Hoofdstuk 5

Inspecteur Colgate stond te wachten aan de voet van de rotsen, terwijl de politiedokter met Arlena bezig was. Patrick Redfern en Emily Brewster stonden wat verder.
Dokter Neasdon kwam lenig uit zijn geknielde houding overeind en zei: 'Gewurgd -- door een paar vrij krachtige handen zelfs. Het lijkt erop dat ze niet veel verweer heeft kunnen bieden. Waarschijnlijk bij verrassing overvallen. H'm -- nou ja, een smerige zaak.'
Emily had maar heel even naar het akelig verwrongen gezicht gekeken en daarop haar blik snel afgewend. Inspecteur Colgate vroeg: 'Hoe laat is het gebeurd?'
Neasdon antwoordde wat geprikkeld: 'Dat kan ik niet precies zeggen voordat ik meer bijzonderheden weet. Allerlei factoren spelen daarbij een rol. Kijk, het is op het ogenblik kwart voor een. Hoe laat was het toen u het lichaam ontdekte?'
Patrick Redfern, tot wie hij deze vraag richtte, antwoordde wat vaag: 'Ongeveer tegen twaalven. Precies zou ik het niet durven zeggen.'
Emily Brewster antwoordde: 'Het was precies kwart voor twaalf toen wij ontdekten dat ze dood was.'
'O, juist, u kwam hierheen geroeid. Hoe laat was het, toen u haar voor het eerst zag liggen?'
Emily Brewster dacht even na. ik zou denken dat we zo'n vijf a zes minuten eerder de rotspunt passeerden.' Zij keerde zich tot Redfern met de vraag: 'Denkt u ook niet?'
'Ja, zeker, zoiets zal het wel geweest zijn.'
Neasdon vroeg zachtjes aan de inspecteur: is hij de echtgenoot? O, niet? Ik dacht het. Hij is zo van streek.'
Vervolgens ging hij op luide toon voort: 'Laten we zeggen tien minuten over half twaalf. Ze kan niet veel vroeger dan half twaalf zijn vermoord. Laten we zeggen elf uur of kwart voor elf -- op zijn allervroegst.'
De inspecteur sloot zijn notitieboekje met een klap. 'Dank u. Dat is van groot belang voor het onderzoek. Het beperkt de tijdruimte tot een goed uur op z'n hoogst.'
Daarop wendde hij zich tot juffrouw Brewster. 'Wel, dan is alles duidelijk tot dusverre. U bent juffrouw Emily
Brewster, en u bent meneer Patrick Redfern, en u logeert allebei in "De vrolijke zeerover". U herkent deze dame als een van de hotelgasten -- de echtgenote van kapitein Marshall?'
Emily Brewster knikte.
'Dan geloof ik dat we er verstandig aan doen nu naar het hotel te gaan,' verklaarde de inspecteur. Hij wenkte een agent naderbij te komen. 'Hawkes,' zei hij, 'jij blijft hier en zorgt ervoor dat er niemand in de buurt komt. Ik zal zo gauw mogelijk Phillips naar je toe sturen.'
'Wel allemensen!' riep kolonel Weston. 'Dat ik jou hier ontmoet!'
Hercule Poirot beantwoordde deze begroeting van de commissaris op gepaste wijze. 'Het is heel wat jaren geleden, dat we elkaar bij die zaak in St. Loo hebben ontmoet!'
'Dat meisje dat tijdens het vuurwerk vermoord werd. Nou, dat ben ik nog niet vergeten, dat verzeker ik je,' zei Weston. 'De grootste verrassing van mijn leven! Maar ik ben er nooit helemaal overheen gekomen datje me toen zo te pakken had met die zogenaamde moord op dat andere meisje. Fantastisch was dat, maar wel volkomen in strijd met alle regels!'
'Tout de meme, mon colonel,' zei Poirot, 'kwam op die manier de aap uit de mouw.'
'Ja, inderdaad. Maar het had best op een wat officielere manier aangepakt kunnen worden.'
'Zeer wel mogelijk,' luidde Poirots diplomatieke antwoord.
'En nu zit je zowaar weer midden in een moordzaak,' vervolgde de commissaris. 'Heb je hierover al enig idee?'
Poirot antwoordde langzaam: 'Niets bepaalds nog... maar het is hoogst interessant.'
'Wil je ons een handje helpen?'
'Als je het toestaat, met genoegen!'
'Beste kerel, ik ben veel te blij dat we jou erbij hebben!' Ik weet nog niet genoeg om te beoordelen of dit een geval voor Scotland Yard is of niet. Zo op het eerste gezicht krijg ik de indruk dat de moordenaar zich binnen een vrij beperkte kring moet bevinden. Aan de andere kant, al die gasten zijn volkomen vreemd hier. Om meer van ze te weten te komen, speciaal van hun beweegredenen, zullen we Londen stellig nodig hebben.'
Poirot zei: 'Volkomen waar.'
in de eerste plaats,' vervolgde Weston, 'moeten we weten wie de overledene het laatst heeft gezien. Het kamermeisje bracht haar om negen uur haar ontbijt. Het meisje van de receptie heeft haar omstreeks tien uur door de hal naar buiten zien gaan.'
