Hoofdstuk 2


Toen Rosamund Darnley naast hem kwam zitten, deed Hercule Poirot geen enkele poging zijn genoegen te verbergen. Zoals hij sedertdien heeft toegegeven, bewonderde hij Rosamund Darnley meer dan enige andere vrouw die hij ooit ontmoet had. Hij hield van haar grote distinctie, haar gracieuze gestalte, de kordate, fiere houding van haar hoofd. Hij hield van de keurige, glanzende golfjes van haar donkere haar en het ironische lachje om haar lippen.
Ze droeg een jurk van marineblauwe stof met witte stippen. Hij zag er heel simpel uit door de strenge lijn, maar ook heel duur. Rosamund Darnley stond namelijk onder de firmanaam Rose Mond Ltd in heel Londen bekend als een van de beste couturieres. Ze zei: 'Ik kan niet bepaald zeggen, dat ik het hier prettig vind. Ik begrijp niet hoe ik het in m'n hoofd gehaald heb hierheen te gaan.'
'U bent hier al eens eerder geweest, niet waar?'
'Zeker, twee jaar geleden, met Pasen. Maar toen was het hier lang zo druk niet.'
Hercule Poirot keek haar aan. Vriendelijk zei hij: 'Er is iets waarover u zich bezorgd maakt, is het niet?'
Ze knikte. Ze schommelde met haar voet heen en weer en keek ernaar. Toen antwoordde ze: 'Ik heb een geestverschijning gezien. Dat is alles.'
'Een geestverschijning, mademoiselle?'
'Inderdaad.'
'Van wat of wie?'
'O, van mezelf!'
Poirot informeerde voorzichtig: 'Was het een heel onvriendelijke verschijning?'
'Onverwacht pijnlijk. Hij riep herinneringen wakker aan jaren geleden.'
Even zat ze stil te peinzen. Toen zei ze: 'Stel u m'n kinderjaren voor. Nee, dat kunt u onmogelijk. U bent geen Engelsman.'
Poirot vroeg: 'Waren die dan zo Engels?'
'O, ongelofelijk, weet u. Op het platteland -- in een groot vervallen huis -- met paarden en honden -- eindeloos wandelen in de regen -- houtvuur in de open haard -- appels in de boomgaard -- heel weinig geld -- oude kleren -- avondjurken die jaren mee moesten - een slecht onderhouden tuin met enorme bossen herfstasters.'
'En u wilt daarheen terugkeren?' vroeg Poirot.
Rosamund Darnley schudde ontkennend haar hoofd. 'Een mens kan immers nooit terugkeren? Dat nooit. Maar ik wenste dat ik een andere weg gekozen had...'
Poirot zei: 'Ik ben erg benieuwd te horen welke.'
Rosamund Darnley zei lachend: 'Ikzelf eigenlijk ook!'
Poirot zei: 'Toen ik jong was... en dat, mademoiselle, is werkelijk heel lang geleden... hadden we een spelletje, dat heette: "Als je jezelf niet was, wie zou je dan willen zijn?" Wij schreven het antwoord in die dagen in de mooi gebonden poeziealbums van de jongedames van toen, u kent ze misschien wel, veel verguldsel en lichtblauw leer. Het antwoord op die vraag is heus niet gemakkelijk.'
Rosamund zei: 'Nee, dat ben ik volkomen met u eens. Het zal wel niet gauw gebeuren, dat iemand Stalin of koningin Elizabeth zou willen zijn. Wat je eigen vrienden betreft, daar weet je eigenlijk niets van. Ik herinner me eens een charmant echtpaar te hebben ontmoet. Ze waren heel hoffelijk en aardig tegen elkaar terwijl ze al jaren getrouwd waren, zodat ik de vrouw van harte benijdde. Later hoorde ik dat ze in hun gewone doen geen stom woord tegen elkaar zeiden, al elf jaar lang niet!'
Ze lachte even. Dat bewijst wel hoe voorzichtig we moeten zijn in onze beoordeling van anderen.'
Na enkele ogenblikken zei Poirot: 'Er zullen wel heel wat mensen zijn, mademoiselle, die u benijden.'
