Hoofdstuk 12

'Wilt u gaan picknicken, monsieur Poirot?' wilde Emily Brewster weten. Zij keek hem ook al met verbaasde ogen aan.
Maar Poirot probeerde haar te overtuigen. 'Het klinkt u, geloof ik, heel vreemd in de oren. Maar wilt u wel geloven dat ik me er buitengewoon veel van voorstel? Alle mensen hier moeten er eens tussenuit, een verzetje hebben ze broodnodig, dan keert het normale leven vanzelf wel weer terug. We moesten eens wat van het natuurschoon van Dartmoor gaan bewonderen, het is het mooiste weer van de wereld. We komen er allemaal vrolijker vandaan dan we erheen gaan, let op wat ik zeg! Toe, helpt u me een beetje. We moeten de mensen er even enthousiast voor maken.'
Het plan vond een onverwacht gunstig onthaal bij iedereen. Eerst niet, maar na de eerste weifeling vond iedereen het eigenlijk een goed idee. Niemand dacht erover kapitein Marshall mee te vragen, omdat hij al had aangekondigd dat hij die dag naar Plymouth ging. Meneer Blatt was natuurlijk van de partij. Hij was direct de ziel van de hele onderneming. Behalve hem waren er Emily Brewster, de Redferns, de dominee, de Gardeners -- die ertoe gebracht waren hun vertrek nog een dag uit te stellen -- Rosamund Darnley en Linda. Poirot was er, met al de welsprekendheid waarover hij beschikte, in geslaagd Rosamund over te halen, door te zeggen dat het Linda goed zou doen als ze er eens even uit kon. Daar was Rosamund het mee eens. Ze zei: 'U hebt volkomen gelijk. Het is een vreselijke belevenis voor een kind van haar leeftijd. Ze is helemaal over haar toeren.'
'Dat is ook niet meer dan natuurlijk, mademoiselle. Maar op die leeftijd vergeet men ook weer vlug. U moet haar maar proberen mee te krijgen. Dat kunt u, dat weet ik!'
Majoor Barry had kort en bondig geweigerd. Dat waren nu eenmaal van die dingen waar hij helemaal niet op gesteld was! 'Je draagt je een breuk aan al die manden,' zei hij. 'En ik vind het verduiveld ongemakkelijk. Ik vind het mooi genoeg als ik m'n lunch gewoon hier aan tafel mag gebruiken.'
Het gezelschap verzamelde zich 's ochtends om tien uur. Er waren drie auto's besteld. Meneer Blatt, vrolijk en luidruchtig, deed net alsof hij de gids was van een reisgezelschap: 'Deze kant uit, dames en heren! Deze kant moet u uit voor Dartmoor! Heide en bosbessen! De room van Devonshire plus de strafgevangenis. Gaat dat zien! Laat uw vrouw thuis, heren, en neem die van een ander mee! Iedereen is hartelijk welkom! Natuurschoon wordt gegarandeerd! Aansluiten, aansluiten!'
Op het laatste ogenblik kwam Rosamund aanlopen met een bezorgd gezicht. Ze zei: 'Linda gaat niet mee, ze heeft hoofdpijn, zegt ze!'
Poirot riep: 'Maar hier knapt ze juist van op! Probeer haar te bepraten, mademoiselle!'
Rosamund antwoordde vastberaden: 'Ik heb alles geprobeerd, maar het heeft niets geholpen. Ze wil absoluut niet mee. Ik heb haar een aspirientje gegeven en ze is in bed gekropen.'
Aarzelend voegde ze er aan toe: ik geloof... misschien kan ik ook beter maar niet meegaan!'
'Lieve mevrouwtje, dat kan ik niet toestaan, hoort u, dat kan ik niet toestaan!' riep Horace Blatt gekscherend, terwijl hij haar bij de arm greep. 'De haute couture kan hierbij niet worden gemist! Weigeringen worden niet geaccepteerd! Ik houd u in verzekerde bewaring, ha, ha! Ik veroordeel u tot Dartmoor!'