'Waarde heer,' zei Poirot, 'ik geloof, dat ik de man ben die je zoekt!'
'Heb je haar dan gezien vanmorgen? Hoe laat ongeveer?'
'Vijf minuten over tien. Ik heb haar geholpen haar bootje vlot te krijgen op het badstrand.'
'O, toen ze daarmee wegging?'
'Ja.'
'Alleen?'
'Helemaal alleen.'
'Zag je ook in welke richting?'
'Ze roeide naar rechts, om de landtong heen.'
'Dat is in de richting van de Elfenkreek?'
'Ja.'
'En hoe laat was dat?'
ik denk omstreeks kwart over tien.'
Weston dacht even na. 'Dat klopt wel aardig. Hoe lang zou je zeggen dat ze erover deed om naar die kreek te komen?'
'O jee, ik ben volstrekt ondeskundig op dat punt. Ik waag me nooit in die bootjes. Een half uurtje misschien?'
'Ja, dat dacht ik ook,' antwoordde de kolonel. 'Ze heeft natuurlijk geen haast gemaakt. En als ze daar zo tegen kwart voor elf aankwam, klopt dat wel met de verklaringen van de dokter.'
'Heeft die een bepaald tijdstip genoemd?'
'Neasdon denkt er niet over dingen te zeggen die hij niet kan verantwoorden. Het is een heel voorzichtige kerel. Hij zegt alleen: op z'n allervroegst om kwart voor elf.'
Poirot knikte en zei: 'Dan is er nog iets dat ik je niet mag onthouden. Toen ze wegging vroeg mevrouw Marshall me vooral aan niemand te vertellen dat ik haar had gezien.'
Verbaasd keek Weston op. 'Dat is zeker iets dat te denken geeft!' verklaarde hij.
Poirot antwoordde: 'Dat heb ik ook dadelijk gedacht!'
Weston trok aan zijn snor. Hij zei: 'Luister eens, Poirot, jij bent een man van de wereld. Wat was die mevrouw Marshall eigenlijk voor een type?'
Een flauw glimlachje kwam op Poirots gezicht. 'Heb je dat nog niet gehoord?' informeerde hij.
Droogjes antwoordde de commissaris: 'Wat de vrouwen hier van haar vertellen, weet ik natuurlijk al. Maar wat is daarvan waar? Had ze werkelijk een liefdesaffaire met die jonge Redfern?'
'Naar mijn mening zonder enige twijfel: ja!'
'Hij is hierheen gekomen om haar?'
'Die indruk kreeg ik wel.'
'En haar echtgenoot. Wist die ervan? Wat was zijn houding?'
Langzaam zei Poirot: 'Wat kapitein Marshall voelt of denkt is heel moeilijk te zeggen. Hij is een man die niet met zijn gevoelens te koop loopt.'
Weston antwoordde scherp: 'Maar daarom heeft hij ze wel!'
Poirot knikte. Hij zei: 'Dat is zeker niet onmogelijk.'
De commissaris ontplooide tegenover mevrouw Castle al de tact waarover hij beschikte. Mevrouw Castle was de eigenares en exploitante van het hotel. Ze was een vrouw van een goede veertig, met een zeer gevulde boezem, fel rood geverfd haar en een overdreven beschaafde manier van praten.
'Dat zoiets ellendigs nu juist in mijn hotel moet gebeuren! Het is hier altijd zo heerlijk rustig. De mensen die hier komen, zijn allemaal zulke keurige mensen. Niet dat lawaaierige soort dat in de grote hotels in St. Loo logeert.'
'Dat begrijp ik, mevrouw Castle,' zei kolonel Weston. 'Maar ongelukken komen in de beste families voor!'
ik ben ervan overtuigd dat inspecteur Colgate dat zal willen bevestigen,' ging mevrouw Castle voort, terwijl ze een veelzeggende blik wierp op de inspecteur, die plechtig een officiele houding had aangenomen. 'Wat de tapvergunning aangaat en de sluitingsuren ben ik altijd verbazend punctueel. Er heeft nog nooit een onregelmatigheid bij mij plaats gevonden.'
'Dat begrijp ik, dat begrijp ik,' antwoordde Weston. 'Wij maken ook geen aanmerkingen, mevrouw Castle.'
'Maar het heeft altijd zo'n weerslag op je hele etablissement, nietwaar?' klaagde mevrouw Castle. 'Als ik me de nieuwsgierige horden mensen voorstel die hier zullen komen kijken. Het eiland is uitsluitend voor gasten toegankelijk. Maar je zult 't zien, de mensen komen desnoods met boten van zee uit!' Ze huiverde bij de gedachte.
Inspecteur Colgate zag nu kans het gesprek de gewenste wending te geven. Hij zei: 'Wat het punt aangaat dat u daar zojuist aanroert, de toegang tot het eiland, hoe kunt u vreemden beletten het eiland te betreden?'
'Daar ben ik altijd heel precies in.'
'Ja, maar ik bedoel, welke maatregelen neemt u. Hoe voorkomt u dat er onbevoegden op het eiland komen. Die dagjesmensen zwermen 's zomers rond als vliegen.'
