Hoofdstuk 6

Kolonel Weston bestudeerde het gastenboek. Hardop las hij voor:
'Majoor en mevrouw Co wan mejuffrouw Pamela Cowan jongeheer Robert Cowan jongeheer Evan Cowan
Rydal's Mount, Leatherhead mijnheer en mevrouw Masterman mijnheer Edward Masterman mejuffrouw Jennifer Masterman mijnheer Roy Masterman jongeheer Frederick Masterman
Marlborough Avenue 5, Londen N.W. mijnheer en mevrouw Gardener, New York mijnheer en mevrouw Redfern, Crossgates, Seldon, Princes Risborough
majoor Barry, Cardon Street 18, St. James, Londen, S.W. 1 mijnheer Horatius Blatt, Pickersgill Street 5, Londen E.C. 2
monsieur Hercule Poirot, Whitehaven Mansions, Londen W. 1
mejuffrouw Rosamund Darnley, Cardigan Court 8, Londen W. 1
mejuffrouw Emily Brewster, Southgates, Sunbury-on-Thames
dominee Stephen Lane, Londen kapitein en mevrouw Marshall mejuffrouw Linda Marshall
Upcott Mansions 73, Londen S.W. 7.' Hier pauzeerde hij. Inspecteur Colgate zei: ik geloof, meneer, dat we de eerste twee families wel kunnen uitschakelen. Mevrouw Castle heeft me verteld dat de Mastermans en de Cowans hier iedere zomer komen, met hun kinderen. Vanmorgen zijn ze weggegaan om de hele dag samen te gaan zeilen, ze hebben lunchpakketten mee. Precies om negen uur zijn ze weggevaren. Als schipper hebben ze een zekere Andrew Baston bij zich. Dat kunnen we gemakkelijk nagaan, en daarmee zijn zij afgevoerd.'
Weston knikte. 'Akkoord. Laten we maar zoveel mogelijk namen van ons lijstje schrappen. Kun jij ons misschien iets vertellen over de anderen, Poirot?'
Poirot antwoordde: 'Oppervlakkig gezien is dat niet zo moeilijk. De Gardeners zijn een echtpaar van middelbare leeftijd, bereisd, genoeglijke zomergasten. Mevrouw kletst voor twee. De man vindt alles best. Hij speelt tennis en golf, en houdt er een soort droge humor op na die hem heel genietbaar maakt, als je hem alleen te pakken krijgt.'
'Dat klinkt allemaal prachtig.'
'Dan hebben we de Redferns. Redfern is wat je noemt een knappe jongen, een geweldige zwemmer, een goede tennisspeler, een voortreffelijk danser. Zijn vrouw heb ik al gekarakteriseerd. Ze houdt dolveel van haar man. Ook heeft ze iets dat Arlena Marshall miste.'
'Wat dan?'
'Hersens!'
Inspecteur Colgate zuchtte. Hij zei: 'Met hersens kom je anders niet ver als het een dwaze verliefdheid betreft, monsieur.'
'Misschien niet. Maar toch geloof ik in alle oprechtheid dat Patrick Redfern, ondanks zijn verliefdheid op mevrouw Marshall, echt van zijn vrouw houdt en haar ook bewondert.'
'Best mogelijk, monsieur. Het zou de eerste maal niet zijn dat ik zoiets zie gebeuren.'
Poirot zei zacht: 'Dat is juist het beroerde van zo'n geval. Vrouwen vinden dat altijd het moeilijkst te begrijpen.' Hij vervolgde: 'Majoor Barry is een gepensioneerd majoor van het Indiase leger. Een bewonderaar van vrouwelijk schoon. Hij vertelt lange en vervelende verhalen.'
Inspecteur Colgate zuchtte weer. 'Dat zegt me al genoeg, meneer. Ik ken ze.'
'Meneer Horace Blatt doet z'n best met iedereen bevriend te raken. Is kennelijk gefortuneerd. Praat te veel over zichzelf. Een droevig geval. Iedereen tracht hem te ontlopen. Maar er is nog wat. Gisteravond stelde hij me allerlei vragen waaruit ik begreep dat hij ergens over loopt te piekeren. Hij voelt zich niet op z'n gemak. Er is wat met die meneer Blatt aan de hand.'
Hij wachtte even en vervolgde toen op wat andere toon: 'Dan komt juffrouw Darnley. Ze werkt onder de firmanaam Rose Mond Ltd. Het is een beroemde couturiere! Goed verstand, veel charme, tres chic! Een alleraardigste verschijning. Wat zal ik je nog meer vertellen? Zij is een heel goede oude vriendin van kapitein Marshall!'
Kolonel Weston kwam met een ruk overeind, is dat zo?'
'Ja. Zij hadden elkaar in geen jaren ontmoet!'
Weston vroeg: 'Wist ze dat Marshall hier zou komen?'
'Ze zegt van niet.'
Poirot wachtte even voordat hij verder ging. 'Wie hebben we nu nog meer? Juffrouw Brewster. Ik vind haar een beetje angstaanjagend.' Hij schudde zijn hoofd. 'Ze heeft zo'n zwaar stemgeluid, dat ze wel een man lijkt. Ze is nogal ruw en noemt de dingen graag bij hun naam. Ze roeit en is iedereen de baas op de golflinks. Maar ze lijkt me ondanks alles wel goedaardig.'