Vastberaden leidde hij haar naar de eerste auto. Rosamund wierp een boze blik op Poirot.
ik blijf wel bij Linda,' zei Christine Redfern.
Patrick zei: 'Nee Christine, dat moet je niet doen, ga toch mee!'
Poirot kwam hem te hulp: 'O nee, madame, u moet heus met ons meegaan. Als je hoofdpijn hebt ben je het liefst alleen, werkelijk waar. Kom, laten we vertrekken!'
De drie auto's reden weg. Het eerste reisdoel was de echte en beroemde Feeengrot van Sheepstor, en iedereen had veel plezier toen ze de ingang niet konden vinden en er tenslotte in slaagden met behulp van een prentbriefkaart.
Het viel niet mee over de grote steenklompen te klauteren, en Hercule Poirot deed er dan ook maar geen poging toe. Hij keek toegeeflijk hoe Christine Redfern licht en sierlijk van de ene steen op de andere sprong, en hij zag dat haar man nooit ver van haar verwijderd was. Ook Rosamund en Emily Brewster waren op zoek gegaan naar de ingang van de grot, hoewel juffrouw Brewster even was uitgegleden en haar enkel bezeerd had. Stephen Lane was onvermoeibaar. Zijn lenige gestalte bewoog zich vlug tussen de rotsblokken door. Meneer Blatt bepaalde zich ertoe twee stappen te doen en verder het gezelschap tot grotere activiteit aan te moedigen, intussen foto's makend van iedereen.
De Gardeners en Poirot bleven doodrustig aan de kant van de weg zitten, terwijl mevrouw Gardeners eentonige stem weer een alleenspraak had ingezet, zo nu en dan onderbroken door het 'zeker' en 'ja, lieve' van haar echtgenoot.
'En ik heb altijd gezegd, monsieur Poirot, en hierin is mijn man het volkomen met me eens, dat ik al die kiekjes bepaald vervelend vind. Behalve natuurlijk als ze tot je goede vrienden beperkt blijven. Maar die meneer Blatt is nu eenmaal helemaal niet fijngevoelig. Hij kletst honderduit tegen iedereen en komt zo maar op je af en neemt een foto van je, of je wilt of niet, en dat is toch, zoals ik tegen mijn man zei, bepaald ongemanierd. Is 't niet zo, Odell?'
'Zeker, lieve.'
'Die groepsfoto die hij bijvoorbeeld van ons aan het strand genomen heeft! Dat had hij toch zeker eerst moeten vragen, dunkt me. En juffrouw Brewster kwam juist toevallig uit het water naar ons toe, en ze zag er werkelijk niet op haar voordeligst uit!'
'Zeker niet lieve,' zei meneer Gardener met een grijns.
'En daarvan geeft die meneer Blatt dan maar aan iedereen afdrukjes, zoveel je wilt, zonder dat hij haar om toestemming vraagt. Hij heeft u er ook een gegeven, zag ik, monsieur Poirot!'
Poirot knikte en zei: ik stel bijzonder veel prijs op die groepsfoto!' Mevrouw Gardener ging door: 'En nu moetje eens zien hoe die man zich vandaag weer aanstelt. Hij is zo luidruchtig en burgerlijk, met zijn zogenaamde grapjes! Hij doet me rillen. U had er iets op moeten bedenken,
monsieur Poirot, om die man thuis te houden!'
Hercule Poirot mompelde: 'O, mevrouw, dat zou moeilijk geweest zijn!'
'Natuurlijk, die man dringt zich aan iedereen op. Hij heeft een huid als een olifant!'
Op dat ogenblik klonk er gejuich. De ingang van de grot was eindelijk gevonden.