Weer ging er een huivering door mevrouw Castle. 'Dat komt door die afschuwelijke autobussen. Ik heb er wel eens achttien tegelijk geparkeerd gezien op de kade bij de baai van Leathercombe. Achttien, stel u voor!'
'Daarom juist. Hoe belet u die mensen op 't eiland te komen?'
'Er staan borden met "Verboden Toegang". Bovendien zijn we bij hoog water afgesloten van het vasteland.'
'Jawel, maar het is ook nog wel eens eb!'
Mevrouw Castle legde uit dat er aan het eind van de verbindingsdam een hek was. Daarop stond duidelijk: 'Hotel De vrolijke zeerover. Particulier terrein. Toegang uitsluitend voor bezoekers van het hotel.' De rotsen stegen er steil op uit zee aan beide zijden, en men kon ze niet beklimmen op dit punt.
'Maar men zou gemakkelijk een bootje kunnen nemen, het eilandje omroeien en ongemerkt bij een van de inhammen aan land gaan.'
Dit laatste scheen niet vaak voor te komen, omdat er in de baai van Leathercombe geen enkele boot te krijgen was, alleen in de vissershaven, en die lag een heel eind uit de buurt. Bovendien stond er juist bij de haven een vrij sterke stroming. Ook waren er borden geplaatst bij de trappen van het Meeuwenstrandje en de Elfenkreek. En verder hielden George en William altijd een oogje in het zeil.
'Wie zijn George en William?'
'George is de badman op het strand. Hij let op de badspullen en past op de bootjes. William is onze tuinman. Die onderhoudt de paden en de tennisbanen.'
Vol ongeduld zei kolonel Weston: 'Dat lijkt me wel duidelijk. Je kunt hier eventueel wel komen, maar loopt alleen het risico te worden ontdekt. We zullen straks eens een praatje maken met George en William.'
Mevrouw Castle zei: ik heb het niet op die dagjesmensen begrepen -- een schreeuwende horde, die altijd papiertjes, sinaasappelschillen en lege doosjes achterlaat -- maar ik had toch nooit gedacht dat een van hen op mijn eiland nog eens een moord zou plegen, dat nooit! Verschrikkelijk! Om het te besterven. Een dame als mevrouw Marshall te vermoorden, en wat eigenlijk nog verschrikkelijker is -- te wurgen...'
Mevrouw Castle bracht het woord er met grote moeite uit.
Kalmerend viel inspecteur Colgate in: 'Ja, het is een smerig zaakje!'
'En dan de kranten nog! Mijn hotel in de kranten, in verband met de moord op een dame als mevrouw Marshall. Wat een schandaal!'
Kolonel Weston kwam weer tussenbeide: 'Nu wilde ik graag het gastenboek van u zien, mevrouw,'
'Alstublieft.'
Kolonel Weston verdiepte zich in het register. Toen keek hij Poirot eens aan, die de vierde aanwezige in het kantoortje van de directrice was. 'Hierbij zul jij ons straks een handje kunnen helpen, denk ik.'
'Hoe staat het met uw personeel?'
Mevrouw Castle kwam nu met een nieuwe lijst voor de dag. 'We hebben vier kamermeisjes, de ober met drie kelners, en Henry, de barman. William doet de schoenen. De kokkin heeft twee keukenmeisjes onder zich.'
'Wat hebt u voor kelners?'
'Albert is de maitre d'hotel, die heb ik van het "Vincent" in Plymouth overgenomen. Hij is daar een paar jaar tot volle tevredenheid werkzaam geweest. De kelners die onder hem werkzaam zijn, heb ik al drie jaar in dienst -- een zelfs vier jaar. Het zijn keurige jongens, op wie niets te zeggen valt. Henry is hier al zolang het hotel bestaat. Hij hoort er onverbrekelijk bij.'
Weston knikte. Hij zei tegen Colgate: 'Dat lijkt me allemaal wel in orde. Je moet natuurlijk hun gangen nagaan
op het kritieke uur. Ik dank u voor uw inlichtingen, mevrouw Castle.'
'U hebt niets meer van me nodig?'
'Voorlopig niet, dank u.'
Weston zei: 'Allereerst moeten we nu met kapitein Marshall praten.'
Kenneth Marshall antwoordde rustig en kalm op alle vragen. Zijn gezicht stond alleen wat strenger. Wie hem zo zag zitten in het zonlicht dat door het raam naar binnen viel, besefte dat hij een knappe man was, met regelmatige trekken, rustige blauwe ogen en een krachtige mond. Zijn stem klonk diep en welluidend.
Kolonel Weston hield een korte inleiding, ik begrijp volkomen, kapitein, wat een vreselijke schok u juist hebt doorstaan. Maar u zult van uw kant begrijpen, dat ik zo spoedig mogelijk over alle inlichtingen moet beschikken die ik krijgen kan.'
Marshall knikte. 'Dat begrijp ik volkomen. Gaat u voort.'
'Was mevrouw Marshall uw tweede vrouw?'
'Ja.'
'Hoe lang was u met haar getrouwd?'
'Precies vier jaar.'
'Hoe heette ze voor haar huwelijk?'
'Helen Stuart. Haar toneelnaam was Arlena Stuart.'
'Zij is dus actrice geweest?'
'Zij trad op in revues en operettes.'
'Gaf zij na haar huwelijk haar toneelloopbaan op?'