Weston zei: 'Dan houden we alleen nog maar dominee Stephen Lane over. Wat is dat voor een man?'
ik weet maar een ding van hem: hij staat onder grote nerveuze spanning en is, geloof ik, nogal fanatiek.'
Inspecteur Colgate merkte op: 'O ja, is het er zo een?'
Weston concludeerde: 'Dat zijn ze dan.' Hij keek Poirot eens aan en vroeg: 'Wat zit je te peinzen? In welke richting gaan je gedachten?'
Poirot antwoordde: 'Ja, kijk eens hier. Toen mevrouw Marshall me vanmorgen vroeg niemand te vertellen dat ik haar had ontmoet, kon ik niet anders dan tot een conclusie komen: ik dacht dat haar vriendschap met Patrick Redfern tot een conflict had geleid tussen haar en haar man. Ik veronderstelde dat ze een afspraakje gemaakt had met Redfern om hem ergens te ontmoeten, en dat ze liever niet
wilde dat haar man wist waar ze heen ging.'
Hij wachtte even. 'Maar je hebt al gemerkt dat mijn conclusie er volkomen naast is geweest. Haar man kwam wel vragen waar ze gebleven was -- maar werd al gauw gevolgd door Patrick Redfern, en het was maar al te duidelijk dat hij haar ook zocht! Daarom, vrienden, stel ik de vraag: Wie was degene met wie Arlena Marshall een afspraak had gemaakt; wie wilde ze op dat afgelegen plekje ontmoeten?'
Inspecteur Colgate zei: 'Dat klopt precies met mijn theorie. Een buitenstaander, iemand uit Londen of ergens anders vandaan.'
Hercule Poirot schudde van nee en zei: 'Volgens uw theorie, waarde heer, had Arlena haar relatie met die geheimzinnige meneer X verbroken. Waarom zou ze dan nog zo'n moeite doen hem ongemerkt te ontmoeten?'
Inspecteur Colgate informeerde: 'Wie denkt u dan dat het geweest kan zijn?'
'Dat kan ik me nu juist niet voorstellen. Het gastenboek geeft er geen antwoord op. Het zijn allemaal lieden van middelbare leeftijd - zonder avontuurlijke neigingen. Aan wie zou Arlena boven Patrick Redfern de voorkeur geven? Aan niemand. En toch is ze naar een rendez-vous gegaan. En Redfern was het niet!'
Weston zei zachtjes: 'Geloof je dus niet dat ze er eens in haar eentje op uit wou?'
Poirot schudde het hoofd: 'Mon cher, ik merk wel datje de overledene niet hebt gekend. Er is eens een geleerde geweest die een referaat heeft gehouden over de totaal verschillende betekenis van een verblijf in de eenzaamheid voor een man als Beau Brummel of voor een man als Newton. Arlena Marshall, mijn waarde, zou in de eenzaamheid nauwelijks hebben kunnen ademhalen. Zij kon alleen maar leven in de koestering van aanbidders. Daarom is ze vanmorgen naar een afspraakje met een man toegegaan.
Maar wie is die man geweest?'
Kolonel Weston zuchtte weer en zei: 'Kom, later mogen we ons in theorieen verdiepen. Nu moeten we iedereen aan een verhoor onderwerpen en daarvan proces-verbaal opmaken. We doen het beste te beginnen met dat dochtertje van Marshall. Ze kan ons misschien iets nuttigs vertellen.'
Linda Marshall kwam onhandig de kamer binnen en struikelde over het vloerkleed. Haar adem ging gejaagd en haar ogen stonden groot en verschrikt. Ze leek precies een schichtig veulen. Kolonel Weston voelde vriendelijke vaderlijke gevoelens boven komen. Hij dacht bij zichzelf: Arm kind -- echt nog een kind. Het moet wel een verschrikkelijke schok voor haar geweest zijn!
Hij trok een stoel bij en zei geruststellend: 'Het spijt me verschrikkelijk dat ik u een paar vragen zal moeten stellen... juffrouw Linda, geloof ik?'
'Ja, Linda.' Haar stem klonk aarzelend en zacht, zoals van een schoolmeisje kan worden verwacht. Haar handen rustten onbeholpen op de tafel voor haar -- aandoenlijke handen, groot en rood, met lange vingers en vierkante polsgewrichten. Weston dacht: Je moest toch eigenlijk zo'n kind erbuiten kunnen laten!
Hij zei: 'U hoeft er echt niet van te schrikken. We willen alleen even horen wat u ons voor nuttigs vertellen kunt.'
'U bedoelt - over Arlena?'
'Ja. Hebt u haar vanmorgen nog gezien of gesproken?'
Het meisje schudde van nee. 'Nee, Arlena staat altijd laat op. Ze ontbijt meestal op bed.'
Hercule Poirot vroeg: 'En wat doet u, mademoiselle?'
'O, ik sta op, natuurlijk. Ontbijten in bed is zo saai!'
Weston zei: 'Vertelt u ons maar wat u vanmorgen al zo gedaan hebt.'
'O, ik heb eerst gezwommen en daarna ontbeten. En toen ben ik met mevrouw Redfern naar het Meeuwenstrandje gegaan.'
Weston vroeg: 'Hoe laat bent u ongeveer met mevrouw Redfern vertrokken?'
'Ze had beloofd om half elf op me te wachten in de hal. Ik dacht eerst dat ik aan de late kant was, maar dat bleek erg mee te vallen. Wij gingen drie minuten voor half op weg!'