Vervolgens reed het gezelschap volgens Poirots aanwijzingen naar een plekje, vanwaar men na een korte wandeling door de hei op een verrukkelijk plekje kwam, aan de oever van een aardig beekje. Er lag een lange plank overheen en Poirot en meneer Gardener slaagden er zelfs in mevrouw Gardener veilig over de plank te brengen naar een prachtig stukje hei zonder prikkerige brem, waar ze zouden picknicken. Terwijl ze alle gevoelens die haar bij het lopen over de plank hadden bestormd, gedetailleerd beschreef, nam mevrouw Gardener plaats. Opeens hoorde men een kreet. Iedereen was zonder veel moeite over de plank gekomen, maar nu stond Emily Brewster er halverwege op stil; ze had haar ogen dichtgedaan en zwaaide van de ene kant naar de andere om zich in evenwicht te houden. Poirot en Patrick Redfern schoten toe om haar te hulp te komen. Emily was uit haar humeur en beschaamd. 'Dank u, dank u . ik werd duizelig, ik kan nooit in stromend water kijken, dan word ik dadelijk draaierig. Vreselijk gek.'
De lunch werd uitgepakt en de picknick begon. Alle aanwezigen verbaasden zich in stilte over het feit dat ze zo genoten van het uitje. Misschien kwam het doordat men zich hier verlost voelde van de sfeer van vrees en verdenking. Hier, bij het murmelen van het beekje, de zachte veenachtige geur en de warme kleuren van de heide en de varens, leek die wereld van moord en politie-onderzoek oneindig ver weg. Zelfs meneer Blatt vergat dat hij de gangmaker van het feestje wilde zijn. Na de lunch ging hij een eindje verderop liggen slapen, en een zacht gesnurk leverde het bewijs dat hij zich niets meer van de wereld aantrok.
Het was een dankbaar gestemd gezelschap, dat tenslotte de picknickspullen weer inpakte en Poirot complimenteerde met zijn lumineuze idee. De zon stond laag aan de hemel toen zij langs allerlei kronkelwegen terugkeerden naar huis. Van een heuveltop boven de baai van Leathercombe kregen ze even een prachtig uitzicht op het eilandje met het witte hotel. Alles zag er even vredig en onschuldig uit in het licht van de ondergaande zon.
Mevrouw Gardener, die merkwaardig rustig was, zuchtte diep en zei: ik ben u werkelijk dankbaar, monsieur Poirot. Ik voel me zo heerlijk kalm!'
Majoor Barry kwam hen al tegemoet. 'Hallo!' riep hij. 'Hebben jullie het leuk gehad?'
Mevrouw Gardener antwoordde: 'Dat hebben we. De hei was onbeschrijfelijk mooi. Zo typisch Engels en zo echt de Oude Wereld. En de lucht was zo geurig en fris. U moest u schamen dat u zo lui bent geweest thuis te blijven!'
De majoor grinnikte, ik ben te oud voor dat soort dingen... om op een klont laagveen boterhammen te gaan zitten eten!'
Er was een kamermeisje naar buiten gekomen. Ze was wat buiten adem. Ze aarzelde een ogenblik en kwam toen op Christine Redfern af. Hercule Poirot zag dat het Gladys Narracott was. Ze sprak snel en onvast. 'Neemt u mij niet kwalijk, mevrouw, maar ik maak me erg ongerust over de jongedame, over juffrouw Marshall. Ik bracht haar net wat thee boven en ik kon haar helemaal niet wakker krijgen, en ze zag er ook zo vreemd uit, ik weet niet...'
Christine keek hulpeloos rond. Poirot stond onmiddellijk naast haar. Hij nam haar arm en zei: 'Laten we even boven gaan kijken!'
Zij liepen vlug naar Linda's kamer. Een oogopslag was voor hen voldoende om te zien dat er iets heel ernstigs aan de hand was. Zij had een vreemde kleur en haalde nauwelijks merkbaar adem. Poirot voelde direct haar pols. Op hetzelfde ogenblik zag hij een envelop, die tegen haar bedlampje was gezet. Zijn eigen naam stond erop.
Op dat moment kwam kapitein Marshall gehaast de kamer binnen. Hij vroeg: 'Wat is er met Linda? Wat is hier aan de hand?'