'Nee. Zij bleef optreden. Eigenlijk is ze pas anderhalf jaar niet meer aan het toneel.'
'Bestond er een bijzondere aanleiding voor om ermee op te houden?'
Kenneth Marshall dacht even na. 'Nee,' antwoordde hij. 'Ze zei gewoon dat ze er genoeg van had.' 'Was het niet - op uw eigen verzoek?'
Marshall trok verwonderd zijn wenkbrauwen op. 'O, nee, volstrekt niet.'
'Was u het er dan helemaal mee eens dat zij na haar huwelijk bij het toneel bleef?'
Marshall glimlachte flauwtjes: ik had natuurlijk liever gezien dat zij ermee opgehouden was. Maar ik heb er geen drukte over gemaakt.'
Kolonel Weston vervolgde: is het nooit een punt van onenigheid tussen u beiden geweest?'
'Beslist niet. Ik liet mijn vrouw daarin volkomen vrij.'
'En -- was het een gelukkig huwelijk?'
Kenneth Marshall zei koel: 'Zeker.'
Kolonel Weston wachtte even en vroeg toen: 'Hebt u enig vermoeden, kapitein, wie uw vrouw kan hebben vermoord?'
Het antwoord volgde zonder enige aarzeling: 'Niet het minste vermoeden.'
'Had zij vijanden?'
'Dat is zeker mogelijk.'
'Aha!'
Kapitein Marshall vulde haastig aan: 'U moet me niet verkeerd begrijpen. Mijn vrouw is actrice geweest. Zij was ook een bijzonder mooie vrouw. Dat is op zichzelf al voldoende reden om te veronderstellen dat er veel mensen afgunstig en jaloers op haar konden zijn. Er zijn ruzies geweest over rolverdeling -- wedijver tussen vrouwen -- er was tamelijk veel haat en nijd, afgunst en boosaardigheid. Maar dat wil geenszins zeggen dat er iemand in staat zou zijn geweest haar met voorbedachten rade te doden!'
Nu sprak Hercule Poirot voor het eerst. Hij vroeg: 'Bedoelt u eigenlijk, monsieur, dat haar vijanden voor het grootste deel of uitsluitend vrouwen zijn geweest?'
Marshall keek nu zijn kant uit en zei: 'Juist, zo is het precies.'
De commissaris vervolgde: 'Het is u niet bekend of er een man was die een wrok tegen haar kan hebben gekoesterd?'
'Nee.'
'Kende ze misschien een van de hotelgasten van vroeger?'
'Ik geloof dat ze meneer Redfern al eens eerder ontmoet had -- op een of andere cocktailparty. Niemand anders, voor zover me bekend is.'
Weston wachtte even. Hij scheen te overwegen of hij op dit punt verder moest doorgaan. Maar hij besloot het niet te doen. Hij zei: 'Wij komen nu aan de dag van vandaag. Wanneer hebt u uw vrouw voor het laatst gezien?'
Ook Marshall wachtte even voor hij antwoordde: ik keek even in haar kamer op weg naar de ontbijttafel...'
'Pardon, had u ieder een afzonderlijke kamer?'
inderdaad.'
'Hoe laat was het toen?'
'Het moet ongeveer negen uur zijn geweest.'
'Waar was ze toen mee bezig?'
'Met het lezen van de post.'
'Zei zij iets tegen u?'
'Niets van bijzonder belang. Alleen maar goedemorgen, en dat het een stralende dag beloofde te worden -- iets van die aard.'
'Hoe was haar manier van doen? Gewoon of ongewoon?'
'Volkomen normaal!'
'Leek ze u niet opgewonden, of gedeprimeerd, of uit haar humeur?'
'Daar heb ik in ieder geval niets van gemerkt.'
Hercule Poirot nam weer het woord. 'Vertelde ze ook iets over de inhoud van de brieven die zij gekregen had?'
Weer verscheen er een flauwe glimlach op Marshalls lippen. 'Als ik me goed herinner, zei ze dat het weer allemaal rekeningen waren.'
'Gebruikte mevrouw het ontbijt op haar kamer?'
'Ja.'
'Was dat haar gewoonte?'
'Haar vaste gewoonte.'
Hercule Poirot zei: 'Hoe laat kwam zij altijd beneden?'
'Och, zo tussen tien en elven -- meestal tegen elven.'
Poirot ging voort: 'Dus het zou bepaald een verrassing zijn als ze precies om tien uur al beneden kwam?'
'Ja. Ze was niet vaak zo vroeg al op.'
'Maar vanmorgen was zij wel zo vroeg. Waarom was dat, denkt u, kapitein?'
Marshall antwoordde onbewogen: 'Geen idee. Waarschijnlijk vanwege het prachtige weer -- want het was werkelijk bijzonder mooi weer.'
'U hebt haar nog gezocht?'
Kenneth Marshall verschoof even in zijn stoel. Hij zei: ik keek na m'n ontbijt weer bij haar om de hoek. Haar kamer was toen leeg. Dat verbaasde me enigszins.'
'Daarna kwam u het strand op en hebt u mij gevraagd of ik haar ook gezien had!'
'Ja-ja.' Met enige nadruk liet hij erop volgen: 'U zei me toen dat u haar niet gezien had!'
