7
Dokter MacMaster was een oude heer met borstelige wenkbrauwen,
slimme grijze ogen en een strijdlustig vooruitspringende kin. Hij
leunde in zijn versleten luie stoel behaaglijk achterover, terwijl
hij zijn bezoeker zorgvuldig bestudeerde. Zijn conclusie was dat
wat hij zag hem beviel.
Van Calgary's kant ontstond eveneens een gevoel van genegenheid.
Bijna voor het eerst sinds hij in het land terug was, had hij de
indruk met iemand te spreken die zijn opvattingen waardeerde.
'Ik stel het bijzonder op prijs dat u mij wilt ontvangen, dokter
MacMaster,' zei hij.
'O, maar dat spreekt vanzelf,' antwoordde de medicus. 'Ik verveel
me dood sinds ik mijn praktijk heb gestaakt. De jongeren in mijn
vak willen me wijsmaken dat ik hier doodstil moet blijven zitten om
op mijn gammele hart te passen, maar u moet niet denken dat me dat
gemakkelijk afgaat. Geen sprake van. Ik luister naar de radio -
tet-te-re-tet - en zo nu en dan weet mijn huishoudster mij over te
halen eens naar de televisie te kijken - flik... flik... flik. Maar
ik heb een veel te bezet leven achter de rug, ben elke dag op sjouw
geweest. Ik kan niet zomaar opeens gaan zitten niksen. Lezen
vermoeit mijn ogen. Verontschuldig u dus niet dat u wat van mijn
vrije tijd in beslag komt nemen.'
'Allereerst wil ik u graag verklaren,' begon Calgary, 'waarom ik me
nog altijd met deze zaak bezighoud. Logisch geredeneerd heb ik,
geloof ik, gedaan wat mij te doen stond: het noodlottige feit van
mijn hersenschudding en geheugenverlies meegedeeld, en de onschuld
willen aantonen van die jongeman. Daarna zou de enige normale en
logische gang van zaken zijn geweest dat ik was weggegaan en
geprobeerd had alles weer zo gauw mogelijk te vergeten. Vindt u ook
niet?'
'Hangt ervan af,' antwoordde dokter MacMaster. 'Tobt u ergens
over?' vroeg hij na een korte stilte.
'Ja. Over alles!' antwoordde Calgary. 'Ziet u, mijn inlichtingen
zijn nu niet bepaald ontvangen op de manier die ik verwacht
had.'
'Och, wat zal ik u zeggen,' zei dokter MacMaster. 'Daar is niets
vreemds aan. Komt dagelijks voor. Je repeteert iets van tevoren bij
jezelf, maakt niet uit wat, of het nu een consult is met een
collega, een huwelijksaanzoek aan een jongedame of een gesprek met
je zoon voordat hij naar kostschool gaat... als het dan zover is,
pakt het allemaal heel anders uit dan je je hebt voorgesteld. Dat
komt doordat je bij jezelf ook de houding van die anderen had
vastgesteld. En dat klopt dan niet. Dat heeft u, denk ik, enigszins
van streek gemaakt?'
'Juist, dat is het,' antwoordde Calgary.
'Wat had u dan verwacht?'
'Ik had gerekend op...' Hier dacht hij even na. 'Verwijten? Ja.
Wrevel? Waarschijnlijk ook. Maar toch ook dankbaarheid.'
MacMaster gromde. 'Maar er is geen sprake van dankbaarheid en
evenmin van verwijt in de mate die u verwachtte?'
'Zoiets,' moest Calgary bekennen.
'Dat komt eenvoudig doordat u de omstandigheden niet kende voor u
daar kwam. Waarom bent u eigenlijk bij mij gekomen?'
Langzaam antwoordde Calgary: 'Omdat ik wat meer van dat gezin wilde
weten. Ik ken alleen de feiten. Een zeer hoogstaande, altruistische
vrouw, die zich wijdt aan geadopteerde kinderen, een sociaal
voelend mens, een goed karakter. Daartegenover wat men geloof ik
een moeilijk en onmaatschappelijk kind noemt dat de verkeerde weg
opgaat. Een jeugdige delinquent. Dat is het enige wat ik weet. Over
Mrs. Argyle zelf weet ik eigenlijk niets.'
'Daar hebt u gelijk in,' zei MacMaster. 'U noemt daar het kardinale
punt. Als u dat zo eens nagaat, zult u zien dat bij iedere moord
altijd het meest belangwekkende is: de persoonlijkheid van degene
die vermoord is. Iedereen pluist altijd na wat er in de moordenaar
moet zijn omgegaan. U hebt vermoedelijk gedacht dat Mrs. Argyle het
type vrouw was dat nooit had mogen worden vermoord.'
'Ik verbeeld me dat iedereen er zo over denkt.'
'Ethisch gezien hebt u volkomen gelijk,' zei MacMaster. 'Maar zijn
het niet de Chinezen' - hierbij wreef hij over zijn neus -'die van
oordeel zijn dat weldadigheid eerder een zonde is dan een deugd?
Daar zit wel iets in, weet u. Liefdadigheid laat de mensen nooit
onaangetast. Als je iemand goeddoet, ga je genegenheid voor hem
koesteren. Maar is datzelfde wel het geval bij degene die de
weldaad ontvangt? Gaat die wederkerig genegenheid koesteren voor
zijn weldoener? Dat zou wel moeten, maar gebeurt dat ook?' Na een
korte stilte vervolgde de medicus: 'Wel, zo liggen de zaken. Je zou
kunnen zeggen dat Mrs. Argyle een pracht van een moeder was. Maar
ze overdreef haar goedheid. Dat lijdt geen twijfel. Dat wou ze
zo.'
'Het waren haar eigen kinderen niet,' bracht Calgary naar
voren.
'Nee,' stemde MacMaster toe, 'daar zit 'm waarschijnlijk de kneep.
Kijk maar eens naar iedere normale moederpoes. Zij is fel in de
verdediging van haar jongen, krabt en bijt iedereen die te dicht in
de buurt komt. Maar dan, na een week of wat, hervat ze haar gewone
leventje. Zij loopt eruit, gaat een beetje op jacht, laat haar
jongen met rust. Zij is er niet meer de hele tijd door geobsedeerd.