Rosamund Darnley antwoordde koeltjes: 'Natuurlijk, dat spreekt.' Ze dacht even na. Toen zei ze met een ironisch glimlachje: 'Zeker, ik ben het prototype van de geslaagde vrouw. Ik vind voldoening in m'n werk, mode-ontwerpen maak ik werkelijk voor m'n plezier, en zakelijk heeft die liefhebberij mij ook geen windeieren gelegd. Ik ben geslaagd in het leven, heb een goed figuur, een redelijk aardig gezicht en een niet al te scherpe tong.' Ze wachtte even. Haar glimlach werd breder. 'Natuurlijk... ik heb geen man! Op dat punt ben ik niet geslaagd, niet waar, monsieur Poirot?'
Poirot zei hoffelijk: 'Mademoiselle, wanneer u ongetrouwd gebleven bent, dan komt dat alleen maar doordat geen van mijn seksegenoten voldoende welsprekend is gebleken. Het is uw eigen vrije keus dat u alleen bent gebleven, en geenszins een noodzakelijkheid.'
Rosamund Darnley gaf ten antwoord: 'Toch geloof ik dat u, net als alle mannen, in uw hart vindt dat geen enkele vrouw tevreden kan zijn voordat ze getrouwd is en kinderen heeft.'
Poirot haalde zijn schouders op. 'Trouwen en kinderen krijgen is nu eenmaal het lot van de meeste vrouwen. Ten hoogste een op de duizend vrouwen is in staat zich een naam en een plaats in de maatschappij te veroveren, zoals u dat gedaan hebt.'
Rosamund grijnsde tegen hem. 'En toch ben ik maar een arme oude vrijster. Zo voel ik me nu tenminste. Als ik arm was en een grote woesteling van een man en een sleep kinderen had, zou ik veel gelukkiger zijn. Zo is het toch, niet waar?'
Poirot haalde zijn schouders op. 'Als u het zelf zegt, zal het wel zo zijn, mademoiselle.'
Rosamund lachte. Ze had plotseling haar evenwicht weer teruggevonden. Ze stak een sigaret op en zei: 'U weet goed met vrouwen om te gaan, monsieur Poirot. Ik heb zin nu het tegenovergestelde standpunt in te nemen en de werkende vrouw tegenover u te verdedigen. Natuurlijk heb ik niets te mopperen en dat weet ik heel goed.'
'Dan is alles dus in orde, mademoiselle.'
'Zo is het.'
Poirot haalde nu zijn sigarettenkoker te voorschijn en stak een van zijn geliefde kleine sigaretjes op.
Terwijl hij de opstijgende rook nakeek, zei hij langs zijn neus weg: 'Meneer -- ik bedoel kapitein -- Marshall is dus een oude vriend van u, mademoiselle?'
Rosamund keek verbaasd. Ze zei: 'Hoe weet u dat nu? O, Ken heeft het u zeker verteld.'
Poirot schudde het hoofd. 'Niemand heeft me iets verteld. Tenslotte ben ik detective, mademoiselle. Het is een zeer voor de hand liggende gevolgtrekking.'
Rosamund Darnley zei: 'Dat is me niet duidelijk.'
'Maar ga nu eens na.' De kleine man gesticuleerde heftig. 'U bent hier een week. U bent levendig, vrolijk, zorgeloos. Vandaag begint u opeens over geesten te praten, over vroeger. Hoe komt dat? Er zijn dagenlang geen nieuwe gasten aangekomen, tot gisteren kapitein Marshall met zijn vrouw en dochter arriveerde. Vandaag bent u veranderd. Nu, dat is, dunkt me, nogal duidelijk.'
Rosamund Darnley zei: 'Ja, u hebt gelijk. Kapitein Marshall en ik zijn om zo te zeggen samen opgegroeid. De familie Marshall woonde naast ons. Ken was altijd aardig voor me -- een beetje neerbuigend, want hij was vier jaar ouder. Ik had hem een hele tijd niet gezien. Het moet minstens vijftien jaar geleden zijn.'
Poirot zei nadenkend: 'Dat is een hele tijd.'
Rosamund knikte. Ze zwegen beiden. Na een korte pauze vroeg Hercule Poirot: 'Hij is ongetwijfeld een aardige kerel, niet waar?'
Met warmte antwoordde Rosamund: 'Ken is een schat.