Poirot vroeg: 'En wat hebt u aan het Meeuwenstrandje gedaan?'
'O, ik heb me ingewreven en ben gaan zonnebaden, en mevrouw Redfern is gaan tekenen. Later ben ik in zee gegaan en is Christine alleen teruggegaan naar het hotel omdat ze een afspraak had om te tennissen.'
Weston hield zijn stem zo vlak mogelijk toen hij vroeg: 'Weet u nog hoe laat het toen was?'
'Toen mevrouw Redfern naar het hotel terug ging? Kwart voor twaalf.'
'Bent u daar zeker van? -- kwart voor twaalf?'
Linda deed haar ogen wijd open en zei: 'O, ja - ik heb nog op m'n horloge gekeken.'
'Het horloge dat u aan uw pols draagt?'
Linda keek eens naar haar pols en zei: 'Ja.'
Weston vroeg: 'Vindt u 't goed dat ik het even bekijk?'
Ze stak hem haar pols toe. Hij vergeleek het horloge met zijn eigen horloge en met de klok aan de wand. Glimlachend verklaarde hij: 'Tot op de seconde gelijk. En toen bent u in zee gegaan?'
'Ja.'
'En u was in het hotel terug om -- hoe laat?'
'Precies om een uur. En toen... en toen... hoorde ik het van Arlena!' Haar stem veranderde opeens van klank.
Kolonel Weston vroeg: 'Kon u -- eh - wel opschieten met uw stiefmoeder?'
Ze keek hem een tijdlang aan zonder een woord te zeggen. Toen zei ze: 'O, jawel.'
Poirot vroeg: 'Hield u van haar, mademoiselle?'
Linda zei weer: 'O, jawel.' Ze liet erop volgen: 'Arlena was heel vriendelijk voor me.'
Weston zei met enigszins geforceerde grappigheid: 'Dus niet het type van de boze stiefmoeder, he?'
Linda schudde van nee, zonder glimlach.
Weston zei: 'Dat is goed. Dat is goed. Soms bestaan er in zulke gezinnen grote moeilijkheden, weet u? Hevige jaloezie en zo. Vader en dochter zijn bijvoorbeeld dol op elkaar, en dan vindt het meisje het niet zo prettig als vader een nieuwe liefde gevonden heeft. Hebt u nooit iets dergelijks gevoeld?'
Linda staarde hem aan. Met kennelijk oprecht gemeende nadruk zei ze: 'O, nee.'
Weston zei: ik veronderstel dat uw vader wel helemaal in zijn vrouw op ging?'
Linda antwoordde eenvoudig: 'Dat weet ik niet.'
Weston ging voort: ik zei al dat er allerlei moeilijkheden in een gezin kunnen ontstaan. Ruzies, scheldpartijen, van alles. Als man en vrouw ruzie maken is dat ook voor de kinderen erg pijnlijk -- hebt u daar ervaring mee?'
Op heldere toon stelde Linda de vraag: 'Bedoelt u of vader en Arlena ooit ruzie hadden?'
'Juist.' Weston dacht bij zichzelf: Beroerd, zulke vragen aan het kind te moeten stellen. Waarom ben je ook eigenlijk politieman? Verdraaid-nog-an-toe, gebeuren moet het toch!
Op stellige toon antwoordde Linda: 'O nee, volstrekt niet.' Ze voegde eraan toe: 'Vader maakt nooit met iemand ruzie. Dat is helemaal niets voor hem.'
Weston vervolgde: 'Nu moet u eens heel goed nadenken, juffrouw Linda, of u er ook een idee van hebt wie uw stiefmoeder kan hebben vermoord. Hebt u ooit iets gehoord of weet u misschien iets waardoor we wat duidelijkheid in deze zaak zouden kunnen verkrijgen?'
Linda zweeg een hele tijd. Het scheen of ze het antwoord op de vraag terdege overwoog. Tenslotte antwoordde zij: ik zou niemand weten die Arlena had willen vermoorden, alleen mevrouw Redfern misschien!'
Weston vroeg: 'U gelooft dat mevrouw Redfern haar had willen vermoorden? En waarom dat?'
Linda zei: 'Omdat haar man verliefd was op Arlena. Maar ik geloof niet dat ze haar echt had willen vermoorden! Ik bedoel alleen dat ze wel eens zal hebben gewenst dat Arlena maar dood was -- dat is heel iets anders, is het niet?'
Poirot zei voorzichtig: 'Ja - dat is iets heel anders!'
Linda knikte hem toe. Er kwam even een krampachtige trek op haar gezicht. Ze zei: 'En bovendien - mevrouw Redfern zou nooit van haar leven zoiets kunnen doen -een ander doden - daarvoor is ze niet fel genoeg, begrijpt u wel.'
Weston en Poirot knikten beiden. De laatste zei: ik begrijp wat je bedoelt, kindlief, en ik ben het volmaakt met je eens. Mevrouw Redfern hoort niet tot het type mensen dat de lust om te moorden in zich voelt opkomen. Zij is niet iemand' - hij leunde een beetje achterover, sloot zijn ogen bijna en koos zorgvuldig zijn woorden - 'die heen en weer wordt geslingerd door stormachtige gevoelens - wiens bewustzijn zich vernauwt - die op het laatst nog maar een enkel ding voor zich ziet - dat gehate gezicht -die gehate hals - waar zij haar handen omheen zou willen slaan - om ze met al haar kracht dicht te knijpen om die weke hals...'