Zij beschermt ze wel, speelt er eens mee, maar als ze soms wat al
te wild mochten worden, bijt ze van zich af of geeft ze een mep en
brengt ze daardoor aan het verstand dat ze moeder met rust moeten
laten. Zij keert terug, ziet u, tot haar natuurlijke staat. En
naarmate haar kindertjes groter worden, interesseert zij zich weer
voor de aantrekkelijke katers uit de buurt! Dit zou je het
natuurlijke patroon van het leven van het wijfje kunnen noemen. Ik
heb heel wat meisjes en vrouwen gekend die dolgraag getrouwd wilden
zijn, hoofdzakelijk, zonder dat zij zich daarvan bewust waren,
onder drang van een sterk moederinstinct. Krijgt zij dan kinderen,
dan is zo'n vrouw gelukkig en bevredigd.
Maar bij Mrs. Argyle was de fysieke bevrediging van het ter wereld
brengen van kinderen nooit vervuld. Daardoor bleef de obsessie van
het moederschap in haar leven voortbestaan.
Zij moest kinderen om zich heen hebben, troepen kinderen. Dag en
nacht waren haar gedachten van hen vervuld. Haar man telde niet
meer mee. Hij vormde een plezierige abstractie ergens op de
achtergrond. Nee, de kinderen waren alles voor haar. Hun eten en
drinken, kleding, speelgoed en nog veel meer! Ze heeft veel te veel
voor hen gedaan. Wat ze hun niet gaf en wat ze toch ook nodig
hadden, was dat beetje doodnormale, gezonde verwaarlozing, waarbij
ze in vrijheid zichzelf hadden kunnen zijn. Alles werd voor hen
aangesleept. Tot hun vijfde jaar werden hun groenten gezeefd, op
calorieengehalte en naar vitamineeenheden berekend.
Ik was kind aan huis, moet u weten. Niet dat Mrs. Argyle mij ooit
nodig heeft gehad, zij was een sterke, door en door gezonde vrouw.
Maar ik werd altijd bij de kinderen geroepen en dan vond zij
meestal dat ik veel te luchthartig deed. Ik zei haar dat ze gerust
van de zwarte haagbessen mochten eten; dat ze zich heus niet
benauwd moest maken als ze eens natte voeten kregen of verkouden
waren. Maar al dat vertroetelen heeft hun in menig opzicht geen
goed gedaan.'
'U bedoelt zeker, vooral Jacko niet,' merkte Calgary op.
'O, Jacko was vanaf het begin een zorgenkind, geestelijk labiel. De
Argyles hebben eraan gedaan wat ze konden, maar het kind was
blijkbaar erfelijk belast.'
'Het verwonderde u dus niet,' zei Calgary, 'dat hij wegens moord
werd gearresteerd?'
'Eerlijk gezegd wel. Niet omdat de gedachte aan moord Jacko
bijzonder tegen de borst zou stuiten. Een type als hij houdt er
geloof ik geen geweten op na. Maar de wijze waarop de moord is
gepleegd wekte mijn verbazing. O, ik weet alles van zijn heftige
temperament en zo. Als kind wierp hij zich vaak op een ander kind
of sloeg het met een zwaar stuk speelgoed of met een stuk hout.
Maar dan was het gewoonlijk een kind dat kleiner was dan hijzelf,
en meestal niet zozeer in een vlaag van blinde drift als wel met de
bedoeling het pijn te doen of iets af te pakken wat hij zelf hebben
wou.
Het soort moord dat ik van Jacko zou hebben verwacht, was anders.
Wanneer bijvoorbeeld een stelletje jongens op roof uittrekt en de
politie betrapt hen daarbij, dan roepen de Jacko's: "Tik hem op z'n
kop, makker! Schiet 'm voor z'n raap." Ze zijn bloeddorstig genoeg
om anderen tot moord aan te zetten, maar hebben niet het lef
eigenhandig een moord te plegen. Dat is wat ik van hem zou hebben
gezegd. En nu lijkt het,' voegde de dokter eraan toe, 'alsof ik
gelijk zou hebben gehad.'
Calgary tuurde naar het vloerkleed, een tot op de draad versleten
tapijt, waarvan het patroon bijna niet meer viel te herkennen. 'Ik
heb niet geweten wat me te wachten stond,' zei hij ten slotte. 'Ik
heb niet beseft wat dit voor de anderen zou betekenen. Misschien
moet ik...'
De dokter knikte toestemmend. 'Ja, dat geloof ik ook. Het ziet
ernaar uit dat u iets recht hebt te zetten.'
'Ik geloof,' bekende Calgary, 'dat dit eigenlijk de ware reden van
mijn bezoek aan u is geweest. Op het eerste gezicht lijkt het me
dat er bij geen van hen een duidelijk motief is geweest om haar
dood te wensen.'
'Oppervlakkig gezien niet,' zei de medicus instemmend.
'Maar wanneer u iets dieper onder de oppervlakte komt... dan, ja,
dan is er geloof ik wel een reden te vinden waarom iemand haar naar
het leven heeft willen staan.'
'Waarom dan?' vroeg Calgary.
'Vindt u dat het werkelijk uw taak is u daarmee te bemoeien?'
'Ik vind van wel. Ik voel het zo, ik kan niet anders.'
'In uw plaats zou ik het misschien ook zo voelen, ik weet het niet.
Ja, wat ik zeggen wou, geen van hen stond helemaal los van haar.
Niet zolang hun moeder, zo noem ik haar nu maar voor het gemak, in
leven was. Ze hield ze nog allemaal stevig in haar greep, weet
u.'
'In welk opzicht?'
'Financieel had zij voor hen gezorgd. Prachtig gezorgd. Er wis een
behoorlijk inkomen uit kapitaal. Dit werd onder hen verdeeld in
zodanige porties als de beheerders billijk vonden. Maar al was Mrs.
