Hoofdstuk 3

Rosamund Darnley en Kenneth Marshall zaten op het korte gras, op de rand van de rots die uitzicht bood over het Meeuwenstrandje. Dat was aan de oostzijde van het eilandje. Wie in de morgenuren rustig wilde gaan baden, ging daar naar toe.
Rosamund zei: 'Het is wel eens fijn even alleen te zijn.'
Marshall zei bijna onhoorbaar: 'Zeker, zeker.' Hij liet zich voorover in het gras vallen en snoof de geur van het gras op. 'Wat heerlijk ruikt dat. Het doetje denken aan de duinen bij Shipley, weetje nog?'
'Natuurlijk.'
'Wat was dat een mooie tijd.'
'Ja.'
'Jij bent niet veel veranderd, Rosamund.'
'Dat moet je niet zeggen. Ik ben reusachtig veranderd.'
'Je hebt een succesvolle carriere gemaakt en je bent rijk geworden, dat zeker, maar toch ben je dezelfde Rosamund, in je hele manier van doen.'
Rosamund zei zacht: 'Was dat maar waar!'
'Hoezo?'
'O, niets. Het is alleen maar jammer, Kenneth, dat je de zachtheid en de mooie idealen uit je jeugd niet heel je leven kunt meedragen!'
'Jouw aard was anders niet altijd even zacht, kindje, wat kon jij je ontzaglijk driftig maken. Je hebt me eens half gewurgd van woede!'
Rosamund lachte bij die herinnering. 'Weet je nog, die keer dat we Toby meenamen om op waterratten te jagen?'
Ze genoten enige tijd van het ophalen van oude herinneringen. Toen viel er even een stilte. Rosamund speelde met de gesp van haar ceintuur. Tenslotte was zij de eerste die sprak. 'Kenneth?'
'Hmm?' Hij lag nog steeds voorover in het gras.
'Als ik je iets zeg dat verschrikkelijk ongepast is, praat je dan je hele leven niet meer tegen me?'
Hij rolde zich op zijn rug en ging overeind zitten, ik geloof niet,' zei hij op ernstige toon, 'dat ik ooit iets wat jij tegen me zou zeggen ongepast zou vinden. Zie je, wij horen een beetje bij elkaar.'
Zij knikte, instemmend met alles wat die laatste woorden konden betekenen. Ze liet alleen niets blijken van de grote vreugde die ze haar verschaften.
'Kenneth, waarom laat jij je niet scheiden van je vrouw?'
Zijn gezicht betrok. Het kreeg een harde trek - de gelukkige uitdrukking die erop gelegen had, was volkomen verdwenen. Hij nam zijn pijp uit zijn mond en begon hem opnieuw te stoppen.
Rosamund zei: 'Het spijt me als ik je beledigd heb.'
'Je hebt me niet beledigd,' zei hij rustig.
'Zeg dan eens waarom je dat niet doet.'
'Dat kun je moeilijk begrijpen, m'n lieve kind.'
'Hou je dan zo verschrikkelijk veel van haar?'
'Daar gaat het niet om. Zie je, ik ben met haar getrouwd.'
'Dat weet ik, maar zij is tamelijk... berucht.'
Hij dacht even na, terwijl hij de laatste tabak stevig in de pijpekop vastdrukte, is ze dat? Ja, dat zal wel.'
'Je zou alle reden hebben tot echtscheiding, Ken.'
'M'n lieve kind, je hebt niet het recht zoiets te zeggen. Dat een heleboel mannen hun hoofd kwijtraken na een ontmoeting met haar, wil nog niet zeggen dat zij het hare ook kwijtraakt!'
Rosamund kon nog net een bits antwoord inhouden. Ze vervolgde: 'Je zou het ook zo kunnen arrangeren, dat zij de scheiding aanvraagt, als je dat liever hebt.'
inderdaad, dat zou mogelijk zijn.'
'Je zou het moeten doen, Ken, dat is mijn overtuiging. Je hebt een dochter, moet je denken.'
'Linda?'
'Zeker, Linda.'
'Wat heeft die ermee te maken?'
'Arlena heeft een funeste invloed op haar. Het is werkelijk niet goed voor Linda. Ze gaat daaronder gebukt, dat voel ik.'
Kenneth Marshall hield een lucifer bij zijn pijp. Tussen de trekken door zei hij: 'Ja, ik geloof ook dat Arlena en Linda niet bij elkaar moeten blijven. Dat zou voor het meisje niet goed zijn. Ik zit er over in.'