Hij zweeg. Krampachtig deinsde Linda van de tafel terug. Met trillende stem vroeg ze: 'Mag ik nu gaan? Hebt u niets meer te vragen?'
Kolonel Weston zei: 'Zeker, dat is alles. Dank u zeer, juffrouw Linda.' Hij stond op om de deur voor haar te openen. Toen hij aan tafel terug kwam stak hij een sigaret op.
'Bah!' zei hij. 'Wat een vuil werkje. Ik verzeker je dat ik me een ploert van een vent voelde, toen ik dat kind over de verhouding tussen haar vader en stiefmoeder moest ondervragen. Het is zoiets als een kind uitnodigen de strop om z'n vaders nek te leggen. Maar ja, het is onvermijdelijk. Moord blijft moord. En zij is waarschijnlijk degene, die het beste weet hoe de verhouding werkelijk was. Toch ben ik in mijn hart dankbaar dat ze ons niets van die aard heeft kunnen vertellen.'
'Ja,' zei Poirot, 'dat was je aan te zien.'
Weston kuchte verlegen. Hij zei: 'Jij ging anders wel wat ver, Poirot, ik bedoel op het eind... met die handen om die weke hals! Dat is nu niet bepaald geschikt om zo'n kind te kalmeren, je brengt haar alleen maar op gedachten!'
Nadenkend keek Poirot hem aan: ik haar op gedachten brengen?'
'Zeker, wat anders? Kom nou!'
Poirot schudde zijn hoofd. Weston liet het punt alweer rusten en zei: in het geheel genomen hebben we bedroevend weinig te horen gekregen. Met uitzondering van een compleet alibi voor mevrouw Redfern. Wanneer ze werkelijk van half elf tot kwart voor twaalf in eikaars gezelschap zijn geweest, gaat Christine Redfern volkomen vrijuit. Daar gaat onze verdachte, de jaloerse echtgenote.'
Poirot zei: 'Er zijn trouwens heel wat overtuigender redenen om mevrouw Redfern geheel buiten beschouwing te laten. Ik ben er zeker van dat het haar fysiek onmogelijk zou zijn, en geestelijk evenzeer, om een mens te wurgen. Ze is eerder koel- dan warmbloedig, tot grote trouw en toewijding in staat, maar volstrekt niet tot passie. Bovendien zijn haar handjes te klein en te fijn.'
Colgate zei: ik ben het volkomen met monsieur Poirot eens. We kunnen haar wel buiten beschouwing laten. Dokter Neasdon heeft verklaard dat het een paar grote, stevige handen moeten zijn geweest.'
Weston besloot: 'Goed, ik vind dat we nu de Redferns maar moeten nemen. De man zal nu wel over de eerste schok heen zijn.'
Patrick Redfern bleek inderdaad weer wat tot rust te zijn gekomen. Wel zag hij er nog bleek uit, met holle ogen, en bijzonder jong, maar zijn manier van doen was volkomen rustig.
'Bent u mijnheer Patrick Redfern van Crossgates, Seldon, Princes Risborough?'
'Ja.'
'Hoe lang kende u mevrouw Marshall?'
Patrick Redfern aarzelde even en zei toen: 'Drie maanden.'
Weston ging voort: 'Kapitein Marshall heeft ons al verteld dat u haar toevallig op een cocktailparty had ontmoet. Is dat juist?'
'Ja, zo is het begonnen.'
Weston zei: 'Kapitein Marshall gaf ons te verstaan dat u elkaar niet nader had leren kennen, voor u elkaar hier weer ontmoette. Is dat ook zo, meneer Redfern?'
Weer aarzelde Redfern een ogenblik. Toen antwoordde hij: 'Dat is te zeggen, niet helemaal. Het is een feit dat ik al vrij veel contact met haar had gehad.'
'Zonder dat kapitein Marshall daarvan op de hoogte was?'
Redfern kreeg een kleur. Hij zei: ik weet niet of hij daarvan op de hoogte was of niet.'
Nu nam Hercule Poirot het woord. Hij zei zacht: 'Was uw vrouw er evenmin van op de hoogte, meneer Redfern?'
ik geloof, dat ik mijn vrouw wel verteld heb dat ik de beroemde Arlena Stuart had ontmoet.'
Poirot hield aan: 'Maar was zij er niet van op de hoogte dat u haar daarna vaker zag?'
'Och, misschien niet.'
Weston vroeg: 'Hadden mevrouw Marshall en u afgesproken elkaar hier deze zomer te zullen ontmoeten?'
Redfern bleef minutenlang zwijgen. Toen haalde hij zijn schouders op. 'Och, wat komt het er eigenlijk op aan. Ik denk dat u het toch wel te weten zult komen vandaag of morgen. Laat ik geen verstoppertje spelen. Ik aanbad die vrouw, weet u -- ik was eenvoudig weg van haar, krankzinnig gewoon - alles wat u maar wilt. Ze wou dat ik in m'n vakantie ook hier kwam. Eerst ging ik er niet op in, maar uiteindelijk stemde ik toe. Ik... ik... och, ik zou niet in staat zijn geweest haar ook maar iets te weigeren, ziet u. Zoveel invloed had ze op iemand!'