Argyle zelf niet een van de beheerders, bij haar leven werd wel
degelijk met haar wensen rekening gehouden.' Hij wachtte een
ogenblik en vervolgde toen: 'Het is van belang na te gaan hoe ze
allemaal geprobeerd hebben van haar los te komen. Hoe ze geworsteld
hebben om zich niet te laten kneden in de vorm die zij voor hen had
uitgedacht. Zij had voor ieder een levenspatroon uitgestippeld en
een heel goed patroon zelfs. Zij had hun een goed tehuis willen
geven, een goede opleiding, een goede toelage en een goede start in
het beroep dat zij voor hen gekozen had. Zij had hen precies zo
willen behandelen als waren het haar eigen en Leo Argyles kinderen.
Maar... het waren nu eenmaal niet hun eigen kinderen. Zij hadden
een totaal andere erfelijke aanleg, totaal andere eigenschappen en
behoeften. De jonge Micky is nu in de autohandel werkzaam. Hester
is weggelopen van huis om aan het toneel te kunnen gaan. Zij is op
een volkomen onaanvaardbare kerel verliefd geraakt en heeft er als
actrice niet veel van terechtgebracht. Zo moest ze, of ze wilde of
niet, wel weer thuiskomen. Toen moest zij toegeven - wat minder
prettig was - dat haar moeder gelijk had.
Mary Durrant moest en zou in de oorlog trouwen met een man van wie
haar moeder had gezegd dat ze hem beter niet kon trouwen. Hij was
een moedige en intelligente knaap, maar een dwaas in zaken. Toen
heeft hij kinderverlamming gekregen. Als herstellende patient is
hij op Zonnehoek ontvangen. Mrs. Argyle drong er sterk op aan dat
hij er permanent zou blijven. De man zelf wilde wel, maar Mary
Durrant heeft zich er wanhopig tegen verzet. Zij wenste een eigen
huis en wilde haar man helemaal voor zichzelf. Ze zou echter
ongetwijfeld hebben moeten toegeven als de dood van haar moeder
niet tussenbeide was gekomen.
Micky, de tweede jongen, heeft het zich altijd ontzettend
aangetrokken dat zijn eigen moeder hem verlaten had. Hij wrokte
erover als kind en is er eigenlijk nooit overheen gekomen. Ik
geloof dat hij in zijn hart zijn pleegmoeder nooit heeft kunnen
uitstaan.
Dan hebben we nog die Zweedse vrouw, die masseuse. Die mocht Mrs.
Argyle ook al niet. Zij hield zielsveel van de kinderen en ook van
Leo. Ze heeft ontzettend veel van Mrs. Argyle gekregen en ook
waarschijnlijk wel geprobeerd er dankbaar voor te zijn, maar dat is
haar niet gelukt. Toch kan ik bijna niet geloven dat deze gevoelens
van afkeer haar ertoe zouden hebben kunnen brengen haar weldoenster
met een pook op het hoofd te slaan. Tenslotte kon zij toch elk
ogenblik weggaan als ze wilde. Wat Leo Argyle aangaat...'
'Ja. Hoe staat het met hem?'
'Hij is van plan te hertrouwen,' zei dokter MacMaster, 'en ik hoop
dat hij gelukkig wordt. Gwenda Vaughan is een bijzonder aardige
jonge vrouw. Meevoelend, lief, prettig gezelschap en heel verliefd
op hem. Al een hele tijd. Wat zijn haar gevoelens geweest ten
opzichte van Mrs. Argyle? Dat kunt u waarschijnlijk net zo goed
raden als ik. Het spreekt vanzelf dat Mrs. Argyles dood de zaak
belangrijk heeft vereenvoudigd. Leo Argyle is niet het soort man
dat een verhouding aanknoopt met zijn secretaresse wanneer zijn
vrouw in hetzelfde huis woont. Ik geloof eigenlijk ook niet dat hij
zijn vrouw ontrouw zou zijn geworden.'
Calgary zei langzaam: 'Ik heb ze allebei gezien. Ik heb met hen
gesproken. Ik kan werkelijk niet geloven dat een van hen...'
'Ik weet het,' zei MacMaster. 'Je kunt zoiets niet geloven, he?
Maar toch, iemand uit het gezin moet het hebben gedaan, weet
u.'
'Gelooft u dat werkelijk?'
'Ik zou niet weten hoe het anders kon. De politie is er vrijwel
zeker van dat het niet het werk van een buitenstaander is geweest.
En de politie zal het wel bij het rechte eind hebben.'
'Maar wie van hen is het dan geweest?' vroeg Calgary.
MacMaster haalde zijn schouders op. 'Dat weet je eenvoudig
niet!'
'Hebt u zelf geen idee, want u kent ze door en door?'
'Al had ik het, dan zou ik het u niet vertellen,' antwoordde
MacMaster. 'Waar moet ik tenslotte op af gaan? Tenzij mij iets is
ontgaan, lijkt mij geen van hen tot een moord in staat. Maar toch,
ik kan geen van hen als mogelijkheid uitschakelen. Nee,' liet hij
er langzaam op volgen, 'volgens mij komen we er nooit achter. Je
hebt zulke gevallen, nietwaar? Je leest er weieens over. Vijftig of
honderd jaar geleden, gevallen waarin een van drie, vier of vijf
mensen het moet hebben gedaan, maar waarbij de schuldige nooit is
gevonden bij gebrek aan bewijs.'
'Denkt u dat dat hier ook het geval zal zijn?'
'Och,' zei dokter MacMaster. 'Ja, ik denk het wel.' Weer rustten
zijn slimme oogjes op Calgary. 'Maar dat is juist het
verschrikkelijke, vindt u niet?'
'Ellendig,' beaamde Calgary, 'vanwege de onschuldigen. Het gaat
tenslotte om de onschuldigen. Dat zei zij ook.'
'Wie? Wie zei dat zo?'
'Dat meisje Hester. Ze zei dat ik niet begrepen had dat het op de
onschuldigen neerkwam. Precies zoals u daarnet zei. Dat we er nooit
achter zullen komen...'
'... wie onschuldig is?' voltooide de dokter. 'Ja, als we maar
achter de waarheid konden komen. Zelfs al kwam het nooit tot een
arrestatie of veroordeling. Als we het maar wisten. Want anders...'
Hij wachtte even.