Een van de allerbesten. Verschrikkelijk gereserveerd en kalm. Zijn enige gebrek is dat hij de neiging heeft rampzalige huwelijken te sluiten.'
Poirot zei op een toon of hij er alles van begreep: 'Ah...'
Rosamund Darnley vervolgde: 'Kenneth is ontzettend stom als het om vrouwen gaat. Herinnert u zich de strafzaak van Martingdale?'
Poirot fronste zijn wenkbrauwen. 'Martingdale? Was dat geen geval van arsenicumvergiftiging?'
'Precies. Zeventien of achttien jaar geleden. De vrouw werd ervan verdacht haar man te hebben vermoord met arsenicum,' zei juffrouw Darnley.
'En toen werd het bewijs geleverd dat hij een regelmatig arsenicumgebruiker was, en is ze vrijgesproken?'
'Zo is het! En na haar vrijspraak trouwde Ken met haar. Zulke gekke dingen haalt alleen hij maar in zijn hoofd.'
Hercule Poirot mompelde: 'Maar als ze werkelijk onschuldig was?'
Vol ongeduld zei Rosamund Darnley: 'O, voor mijn part was ze onschuldig. Niemand weet dat precies. Maar hoeveel andere vrouwen zijn er niet met wie hij veel beter had kunnen trouwen dan juist met deze, die zo nauw bij een strafzaak betrokken was geweest?'
Poirot zei niets. Misschien wist hij wel dat hij nog meer te horen zou krijgen wanneer hij zijn mond hield. Rosamund vervolgde inderdaad: 'Toen was hij natuurlijk nog belachelijk jong, net eenentwintig. Hij was eenvoudig helemaal weg van haar. Ze stierf bij de geboorte van Linda -- een jaar na hun huwelijk. Ken was wanhopig. Daarna heeft hij er maar een beetje op los geleefd, om vergetelheid te zoeken. En toen kwam hij in contact met Arlena Stuart. Die trad toen nog op in een revue. Er was net een geruchtmakende echtscheidingszaak in die dagen. Lady Codrington wilde scheiden van Codrington en beschuldigde hem van ontrouw met Arlena Stuart. Ze vertelden dat Lord
Codrington stapelgek op Arlena Stuart was. Het was de bedoeling dat ze zo spoedig mogelijk zouden trouwen. Maar toen hij vrij was om dat te doen wilde hij niet meer. Liet haar eenvoudig zitten. Ze heeft hem toen wegens verbreking van trouwbelofte vervolgd. Dat was een reuzenheibel indertijd. En wat doet me die Ken? Trouwt natuurlijk met Arlena. Wat een idioot, wat 'n volmaakte idioot!'
Hercule Poirot zei zachtjes: 'Je moet een man zo'n dwaasheid kunnen vergeven, bij zoveel schoonheid, mademoiselle!'
'O, daar niet van! Maar een jaar of drie geleden was er weer zo'n schandaaltje. De ouwe Sir Roger Erskine liet Arlena z'n hele fortuin na. Ik zou zo zeggen dat Kens ogen toen wel enigszins open konden zijn gegaan.'
'En was dat niet het geval?'
Rosamund Darnley haalde haar schouders op. 'Om u de waarheid te zeggen, heb ik hem in geen jaren meer gezien. Ik heb wel horen zeggen dat hij het met de grootste onverstoorbaarheid heeft opgenomen. Waarom? Dat zou ik wel eens willen weten. Zou hij soms een blind vertrouwen in haar hebben?'
'Er kunnen toch ook nog andere redenen zijn.'
'Zeer zeker. Trots bijvoorbeeld. Wat hij werkelijk van haar denkt, weet ik niet. Dat weet trouwens geen mens.'
'En zij? Wat zou zij voor hem voelen?'
Verbaasd staarde Rosamund hem aan. 'Zij? Zij is alleen maar uit op geld. En op mannen. Er hoeft maar een aardige man in de buurt te komen of Arlena zit er achteraan. Van dat slag is zij, als u 't precies wilt weten.'
Poirot knikte instemmend. 'Ja,' zei hij, 'het is waar wat u zegt. Haar ogen kijken alleen maar naar mannen!'