Zacht zei Poirot: 'U geeft een uitstekende karakterbeschrijving van haar. Zij was de eeuwige Circe. Maar dan ook volkomen!'
Bitter zei Patrick Redfern: 'Ze toverde mannen werkelijk om in zwijnen.' Hij ging voort: ik ben heel openhartig, heren. Ik wil u niets verzwijgen. Daar is geen enkele reden voor. Ik was dolverliefd op haar. Of zij ook iets om mij gaf, zou ik niet kunnen zeggen. Ze deed alsof, maar ik geloof dat zij tot die vrouwen hoorde die iedere belangstelling in een man verliezen, zodra ze hem met lijf en ziel hebben gevangen. Zij wist dat ze mij helemaal in haar macht had. Toen ik haar vanmorgen daar op het strand vond liggen -- dood' -- hij wachtte even -- 'toen kreeg ik een gevoel of ik knock-out geslagen was. Ik was erdoor verdoofd en verbijsterd!'
'En nu op 't ogenblik?' vroeg Poirot, zich voorover buigende.
Patrick Redfern keek hem recht in de ogen. Hij zei: 'Nu kan ik alleen maar de waarheid vertellen, precies zoals die is. Wat ik vragen wilde is dit: hoeveel moet hiervan openbaar worden? Ik geloof niet dat wat ik u verteld heb, van enige invloed op haar gewelddadige dood geweest is. En wanneer mijn verklaringen worden gepubliceerd, krijgt
mijn vrouw het wel vreselijk moeilijk.'
'O, u denkt misschien,' vervolgde hij, 'dat ik me tot nu toe niet erg om haar bekommerd heb. Misschien is dat wel zo. Maar u mag mij de grootste huichelaar vinden die u kent, het is een feit dat ik verbazend veel houd van mijn vrouw -- innig veel van haar houd. Dat andere' -- hij trok zenuwachtig met zijn schouders - 'was een razernij, een idiote waanzin, waartoe men blijkbaar vervallen kan -- maar voor Christine voel ik iets heel anders, iets veel mooiers. Wat ik voor haar voel is echt! En wederkerig. Hoe schandelijk ik haar ook heb behandeld, ik ben in de grond toch altijd blijven voelen dat zij degene was die er toch eigenlijk alleen maar op aankwam.' Hij zweeg en zuchtte, ik wou dat ik u dat kon laten geloven.'
Hercule Poirot boog zich naar hem toe en zei: 'Maar ik geloof u, ik geloof u onvoorwaardelijk!'
Patrick Redfern keek hem vol dankbaarheid aan en zei alleen maar: 'Dank u.'
De kolonel schraapte zijn keel en zei: 'U kunt ervan op aan, meneer Redfern, dat wij ons niet zullen verdiepen in onbelangrijke details. Als uw passie voor mevrouw Marshall geen rol blijkt te spelen in deze moordzaak, dan is er ook geen enkele reden daaraan verder aandacht te schenken. Maar wat u niet schijnt te beseffen, is dat uw verhouding met haar de rechtstreekse aanleiding kan zijn geweest tot de moord. Dat zou wel eens het motief voor de moord kunnen zijn!'
Patrick Redfern zei: 'Motief?'
Weston antwoordde: 'Juist, het motief. Kapitein Marshall was misschien niet op de hoogte van uw verhouding. Stel u eens voor dat hij er opeens achtergekomen is?'
Redfern zei: 'Hemelse goedheid -- u bedoelt dat hij alles ontdekt heeft en haar toen heeft gedood?'
De commissaris merkte droogjes op: is deze oplossing nog niet eerder bij u opgekomen?'
Redfern schudde zijn hoofd: 'Nee, gek genoeg niet. Daar heb ik helemaal niet aan gedacht. Ziet u, Marshall is zo'n dooie pier. Ik geloof... nee, zoiets is ondenkbaar!'
Weston vroeg: 'Hoe was de houding van mevrouw Marshall tegenover haar man in deze affaire? Was ze, och -- ongerust, dat hij erachter zou komen? Of kon dat haar helemaal niet schelen?'
Redfern zei langzaam: 'Ze was wel zenuwachtig. Ze wilde niet dat hij argwaan zou krijgen!'
'Kreeg u de indruk dat zij bang voor hem was?'
'Bang? Zo zou ik het niet willen noemen.'
Poirot vroeg: 'Neemt u me niet kwalijk, monsieur Redfern, .maar is er nimmer sprake geweest van een mogelijke echtscheiding?'
Redfern schudde beslist van nee. 'O, nee, daarvan is nooit enige sprake geweest. Ziet u, Christine was er toch! En ik ben ervan overtuigd dat Arlena geen moment over een scheiding heeft gedacht. Ze vond het prima om met Marshall getrouwd te zijn. Hij is een man van gewicht op zijn eigen manier, weet u.' Hij glimlachte plotseling. 'Van goede familie, behoorlijk veel geld. Ze heeft mij nooit als een mogelijke echtgenoot beschouwd! Nee, ik was gewoon een van haar vele aanbidders in een lange rij, een soort tijdverdrijf. Ik heb dat altijd geweten, maar merkwaardig genoeg had dat op m'n gevoelens geen enkele invloed...'
Zijn stem stierf weg. Hij bleef nadenkend voor zich uit zitten kijken. Maar Weston riep hem tot de werkelijkheid terug. 'Had u voor vanmorgen een afspraak gemaakt met mevrouw Marshall?' vroeg hij.