'Anders?' vroeg Calgary.
'Och, vult u zelf maar aan,' zei dokter MacMaster. 'Trouwens, u
hebt het al gezegd.' Hij vervolgde: 'Weet u, dit doet me denken aan
die zaak van Bravo, bijna een eeuw geleden, geloof ik, maar ze
schrijven er nog altijd over. Dan tonen ze daarbij overtuigend aan
dat zijn vrouw het moet hebben gedaan, of Mrs. Cox, of dokter
Gully. Allemaal volstrekt aannemelijk, maar niemand komt ooit
achter de waarheid. En juist daardoor heeft Florence Bravo, door
haar eigen familie in de steek gelaten, zich doodgedronken, is Mrs.
Cox een maatschappelijke paria geworden, tot haar dood verdacht van
een moord, terwijl dokter Gully's praktijk volkomen verliep. Er is
een schuldige geweest, maar die is nooit gepakt. En de anderen
waren onschuldig, maar hebben ervoor moeten boeten.'
'Dat mag hier niet gebeuren!' riep Calgary uit. 'Dat mag eenvoudig
niet!'
De blik waarmee Hester Argyle zichzelf in de spiegel bekeek, liep
niet over van ijdelheid. Er lag eerder de bezorgdheid in van een
bedeesde vrouw die aan zichzelf twijfelt. Toen er een gezicht
achter haar in de spiegel verscheen, deinsde ze terug en draaide
zich geschrokken om.
'Aha,' zei Kirsten Lindstrom, 'je bent bang!'
' Wat bedoel je met bang, Kirsty?'
'Je bent bang voor mij. Bang dat ik je besluip en zal
neerslaan.'
'Kom, Kirsty, doe niet zo mal. Natuurlijk denk ik dat niet.'
'Maar je dacht het wel,' hield de huishoudster vol. 'En je hebt nog
gelijk ook als je op elke schaduw let en schrikt als je iets
onverwachts ziet, want we weten nu dat er in dit huis iets is om
bang voor te zijn.'
'Hoe het ook zij, lieve Kirsty,' antwoordde Hester, 'voor jou hoef
ik niet bang te zijn.'
'Hoe weet je dat?' vroeg Kirsten Lindstrom. 'Ik heb kort geleden
nog in de krant gelezen van een vrouw die jarenlang met een
vriendin had samengewoond, maar haar toch op een kwade dag opeens
vermoordde. Ze had haar gewurgd en geprobeerd haar de ogen uit te
krabben. En waarom? Omdat, heeft ze heel vriendelijk tegen de
politie verteld, ze al een tijdje gemerkt had dat het mens van de
duivel bezeten was...'
'Alles goed en wel, dat herinner ik me ook, maar die vrouw was
gek,' merkte Hester op.
'Maar dat wist zij zelf niet,' betoogde Kirsten. 'En anderen hebben
evenmin geweten wat er in haar ongelukkige, verwrongen geest
omging. Misschien ben ik ook wel gek.
Misschien heb ik je moeder wel aangekeken en mij verbeeld dat zij
de antichrist was die ik doden moest.'
'Maar Kirsty, praat niet zo'n onzin! Dat is volslagen
nonserts!'
Kirsten Lindstrom slaakte een zucht en ging zitten. 'Ja,' gaf ze
toe, 'het is onzin. Ik heb veel van je moeder gehouden. Zij is goed
voor mij geweest, altijd. Maar wat ik je duidelijk probeer te
maken, Hester, en wat je moet begrijpen en geloven, is datje nooit
iets zomaar "onzin" kunt noemen. Je kunt mij niet vertrouwen, noch
iemand anders.'
Hester draaide zich om en keek de oudere vrouw aan. 'Ik geloof
werkelijk dat het je ernst is,' zei ze.
'Dat is het ook,' zei Kirsten. 'We moeten allemaal ernstig zijn en
de dingen openlijk uitspreken. Het heeft geen zin net te doen of er
niets is gebeurd. Die man die hier toen binnengekomen is... Was hij
maar nooit gekomen. Maar dat is hij wel en nu heeft hij duidelijk
aangetoond dat Jacko geen moordenaar is geweest. Heel goed, maar
dan moet een van ons een moordenaar zijn, dat kan niet anders.'
'Nee, Kirsty, dat hoeft niet. Het kan ook iemand zijn geweest
die...'
'Die wat?'
'Nou, die iets heeft willen stelen, of die een wrok koesterde tegen
moeder, vanwege iets uit het verleden.'
'Dacht je datje moeder zo iemand zou hebben binnengelaten?'
'Dat kan best,' zei Hester. 'Je weet zelf hoe ze was. Als er iemand
met een zielig verhaal aankwam, of vertelde dat er ergens een kind
werd verwaarloosd of mishandeld. Geloof jij niet dat moeder zo
iemand dan zou hebben binnengelaten om te luisteren naar hun
verhaal?'
'Het lijkt me erg onwaarschijnlijk,' zei Kirsten. 'Tenminste, het
lijkt me niet waarschijnlijk dat je moeder aan tafel zou zijn gaan
zitten en die ander de pook zou hebben laten oprapen om zich
daarmee een klap op het hoofd te laten geven. Nee, ze is volkomen
gerust geweest, nietsvermoedend, terwijl er een bekende bij haar in
de kamer is geweest.'
'O, zeg dat toch niet, Kirsty!' riep Hester uit. 'Zeg dat toch
niet! Je brengt alles dichterbij, zo vlakbij!'
'Omdat het dichtbij is, vlakbij is! Nee, ik zal nu niets meer
zeggen. Maar ik heb je gewaarschuwd dat, al denk je iemand goed te
kennen, al denk je hem te kunnen vertrouwen, je toch nooit zeker
kunt zijn. Wees dus op je hoede. Wees op je hoede voor mij en voor
Mary en voor je vader en voor Gwenda Vaughan.'
'Hoe kan ik hier blijven wonen als ik iedereen verdenk?'
'Als je van mij een raad wilt aannemen, ga hier weg!'
'Dat kan ik op het ogenblik niet doen.'
'Waarom niet? Vanwege die jonge dokter?'
