrouwbare man.
Meneer Coleman was een dwaze jongen.
Ik was zover met mijn overpeinzingen gekomen toen we thuis
kwamen. Het was precies negen uur en de grote poort was gesloten en
gegrendeld.
Ibrahim kwam aanhollen met de grote sleutel om me binnen te
laten.
We gingen altijd vroeg naar bed in Teil Yarimjah. Er was geen licht
in de zitkamer. Er brandde alleen een lamp in de tekenkamer en in
het kantoor van dr. Leidner, alle andere vensters waren donker.
Iedereen scheen nog vroeger dan anders te zijn gaan slapen.
Voorbij de tekenkamer komend, op weg naar mijn kamer, keek ik even
naar binnen. Meneer Carey werkte in hemdsmouwen aan een grote
plattegrond.
Ik vond dat hij er verschrikkelijk slecht uitzag. Zo moe en
uitgeput. Het gaf me een verdrietig gevoel. Ik weet niet wat er was
aan meneer Carey, niet iets wat hij zei, want hij zei zelden iets
en dan nog heel gewone dingen en het was ook niet wat hij deed,
want dat was ook niet zo veel en toch viel hij op en alles aan hem
scheen belangrijker dan bij een ander. Hij was iemand die meetelde,
als u me begrijpt.
Hij keerde zich om en zag me. Hij nam zijn pijp uit zijn mond en
zei: 'Zo zuster, terug van Hassanieh?'
'Ja, meneer Carey. Wat bent u nog laat aan het werk. Iedereen
schijnt al naar bed te zijn.'
ik vond het beter nog maar wat door te werken, ik was wat achter,'
zei hij, 'en morgen ben ik de hele dag bij de opgravingen. We
beginnen weer te graven.'
'Nu al?' vroeg ik geshockeerd.
Hij keek me wat vreemd aan. ik geloof dat dat het beste is. Ik heb
het Leidner voorgesteld. Hij zal morgen het grootste deel van de
dag in Hassanieh zijn om voor allerlei te zorgen. Maar de anderen
gaan gewoon door. Het is niet prettig om elkaar maar te zitten
aankijken, zoals de zaken nu staan.'
Natuurlijk had hij gelijk. Vooral in de nerveuze toestand waarin
iedereen verkeerde.
De begrafenis zou overmorgen plaatsvinden.
Hij had zich weer over zijn ontwerp gebogen. Ik weet niet waarom,
maar het deed mijn hart pijn. Ik wist zeker dat hij helemaal niet
zou gaan slapen.
'Als u soms een slaapmiddeltje wilt hebben, meneer Carey?'
Hij schudde glimlachend het hoofd. 'Dank u, zuster, slechte
gewoonte, slaapmiddelen.'
'Nu, goedenacht dan, meneer Carey. Als ik iets voor u kan
doen?'
'Ik geloof het niet, zuster. Goedenacht.'
'Ik vind het zo vreselijk,' zei ik wel wat te impulsief geloof ik,
'voor -- voor iedereen. Het is allemaal zo vreselijk, maar vooral
voor u.'
'Waarom juist voor mij?'
'U was zo'n goede vriend van hun allebei.'
'Ik ben een oude vriend van Leidner. Ik was niet bepaald een vriend
van haar.'
Hij sprak op een toon alsof hij werkelijk een hekel aan haar had
gehad. Ik wou dat juffrouw Reilly hem had kunnen horen.
'Nu, goedenacht,' zei ik en haastte me naar mijn kamer.
Ik scharrelde daar nog wat rond voor ik me ging uitkleden. Waste
een paar zakdoeken en een paar handschoenen uit en schreef mijn
dagboek bij. Ik keek nog even naar buiten voor ik me werkelijk
klaarmaakte om te gaan slapen. De lichten in de tekenkamer en in
het zuidelijke gebouw waren nog aan.
Ik vermoedde dat dr. Leidner nog in zijn kantoor zat te werken en
vroeg me even af of ik hem nog goedenacht zou gaan zeggen. Ik
weifelde, ik wilde niet opdringerig zijn. Misschien wilde hij
liever niet gestoord worden. Maar tenslotte drong een zekere onrust
me toch naar hem toe te gaan, het kon tenslotte geen kwaad. Ik zou
hem goedenacht zeggen, vragen of ik soms iets voor hem kon doen en
me dan terugtrekken.