Rosamund vervolgde: 'Nu zit ze achter Patrick Redfern aan. Een heel knappe man -- en weinig gecompliceerd -- dol op z'n vrouw, weet u, en helemaal geen type voor een flirt. Dat is uitverkoren wild voor Arlena. Ik vind de jonge mevrouw Redfern erg lief, maar ik geloof niet dat zij opgewassen zal blijken tegen die mannen verslindende tijgerin.'
Poirot zei: 'Nee, het is inderdaad zoals u zegt.' Hij keek bedrukt voor zich uit.
Rosamund zei: 'Christine Redfern was vroeger lerares, geloof ik. Zij behoort tot degenen die denken dat de geest heerst over de stof. Er staat haar een ontzettende schok te wachten.'
Poirot schudde bedenkelijk zijn hoofd.
Rosamund sprong overeind. 'Ik vind het een schandaal!' riep ze. 'Hier moest iemand iets aan doen!'
Linda Marshall bekeek haar gezicht onverschillig in de spiegel op haar slaapkamer. Ze had bepaald het land aan haar eigen gezicht. Op dit moment leek het uit niet veel anders te bestaan dan beenderen en sproeten. Ze keek met grote afkeer naar haar dichte bos zacht, bruin haar, haar grijs-groene ogen, haar hoge jukbeenderen en de lange, agressieve lijn van haar kin. Haar mond en haar tanden waren zo kwaad nog niet - maar wat kwamen tanden er nou op aan? En kreeg ze daar alweer een rode vlek naast haar neus?
Linda dacht bij zichzelf: Wat is het toch afschuwelijk om zestien jaar te zijn -- bepaald afschuwelijk.
Ze wist niet goed raad met zichzelf. Linda was zo onhandig als een jong veulen en zo stekelig als een egel. Ze was zich voortdurend bewust van haar tekort aan charme, en van het feit dat ze te groot voor servet en te klein voor tafellaken was. Op school was dat nog niet zo erg geweest. Maar nu was ze van school af. Geen mens scheen precies te weten wat ze nu eigenlijk met haar aan moesten. Haar vader sprak er wat vaagjes over dat ze de volgende winter naar Parijs zou gaan. Linda had er helemaal geen zin in -- maar thuisblijven wilde ze evenmin. Ze was er zich nog nooit zo van bewust geweest als nu dat ze Arlena niet kon uitstaan.
Er kwam een gespannen uitdrukking op haar jonge gezicht, en haar groene ogen werden koud en hard. Arlena... Bij zichzelf zei ze: 'Ze is een loeder... een vals loeder!'
Het was vreselijk om een stiefmoeder te hebben. Iedereen zei dat trouwens. En het was ook volkomen waar. Niet dat Arlena onvriendelijk deed. Meestal schonk ze helemaal geen aandacht aan het meisje. Maar als ze het wel deed, zag je een blik van geamuseerde minachting in haar ogen. En die sprak ook uit haar woorden. De volmaakte gratie van Arlena's houding en gebaren accentueerde de onhandigheden van het opgroeiende meisje. Als Arlena in de buurt kwam, werd ze er zich dubbel van bewust hoe onervaren en hoe onrijp ze in alles was. Maar dat was het niet alleen. Er was ook nog iets anders. Linda tastte terug in haar herinneringen en gedachten. Ze was nog niet goed in staat haar gevoelens te onderkennen en er een naam aan te geven. Arlena had een bepaalde invloed op mensen en dingen in haar omgeving, zelfs op de sfeer in huis.
'Ze is beslist een slechte vrouw,' besloot Linda met grote stelligheid. 'Ze is door en door slecht!'
Maar daarmee was je er per slot nog niet. Je kon er niet mee volstaan je neus voor haar op te trekken met een air van morele superioriteit, en haar daarna uit je gedachten zetten. Dat was volmaakt onmogelijk. Zij had invloed op de mensen. Vader, bij voorbeeld, was een heel ander mens geworden. Het had haar verbaasd. Vroeger kwam hij haar altijd van school halen. Vader had haar wel eens meegenomen op een boottocht. Maar zoals vader nu thuis was -- met Arlena...
Linda dacht: En dat komt nooit meer terug. Dat blijft altijd zoals het nu is. Het is ondraaglijk! Ze zag in gedachten haar leven voor zich, alle dagen verduisterd en vergiftigd door Arlena's aanwezigheid. Ze was nog niet volwassen genoeg om de dingen in de juiste verhoudingen te zien.