'Ik weet niet watje bedoelt, Kirsty.' Een blos vloog Hester naar de
wangen.
'Ik bedoel dokter Craig. Dat is een heel aardige man. En een
behoorlijk goede dokter ook, vriendelijk, conscientieus. Je zou het
slechter kunnen treffen. Maar niettemin, ik geloof dat je er
verstandig aan zou doen hier weg te gaan.'
'Dat is je reinste onzin!' riep Hester nu echt boos. 'Onzin en nog
eens onzin. O, was die dr. Calgary hier maar nooit gekomen!'
'Dat wou ik ook, van ganser harte,' beaamde Kirsten.
Leo Argyle had zijn handtekening gezet onder de laatste brief die
Gwenda Vaughan voor hem had neergelegd. 'Is dit de laatste?' vroeg
hij.
'Ja.'
'We zijn vandaag aardig opgeschoten.'
Een paar minuten later, toen Gwenda de brieven van postzegels had
voorzien en op een stapeltje had gelegd, vroeg ze: 'Wordt het nu
geen tijd datje... op reis gaat?'
'Op reis gaan?' Leo Argyle klonk nogal vaag.
Gwenda zei: 'Ja. Weetje niet meer datje naar Rome wilde en naar
Siena?'
'O ja, da's waar, dat was ik van plan.'
'Je wou die handschriften toch gaan bekijken in de archieven,
waarover kardinaal Massilini je schreef?'
'Ja, ik herinner het mij.'
'Wil je dat ik een vliegreis voor je boek, of ga je liever met de
trein?'
Alsof hij van heel ver weg tot de werkelijkheid terugkeerde, keek
hij haar met een flauw glimlachje aan. 'Je lijkt er wel erg op
gesteld te zijn mij een tijdje kwijt te raken, Gwenda,'zei hij.
'O nee, lieverd, o nee!' Snel liep ze naar hem toe en knielde naast
hem neer. 'Ik wil nooit datje van me weggaat, nooit! Maar ik dacht
zo... ik dacht dat het misschien wel beter was wanneer je hier
wegging, na... na...'
'Na vorige week?' vroeg Leo. 'Na dat bezoek van die dr.
Calgary?'
'Ik wou dat hij hier nooit was gekomen,' zei Gwenda. 'Hadden we
alles maar op zijn beloop kunnen laten.'
'En moest Jacko ten onrechte veroordeeld blijven voor iets dat hij
niet gedaan heeft?'
'Hij was ertoe in staat,' wierp Gwenda tegen. 'Hij had het ieder
moment kunnen doen. Het is puur toeval, geloof ik, dat hij er niet
toe gekomen is.'
'Het is wel raar,' zei Leo, in gedachten verzonken, 'maar ik heb
nooit echt kunnen geloven dat hij het gedaan had. Het spreekt
vanzelf dat ik vanwege het overtuigende bewijs heb moeten
toegeven... maar het heeft mij aldoor allemaal heel
onwaarschijnlijk geleken.'
'Waarom? Hij kon toch altijd al verschrikkelijk driftig zijn, is
het niet?'
'Ja, zeker. Hij viel andere kinderen wel aan. Maar gewoonlijk
kinderen die kleiner waren dan hijzelf. Ik heb werkelijk nooit het
gevoel gehad dat hij Rachel te lijf zou zijn gegaan.'
'Waarom niet?'
'Omdat hij bang voor haar was,' antwoordde Leo. 'Zij had een
geweldig gezag, weet je. Jacko voelde dat, net als iedereen.'
'Maar geloof je dan niet,' vervolgde Gwenda, 'dat dit nu juist de
reden was waarom... Ik bedoel...' Zij zweeg.
Leo keek haar vragend aan. Iets in zijn blik deed haar blozen. Ze
wendde zich af, liep naar het haardvuur, knielde erbij neer en
warmde haar handen aan de gloed. Ja, dacht ze bij zichzelf, Rachel
had zeer zeker gezag. Zo zelfvoldaan als ze was, zo zeker van
zichzelf, zo echt de bijenkoningin, die ons allemaal de baas was.
Is dat niet voldoende reden om iemand een pook te doen oppakken,
hem te doen verlangen haar voorgoed het zwijgen op te leggen?
Rachel had altijd gelijk, Rachel wist het altijd beter, Rachel
kreeg altijd haar zin.
Met een ruk stond ze op. 'Leo,' begon ze, 'zouden we niet... zouden
we nu meteen niet kunnen trouwen in plaats van te wachten tot
maart?'
Leo keek haar aan. Even bleef het stil. Toen zei hij: 'Nee, Gwenda,
nee. Ik geloof niet dat dat verstandig zou zijn.'
'Waarom niet?'
'Ik vind,' antwoordde Leo, 'dat het jammer zou zijn dit te
overhaasten.'
'Wat bedoel je?'
Zij kwam naar hem toe. Weer ging ze naast hem op haar knieen
zitten. 'Leo, wat bedoel je toch? Je moet het me zeggen!'
'Lieveling,' zei hij, 'ik vind alleen maar dat het jammer zou zijn
als we te haastig te werk gingen.'
'Maar we trouwen toch wel in maart, zoals we hebben
afgesproken?'
'Ik hoop het. Ja, ik hoop het.'
'Je spreekt niet alsof je er zeker van bent, Leo, verlang je er
niet meer naar?'
'O liefste.' Zijn handen rustten nu op haar schouders. 'Natuurlijk
verlang ik ernaar. Jij betekent voor mij alles op de wereld!'
'Nou dan!' riep Gwenda vol ongeduld.
'Nee.' Leo stond op. 'Nee. Nog niet. We moeten wachten. We moeten
eerst zekerheid krijgen.'
'Zekerheid waarover?'
Toen hij geen antwoord gaf, vervolgde ze: 'Je denkt toch
niet...'
Leo antwoordde: 'Ik... ik denk helemaal niets!'
Toen ging de deur open en kwam Kirsten Lindstrom binnen met een
blaadje dat zij op het bureau neerzette. 'Hier is uw thee, Mr.
Argyle. Zal ik voor jou ook een kopje brengen, Gwenda, of kom je
beneden theedrinken?'