Christine maakte een angstig geluidje. Hercule Poirot keerde zich tot Marshall. 'Haal zo snel mogelijk een dokter, als u wilt. Maar ik ben bang - ik ben bang -- dat het al te laat is!'
Hij nam de aan hem gerichte brief en scheurde de envelop open. Er zat een briefje in van een paar regels, in Linda's keurige schoolmeisjeshandschrift.
'Ik geloof dat dit de beste oplossing is. Vraag vader of hij het mij vergeven wil. Ik heb Arlena gedood. Ik dacht dat het een bevrijding zou zijn - maar dat is het niet. Ik heb verschrikkelijke spijt van alles.'
Zij zaten allemaal bij elkaar in de zitkamer van het hotel. Marshall, de Redferns, Rosamund Darnley en Hercule Poirot. Ze zaten zwijgend te wachten.
Toen ging de deur open en kwam dokter Neasdon binnen. Hij zei kortaf: 'Ik heb alles gedaan wat ik kon. Misschien dat ze er nog bovenop komt, maar ik voel me verplicht u te zeggen dat er maar heel weinig hoop is!'
Hij zweeg. Marshall, met onbewogen gezicht en harde, staalblauwe ogen, vroeg: 'Hoe kwam zij aan dat goedje?'
Neasdon deed de deur weer open en wenkte. Het kamermeisje kwam binnen. Ze had gehuild. Neasdon vroeg: 'Wil je nog eens vertellen wat je gezien hebt?'
Snikkend zei het meisje: ik had nooit gedacht... ik heb geen ogenblik gedacht dat het kwaad kon, al deed de
jongedame een beetje vreemd.'
Met een gebaar vol ongeduld beduidde de dokter dat zij verder moest vertellen. 'Zij was in de kamer van mevrouw hier, van mevrouw Redfern. Uw kamer, mevrouw. Bij de wastafel. Daar pakte ze een flesje. Ze schrok vreselijk toen ik binnenkwam, en ik vond het ook vreemd dat zij dingen uit uw kamer weghaalde, maar het had natuurlijk ook kunnen wezen dat ze iets aan u had geleend. Ze zei alleen: "Kijk, dat is net wat ik zoek," en ging weer naar haar eigen kamer.'
Haast fluisterend zei Christine: 'Mijn slaappilletjes.'
De dokter vroeg bruusk: 'Hoe wist zij dat u die had?'
Christine zei: ik had er haar een gegeven. De avond van de moord. Ze kwam toen bij me omdat ze niet kon slapen. Ik herinner me nog dat ze vroeg: "Is een genoeg?" en dat ik haar toen gezegd heb: "O, ja, zij zijn erg sterk, ik mag er nooit meer dan twee nemen." '
Neasdon knikte. 'Ze heeft geen risico willen lopen. Ik denk dat ze er een stuk of zes heeft ingenomen.'
Christine snikte het uit. 'O, hemel, dan is het mijn schuld. Ik had ze weg moeten sluiten.'
De dokter haalde zijn schouders op: 'Dat zou inderdaad verstandiger zijn geweest, mevrouw.'
Wanhopig riep Christine: 'Ze sterft door mijn schuld!'
Kenneth Marshall verschoof in zijn stoel. 'Nee, nee, u hoeft u niets te verwijten,' zei hij. 'Linda wist heel goed wat ze deed. Ze heeft er opzettelijk een eind aan willen maken. Misschien was dat ook het beste in haar geval.'
Hij keek naar het verfrommelde papiertje in zijn hand, het briefje dat Poirot hem net gegeven had. Rosamund Darnley riep: 'Daar geloof ik niets van. Ik kan niet geloven dat Linda haar vermoord heeft. Dat is toch onmogelijk -- het klopt niet met de aanwijzingen.'
Christine viel haar ijverig bij: 'Nee, zij kan het onmogelijk gedaan hebben! Ze moet volkomen overspannen zijn geraakt en zich van alles in haar hoofd hebben gehaald!'
Op dat ogenblik ging de deur open en kwam kolonel Weston binnen. Hij vroeg: 'Wat is dat hier allemaal?'