Hercule Poirot bleef heel onschuldig kijken. Zachtjes streelde hij zijn snor.
Weston stelde de vraag: 'Was er een speciale reden dat u vanmorgen naar uw vrouw liep te zoeken?'
Marshall wierp een welwillende blik op de commissaris: 'Nee, ik wilde weten waar ze gebleven was, meer niet.'
Weston schoof zijn stoel wat achteruit en veranderde iets van toon: 'U zei daarnet dat uw vrouw de heer Redfern al eens eerder had ontmoet. Hoe goed kende zij hem?'
Kenneth Marshall vroeg: 'Hebt u er geen bezwaar tegen als ik rook?' Hij tastte in zijn zakken. 'O,' zei hij, 'ik heb m'n pijp ergens laten liggen.'
Poirot offreerde hem een sigaret, die hij aannam. Terwijl hij hem aanstak zei kapitein Marshall: 'U vroeg me naar Redfern. Mijn vrouw zei dat ze hem op de een of andere cocktailparty had leren kennen.'
'Dan was het dus een oppervlakkige kennismaking geweest?'
'Die indruk had ik ook.'
'Sedertdien...,' de commissaris aarzelde even. ik heb begrepen dat deze kennismaking zich tot iets intiemers heeft ontwikkeld.'
Marshall vroeg op tamelijk scherpe toon: 'U hebt dat begrepen? Mag ik weten wie u dat heeft verteld?'
'Dat praatje doet de ronde in het hotel!'
Even rustten Marshalls ogen op Hercule Poirot. Er sprak grote ontstemming uit die blik. Hij zei: 'Praatjes in een hotel berusten meestal op een combinatie van leugens en verzinsels.'
'Mogelijk. Maar ik krijg de indruk dat de heer Redfern en uw vrouw toch wel enige aanleiding tot dergelijke praatjes hebben gegeven.'
'Waaruit bestond die aanleiding dan?'
'Dat ze constant in eikaars gezelschap waren!'
'Anders niet?'
'U ontkent dus niet dat dat het geval is geweest?'
'Het kan best zijn. Ik heb er geen aandacht aan geschonken.'
'Hebt u -- excuseer me dat ik de vraag stel, kapitein -- geen bezwaren gehad tegen de vriendschap van uw vrouw met de heer Redfern?'
ik maakte er geen gewoonte van de gedragingen van mijn vrouw te bekritiseren.'
'Hebt u ook helemaal geen bezwaren gemaakt of geprotesteerd?'
'Volstrekt niet!'
'Zelfs niet toen men er schande van begon te spreken, en er verwijdering ontstond tussen de heer Redfern en zijn eigen vrouw?'
Koeltjes zei Kenneth Marshall: ik bemoei me alleen met mijn eigen zaken en ik verwacht van anderen dat zij dat ook doen. Ik luister nooit naar lasterpraatjes en geklets.'
'U wilt toch niet ontkennen dat de heer Redfern uw vrouw bewonderde?'
'Dat zal hij ongetwijfeld hebben gedaan. De meeste mannen deden dat. Zij was namelijk een bijzonder mooie vrouw.'
'Maar uzelf was ervan overtuigd, dat er niets ernstigs aan de hand was?'
ik heb geen moment aan iets ernstigs gedacht.'
'Gesteld dat een getuige zou verklaren dat zij op de meest intieme wijze met elkaar verkeerden?'
Weer keerden de blauwe ogen zich naar Hercule Poirot. Andermaal kwam er een trek van afkeer op dat overigens zo volstrekt onbewogen gezicht.
Marshall antwoordde: 'Als u naar zulke verhaaltjes wilt luisteren, moet u dat doen. Mijn vrouw is dood en zij kan zich niet meer verdedigen.'
'U bedoelt dat u persoonlijk die getuigenverklaring niet zou geloven!'
Voor de eerste maal werd er iets van lichte transpiratie zichtbaar op Marshalls voorhoofd. Hij zei: ik ben inderdaad niet van plan iets van die aard te geloven.' Hij liet erop volgen: 'Bent u langzamerhand niet een flink eind uit de koers geraakt? Het gaat om de essentiele punten in deze moordzaak. Wat ik eventueel zou geloven of niet geloven heeft toch niets te maken met de moord?'
Hercule Poirot gaf antwoord nog voordat een van de anderen iets kon zeggen: 'Dan begrijpt u het toch nog niet goed, kapitein. Zo eenvoudig liggen de zaken niet. Moord is in negen van de tien gevallen het gevolg van het karakter en het milieu van het slachtoffer. Omdat het slachtoffer deze of gene persoonlijkheid was, daarom werd hij of zij vermoord. Zolang wij nog geen nauwkeurig en volledig beeld hebben van de persoon van Arlena Marshall, zolang zijn we dus niet in staat helder en scherp voor ogen te zien wat voor soort mens haar moordenaar moet zijn geweest. Hiermee is de noodzakelijkheid van onze vragen aangetoond.'
Marshall wendde zich tot de commissaris: 'Denkt u er ook zo over?'
Weston aarzelde even. Hij zei: 'Ja, in zekere zin -- dat wil zeggen...'