'Ik kom wel beneden. Deze brieven moeten naar de post worden
gebracht,' zei Gwenda. Met trillende handen pakte zij de brieven op
die Leo zojuist getekend had en ging daarmee het vertrek uit.
Kirsten Lindstrom volgde haar met haar blik en keek toen Leo aan.
'Wat hebt u tegen haar gezegd?' wilde ze weten. 'Wat hebt u gedaan
waardoor ze zo van streek is?'
'Niets,' zei Leo. Zijn stem klonk mat. 'Helemaal niets!'
Kirsten Lindstrom haalde haar schouders op en verliet zonder verder
iets te zeggen het vertrek. Haar onuitgesproken kritiek liet ze
echter duidelijk blijken.
Leo slaakte een diepe zucht en leunde achterover in zijn
stoel. Hij voelde zich erg vermoeid. Hij schonk een kop thee in,
maar hij dronk niet. In plaats daarvan zat hij maar voor zich uit
te staren, zonder iets te zien. Zijn geest vertoefde in het
verleden.
Hij zag weer de vereniging voor maatschappelijk werk in het East
End van Londen voor zich. Wat had hij voor dat werk een intense
belangstelling gekoesterd. Daar had hij voor het eerst Rachel
Konstam ontmoet.
Hij zag haar heel duidelijk voor zich. Een meisje van normale
lengte, stevig gebouwd, duur gekleed - al had hij dat toen nog niet
geweten - maar op een nonchalante, een ietwat slonzige manier. Een
meisje met een gevuld gezichtje, ernstig, meelevend met anderen,
met een warmte en ongekunsteldheid die hem bijzonder hadden
aangetrokken. Wat viel er ontzaglijk veel te doen en wat was er
veel dat waard was om te worden aangepakt! Een stortvloed van
woorden vloeide over haar lippen, vol ongeduld, wat onsamenhangend.
Maar zijn hart had hij sneller voelen kloppen, want ook hij vond
dat er op maatschappelijk gebied zo ontzettend veel te doen viel,
al betwijfelde hij weieens of al dat werk wel met succes zou worden
bekroond. Daarover had Rachel nooit de minste twijfel gekoesterd.
Wanneer je dit deed, als je dat deed, als die en die instelling een
gift kreeg, zouden de zegenrijke gevolgen eenvoudig niet uit kunnen
blijven.
Zij had nooit rekening gehouden met de aangeboren aard van de mens,
dat begreep hij nu. Zij had alle mensen uitsluitend beschouwd als
gevallen, problemen die je kon oplossen. Zij had er geen oog voor
gehad dat ieder mens, door erfelijke aard en aanleg, anders
reageerde en er persoonlijke eigenaardigheden op na hield. Zij had
haar verwachtingen altijd veel te hoog gespannen en was dus altijd
bedrogen uitgekomen.
Leo was al heel gauw verliefd op haar geraakt en was pas later tot
de aangename ontdekking gekomen dat zij een dochter van zeer
gefortuneerde ouders was.
Zij hadden hun leven samen uitgestippeld vol hooggestemde idealen
en niet bepaald op alledaags niveau. Maar hij zag nu duidelijk wat
hem zo had aangetrokken tot haar. Dat was haar warme hart geweest.
Alleen - en dit was het tragische - die warmte ging eigenlijk niet
uit naar hem. Zij had van hem gehouden, stellig. Maar wat zij
eigenlijk van hem en van het leven had verlangd, dat waren kinderen
geweest. Maar die kinderen had zij niet kunnen krijgen.
Ze hadden de ene dokter na de andere bezocht, respectabele en
minder respectabele, zelfs kwakzalvers. Hun uitspraken waren ten
slotte eensluidend geweest en zij had die moeten aanvaarden. Zij
zou nooit kinderen kunnen krijgen. Hij had erg met haar te doen
gehad en met haar verdriet meegeleefd. Daardoor had hij ook zonder
enig bezwaar ingestemd met haar voorstel een kind te adopteren.
Hierover hadden zij al contact opgenomen met allerlei instanties
toen zij, bij een bezoek aan New York, met hun auto een kind hadden
aangereden dat uit een huurkazerne in een van de achterbuurten
plotseling de straat was overgestoken.
Rachel was uit de auto gesprongen en op straat naast het kind
neergeknield dat alleen een paar schaafwonden had, een mooi meisje
met goudblond haar en blauwe ogen. Rachel had erop gestaan haar
naar een ziekenhuis te brengen, om er zeker van te zijn dat het
kind geen letsel had opgelopen. Zij had met de naaste verwanten van
het meisje gesproken, een slonzige tante en haar man die kennelijk
aan de drank was. Het was duidelijk gebleken dat zij volstrekt niet
gesteld waren op het kind dat zij na de dood van haar ouders bij
zich in huis hadden genomen. Rachel had geopperd dat het kind een
paar dagen bij haar zou blijven logeren en de tante had daarin met
graagte toegestemd. 'Ik heb ook eigenlijk geen tijd om op haar te
passen,' had ze gezegd.
Zo was Mary meegegaan naar de kamers die zij in het hotel betrokken
hadden. Wat had het kind genoten van het heerlijke bed en de
prachtige badkamer. Rachel had nieuwe kleertjes voor haar gekocht.
Toen was het moment aangebroken waarop het meisje gezegd had: 'Ik
wil niet meer naar huis. Ik wil bij u blijven.'
Rachel had Leo aangekeken met een intens verlangen. Zodra zij
alleen waren geweest, had zij tegen hem gezegd: 'Laten we haar bij
ons houden. Dat komt gemakkelijk genoeg in orde. Die vrouw zal maar
al te blij zijn als ze het kind kwijt is.'
Hij had er probleemloos mee ingestemd. Het leek een rustig, goed
opgevoed, volgzaam kindje. Ze had zich blijkbaar helemaal nog niet
gehecht aan de tante en oom bij wie ze in huis was. Als dit Rachel
gelukkig maakte, moest het maar gebeuren. Advocaten werden
geraadpleegd, stukken getekend, en in het vervolg zou Mary
O'Shaughnessy Mary Argyle heten en ze zou met hen naar Europa
reizen.