Rosamund zei: ik mag Linda graag. Zij heeft iets... iets fijns over zich.'
Kenneth zei: 'Ze lijkt ook veel op haar moeder. Ze trekt zich alles erg aan, net zoals Ruth deed.'
Rosamund vervolgde: 'Geloof je werkelijk niet -- dat Arlena en jij uit elkaar moeten gaan?'
'Scheiden met onderling goedvinden?'
'Dat zou heus het beste zijn. Dat gebeurt tegenwoordig zo veel.'
Kenneth Marshall zei met een plotselinge heftigheid: 'Dat is 't nou juist wat ik ertegen heb! Een onverdraaglijke gedachte!'
'Onverdraaglijk?' vroeg zij met verbazing.
'Ja. Die hele levenshouding van tegenwoordig. Als je iets begonnen bent dat je na een tijdje niet meer aanstaat, dan maak je je er maar zo vlug mogelijk van af. Maar verdraaid, er bestaat ook nog zoiets als trouw aan je gegeven woord. Als je met een vrouw trouwt en plechtig belooft verder voor haar te zullen zorgen, dan heb je die belofte na te komen. Dat heb je op je genomen. Ik walg van dat vlugge trouwen en scheiden. Arlena is mijn vrouw, en daar is alles mee gezegd, vind ik.'
Rosamund boog zich voorover. Zacht zei ze: 'Dus zo denk je erover: trouw tot in de dood?'
Kenneth Marshall knikte. 'Zo is het precies.'
Rosamund zei: ik begrijp het.'
De heer Horace Blatt, die in snelle vaart langs een kronkelpaadje naar de baai van Leathercombe terugkeerde, reed bij een plotselinge bocht in de weg mevrouw Redfern bijna ondersteboven. Vlug drukte zij zich plat tegen een heg en meneer Blatt bracht zijn Sunbeam tot staan, onder luid geknars van de remmen. 'Hallo-hallo-hallo!' riep meneer Blatt opgewekt.
Hij was een grote kerel met een rood gezicht en een kransje roodachtig haar om zijn glimmende kale kruin. Het was kennelijk meneer Blatts levensideaal overal waar hij kwam de ziel van het gezelschap te zijn. 'De vrolijke zeerover' was een hotel, zoals hij op vrij luidruchtige manier te kennen had gegeven, dat een beetje leven in de brouwerij best zou kunnen gebruiken. Hij begreep er niets van dat de mensen als sneeuw voor de zon plachten te verdwijnen, zodra hij zijn neus om de hoek stak.
'Daar had ik bijna gehakt van u gemaakt, geloof ik,' grapte meneer Blatt op vrolijke toon.
Christine Redfern zei: 'Dat scheelde werkelijk niet veel!'
'Stapt u maar in, dan kunt u mee terug rijden,'inviteerde meneer Blatt.
'Dank u zeer, maar ik wandel heus veel liever.'
'Onzin!' beweerde meneer Blatt. 'Waarvoor heb je anders een auto?'
Christine Redfern bezweek en liet zich tot instappen verleiden. Meneer Blatt startte de motor weer, die was afgeslagen door het onverwachte, hevige remmen. Hij zette de conversatie voort met de vraag: 'En waarom bent u eigenlijk zo helemaal alleen aan de wandel? Dat is glad verkeerd, zo'n aardig jong ding als u!'
Haastig zei Christine: 'O, maar ik vind het juist heerlijk om alleen te wandelen!'
Meneer Blatt gaf haar een geweldige por met zijn elleboog, waarbij hij zijn wagen weer bijna de heg in reed. 'Dat zeggen meisjes altijd,' zei hij. 'Maar daar menen ze geen steek van. Weet je, dat hotelletje "De vrolijke zeerover" moet nodig een beetje worden opgefleurd. Daar is nu niets vrolijks aan, vind ik. Zit geen leven in. Maar ja, er zijn een heleboel mensen waar je niet veel mee beginnen kan. Veel te veel kinderen en ouwe, uitgedroogde paaien. Die ouwe Indische vechtjas bijvoorbeeld en die atletische dominee en die kletsende Amerikanen en dan die vreemdeling met z'n snor -- om je dood te lachen, die malle snor. Lijkt wel een Parijse kapper.'
'Het is anders een detective,' vertelde Christine.