; Een enkel jaar leek haar wel een eeuwigheid.
Een donkere golf van haat tegen Arlena sloeg over haar heen. Ze zei zachtjes: 'Ik zou haar kunnen vermoorden. O, wat een uitkomst als ze dood was...!'
Nu keek ze naar buiten, naar de zee en het strand. Die badplaats was toch werkelijk wel aardig, zou tenminste reuze aardig kunnen zijn. Al die afzonderlijke strandjes, inhammetjes en kronkelpaadjes. Wat een ontdekkingstochten allemaal! Plekjes waar je ook helemaal ongestoord alleen kon zijn. Er waren zelfs een paar grotten, hadden de jongens van Cowan haar verteld. Linda dacht: Als Arlena er niet was zou ik hier beslist voor m'n plezier zijn...
In gedachten keerde ze terug naar de avond van hun aankomst. Het was werkelijk verrassend geweest, dit eilandje van het vasteland te naderen. De vloed had de verbindingsdam helemaal aan het oog onttrokken. Ze waren daarom in een bootje overgestoken. Hoe romantisch en avontuurlijk had het Zeerovershotel haar geleken! Toen was daar opeens op het terras een donkere vrouw op hen afgekomen: 'Nee maar, Kenneth! Jij hier?' had ze gezegd.
En haar vader had blij verrast uitgeroepen: 'Rosamund!' Linda had Rosamund Darnley met de ernst die de jeugd eigen is, streng en kritisch bekeken. Ze vond dat ze een heel gunstige indruk maakte. Het leek haar een zeer verstandige vrouw. Ze had ook zulk aardig haar. Het paste precies bij haar gezicht, en dat was bij de meeste mensen niet het geval. En ze droeg zulke mooie kleren. Ook had ze een aardig, vrolijk gezicht - niet of ze je stiekem uitlachte, maar alsof ze gelukkig gestemd was. Zij was erg aardig tegen haar geweest, niet uitbundig en ook niet kleinerend. De manier waarop ze met haar gepraat had, had Linda bepaald wat zelfvertrouwen geschonken, en dat overkwam haar niet vaak.
Vader scheen het ook erg prettig te vinden juffrouw Darnley terug te zien. Grappig -- hij had er opeens heel anders uitgezien, vond ze. Hij had - ja, dacht Linda, hoe had hij er eigenlijk uitgezien? - ja, veel jonger opeens, veel jongensachtiger! Grappig. Wat jongensachtig had hij gelachen. Dat had ze nooit eerder van hem gehoord.
Ze stond voor een raadsel. Ze had even een blik geworpen op een heel andere vader dan ze de laatste tijd gekend had. Ze dacht: Ik had hem wel eens willen zien toen hij zo oud was als ik nu ben.
Er flitste een gedachte door haar heen. Wat zou het verrukkelijk geweest zijn als vader en zij hier samen heen waren gegaan en dan juffrouw Darnley hadden ontmoet -- alleen met vader en haar. Wat zou dat fijn zijn geweest! Vader vrolijk lachend, en juffrouw Darnley en Linda samen zorgeloos genietend van alle heerlijkheden van de zomer aan zee, hier op dit eilandje.
Maar Arlena... je kon nu eenmaal nooit zorgeloos genieten als Arlena in de buurt was. Waarom niet? Omdat Arlena dat niet kon. En omdat je ook niet gelukkig kon zijn in de nabijheid van iemand die je haatte. Ja, haatte. Zij haatte Arlena.
Zij voelde weer hoe een zwarte golf van haat over haar heen sloeg.
In de spiegel zag ze zichzelf bleek worden. Haar mond ging een beetje open. Haar pupillen werden klein. Haar handen balden zich tot vuisten...
Kenneth Marshall klopte op de deur van de kamer van zijn vrouw. Toen ze 'binnen' riep, deed hij de deur open en liep naar haar toe. Arlena legde juist de laatste hand aan haar toilet. Ze had een glanzend groene jurk aangetrokken en zag er bijna uit als een zeemeermin. Ze stond recht voor de spiegel en bracht nog wat mascara op haar wimpers aan. Ze zei: 'O, ben jij het, Ken.'
'Ja, ik dacht dat je wel klaar zou zijn.'