Nu zou die arme Rachel weer gelukkig worden, had Leo gedacht. Zij
was ook gelukkig geweest. Ze had Mary op allerlei manieren
vertroeteld. Mary had dat rustig en liefjes aanvaard. Maar toch,
dacht Leo, had hij zich altijd een beetje verontrust gevoeld door
de al te gemakkelijke berusting van het kind. Haar totale gemis aan
heimwee naar haar eigen omgeving. Echte liefde, hoopte hij, zou
later ontwaken. Maar hij kon er de eerste tijd nog geen spoor van
ontdekken. Alle weldaden werden als vanzelfsprekend aanvaard, maar
liefde voor haar nieuwe moeder? Nee, daarvan had hij niets
bemerkt.
Van die tijd af, overdacht Leo, was hij ongemerkt bij Rachel op het
tweede plan geraakt. Zij was een vrouw geweest die van nature
moeder was, geen kameraad voor haar man. Door de komst van Mary
waren haar moederlijke verlangens echter niet bevredigd, eerder nog
aangewakkerd. Een kind was voor haar niet genoeg geweest.
Alles wat zij sindsdien ondernam, had in verband gestaan met
kinderen. Ze interesseerde zich voor kindertehuizen op elk gebied.
Het was allemaal bewonderenswaardig geweest, maar haar hele leven
raakte hierop ingesteld. Langzamerhand was hij zich meer en meer
met zijn studie gaan bezighouden. Hij verdiepte zich graag in
historisch-economische achtergronden, die altijd al zijn
belangstelling hadden gehad. Hij had zich op den duur
teruggetrokken in zijn bibliotheek, waar hij korte, goed
gestileerde monografieen had zitten schrijven. Hij had zijn vrouw
ook menige goede raad gegeven bij haar vele activiteiten. Maar op
den duur had zij toch alleen nog maar voor de vorm zijn raad
gevraagd. Ze was hoe langer hoe meer zelfstandig opgetreden.
Hoffelijk als hij was, had hij zijn kritiek achterwege gelaten
evenals een waarschuwend woord.
Rachel had zijn hulp niet meer nodig gehad, ook zijn liefde niet.
Zij was te druk in de weer geweest, gelukkig en ontzaglijk
dynamisch. Behalve een zeker gevoel van gekwetstheid had hij,
vreemd genoeg, toch ook iets van medelijden gekend.
Toen had zij na het uitbreken van de wereldoorlog in 1939 een
kindertehuis in dit vreedzame hoekje van het land gevestigd, waarin
zij achttien kinderen van twee tot zeven jaar kon onderbrengen. Er
waren verweesde en onwettige kinderen bij en een stuk of vier
hulpbehoevende, waarvoor zij een Zweedse masseuse en twee
gediplomeerde verpleegsters in dienst nam. Ze had kosten noch
moeite gespaard.
Maar algauw had de oorlog zijn onvermijdelijke beperkingen
opgelegd. De verpleegsters, die zich hier met gezonde kinderen
moesten bezighouden, werden ongedurig en vertrokken naar de
militaire hospitalen, waar hun hulp veel dringender nodig was. Ten
slotte waren slechts een verpleegster op leeftijd en Kirsten
Lindstrom overgebleven, die ook nog als hulp in de huishouding was
opgetreden. Wat had zij daarbij een onbaatzuchtige toewijding aan
de dag gelegd!
Rachel had zich temidden van al deze bedrijvigheid heel gelukkig
gevoeld. Er waren natuurlijk weieens minder gelukkige dagen
geweest, bijvoorbeeld toen Rachel de dokter had moeten roepen,
omdat een klein jongetje, Micky, steeds magerder werd en totaal
geen eetlust meer vertoonde. De dokter had hem lichamelijk volkomen
gezond bevonden, maar de mogelijkheid geopperd dat het kind
misschien heimwee had. Onmiddellijk had Rachel deze gedachte van de
hand gewezen.
'Dat is onmogelijk! U weet niet uit welk verschrikkelijk milieu dat
kind afkomstig is. Hij werd daar doorlopend mishandeld en geslagen.
Hij heeft daar eenvoudig in een hel geleefd!'
'Alles goed en wel,' had dokter MacMaster nog gezegd, 'maar toch
zou het me niets verwonderen als het jong naar zijn moeder
verlangde. We moeten hem maar eens aan het praten zien te
krijgen.'
Toen was het hoge woord eruit gekomen. Op een avond in bed had het
kereltje het uitgesnikt, Rachel met zijn knuistjes weggeduwd en
geroepen: 'Ik wil naar huis! Ik wil naar mam en naar Ernie!'
Rachel was er ondersteboven van geweest en had het niet willen
geloven. 'Dat kind kan toch onmogelijk naar zijn moeder
terugverlangen! Ze gaf geen snars om hem, ranselde er maar op los,
telkens als ze stomdronken was!'
Toen had Leo wel gezegd: 'Rachel, geen mens kan tegen de natuur
ingaan. Ze blijft zijn moeder. En hij houdt van haar.'
'Zij is een ontaarde moeder!' had Rachel volgehouden.
'Maar dat kind is haar eigen vlees en bloed. Dat voelt zo'n kind.
Geen mens kan daaraan iets veranderen.'
Waarop zij geantwoord had: 'Dat kind had mij nu toch zo
langzamerhand als zijn moeder moeten beschouwen!'
Die arme Rachel, dacht Leo nu. Zij, die alles had kunnen kopen en
nooit iets voor zichzelf kocht. Zij, die liefde, zorg en een warm
tehuis aan niet-gewenste kinderen had kunnen schenken, maar daarmee
hun genegenheid niet had kunnen winnen.
Ten slotte was de vrede gekomen. De kinderen waren de een na de
ander naar de stad teruggekeerd, opgehaald door ouders of familie.
Maar niet allemaal. Enkelen werden niet opgevraagd. Bij die
gelegenheid had Rachel gezegd: 'Weet je, Leo, ze zijn nu net onze
eigen kinderen geworden. Dit is het ogenblik waarop we een eigen
gezin kunnen vormen. Vier of vijf van die kinderen zouden best bij
ons kunnen blijven. Laten we ze aannemen en voor hen blijven zorgen
alsof het echt onze eigen kinderen zijn.'