'Wat zeg je me daar?' vroeg meneer Blatt, terwijl hij de auto weer bijna de heg in joeg. 'Bedoel je soms dat hij zich met die snor een beetje vermomd heeft?'
Met een lachje zei Christine: 'Welnee, hij draagt in werkelijkheid een snor. Het is Hercule Poirot. Hebt u nooit eerder van hem gehoord?'
Meneer Blatt zei: ik verstond zijn naam niet goed. Ja, toch, ik heb al eens van hem gehoord. Maar ik dacht dat die dood was. Ja, waarachtig, die had allang dood moeten zijn. Waar zit hij nu weer achteraan?'
'Nergens achteraan. Hij brengt hier alleen maar z'n vakantie door.'
Meneer Blatt geloofde het maar half. 'Best mogelijk, maar ik vertrouw zulke types niet erg. Hij ziet er nogal fatterig uit, vind je ook niet?'
'Och,' zei Christine aarzelend, 'een beetje eigenaardig misschien.'
'Ik zou wel eens willen weten,' zei meneer Blatt, 'waarom we ons niet liever houden bij Scotland Yard. Eigen fabrikaat gaat boven buitenlands.'
Nu had hij de voet van de heuvel bereikt en met triomfantelijk getoeter parkeerde hij zijn auto in de garage van het hotel, die er vlak tegenover op het vasteland gelegen was, omdat de dam bij vloed onder water stond.
Linda Marshall stond in het winkeltje dat in alle denkbare behoeften van de bezoekers aan de baai van Leathercombe voorzag. De ene helft van de zaak was van boven tot onder van planken voorzien, waarop de hele leesbibliotheek stond uitgestald; leesgeld een dubbeltje per boek. De nieuwste boeken waren al tien jaar oud.
Linda nam er aarzelend een van de plank en daarna nog een ander. Ze kon toch onmogelijk Vice Versa of De Vier veren gaan herlezen. Ze pakte een heel oud, in bruin kalfsleer gebonden boek en bladerde erin. Ze raakte er zo in verdiept dat ze niet merkte dat Christine Redfern naast haar kwam staan. 'Wat lees je daar, Linda?' Vlug schoof ze het boek weer op de plank terug en antwoordde: 'O, niets, ik ben nog iets aan het uitzoeken!'
Op goed geluk pakte ze Het huwelijk van William Ashe en liep daarmee naar de toonbank.
Christine vertelde: 'Meneer Blatt heeft me net naar huis gebracht. Hij had me eerst bijna ondersteboven gereden. Ik voelde me niet in staat ook nog de hele verbindingsdam met hem af te wandelen, daarom heb ik maar gezegd dat ik nog wat inkopen moest doen.'
Linda zei: 'Ja, wat een vreselijke vent, he? Hij vertelt aan iedereen hoe rijk hij wel is en tapt de onbenulligste moppen!'
Christine antwoordde: 'Stumperd. Ik heb met hem te doen!'
Daar was Linda het volstrekt niet mee eens. Ze was jong en meedogenloos. Blatt was een ergernis voor z'n omgeving, vond ze. Ze had helemaal niet met hem te doen. Met Christine Redfern wandelde ze het winkeltje uit en samen sloegen ze de weg naar het eilandje in.
Linda was vervuld van haar eigen gedachten. Ze mocht Christine Redfern graag. Zij en Rosamund Darnley waren eigenlijk de enige draaglijke mensen op het hele eiland, vond ze. Ze drongen zich ook helemaal niet met een praatje aan haar op. Ook nu weer liepen ze zwijgend naast elkaar. Opeens verbrak Linda de stilte. 'O, mevrouw Redfern, hebt u ook wel eens het gevoel gehad dat alles zo akelig en ellendig was, dat u zin had om uit uw vel te springen?'
De woorden klonken bijna komiek, maar Linda's gezicht zag er zo ernstig en gespannen uit dat Christine, die haar eerst niet-begrijpend even had aangekeken, dadelijk zag dat er heus niets te lachen viel.
Meneer Blatt merkte op: 'Dus u bent die beroemde speurhond!' Zij zaten in de cocktailbar, een van meneer Blatts meest geliefde plekjes op het eiland.
Hercule Poirot beantwoordde deze opmerking met zijn gebruikelijke tekort aan bescheidenheid. Meneer Blatt ratelde voort. 'En wat voert u hierheen? Zeker ergens achteraan, he?'