Dokter Neasdon pakte het briefje uit Marshalls hand en gaf het aan de commissaris. Deze las het door. Ongelovig riep hij uit: 'Wat? Maar dit is onzin! Waar haalt ze de nonsens vandaan? Dat is volkomen uitgesloten! Nietwaar, Poirot?'
Hercule Poirot kwam nu voor het eerst in actie. Hij zei langzaam en bedroefd: 'Nee, het spijt me, maar volkomen uitgesloten is het niet!'
Christine Redfern zei: 'Maar ze is de hele tijd bij mij geweest, monsieur Poirot! Tot kwart voor twaalf. Dat heb ik al aan de politie verteld.'
Poirot antwoordde: 'Uw getuigenverklaring verschafte haar inderdaad een alibi -- volkomen waar. Maar waar is uw verklaring op gebaseerd, mevrouw? Op het polshorloge van Linda Marshall zelf! U weet niet of het werkelijk kwart voor twaalf is geweest toen u bij haar wegging! U weet alleen dat zij u gezegd heeft dat het zo was. U vond zelf al dat de ochtend zo snel om was!'
Ze staarde hem verbluft aan. Hij ging voort: 'Denk nu eens goed na, mevrouw, bent u, toen u van het strand kwam, vlug of langzaam naar het hotel teruggewandeld?'
ik - tamelijk langzaam,' antwoordde Christine
'Herinnert u zich nog bijzonderheden van die wandeling?'
'Tot mijn spijt niet. Ik was in gedachten.'
Poirot vervolgde: 'Het spijt me dat ik het u moet vragen, maar wilt u mij vertellen waar u aan dacht op die wandeling?'
Christine bloosde diep. ik veronderstel... als het echt nodig is... ik dacht erover hier vandaan te gaan. Om weg te gaan zonder iets tegen mijn man te zeggen. Ik... ik voelde me toen diep ongelukkig, ziet u.'
Patrick Redfem riep uit: 'O, Christine, ik weet het, ik weet het!'
Poirots stem kwam scherp tussenbeide. 'Precies! Uw gedachten hielden zich dus bezig met iets dat u volkomen in beslag nam op dat moment. U was wat men noemt, blind en doof voor uw omgeving. U moet wel heel langzaam hebben gelopen en zo nu en dan eens even stil zijn blijven staan, om beter na te kunnen denken.'
Christine knikte instemmend: 'Dat vind ik verbazend knap van u! Want zo is het precies gegaan. Ik ontwaakte uit een soort trance, toen ik vlak voor het hotel stond. Ik haastte me naar binnen, omdat ik dacht dat het al laat was, maar op de klok in de hal zag ik dat er nog een zee van tijd was om me te verkleden!'
Weer zei Poirot: 'Precies!'
Vervolgens wendde hij zich tot Marshall. 'Nu zal ik u vertellen wat ik na het misdrijf in de kamer van uw dochter heb gevonden. Er lagen op het rooster van de haard een plak gesmolten kaarsvet, wat verbrande haren, wat stukjes papier en karton en een gewone speld. Ik dacht dat het papier en het karton misschien geen bijzondere betekenis hadden, maar de andere dingen gaven me terstond te denken. Dat komt doordat ik ook nog, verstopt achter wat boeken op een plank, een merkwaardig boekje ontdekte, dat over toverij en hekserij ging. Het viel vanzelf op een bepaalde bladzij open. Daar stond een beschrijving te lezen van wat men in de vocabulaire van de zwarte magie met een Franse term "envoutement" pleegt te noemen. U zult dit woord misschien nooit eerder hebben gehoord, maar daarmee wordt een handelwijze aangeduid die eertijds in de magie werd toegepast. Men bootste de beeltenis na van de persoon die men betoveren of treffen wilde, en liet dan de afbeelding ondergaan wat men de persoon zelf in levenden lijve wenste aan te doen. Zo kon uit klei of was een poppetje worden gemodelleerd. Dat poppetje kon men verbranden. Men kon het hart ervan met een speld doorboren. De dood van 't slachtoffer moest daar dan op volgen, dacht men.