Patrick Redfern keek wat verward. 'Geen bepaalde afspraak,' zei hij. 'We ontmoetten elkaar in de regel op het strand iedere morgen. Dan gingen we wat roeien.'
'Was u dus verwonderd mevrouw Marshall daar vanochtend niet aan te treffen?'
'Ja, stomverbaasd. Ik begreep er geen steek van.'
'Wat dacht u?'
ik wist niet wat ik ervan denken moest. Ik bleef geloven dat ze ieder ogenblik kon komen opdagen.'
'Als ze met iemand anders een afspraak zou hebben gemaakt, zou u daarvan dan op de hoogte zijn geweest?'
Patrick Redfern staarde voor zich uit en schudde zijn hoofd.
'Wanneer u een afspraak met mevrouw Marshall had, waar trof u elkaar dan meestal?'
'Och, 's middags kwam ik bij haar aan het Meeuwen-strandje. Weet u, 's middags heb je daar geen zon, zodat daar dan meestal geen mensen waren. Daar zijn we een paar keer geweest.'
'Nooit bij die andere inham? De Elfenkreek?'
'Nee. U moet weten dat die aan de westzijde ligt en iedereen gaat daar 's middags met bootjes en zo naar toe. 's Morgens hebben we nooit geprobeerd elkaar te ontmoeten. Dat zou ook wat al te veel in het oog zijn gelopen. In de middag gaat ieder zijns weegs, de een gaat een dutje doen, en niemand weet eigenlijk waar iedereen uithangt.'
Weston knikte. Patrick Redfern vervolgde: 'Na het avondeten gingen we op mooie avonden altijd een eindje omlopen. We zijn wel naar alle plekjes op het eiland geweest.'
Hercule Poirot zei: 'Ah, juist!' en Patrick Redfern wierp hem een onderzoekende blik toe.
Weston vroeg: 'Dus u kunt ons geen enkel idee aan de hand doen waardoor het verklaarbaar wordt, dat mevrouw Marshall vanmorgen zo vroeg naar de Elfenkreek ging?'
Redfern schudde ontkennend het hoofd en antwoordde met duidelijke verwondering in zijn stem: 'Nee. Het was niets voor Arlena!'
Weston vervolgde: 'Had ze misschien vrienden of kennissen die in de buurt logeerden?'
'Niet dat ik weet. Maar ik weet eigenlijk wel zeker van niet!'
'Nu moet u eens heel goed nadenken, meneer Redfern. U kende mevrouw Marshall in Londen al. U moet dus allerlei mensen uit haar kennissenkring hebben ontmoet. Is daar iemand onder van wie u zou kunnen vermoeden dat hij een wrok tegen haar koesterde? Iemand, een aanbidder zal ik maar zeggen, die door u van zijn plaats verdrongen was?'
Patrick Redfern dacht enkele ogenblikken na. Daarna schudde hij het hoofd. 'Eerlijk, niemand!' antwoordde hij.
Kolonel Weston trommelde met zijn vingers op tafel en zei tenslotte: 'Dan zijn we zover klaar. Er blijken dus drie mogelijkheden te bestaan. De eerste is de onbekende X -- een of andere monomaan -- die toevallig in de buurt was -- en dat lijkt mij al heel onwaarschijnlijk...'
Redfern viel hem in de rede: 'Dat lijkt mij juist de meest waarschijnlijke verklaring.'
Weston schudde van nee. Hij antwoordde: 'Dit is geen gelegenheidsmoord. Die inham is nogal ontoegankelijk. De man moet of over de verbindingsdam langs het hotel zijn gekomen, het eiland hebben overgelopen en zich langs die steile ladder naar beneden hebben begeven, of anders met een bootje zijn gekomen. Voor een toevallig misdrijf zijn beide mogelijkheden uitermate onwaarschijnlijk.'
Patrick Redfern zei: 'Maar u sprak van drie mogelijkheden.'
'Hm, zeker,' vervolgde de commissaris, ik bedoel dat er twee mensen op het eiland waren, die een motief hadden om mevrouw Marshall dood te wensen. Haar man in de eerste plaats, en uw vrouw in de tweede plaats.'
Redfern zat hem aan te staren. Hij was volkomen perplex. Hij riep: 'Mijn vrouw? Christine? Dacht u dat Christine iets met deze moord te maken had?'
Hij sprong overeind en stond lichtelijk te stotteren in zijn verlangen om maar vlug alles eruit te gooien: 'U bent gek... volslagen gek - Christine? Dat is onmogelijk, volkomen belachelijk!'
Weston zei: 'Hoe dan ook, meneer Redfern, jaloezie is een ongelofelijk sterk motief. Vrouwen die jaloers zijn, verliezen elke controle en macht over zichzelf.'
Redfern zei ernstig: 'Christine niet. Zij is -- och, zij is helemaal niet van dat slag. Ze was doodongelukkig, dat wel. Maar ze is niet iemand om... o, ze heeft helemaal geen felheid in zich.'
Hercule Poirot knikte bedachtzaam. Felheid. Hetzelfde wat Linda Marshall gezegd had. Evenals toen ging hij akkoord met deze aanduiding.