'O nee, volstrekt niet. Ik kom hier alleen maar om uit te rusten. Ik heb vakantie.'
Meneer Blatt gaf hem een knipoogje. 'Dat zegt u natuurlijk altijd, is 't niet?'
Poirot antwoordde: 'Het is de zuivere waarheid.'
Horace Blatt vervolgde: 'Och, kom nou! Bij mij zijn uw geheimen veilig. Ik klets nooit over dingen die ik zo hoor. Ik heb jaren geleden geleerd dat je een slot op je mond hoort te hebben. Zou het ook nooit zo ver hebben gebracht, als ik die kunst niet in praktijk had gebracht. Maar u weet zelf hoe dat bij de meeste mensen gaat... kwek, kwek, kwek aan een stuk door, over alles wat ze te horen krijgen. In uw vak kun je je zulke dingen niet permitteren. Daarom hebt u schoon gelijk, dat u net doet of u hier alleen maar op vakantie bent en anders niets.'
Poirot vroeg hem: 'En waarom zou u het tegendeel veronderstellen?'
Meneer Blatt gaf hem een knipoogje, ik ben een man van de wereld, weet u. Ik ken m'n pappenheimers. Een man als u zou z'n vakantie in Deauville of Le Touquet doorbrengen of in Juan les Pins. Daar voelt u zich -- hoe zegje dat - geestelijk thuis!'
Er ontsnapte Poirot een zucht. Hij keek door het raam. Het regende vandaag, en het eilandje leek volkomen afgesloten van de rest van de wereld. Hij antwoordde: 'Het is best mogelijk, dat u gelijk hebt. Daar heb je tenminste bij slecht weer alle mogelijke attracties!'
'Dat brave oude Casino!' zei meneer Blatt. 'Weet u, ik heb mijn hele leven lang hard gewerkt. Nooit tijd gehad voor vakantiereisjes of verzetjes. Ik heb m'n schade willen inhalen en dat heb ik behoorlijk gedaan ook! In elk geval kan ik nu doen en laten wat ik wil. Mijn geld is net zo goed als dat van een ander. Ik heb een aardig stukje van de wereld gezien de laatste jaren, dat verzeker ik u.'
Poirot vroeg zachtjes: 'Zo? Werkelijk?'
'Hoe ik 't in m'n hoofd heb gehaald hierheen te komen, begrijp ik nog niet.'
Poirot antwoordde: ik ook niet!'
'He, wat bedoelt u?'
Met een welsprekend handgebaar antwoordde Poirot: 'Ook ik ben niet geheel van opmerkingsgave ontbloot. Ik zou beslist gedacht hebben dat Deauville of Biarritz meer in uw lijn lagen.'
'En in plaats daarvan zitten we nou allebei hier, he?' Meneer Blatt lachte luidkeels, ik weet waarachtig niet meer waarom ik gegaan ben. Ik geloof, weet u, dat ik op de romantiek van de naam ben afgegaan: De vrolijke zeerover op het Smokkelaarseiland, dat is tenminste iets origineels. Zo'n adres, dat werkt op je verbeelding. Zeerovers en smokkelaars! Het doet je aan je jongensjaren terugdenken.' Hij lachte een beetje verlegen. 'Als jongen heb ik langs de kust heel wat afgezeild. Niet aan deze kant. Meer aan de oostkust. Gek, dat je zin voor avontuur je je leven lang kan bijblijven. Ik zou er misschien nu nog wel een jacht met alles erop en eraan op na willen houden. Maar het enige wat ik doe, is een beetje rondzeilen in die jol van me. Redfern is ook dol op zeilen. Hij is een paar keer met me mee geweest. Ik kan hem nu niet meer te pakken krijgen -hij zit nou altijd achter die roodharige vrouw van Marshall aan!'
Hij wachtte even en ging toen wat zachter door: 'Het is me hier anders een duf stelletje in dit hotel! Mevrouw Marshall is eigenlijk de enige die er een beetje leven in brengt. Ik zou zo zeggen dat Marshall zijn handen vol heeft aan haar. Wat waren er in de jaren dat ze nog aan het toneel was, niet een dolle verhalen over haar in omloop! Later ook nog, trouwens. Mannen worden gewoon stapelgek van dat wijf. U zult zien dat er nog herrie van komt een dezer dagen!'
Poirot informeerde: 'Wat voor soort herrie?'