Maar dr. Leidner was er niet. Het kantoor was verlicht
maar er was niemand anders dan juffrouw Johnson. Ze lag met het
hoofd op de armen op de tafel en huilde alsof haar hart zou
breken.
Ik schrok er van. Ze was anders altijd zo'n bedaarde, beheerste
vrouw. Het was zielig haar zo te zien.
'Wat scheelt er aan?' zei ik. Ik sloeg mijn arm om haar heen. 'Kom,
kom, u moet hier niet zo zitten huilen.'
Ze gaf geen antwoord en ik voelde hoe haar lichaam schokte van het
snikken.
'Niet doen, toe, kalm maar. Ik zal gauw een kopje sterke thee voor
u gaan zetten.'
Ze hief het hoofd op en zei: 'Nee, nee, zuster, het is niets. Ik
stel me dwaas aan.'
'Wat heeft u zo overstuur gemaakt?' vroeg ik.
Ze antwoordde niet dadelijk, maar zei toen: 'Het is allemaal zo
afschuwelijk...'
'Denk er nu niet meer aan. Wat gebeurd is is gebeurd, daar is niets
meer aan te doen. Tobben helpt niet.'
Ze ging overeind zitten en begon haar haar glad te strijken.
ik stel me aan als een gek,' zei ze met haar zware stem. ik heb het
kantoor wat opgeruimd en afgestoft, ik dacht dat het beter zou zijn
iets te doen. En toen overviel het me opeens...'
'Ja, ja,' zei ik haastig, 'ik begrijp er alles van. U hebt een
sterke kop thee en een warme kruik nodig.' En die kreeg ze ook.
Ondanks haar protesten.
'Dank u, zuster,' zei ze, toen ik haar in bed had en ze met kleine
teugjes haar thee dronk. 'U bent een lieve vrouw. Ik stel me heus
niet dikwijls zo aan.'
'O, dat doet iedereen weieens op zijn tijd,' zei ik. 'Geen wonder
met al die spanning en de schok en de politie hier. Ik ben zelf ook
helemaal zenuwachtig.'
Ze zei langzaam met een vreemde klank in haar stem: 'Dat is zo. Wat
gebeurd is is gebeurd en daar is niets meer aan te doen...'
Ze zweeg een paar minuten en zei toen -- nogal wonderlijk vond ik:
'Ze was geen aardige vrouw.'
Ik ging er niet op in. Ik had altijd gevoeld dat juffrouw Johnson
en mevrouw Leidner elkaar niet mochten.
Ik vroeg me af of juffrouw Johnson misschien niet een beetje blij
was dat mevrouw Leidner dood was en dat ze zich over die gedachte
schaamde.
Ik zei: 'En nu gaat u slapen en nergens meer over piekeren.'
Ik raapte een paar dingen op en bracht wat orde in de kamer. Kousen
over de leuning van de stoel, jasje en rok op een hangertje. Er lag
een propje papier op de grond, zeker uit haar zak gevallen.
Ik streek het juist glad om te zien of ik het weg kon gooien toen
ze me liet schrikken door luid te roepen: 'Geef hier!'
Ik deed het, nogal ontdaan. Ze had zo bevelend geschreeuwd. Ze
rukte het me vrijwel uit de hand en hield het toen in de kaarsvlam
tot het tot as verbrand was.
Ik staarde haar verbluft aan.
Ik had geen tijd gehad om te zien wat voor papier het was, daarvoor
had ze het me te vlug afgerukt. Maar vreemd genoeg krulde het naar
me toe terwijl het verbrandde en ik zag, dat er met inkt woorden op
waren geschreven.
En pas in bed wist ik waarom die me zo bekend waren voorgekomen.
Het was hetzelfde handschrift als van de anonieme brieven.
Had juffrouw Johnson daarom zoveel zelfverwijt gehad? Was zij het
geweest die die anonieme brieven had geschreven?