Naderhand hoorde ik van mevrouw Redfern dat Linda die ochtend al vroeg naar het dorp was gegaan om kaarsen te kopen. Waarschijnlijk heeft zij op het hoofd van het uit kaarsvet gemodelleerde poppetje enige haren van Arlena geplakt om de magische werking te vergroten! Het was namelijk rood haar dat ik vond. Ik veronderstel, dat ze het poppetje, met een speld doorboord, op wat brandend papier en karton in de haard heeft laten smelten. Dat was een infantiele, primitieve en bijgelovige handeling. Er bleek echter een ding uit: ze wilde haar stiefmoeder doden. Was het denkbaar dat het niet bij dit verlangen gebleven was? Zou Linda werkelijk in staat zijn geweest Arlena te doden?
Op het eerste gezicht leek het alsof ze een volmaakt alibi bezat -- maar in werkelijkheid was dat gebaseerd, zoals ik u zojuist heb aangetoond, op haar eigen verklaringen omtrent de tijd die haar horloge aanwees! Ze kan er gemakkelijk een kwartiertje of zelfs een half uur bij gesmokkeld hebben!
Dan is het ook zeer goed mogelijk geweest dat zij, terstond nadat mevrouw Redfern vertrokken was, van het strand is weggelopen, over het smalste deel van het eiland naar de Elfenkreek is gerend, vlug langs de ladder naar beneden is gegaan, haar stiefmoeder van achteren is genaderd en na haar misdrijf de ladder weer op is gelopen, voordat de roeiboot met juffrouw Brewster en Patrick Redfern in zicht kwam. Daarna kan ze ook gemakkelijk naar het Meeuwenstrandje zijn teruggekeerd en even gezwommen hebben, voordat ze naar het hotel terugkwam.
Dit betekent echter in de eerste plaats dat zij moet hebben geweten dat haar stiefmoeder daar op het strandje van de Elfenkreek was. In de tweede plaats moet zij fysiek
in staat zijn geweest haar te wurgen.
Het eerste was zeer wel mogelijk. Linda kan een briefje geschreven hebben, waarvan Arlena moest denken dat het afkomstig was van iemand anders. Wat het tweede aangaat, Linda heeft grote, sterke handen, bijna zo groot als die van een man. Wat haar fysieke kracht betreft, ze is op een leeftijd waarop men geestelijk onevenwichtig is. Mensen met geestelijke afwijkingen zijn dikwijls erg sterk. Er is nog iets: het feit dat Linda's moeder vervolgd is wegens moord en daarvoor terecht heeft gestaan.'
Kenneth Marshall hief zijn hoofd- op. Fel zei hij: 'Maar ook is vrijgesproken!'
'Zeker, zij is vrijgesproken,' gaf Poirot toe.
Marshall vervolgde: 'Dat wil ik u wel vertellen, monsieur Poirot, Ruth, mijn vrouw, was volkomen onschuldig. Dat weet ik met volstrekte zekerheid. Wij vertrouwden elkaar zo volkomen dat haar schuld geen geheim voor me gebleven zou zijn. Zij was een volstrekt onschuldig slachtoffer van de omstandigheden.'
Hij wachtte even. 'En ik geloof evenmin dat Linda in staat is geweest Arlena te vermoorden. Het is belachelijk -absurd!'
Poirot vroeg: 'Gelooft u dan dat die brief die zij heeft achtergelaten, niet door haar is geschreven?'
Marshall reikte ernaar en Weston overhandigde hem. Aandachtig bekeek Marshall het handschrift. Hij schudde teleurgesteld het hoofd: 'Nee, ik moet helaas toegeven dat Linda dit zelf geschreven heeft!'
Poirot zei: 'Als zij het zelf geschreven heeft, zijn er maar twee verklaringen mogelijk. Ze heeft gewoon de waarheid geschreven, omdat ze wist dat ze haar stiefmoeder vermoord had - of ze heeft dat briefje geschreven met het doel iemand anders te beschermen, iemand die, naar zij vreesde, verdacht werd van de moord.'