Blatt fluisterde: 'Dat hangt ervan af. Ik zou zo zeggen, als ik die Marshall bekijk, dat die er wel een heel eigenaardig temperament op na houdt. In feite ben ik daar wel zeker van. Ik heb wel eens zo het een en ander over hem gehoord. Ik heb dat rustige type trouwens wel meer ontmoet. Je weet nooit waar je met dat soort lui aan toe bent. Redfern moest maar een beetje voorzichtig zijn...'
Hij zweeg plotseling, daar het onderwerp van gesprek juist de bar binnentrad. Toen vervolgde hij luid: 'Zoals ik al zei, zo'n beetje zeilen langs de kust is verbazend lollig. Hallo, Redfern, neem er een van me, wil je? Wat mag het wezen? Een Martini dry? Goed? En u, monsieur Poirot?'
Poirot schudde van nee. Patrick Redfern kwam bij hen zitten en zei: 'Zeilen? Dat is de fijnste sport van de wereld. Kon ik er maar meer tijd voor vinden. Als jongen heb ik heel wat gezeild langs dit stuk van de kust.'
Poirot merkte op: 'Dan moet u dit deel van de wereld wel op uw duimpje kennen.'
inderdaad! Ik kende dit eilandje al voor er een hotel op stond. Er waren toen alleen maar een paar vissershuisjes bij de baai van Leathercombe en hier, op het eiland zelf, stond een oud en vervallen huis, dat altijd gesloten was.'
'Stond hier een huis op?'
'Ja zeker, maar daarin hadden al jaren geen mensen gewoond. Het stond praktisch op instorten. Ze vertelden er de griezeligste verhalen over. Er zouden onderaardse, geheime gangen uitlopen naar de Elfengrot. We hebben daar als jongens natuurlijk ijverig naar gezocht!'
Horace Blatt morste met zijn cocktail, vloekte en wreef zijn kleren schoon. 'Wat is dat voor een ding, de Elfengrot?' vroeg hij.
Patrick vertelde: 'Heel precies weet ik het ook niet. Dat is daar bij de Elfenkreek. Je kunt de ingang niet zo makkelijk vinden. Er ligt tegenwoordig een stapel rotsblokken voor. Daartussenin is een lange, nauwe spleet. Je kunt je er nauwelijks naar binnen wurmen. Maar dan loopt het uit in een ruimere grot. Je begrijpt wat een heerlijkheid dat voor jongens was! Een oude visser heeft me 't eerst die Elfengrot gewezen. Tegenwoordig weten de vissers er zelf niets meer van. Ik vroeg er een paar dagen geleden nog eens naar, waarom dat de Elfenkreek heette, maar dat wisten ze niet eens.'
Hercule Poirot zei: 'Maar ik begrijp het toch niet goed. Wat doen ze met elfen hier? Aan zee hoor je alleen over meerminnen praten.'
Patrick Redfern antwoordde: 'Nee hoor, Devonshire is het land van de elfen. Op de heide heb je ook een Elfengrot, bij Sheepstor in de buurt. Je moet een speld voor ze achterlaten, zegt de overlevering; het zijn een soort heidegeesten.'
Hercule Poirot zei: 'O, maar dat is verbazend interessant!'
Patrick Redfern ging voort met zijn verhaal: 'Bij Dartmoor doen nog steeds oude verhalen de ronde over feeen en kabouters. Er zijn nog altijd boeren te vinden die je kunnen vertellen dat ze in een donkere nacht door de heidegeesten op dwaalwegen zijn geleid.'
Horace Blatt zei: 'Zeker wanneer ze er een paar op hebben!'
Met een lachje antwoordde Redfern: 'Dat is wel een heel nuchtere verklaring!'
Blatt keek op zijn horloge en zei: ik ga aan tafel. Wat mij betreft, Redfern, ik houd het liever bij zeerovers; van elfen moet ik niet veel hebben in 't algemeen.'
Lachend zei Redfern tegen Poirot, terwijl de ander de deur uitging: ik zou best wel eens willen meemaken dat een elf een geintje uithaalde met die oude Blatt.'
Nadenkend merkte Poirot op: 'Voor een nuchtere zakenman schijnt meneer Blatt wel over een behoorlijke dosis romantische verbeeldingskracht te beschikken.'
Patrick Redfern antwoordde: 'Dat komt alleen doordat hij geen enkele opleiding heeft. Dat zegt mijn vrouw tenminste. Kijk maar eens wat hij leest. Alleen maar thrillers en wildwestverhalen!'