Leo had een onbehaaglijk gevoel gekregen. Hij had zich niet
helemaal zeker gevoeld. Niet dat hij tegen die kinderen enig
bezwaar had gehad. Maar hij had onmiddellijk het onechte van het
geheel doorzien. De vergissing ook, een ogenblik te veronderstellen
datje zomaar kunstmatig een gezin in elkaar zou kunnen zetten.
'Vind je niet,' had hij het gewaagd op te merken, 'dat dit een
tamelijk riskant experiment is?'
Haar antwoord had geluid: 'Riskant? Hoe kom je erbij! Trouwens, wat
dan nog? Het is in ieder geval de moeite waard het te
proberen!'
Ja, dat was het, al voelde hij daarbij allerminst de zekerheid die
zij bezat. Maar hij had toen al zozeer zijn eigen leven geleefd dat
hij niets anders meer zei dan: 'Doe maar wat jij het liefste wilt,
Rachel.'
Rachel had een gevoel van triomf gehad en was volmaakt gelukkig. Ze
maakte steeds nieuwe plannen en raadpleegde advocaten en bankiers.
Zo had zij haar gezin bij elkaar gekregen. Mary, de oudste, uit New
York meegebracht. Micky, dat kleine kereltje, dat zich zo vaak van
heimwee in slaap had gehuild, uit verlangen naar zijn krotwoninkje
en zijn kwaadaardige moeder die hem verwaarloosde. Tina, het
elegante, donkere halfbloedje, het kind van een prostituee en een
zeeman. Hester, wier moeder, een ongehuwd Iers meisje, een heel
nieuw leven had willen beginnen. En Jacko, dat leuke apensnoetje,
dat joch dat iedereen aan het lachen had gemaakt met zijn
capriolen, dat zich overal wist uit te draaien en zelfs van de
strenge miss Lindstrom snoepjes wist los te krijgen. Jacko, wiens
vader in de nor zat en wiens moeder er met een andere man vandoor
was gegaan. Rachel, dacht hij, had het recht gehad om trots te
zijn. Alleen, het was allemaal niet zo gelopen als het had moeten
lopen... Want deze kinderen waren niet de kinderen die Rachel en
hij van zichzelf zouden hebben gehad. Zij hadden niets in zich van
Rachels hardwerkende en zuinige voorouders, niets ook van de drang
waarmee de minder respectabele leden van haar familie zich een
plaats in de maatschappij hadden verzekerd en ook niets van de
minzaamheid en de integriteit die hij zich herinnerde van zijn
vader en zijn grootouders. En ook niets van het briljante van zijn
grootouders van moeders kant.
Alles wat het milieu kon doen was voor deze kinderen gedaan, maar
het milieu was ook niet alles. Dat was wel het duidelijkst bij
Jacko gebleken. Jacko, de charmante, beweeglijke Jacko, die met
zijn lieve maniertjes iedereen om zijn vinger wond, maar die in
wezen het type was van een delinquent. Al als heel jong kind
openbaarde dit zich in kleine diefstallen en leugens; allemaal
dingen die wortelden in de slechte opvoeding tijdens zijn eerste
levensjaren. Dingen die volgens Rachel vanzelf zouden
verdwijnen.
Zijn resultaten op school waren slecht. Hij werd van de
universiteit gestuurd en vanaf dat ogenblik volgde het ene
pijnlijke incident na het andere. Rachel en hij hadden hun best
gedaan de jongen te overtuigen van hun liefde, geprobeerd passend
werk voor hem te vinden, waarvan hij een succes had kunnen maken
als hij gewild had. Misschien, dacht Leo, waren ze tegenover hem te
toegeeflijk geweest. Maar nee. Een zachte of een harde aanpak
zouden bij Jacko tot hetzelfde resultaat hebben geleid. Alles wat
er in zijn kop opkwam, moest en zou hij hebben. Als het niet op een
eerlijke manier ging, dan maar op een andere manier. Hij was niet
intelligent genoeg om succes te hebben in de misdaad. En zo was dan
die laatste dag gekomen, toen hij platzak en met angst voor de
gevangenis woedend om geld had gevraagd alsof hij er recht op had.
Hij had hen verlaten, schreeuwend dat hij zou terugkomen en dat het
geld dan maar beter klaar kon liggen of anders...
En toen... was Rachel gestorven. Hoe lang leek dat alweer geleden.
Al die eindeloze oorlogsjaren met opgroeiende jongens en meisjes.
En hoe was hijzelf geweest? Altijd op een afstand, kleurloos. Het
was alsof de robuuste energie en de levensdrift van Rachel hem
leeggezogen hadden, waardoor hij zich lusteloos en uitgeput had
gevoeld en gesnakt had naar warmte en liefde.
Zelfs nu kon hij zich nauwelijks herinneren wanneer hij zich ervan
bewust was geworden dat liefde en warmte binnen handbereik lagen.
Niet dat hij ze op een presenteerblaadje aangeboden kreeg, maar ze
waren er wel.
Gwenda... De volmaakte secretaresse, die voor hem werkte, altijd in
zijn nabijheid was, vriendelijk en behulpzaam. Iets in haar deed
hem denken aan Rachel toen hij haar voor het eerst ontmoette.
Dezelfde warmte en precies datzelfde enthousiasme.
Alleen waren bij Gwenda die warmte en dat enthousiasme voor hem.
Niet voor de kinderen die ze misschien eens zouden hebben, maar
alleen voor hem. Het was alsof hij zijn handen warmde aan een
vuur... Handen die koud en stijf waren omdat hij er nooit mee
streelde. Wanneer had hij voor het eerst beseft dat ze op hem
gesteld was? Dat was moeilijk te zeggen. Het was geen plotselinge
openbaring geweest.
Ineens, op een dag, had hij geweten dat hij van haar hield. En
zolang Rachel leefde konden zij niet trouwen.
Leo zuchtte, ging recht zitten en dronk zijn koud geworden
thee.