'Bovendien,' ging Redfern op vertrouwelijke toon voort, 'het zou gewoon absurd zijn. Arlena was dubbel zo sterk als Christine. Ik geloof dat Christine zelfs geen jonge poesjes zou kunnen wurgen. Ze zou de ladder naar het strand niet eens af hebben durven gaan. Die was haar namelijk veel te steil. Nee... dat is allemaal te gek om los te lopen!'
Kolonel Weston krabde zich voorzichtig achter zijn oor. 'Ja,' zei hij, 'zo gezien lijkt het hoogst onwaarschijnlijk, dat ben ik met u eens. Maar we moeten eerst kijken naar een mogelijk motief, weet u?' Hij voegde eraan toe: 'Daarna natuurlijk naar de gelegenheid.'
Toen Redfern de kamer weer uit was, merkte de commissaris met een flauw glimlachje op: ik vond het niet nodig die knaap te vertellen dat zijn vrouw een behoorlijk alibi had. Ik wou wel eens horen, hoe hij erop reageren zou. Hij raakte aardig van de kook, vonden jullie ook niet?'
Hercule Poirot mompelde: 'De argumenten die hij noemde, waren anders nog sterker dan haar alibi.'
'Stellig! Er is geen sprake van dat zij in aanmerking komt. Ze heeft er niet genoeg kracht voor. Marshall zou het fysiek gesproken wel hebben kunnen doen -- maar het lijkt erop dat hij het ook niet gedaan heeft.'
Inspecteur Colgate kuchte. 'Pardon,' zei hij, 'ik heb nog eens over zijn alibi nagedacht. Het is ook mogelijk, weet u, dat Marshall die brieven van te voren heeft klaargemaakt om als dekking te dienen...'
Weston zei: 'Dat denkbeeld is lang niet gek, we moeten er rekening mee houden...'
Hij brak af, omdat Christine Redfern het vertrek binnenkwam. Zij was kalm als altijd, en bewoog zich een beetje stijfjes. Ze droeg haar witte tennisjurk met een lichtblauwe pullover. Haar bleke schoonheid werd erdoor geaccentueerd. Toch, bedacht Hercule Poirot, had ze volstrekt geen slap of zwak gezicht. Er sprak heel wat vastberadenheid, durf en nuchter verstand uit. Hij knikte goedkeurend.
Kolonel Weston dacht bij zichzelf: Een heel aardig vrouwtje, misschien wat slapjes. In ieder geval veel te goed voor die flirt van een man. Maar och, hij is nog jong. Eens in je leven doe je allemaal wel eens iets stoms vanwege een vrouw.
Hij zei: 'Neemt u plaats, mevrouw. We zijn verplicht ook u een paar vragen te stellen, zoals u begrijpen zult. We moeten uitzoeken wat iedereen gedaan heeft vanmorgen.'
Christine Redfern knikte begrijpend. Ze zei heel gedwee: 'O, zeker, dat begrijp ik volkomen. Waar wilt u dat ik begin?'
Hercule Poirot zei: 'Zo vroeg als u maar kunt, madame. Wat deed u het allereerst toen u op was?'
Christine zei: 'Laat ik eens kijken. Op weg naar de ontbijttafel ging ik naar de kamer van Linda Marshall en maakte met haar de afspraak 's ochtends naar het Meeuwenstrandje te gaan. Wij zouden elkaar in de hal treffen om half elf.'
Poirot vroeg: 'Hebt u voor het ontbijt nog gezwommen, madame?'
'Nee, dat doe ik maar zelden.' Ze glimlachte, ik vind het veel prettiger als eerst de zon wat op het water geschenen heeft. Ik heb het gauw koud.'
'Maar gaat uw man 's morgens vroeg wel zwemmen?'
'O ja. Bijna iedere dag!'
'En mevrouw Marshall ook?'
Christines stem klonk nu heel anders, kil en scherp: 'O, nee, mevrouw Marshall kwam nooit te voorschijn voor een uur of elf.'
Een beetje verlegen kijkend zei Hercule Poirot: 'Pardon, madame, dat ik u onderbrak. U was aan het vertellen dat u naar de kamer van juffrouw Linda ging. Hoe laat was dat?'
'Laat eens kijken... half negen... nee, nog iets later.'
'En was juffrouw Marshall al op toen u kwam?'
'O ja, ze was al uit geweest.'
'Uit geweest?'
'Ja, ze zei tenminste dat ze gezwommen had.'
Er klonk een tikje, een klein tikje aarzeling in Christines stem. Poirot merkte het met verwondering op.
Weston vroeg: 'En daarna?'
'Daarna ben ik beneden gaan ontbijten.'
'En na het ontbijt?'
'Ben ik naar boven gegaan, heb m'n schetsboek en mijn tekenspullen bij elkaar gepakt en zijn we erop uitgegaan.'
'Juffrouw Linda Marshall en u?'
'Juist.'
'Hoe laat was dat?'
ik denk net even voor half elf.'
'Wat bent u toen gaan doen?'
'We zijn naar het Meeuwenstrandje gewandeld. Dat is de inham aan de oostkant. Daar zijn we gaan zitten. Ik ging tekenen en Linda zonnebaden.'
'Hoe laat verliet u dat plekje weer?'
'Om kwart voor twaalf... Ik moest om twaalf uur een partijtje tennissen en me daarvoor eerst nog verkleden.'
'Had u een horloge bij u?'
'Nee, maar ik vroeg aan Linda hoe laat zij het had.' ik begrijp het. En vervolgens?'
ik pakte m'n tekengerei weer op en ben naar het hotel teruggewandeld.'