Poirot zei: 'U bedoelt dat hij nog altijd de mentaliteit van een schooljongen heeft?'
'Wel, lijkt u dat ook niet?'
'Om u de waarheid te zeggen, ken ik hem nog niet zo goed.'
'Zo is 't met mij ook. Ik ben een paar keer met hem wezen zeilen -- maar eigenlijk trok hij er liever op z'n eentje op uit, hij vond het niet eens prettig dat ik meeging.'
Hercule Poirot zei: 'Wat u me daar vertelt verbaast me in hoge mate. Dat is helemaal in strijd met zijn opdringerige manier van doen hier aan de wal.'
Redfern moest lachen. 'Dat is het ook. We hebben allemaal de grootste moeite hem op een afstand te houden. Hij zou van deze badplaats dolgraag een kruising maken van Margate en Le Touquet!'
Poirot zei enige tijd niets. Hij bestudeerde aandachtig het lachende gezicht van zijn metgezel. Plotseling en onverwacht maakte hij toen de opmerking: ik geloof, meneer Redfern, dat u het leven wel prettig vindt.'
Redfern keek hem verrast aan. 'Daar hebt u volkomen gelijk in. Waarom ook niet?'
'Tja, waarom ook niet?' stemde Poirot in. 'Maar toch feliciteer ik u met het feit als zodanig!'
Een beetje glimlachend antwoordde Redfern: 'Dank u zeer!'
'Daarom zou ik, als zeer veel oudere man, u heel graag een ongevraagde raad willen geven.'
'En die is?'
'Een van m'n verstandigste vrienden -- hij werkte bij de politie -- zei jaren geleden tegen me: "Hercule, beste vrind, als je je gemoedsrust wilt bewaren, pas dan op voor de vrouwen!" '
Patrick Redfern antwoordde: 'Het spijt me, die raad komt eigenlijk te laat. U moet weten dat ik al getrouwd ben!'
'Ja, dat weet ik. Uw vrouw is een bijzonder charmante verschijning, en zo beschaafd. Ze is, geloof ik, dol op u.'
Vrij scherp zei Patrick Redfern: 'Ik ben ook dol op haar.'
'Ah,' zei Hercule Poirot, 'wat ben ik blij dat te horen!'
Patrick kreeg een kleur van opkomende drift en keek hem nijdig aan: 'Monsieur Poirot, waar bemoeit u zich eigenlijk mee?'
'Ah, les femmes!' zei Poirot, terwijl hij met gesloten ogen achterover leunde in zijn stoel, ik weet wel iets van ze af. Ze kunnen ons leven ondraaglijk gecompliceerd maken. Veel erger dan mannen. Maar alle Engelsen gaan soms op zo'n onbeschrijfelijke manier te werk. Als u hier met alle geweld heen wou gaan, waarom hebt u dan in 's hemelsnaam uw vrouw meegenomen?'
Patrick Redfern antwoordde nu nog bozer: ik begrijp volstrekt niet wat u eigenlijk bedoelt.'
Doodkalm zei Hercule Poirot: 'Dat begrijpt u best! Ik ben niet zo dom met een verliefd man te willen debatteren. Ik spoor alleen maar tot voorzichtigheid aan!'
'U hebt dus naar al die vervloekte roddelaarsters hier zitten luisteren. Mevrouw Gardener, juffrouw Brewster en weet ik wie nog meer, die de hele dag niets anders te doen hebben dan maar te kletsen achter de rug van een ander. Alleen omdat er een vrouw is die knapper is dan zij allemaal bij elkaar! Niets dan jaloezie van die schepsels!'
Hercule Poirot stond op. Zachtjes zei hij: 'Bent u werkelijk nog zo naief?' Hoofdschuddend liep hij de bar uit. Ontstemd keek Patrick Redfern hem na.
Hercule Poirot bleef in de hal staan, toen hij uit de eetzaal kwam. De deuren naar buiten stonden wijd open -- de geurige koelte van de avond drong naar binnen. Het had nu opgehouden met regenen. De nevel was opgetrokken. Het was een prachtige avond geworden.
Hercule Poirot trof mevrouw Redfern op haar lievelingsplaatsje op de Zonnerand. Hij bleef bij haar staan en zei: 'Het is heus te vochtig op die bank. U kunt hier beter niet blijven zitten, anders vat u kou!'