Marshall lachte even. ik dacht wel, dat u het daarmee niet eens zou zijn. Die karakterstudies zijn, geloof ik, een specialite van monsieur Poirot.'
Poirot zei met een glimlach: 'U kunt er u in ieder geval op beroemen dat u mij in geen enkel opzicht behulpzaam bent geweest.'
'Hoe bedoelt u?'
'Wat hebt u ons eigenlijk omtrent uw vrouw verteld? Zo goed als niets! Alleen maar wat iedereen met eigen ogen kon zien. Dat ze mooi was en algemeen bewonderd werd. Meer niet.'
Kenneth Marshall haalde zijn schouders op: 'U bent niet goed wijs.' Hij keek de commissaris aan en vroeg met nadruk: 'Hebt u mij misschien nog iets te vragen?'
'Zeker, kapitein. Wat hebt u vanmorgen precies gedaan?'
Kenneth Marshall knikte, alsof hij deze vraag had verwacht. ik heb eerst ontbeten,' antwoordde hij, 'ongeveer om negen uur, en daarna de krant gelezen. Toen ben ik, zoals u al weet, naar de kamer van mijn vrouw gegaan en merkte ik dat zij was uitgegaan. Daarop ben ik het strand opgelopen, heb monsieur Poirot ontmoet en hem gevraagd of hij haar ook gezien had. Vervolgens heb ik in zee gezwommen en toen ben ik weer naar het hotel gegaan. Het was toen ongeveer tien minuten over half elf. Dat heb ik op de klok in de hal gezien toen ik binnenkwam. Ik ging naar boven naar mijn kamer, maar het kamermeisje was er nog niet mee klaar. Ik heb haar gevraagd wat voort te maken. Ik had nog wat brieven te typen, die met de post mee moesten. Ik ging daarop naar beneden en heb een praatje gemaakt met de barman Henry. Omstreeks tien voor elf ging ik weer naar boven naar mijn kamer. Daar heb ik mijn brieven getikt. Ik ben er tot tien minuten voor twaalf mee bezig geweest. Toen heb ik mijn tenniskleren aangetrokken, omdat ik om twaalf uur een partijtje zou spelen. Wij hadden dat gisteren al afgesproken.'
'Wie zijn wij?'
'Mevrouw Redfern, juffrouw Darnley, meneer Gardener en ik. Ik kwam om twaalf uur beneden en ben naar de baan gelopen, waar juffrouw Darnley en meneer Gardener al waren. Mevrouw Redfern kwam een paar minuten later. We hebben een uurtje gespeeld. Juist toen we na afloop in het hotel terugkwamen, kreeg ik... kreeg ik het bericht.'
'Dank u, kapitein. Alleen nog bij wijze van formaliteit: is er iemand die ons kan bevestigen dat u op uw kamer hebt zitten typen van laten we zeggen tien voor elf tot tien voor twaalf?'
Kenneth Marshall antwoordde met een zweem van een glimlach: 'Denkt u soms dat ik mijn eigen vrouw heb vermoord? Laat eens kijken. Het kamermeisje was met de kamers bezig. Ze moet m'n schrijfmachine hebben kunnen horen. Ook zijn er natuurlijk de getikte brieven als bewijsstukken. Door alle consternatie heb ik vergeten ze naar de post te brengen. Ik zou zo denken dat die nog het beste bewijs leveren.' Hij haalde drie brieven uit zijn zak. Er stonden wel adressen op de enveloppen, maar er zaten nog geen postzegels op. Hij vervolgde: 'Tussen twee haakjes, de inhoud van deze brieven is strikt vertrouwelijk. Maar als het een moordzaak betreft moeten we wel op de discretie van de politie vertrouwen. De brieven zitten vol berekeningen en allerlei financiele tabellen. Wanneer u een van uw mensen aan het werk zet om ze over te tikken, denk ik dat hij er toch wel bijna een uur mee bezig zal zijn.'
Hij wachtte even. 'U bent tevreden, hoop ik?'
Weston antwoordde op vlakke toon: 'Het is geen kwestie van verdenking. Alle personen die op het eiland aanwezig waren, zullen aan een verhoor worden onderworpen, en zullen moeten vertellen wat ze vanmorgen tussen kwart voor elf en tien minuten over half twaalf hebben uitgevoerd.'
Kenneth Marshall zei: 'Heel verstandig.'
Weston vroeg: 'Nog een ding, kapitein. Weet u misschien welke maatregelen uw vrouw getroffen heeft met betrekking tot enig particulier vermogen dat zij wellicht bezat?'
'U bedoelt of zij een testament had gemaakt? Ik geloof niet dat ze daar ooit aan heeft gedacht.'
'U weet het dus niet zeker?'
'Haar zakelijke adviseurs zijn Barkett, Markett and Applegood, in Londen. Die zorgden ook voor haar contracten. Maar ik weet haast zeker dat ze nog geen testament gemaakt had. Ze zei dat ze daar een beetje bang voor was.'
in dat geval zou u dus als haar echtgenoot haar universeel erfgenaam zijn.'
inderdaad, dat lijkt mij zeer waarschijnlijk.'
'Had zij nog bloedverwanten?'