Kenneth Marshall vroeg: 'Bedoelt u mij?'
'Dat is toch mogelijk, nietwaar?'
Marshall overdacht deze mogelijkheid enige ogenblikken en zei toen rustig: 'Ook dat is niet goed mogelijk. Linda kan hebben geweten, dat men mij aanvankelijk verdacht. Maar zij wist in ieder geval dat dat van de baan was -- dat de politie mijn alibi had geaccepteerd.'
Poirot antwoordde: 'Maar als we veronderstellen dat ze niet alleen vermoedde dat u onder verdenking stond, maar met zekerheid wist dat u de dader was, wat dan?'
Marshall keek hem verwonderd aan. Met een kort lachje zei hij: 'Dat is onzin!'
Poirot antwoordde: 'Dat is de vraag. U moet namelijk weten, dat er verscheidene mogelijkheden zijn om de dood van mevrouw Marshall te verklaren. Er is de mogelijkheid dat zij het slachtoffer is geweest van chantagepraktijken, dat zij die morgen een afspraak met de chanteur gemaakt had, en dat die haar heeft vermoord. Vervolgens is er de theorie dat de Elfengrot gebruikt werd door handelaars in verdovende middelen, en dat zij vermoord werd omdat zij op de een of andere wijze achter dat geheim gekomen was. Er is ook nog een derde mogelijkheid - dat een psychopaat haar in een vlaag van waanzin heeft gedood. Vervolgens nog de vierde mogelijkheid - u verwachtte een flinke som geld te erven, kapitein, bij de dood van uw vrouw.'
ik zei u al...'
'O, zeker, ik ben het volmaakt met u eens dat u onmogelijk uw vrouw kunt hebben gedood... als u zonder medeplichtige gehandeld heeft. Maar als we veronderstellen dat u daarbij geholpen bent?'
'Wat voor de duivel bedoelt u, monsieur?'
De anders zo flegmatieke man verloor eindelijk zijn zelfbeheersing. Hij was opgestaan uit zijn stoel. Zijn stem klonk dreigend. Er blonk een harde boze glans in zijn ogen.
Poirot vervolgde: ik bedoel alleen dat dit geen misdaad is geweest die een mens alleen kan hebben uitgevoerd. Er waren er twee bij betrokken. Het is volkomen juist dat u onmogelijk uw brief kunt hebben getikt en terzelfder tijd naar de Elfenkreek kunt zijn gegaan. Maar u zou de inhoud van de brief in steno hebben kunnen opstellen -- en iemand anders zou dit concept voor u op uw kamer rustig hebben kunnen uittikken, terwijl u zelf op het moordenaarspad was.'
Hercule Poirot keek nu Rosamund Darnley aan. Hij ging voort: 'Juffrouw Darnley verklaart dat zij de Zonnerand verlaten heeft om tien over elf, en u op uw kamer bezig heeft gezien. Maar rond die tijd is meneer Gardener naar binnen gegaan om voor zijn vrouw een kluwen wol te halen. Hij heeft juffrouw Darnley niet gezien. Dat is heel vreemd. Het doet vermoeden dat juffrouw Darnley de Zonnerand nooit heeft verlaten, 6f dat al heeft gedaan op een vroeger tijdstip, en om tien over elf op uw kamer ijverig zat te typen.
Er is nog iets anders. U hebt verklaard dat u juffrouw Darnley, toen ze bij u in de kamer haar hoofd om de deur stak, in de spiegel hebt gezien. Maar op de dag van de moord stond uw schrijfmachine nog op de tafel die in de hoek van uw kamer staat, terwijl de spiegel tussen de twee ramen in hangt! Uw verklaring was dus een pertinente leugen. Een dag later hebt u de tafel pas voor de spiegel geplaatst, zodat uw verklaring de waarheid leek, maar dat was te laat. Ik wist dus dat ik zowel u als juffrouw Darnley op een leugen had betrapt!'