'Nog even maar.'
Kenneth Marshall liep naar het raam. Hij keek uit over de zee. Zoals gewoonlijk was er geen enkele emotie op zijn gezicht te lezen. Hij keek heel gewoon. Zich omdraaiend vroeg hij: 'Arlena?'
'Ja, wat is er?'
'Had je Redfern al eerder ontmoet?'
Luchtigjes zei Arlena: 'O, ja, liefste. Ergens op een cocktailparty. Ik vond hem meteen al aardig.'
'Dat dacht ik al. Heb je van tevoren geweten dat zijn vrouw en hij hier ook zouden logeren?'
'Hoe kom je erbij, liefste? Dat was juist zo'n reuze verrassing voor me!'
Kenneth Marshall zei rustig: ik dacht zo dat dat misschien de reden was dat je dit onmogelijke plekje hebt uitgezocht. Je was er zo verbazend op gesteld dat we deze zomer hierheen zouden gaan.'
Nu zette Arlena de mascara neer. Ze keerde zich naar hem om en lachte - haar zachte, verleidelijke lach. Ze zei: iemand heeft me over deze badplaats verteld. Ik geloof dat het de Rylands waren. Ze zeiden dat alles hier eenvoudig fantastisch was, zo onbedorven. Vind je het hier niet heerlijk?'
Kenneth Marshall zei: ik weet het niet zeker.'
'Maar liefste, je bent toch dol op baden in zee en luieren op het strand? Ik wed datje het hier reusachtig naar je zin zult hebben.'
ik zie alleen maar dat jij van plan bent het hier helemaal naar jouw zin te hebben.'
Haar ogen werden wat groter. Ze keek hem even onzeker aan. Kenneth Marshall vervolgde: ik vermoed dat de verklaring is, dat je Redfern gevraagd hebt ook hierheen te komen.'
Arlena zei: 'Maar liefste, doe nu niet zo afschuwelijk, wil je?'
Kenneth antwoordde: 'Kijk eens, Arlena. Ik ken jou zo'n beetje. Het is echt een aardig jong stel. Die jongen houdt van z'n vrouw. Moet jij daar nu tussen komen?'
Arlena antwoordde: 'Ik vind het niet eerlijk om mij de schuld te geven. Ik heb helemaal niets gedaan. Ik kan er heus niets aan doen.'
'Waaraan doen?' drong hij aan.
Zij knipperde met haar oogleden. 'Och, ik bedoel in 't algemeen, dat ik er niets aan kan doen als er mannen verliefd op me worden. Dat is hun eigen schuld.'
'Dus je geeft toe dat die Redfern dol op je is?'
Arlena zei zachtjes: 'Het is werkelijk nogal stom van hem.' Ze deed een stap naar hem toe. 'Maar je weet toch, Ken, dat ik in werkelijkheid maar van een man houd, en dat jij dat bent?'
Arlena keek naar hem op door haar donkere wimpers. Het was een wonderlijke blik, die maar weinig mannen konden weerstaan. Kenneth Marshall keek ernstig op haar I neer. Zijn gezicht stond beheerst. Zijn stem klonk heel rustig toen hij zei: 'Ik ken jou zo'n beetje, Arlena.'
Wie aan de zuidzijde het hotel uit kwam, zag de terrassen en het strand onmiddellijk aan zijn voeten liggen. Er liep ook nog een pad over de rotsen naar het zuidwestelijke puntje van het eiland. Wie dat pad een eindje volgde kwam bij een reeks nissen die in de wand van de rotsen waren uitgehakt, en die op de hotelkaart van het eiland stonden aangeduid als de Zonnerand. Er stonden banken in al die kunstmatige zitjes.
Direct na het eten gingen Patrick Redfern en zijn vrouw ] naar een van die beschutte plekjes. De nacht was helder en , zacht verlicht door de maan.
Ze gingen zitten en zwegen een poosje. Eindelijk zei i Patrick: 'Een verrukkelijke avond, vind je niet, Christine?'
'Ja.'
Er klonk iets in haar stem dat hem kon hebben verontrust. Hij bleef zitten zonder haar aan te kijken. Christine Redfern vroeg hem met haar kalme stem: 'Wist jij, Patrick, dat die vrouw ook hierheen zou gaan?'