'Daar heb ik nooit iets over gehoord. Zij heeft er zelf tenminste nooit over gesproken. Ik weet alleen dat haar vader en moeder zijn overleden toen zijzelf nog een kind was, en dat ze geen broers en zusters had.'
ik veronderstel, dat zij geen groot particulier vermogen bezat?'
Onbewogen antwoordde Marshall: 'Het tegendeel is waar. Nog geen twee jaar geleden heeft Sir Robert Erskine, een goede vriend van haar, haar het grootste gedeelte van zijn fortuin nagelaten. Het betrof, geloof ik, een bedrag van ongeveer vijftigduizend pond.'
Inspecteur Colgate keek nu op. Zijn ogen stonden opeens heel wakker. Tot op dat moment had hij geen woord gezegd. Nu vroeg hij: 'Uw echtgenote, kapitein, was dus in feite een rijke vrouw?'
Kenneth Marshall haalde zijn schouders op: 'Ja, dat kunt u gerust zeggen.'
'En u houdt vol dat ze geen testament heeft gemaakt?'
'Dat kunt u beter bij dat notariskantoor navragen. Maar ik weet haast wel zeker dat ze daartoe nooit is overgegaan. Zoals ik zei, zag ze daar tegenop, uit een soort vrees.'
Er viel even een stilte. Toen herhaalde Marshall zijn vraag: 'Hebt u mij misschien nog wat te vragen?'
Weston schudde van nee. 'Ik geloof het niet -- jij, Colgate? Ook niet? Kapitein, laat ik u dan nogmaals mijn oprechte deelneming betuigen met uw verlies.'
Marshall knipperde even met zijn ogen. Hortend zei hij: 'O, dank u zeer.' Daarop verliet hij het vertrek.
De drie mannen keken elkaar eens aan. Weston zei: 'Dat is me een koude kikker. Hij liet niets los. Wat denk jij van hem, Colgate?'
De inspecteur schudde nadenkend het hoofd. 'Verdraaid moeilijk te zeggen. Hij is het type waaraan je niets kunt merken. Dat slag maakt in de getuigenbank altijd een verdraaid slechte indruk, en soms volkomen ten onrechte. Soms trekken ze zich de dingen heel erg aan, maar kun je er van buiten niets van merken. Een dergelijke geslotenheid bracht de jury ertoe het schuldig uit te spreken over Wallace. Terwijl er toch onvoldoende bewijs was. Het kwam alleen doordat ze niet konden geloven dat een man zijn vrouw kon verliezen en zo onbewogen kon blijven als hij.'
Weston wendde zich tot Poirot: 'Wat denk jij ervan, Poirot?'
Poirot stak met een hulpeloos gebaar zijn handen in de hoogte. Hij antwoordde: 'Wat zal ik je zeggen? Hij is zo dicht als een pot -- als een oester. Hij heeft zijn houding bepaald. Hij heeft nooit iets gezien, nooit iets gehoord, nooit iets geweten!'
'We hebben nu motieven te kust en te keur,' zei Colgate. 'We hebben jaloezie en geldelijk belang. Het spreekt vanzelf, dat een echtgenoot altijd de meeste kans loopt te worden verdacht. Je denkt natuurlijk het eerst aan hem. Als hij geweten heeft dat zijn vrouw het met een ander hield...'
Poirot viel hem in de rede. ik ben er zeker van dat hij dat wist!'
'Hoe kunt u daar zo zeker van zijn?'
'Luister eens, vrienden. Gisteravond had ik met mevrouw Redfern zitten praten op de Zonnerand. Toen ik naar het hotel terugliep zag ik die twee bij elkaar, mevrouw Marshall en Redfern. Geen twee tellen later sloot Marshall zich bij me aan. Die moet ze dus ook hebben gezien. Zijn gezicht stond akelig strak. Er was niet de minste uitdrukking op -- maar dan ook helemaal niets! Het was bijna al te nietszeggend, begrijp je? O, de man had het net zo goed gezien als ik, dat lijdt geen twijfel.'
Colgate gromde een beetje, ik ben er zeker van. Maar wat betekent dat dan nog? Wat voelde Marshall eigenlijk voor zijn vrouw?'
Kolonel Weston verklaarde: 'Haar dood vat hij in elk geval tamelijk koeltjes op.'
Ontevreden schudde Poirot zijn hoofd. Inspecteur Colgate zei: 'Zulke stille wateren hebben soms ongelooflijk diepe gronden! Hij is introvert. Hij kan wel heel erg dol op z'n vrouw geweest zijn en razend jaloers! Maar dit type toont naar buiten niets!'
Poirot zei langzaam: 'Dat is inderdaad mogelijk - zeker. Hij heeft een heel interessant karakter, die kapitein Marshall. Ik stel buitengewoon veel belang in hem. En ook in zijn alibi.'
'Een schrijfmachine als alibi!' zei Weston met een kort blaffend lachje. 'Wat vind jij ervan, Colgate?'
Inspecteur Colgate rolde even met zijn ogen: ik voor mij mag dat alibi wel, commissaris. Het is niet al te evident en toch goed, omdat het zo... natuurlijk is. En als het kamermeisje nu ook nog zegt dat zij hem de hele tijd heeft horen tikken, dan lijkt me dit alibi perfect, en dienen we onze blikken elders te richten.'