Poirot vroeg: 'En mademoiselle Linda?'
'Linda? O, die ging in zee.'
Poirot informeerde: 'Was u ver van de zee, op het plekje waar u zat?'
'Wel, we zaten tamelijk hoog, aan de voet van de rotsen -- zodat ik nog schaduw had en Linda al in de zon kon zitten.' Poirot vervolgde: 'Hebt u Linda werkelijk in zee zien gaan voor u het strand verliet?'
Christine fronste haar wenkbrauwen bij haar poging zich alles nauwkeurig voor de geest te halen. 'Laat eens kijken. Ze holde het strand op -- ik borg mijn tekenspullen op. Ja, ik heb nog het spatten van het water gehoord, toen zij tegen de eerste golven opliep...'
'Bent u daar volkomen zeker van, madame? Dat ze werkelijk in zee is geweest?'
'O, ja, heel zeker.' Ze keek hem verbaasd aan. En kolonel Weston ook. Daarop zei hij: 'Gaat u voort, mevrouw Redfern.'
ik ging toen naar het hotel, verkleedde me op m'n kamer en liep naar de tennisbanen, waar ik de anderen al aantrof.'
'Wie waren die anderen?'
'Kapitein Marshall, meneer Gardener en juffrouw Darnley. We speelden twee sets. Net stonden we op het punt naar binnen te gaan, toen het bericht kwam... over mevrouw Marshall...'
Hercule Poirot boog zich naar voren. Hij vroeg: 'En wat dacht u, madame, toen u dat bericht vernam?'
'Wat ik dacht?' Het was duidelijk dat zij die vraag niet erg kies vond.
'Ja.'
Langzaam zei Christine Redfern: 'Het was - afschuwelijk dat zoiets gebeuren kon!'
'O, ja, natuurlijk, het wekte uw afschuw op. Dat begrijp ik. Maar wat betekende het bericht voor u persoonlijk?'
Ze wierp hem een vluchtige blik toe. Daarmee deed ze een kinderlijk beroep op hem haar te willen ontzien. Hij beantwoordde die blik door onmiddellijk op zakelijke toon te zeggen: ik doe van mijn kant een beroep op u, madame. U bent een vrouw van ontwikkeling en intelligentie. U had u zonder twijfel gedurende uw verblijf hier al een oordeel gevormd omtrent mevrouw Marshall -- wat voor een soort vrouw zij was.'
Christine antwoordde voorzichtig: ik geloof dat iedereen dat wel doet, als hij enige tijd met anderen in hetzelfde hotel logeert.'
'Ongetwijfeld. Het is ook niet meer dan natuurlijk. Daarom vraag ik u, madame, was u eigenlijk erg verbaasd over de gewelddadige wijze waarop zij de dood gevonden heeft?'
Langzaam zei Christine: 'O, nu begrijp ik u. Nee, verbaasd was ik eigenlijk niet. Wel geschokt door het feit als zodanig. Maar zij was een vrouw die...'
Poirot wachtte even voordat hij de zin voor haar afmaakte: '... van wie je verwachten kon, dat ze nog eens op zo'n wijze aan haar eind zou komen. Ja, madame, dat is de meest ware uitspraak, en ook de belangrijkste die hier tot nu toe in deze kamer gedaan is. Wanneer u alle -- eh...' (hij sprak even met nadruk) 'persoonlijke gevoelens even terzijde laat, wat was dan uw indruk van mevrouw Marshall?'
Christine zei kalm: 'Heeft het wel zin daar nu nog over te discussieren?'
'Ja, ik vind van wel.'
'Tja, wat zal ik zeggen?' Haar blanke huid werd opeens rood. Zij verloor haar zorgvuldig beheerste houding. Heel even kwam de primitieve vrouw om de hoek kijken. 'Een vrouw van haar slag is volkomen waardeloos en nutteloos!
Er was niets, helemaal niets dat haar bestaan rechtvaardigde. Ze had geen hart - en geen hersens. Ze dacht alleen maar aan mannen en kleren en aanbeden worden, ze leidde een volkomen parasitair bestaan. Ze had grote aantrekkingskracht voor mannen, geloof ik... nee, het was zo. En haar leven was daarop ingesteld. En daardoor was ik, geloof ik, niet eens verbaasd dat zij zo aan haar eind is gekomen. Ze was van het soort dat in alle mogelijke smerige dingen verwikkeld raakt. Chantage, jaloezie, hartstocht, allerlei heftige, grove emoties. Zij riep werkelijk de slechtste eigenschappen bij anderen wakker!'
Toen ze zweeg, hijgde zij. Haar bovenlip trok ze op in een onbewuste uitdrukking van hevige afschuw. Het viel kolonel Weston op dat er geen grotere tegenstelling denkbaar was dan tussen deze vrouw en mevrouw Marshall. De gedachte kwam bij hem op dat, als je met Christine Redfern getrouwd was, de hele atmosfeer wel eens zo verfijnd zou kunnen raken, dat de Arlena Stuarts van deze wereld een wonderlijke aantrekkingskracht voor je kregen.
Onmiddellijk na deze gedachte trok een van de woorden die Christine uitgesproken had in het bijzonder zijn aandacht. Hij wendde zich tot haar en vroeg: 'Mevrouw, hoe kwam u er daarnet toe over chantage te spreken?'