Hij wendde zich met een ruk om. ik weet niet wat je bedoelt.'
ik dacht anders van wel.'
'Kijk eens, Christine. Ik begrijp niet watje scheelt...'
Ze onderbrak hem. Er klonk een trilling van emotie in haar stem: 'Wat mij scheelt? Wat jou scheelt, wat er met jou aan de hand is, bedoel je!'
'Met mij is er helemaal niets aan de hand!'
'O, Patrick! Dat is er wel. Jij bleef er zo op aandringen dat we deze zomer hierheen zouden gaan. Jij was er fel op. Ik was zo graag weer naar Tintagel gegaan, waar we... waar we op onze huwelijksreis zijn geweest. Maar jij wou perse hierheen.'
'Nu, heb ik er iets te veel van gezegd? Is het geen toverachtig plekje?'
'Best mogelijk. Maar je wou hier naar toe, omdat zij hier ook zou zijn!'
'Zij? Wie bedoel je eigenlijk?'
'Mevrouw Marshall. Jij -- je bent gewoon dolverliefd op haar.'
in 's hemelsnaam, Christine, stel je niet zo dwaas aan. Het is niets voor jou zo jaloers te doen. Bespottelijk
gewoon!'
De barse toon ging hem niet best af. Hij overdreef het.
Zij antwoordde: 'Wij waren zo gelukkig!'
'Gelukkig? Natuurlijk waren we gelukkig. We zijn nog gelukkig. Maar we blijven niet gelukkig als ik nog niet eens even met een andere vrouw mag praten zonder dat jij me daarover een standje geeft!'
ik heb je helemaal geen standje gegeven!'
'Ja, dat heb je wel. In een huwelijk moetje ook vriendschap met anderen dulden. Die achterdochtige houding is heel verkeerd van je. Ik -- ik kan geen woord met een aardige vrouw wisselen, of jij verdenkt me ervan dat ik verliefd op haar ben...'
Hij zweeg en haalde zijn schouders op.
Christine Redfern zei: 'Je bent verliefd op haar.'
'O, wees niet zo dwaas, Christine! Ik heb -- ik heb nauwelijks een Woord met haar gewisseld.'
'Dat is niet waar!'
'Maak er in 's hemelsnaam geen gewoonte van jaloers te worden op iedere knappe vrouw die we tegenkomen.'
Christine Redfern zei: 'Zij is niet zomaar een knappe vrouw, Patrick. Zij is -- zij is nog iets anders. Zij is een slechte vrouw. Ja, dat is ze. Ze zal je pijn doen. En mij ook. Patrick, toe, laat haar schieten. Laten we hier weggaan voor het te laat is!'
Patrick Redfern stak zijn kin obstinaat naar voren. Hij leek erg jong, toen hij uitdagend zei: 'Doe niet zo belachelijk, Christine. En -- en laten we hierover niet gaan kibbelen.'
ik wil helemaal niet gaan kibbelen.'
'Gedraag je dan als een verstandig mens. Kom mee, laten we teruggaan naar het hotel.'
Hij stond op en wachtte even. Toen stond Christine Redfern ook op. Ze zei: 'Uitstekend.'
In de nis ernaast zat Hercule Poirot. Bedroefd schudde hij zijn hoofd. Er zijn mensen die zich bescheiden uit de voeten plegen te maken, wanneer ze een gesprek dreigen af te luisteren dat niet voor hun oren bestemd is. Maar die bescheidenheid sierde Hercule Poirot niet.
'Bovendien,' verklaarde hij later tegen zijn vriend Hastings, 'het ging hier om een moord.'
Hastings zei toen verbaasd: 'Maar, mijn waarde heer, toen was er nog geen sprake van een moord!'
Poirot zuchtte diep. Hij antwoordde: 'Voor mij, mort cher, stond het al vast dat er een moord gepleegd zou worden. Dat kon niet uitblijven!'
'Waarom ben je toen niet tussenbeide gekomen om te verhinderen dat hij werd gepleegd?'
Zoals al eens eerder het geval was geweest, had Poirot toen zuchtend verklaard dat het niet gemakkelijk was iemand tegen te houden die eenmaal besloten had een moord te plegen. Hij maakte er zichzelf geen verwijt van. Het was, volgens hem, onvermijdelijk.