'Hm,' zei kolonel Weston, 'waar ligt dat elders?'
Een minuut of wat bleven de drie mannen zitten nadenken. Inspecteur Colgate was degene die de stilte verbrak. Hij zei: 'Het komt eigenlijk hierop neer: was het iemand van buiten het eiland, of heeft een van de gasten de moord gepleegd? Ik schakel het personeel niet helemaal uit, maar ik geloof toch niet dat we het in die richting moeten zoeken. Een van de gasten dus, of iemand van buiten. Nu kijk ik naar de mogelijke beweegredenen. Allereerst winstbejag. De enige die voordeel heeft bij haar dood, blijkt tot dusver haar eigen man te zijn. Wat voor motieven kunnen er nog meer zijn? Eerst en voor alles: jaloezie. Het komt me voor, dat als er ooit van een crime passionnel (hij maakte een buiging in de richting van Poirot) kan worden gesproken, we er dan hier een hebben.'
Poirot zei zachtjes, terwijl hij zijn blik op het plafond richtte: 'Er zijn zoveel soorten passie!'
Inspecteur Colgate ging voort: 'Haar echtgenoot wilde er niet van horen dat ze ook maar een echte vijand had! Wat mij betreft, ik geloof dat een vrouw van haar slag waarschijnlijk een vrij groot aantal echte vijanden heeft. Wat denkt u, monsieur?'
Poirot zei: 'Mais oui, dat spreekt vanzelf. Arlena Marshall heeft beslist vijanden gemaakt. Maar naar mijn mening is de theorie dat een van haar vijanden haar vermoord heeft onhoudbaar, want haar vijanden zullen altijd wel vrouwen zijn geweest.'
Kolonel Weston bromde wat en zei: 'Daar zit wat in.'
Poirot vervolgde: 'Mij lijkt het evenwel nauwelijks denkbaar dat deze misdaad gepleegd zou kunnen zijn door een vrouw. Wat zegt de doktersverklaring hierover?'
Weston bromde weer wat. Hij zei vervolgens: 'Neasdon is er zo goed als zeker van dat zij door een man is gewurgd. Grote handen -- en zeer sterke handen. Het is natuurlijk denkbaar dat een krachtig gebouwde vrouw het gedaan heeft - maar dat is verduiveld onwaarschijnlijk.'
Poirot knikte instemmend. 'Precies. Wat arsenicum in een kopje thee -- een doos vergiftigde bonbons -- een mes -- een revolverschot zelfs - maar wurging - nee! We moeten uitzien naar een mannelijke dader! En dan wordt het al dadelijk erg lastig,' ging hij voort. 'Er zijn hier twee gasten die reden hadden om Arlena Marshall dood te wensen - en dat zijn juist allebei vrouwen!'
Kolonel Weston stelde de vraag: 'Een van hen is zeker mevrouw Redfern?'
'Ja. Mevrouw Redfern zou het besluit hebben kunnen nemen Arlena uit de weg te ruimen. Daar had ze, laten we zeggen, alle aanleiding toe. Maar ik ben er zeker van dat het voor mevrouw Redfern onmogelijk zou zijn geweest, dat besluit ten uitvoer te brengen. Ze zou, geloof ik, wel een moord kunnen plegen -- maar toch niet op deze manier. Hoe ongelukkig en jaloers ze ook was, ze was geen hartstochtelijk levende vrouw. In haar liefde lijkt ze mij trouw en aanhankelijk zacht. Vergif zou kunnen, zeg ik, maar deze daad van geweld is, gezien haar kleine handen en postuur, volkomen uitgesloten.'
Weston knikte instemmend. 'Nee, dit is geen daad voor
een vrouw. We hebben hier met een man te doen.'
Inspecteur Colgate kuchte. 'Mag ik een mogelijke oplossing aan de hand doen, meneer? Gesteld, dat de vermoorde een verhouding heeft gehad met een man, nog voor er van meneer Redfern sprake was, laten we zeggen met X. Ze heeft X in de steek gelaten voor meneer Redfern. X is gek van jaloezie en woede. Hij reist haar na, verstopt zich hier in de omgeving, steekt over naar het eilandje en vermoordt haar. Dat is een mogelijkheid!'
Weston antwoordde: 'Een mogelijkheid, inderdaad. Als het zo is, kunnen we dat makkelijk aantonen. Kwam hij te voet of per boot? Het laatste lijkt het waarschijnlijkst. Dan moet hij hier ergens in de buurt een bootje hebben gehuurd. Laat daarnaar dus informeren.'
Hij keek naar Poirot. 'Wat zeg jij van Colgates idee?'
Langzaam antwoordde Poirot: 'Het laat te veel aan het toeval over. Bovendien -- ergens hapert er nog wat. Ik kan me die man, die zogenaamd gek van jaloezie en woede is, niet goed voorstellen.'
Colgate viel in: 'Ja, maar er zijn toch heel wat lui gek op haar geweest! Kijkt u maar eens naar die Redfern.'
'Ja, ja, maar toch...'
Colgate keek hem vragend aan. Poirot schudde zijn hoofd. Zijn wenkbrauwen fronsend, zei hij: 'Er is ergens iets dat we over het hoofd hebben gezien.'