'O, nee, dat doe ik niet. Trouwens, wat dan nog?'
'Tut, tut, u bent geen kind meer. U bent een verstandige vrouw. U moet alles zoveel mogelijk verstandig bekijken.'
Koeltjes klonk het: ik kan u verzekeren, dat ik nooit kou vat.' Poirot hield vol: 'U moet niet vergeten, het heeft de hele dag geregend, dat trekt koud op. De hele dag kon u niets zien door het gordijn van water en mist. Eh bien, waar is dat nu gebleven? De mist is opgetrokken, het water verdampt, de lucht is weer helder en de sterren stralen aan de hemel. Dat is net als in het leven, madame.'
Christine zei met een zachte, geemotioneerde stem: 'Weet u wat me gewoon ziek maakt hier?'
'Nee, mevrouw.'
'Medelijden!'
Het woord werd bits afgebeten. Ze vervolgde: 'Dacht u dat ik het niet weet? Dat ik blind ben? Iedereen zegt voortdurend: "Die arme mevrouw Redfern, dat arme vrouwtje!" Ik ben geen arm vrouwtje. Ik kan het gewoon niet uitstaan!'
Voorzichtig spreidde Hercule Poirot zijn zakdoek op de bank uit en nam plaats.
'Die vrouw...' zei Christine, maar zij hield plotseling op.
Poirot zei ernstig: 'Wilt u me toestaan iets te zeggen, mevrouw? Iets dat zo waar en eerlijk is als de sterren die daar stralen boven ons hoofd? De Arlena Stuarts -- of Arlena Marshalls - betekenen niets op deze wereld.'
'Dat is onzin!' antwoordde Christine Redfern.
'Toch verzeker ik u, dat het de waarheid is. Hun heerschappij is maar van zeer voorbijgaande aard. Zij die wat betekenen -- die werkelijk en blijvend iets betekenen, dat zijn de vrouwen met een goed hart of een groot verstand, of alle twee.'
Christine zei op smalende toon: 'Gelooft u werkelijk dat mannen iets geven om een goed hart of een groot verstand?'
Met nadruk verzekerde Poirot: 'Als het er werkelijk op aan komt, ja!'
Een kort lachje van Christine klonk op. Ze zei: 'Dat ben ik niet met u eens.'
Poirot zei: 'Uw man houdt van u, madame. Dat weet ik.'
'Dat kunt u niet weten.'
'Ja zeker wel. Ik weet het. Ik heb hem naar u zien kijken.'
Opeens barstte zij in tranen uit. Onstuimig en bitter huilde ze, geleund tegen Poirots bereidwillige schouder. Ze herhaalde telkens: ik houd het niet uit... ik houd het niet uit...'
Poirot klopte haar kalmerend op de arm. Sussend zei hij: 'Geduld maar even... geduld.'
Ze ging rechtop zitten en drukte haar zakdoek tegen haar ogen. Met gesmoorde stem zei ze: 'Het is al over. Laat me alleen. Toe, -- ik wil nu liever alleen zijn.'
Hij gehoorzaamde en liet haar daar achter, terwijl hij zelf het kronkelweggetje naar het hotel weer afliep. Hij was er bijna toen hij het geluid van stemmen hoorde. Hij stapte even opzij van het weggetje, waar juist een opening in de bosjes was. Hij zag Arlena Marshall en naast haar Patrick Redfern. Hij hoorde zijn stem, bijna verstikt van emotie: ik ben gek op je, dol gewoon... je hebt me stapelgek gemaakt. Geef jij iets om mij? Geef jij ook maar iets om me?'
Hij zag ook het gezicht van Arlena Marshall. Het leek, dacht hij, niet menselijk meer. Zo keek een tevreden, sluwe kat. Meer dierlijk dan menselijk. Zacht fluisterde zij: 'Na-tuurlijk, Patrick, lieveling, ik aanbid je. Dat weet je toch...'
Voor het eerst van zijn leven maakte Poirot een einde aan zijn luistervinkje spelen. Hij stond met een paar stappen weer op de weg en vervolgde zijn wandeling naar het hotel. Onverwacht sloot zich een gestalte bij hem aan. Het was kapitein Marshall. Hij zei: 'Prachtige avond, vindt u niet? Na zo'n mistroostige dag!' Hij keek naar de lucht: 'Alles wijst erop, dat we morgen mooi weer krijgen.'