Rosamund Darnley zei, en haar stem was zacht maar toch zeer duidelijk: 'Wat bent u duivels slim!'
Hercule Poirot antwoordde met stemverheffing: 'Maar toch niet zo duivels en zo slim als de man die Arlena Marshall heeft vermoord. Denk eens even na. Wie had ik gedacht, wie had iedereen gedacht dat Arlena Marshall die ochtend zou ontmoeten? Wij twijfelden geen ogenblik, geen van allen, nietwaar, dat dat Patrick Redfern was. Het was helemaal geen chanteur met wie ze een afspraak had. Dat zou ik onmiddellijk aan haar gezicht hebben gezien. Ze was op weg naar haar aanbidder - tenminste, dat dacht ze.
Ja, daarvan was ik overtuigd toen ik haar zag gaan. Arlena Marshall had een afspraak met Patrick Redfern. Maar nog geen minuut later kwam Patrick Redfern op het strand om haar te zoeken. Hoe valt dat te verklaren?'
Patrick Redfern zei met nauwelijks bedwongen woede: 'De schoft heeft mijn naam gebruikt!'
Poirot antwoordde: 'U was kennelijk zeer teleurgesteld en verwonderd haar niet te zien verschijnen. Het was misschien net iets te opvallend! Daarom is het mijn overtuiging, meneer Redfern, dat zij naar de Elfenkreek is gegaan om u te ontmoeten, en dat ze u daar ook heeft ontmoet, en dat u haar daar hebt vermoord, volgens een zorgvuldig beraamd plan.'
Patrick Redfern was een en al verbazing. Met zijn lichte, joviale stem zei hij: 'Wat wilt u ons nu vertellen? Ik heb de hele morgen bij u op het strand gezeten tot ik met juffrouw Brewster in de roeiboot ben gestapt. Wij vonden haar dood op het strand liggen!'
Hercule Poirot zei: 'U vermoordde haar toen juffrouw Brewster weg was om de politie te halen. Arlena Marshall was helemaal niet dood toen u aan land kwam. Ze stond in de grot te wachten tot de kust veilig zou zijn!'
'Maar haar lijk dan! Juffrouw Brewster en ik zagen haar lichaam toch op 't strand liggen!'
'Een lichaam was het wel. Maar geen lijk! Het levende lichaam van de vrouw die uw medeplichtige was, en die haar armen en benen met een bruine vloeistof had ingewreven, en haar gezicht bedekt had met een hoed van groen karton. Dat was Christine, uw vrouw -- of misschien niet uw vrouw, maar toch in elk geval uw medeplichtige -- die u behulpzaam is geweest bij het plegen van deze misdaad. Op precies dezelfde manier als zij u behulpzaam is geweest bij eenzelfde misdaad in het verleden, toen zij het lijk "ontdekte" van Alice Corrigan - op zijn minst twintig minuten voor Alice Corrigan stierf, vermoord door haar man Edward Corrigan, door u!'
Nu nam Christine het woord. Haar stem klonk scherp en kil. Ze zei: 'Pas op, Patrick, houd je kalm!'
Poirot zei: 'Het zal u beiden interesseren dat zowel u als uw vrouw Christine onmiddellijk door de politie van Surrey zijn herkend, op een groepsfoto die meneer Blatt zo vriendelijk is geweest hier op het strand te nemen. Zij identificeerde u terstond als Edward Corrigan en Christine Deverill, de gymnastiekonderwijzeres die zei dat ze het lijk van Alice Corrigan gevonden had.'
Patrick Redfern was opgestaan. Zijn knappe gezicht was verwrongen en vuurrood, hij was wild van drift. Het was het gezicht van een moordenaar, een tijger. Hij gilde: 'Jij vervloekte bemoeizuchtige vuile schoft!'
Hij sprong als een roofdier op zijn prooi af, luid vloekend, met gekromde vingers, en omklemde met beide handen de keel van Hercule Poirot.