Hoofdstuk 8
Zij stonden nu in de slaapkamer van Arlena Marshall. Twee hoge
openslaande deuren kwamen uit op een balkon dat uitzag op het
strand en de zee. De zonneschijn stroomde de kamer binnen en
weerkaatste in de flonkerende rij kristallen flesjes en potjes op
haar toilettafel. Alle kosmetische produkten die in
schoonheidssalons gebruikt worden, zag men hier bij elkaar.
Inspecteur Colgate trok de ene lade na de andere open. Op een
gegeven moment uitte hij een zachte kreet. Hij had een pakje
opgevouwen brieven in handen gekregen. Hercule Poirot stond juist
bij de klerenkast. Hij inspecteerde de ontelbare sport-, strand-,
wandel- en avondtoiletten met de grootste oplettendheid. Er lagen
stapels ragfijne lingerie. Op een brede plank lagen hoeden: nog
twee zonnehoeden, een vuurrode en een zacht-gele, een grote
strooien Hawaiaanse hoed met een brede rand, een slappe zonnehoed
van donkerblauw linnen, een paar kleine hoedjes die vast en zeker
heel duur geweest waren, een marineblauwe baret, een parelgrijze
tulband en een niemandalletje van donker fluweel... Met een
toegeeflijke klank in zijn stem zei hij: 'Ah, les femmes!'
Kolonel Weston vouwde de brieven open. 'Drie brieven van Redfern,'
zei hij. 'Verduveld stom van hem. Hij zal het nog wel eens afleren
brieven aan andere vrouwen te schrijven. Vrouwen bewaren zulke
brieven altijd, ook al bezweren ze dat ze ze hebben verbrand. Hier
is er nog zo een.'
Poirot nam hem aan en las:
Arlena liefste, mijn hemel, wat heb ik het land. Nu weg te moeten
naar China en jou wellicht in geen jaren en jaren terug te zien! Ik
had er geen idee van, dat een man zich zo aan een vrouw gebonden
zou voelen. Hartelijk dank voor je cheque. Ze zullen nu geen
vervolging instellen. Het was net op het kantje, en dat alleen maar
omdat ik voor jou wat meer geld wilde hebben. Wil je het mij
vergeven? Ik wilde diamanten aan je mooie oren hangen - die
prachtige oren van jou - en mooie grote parels om je hals, maar ze
zeggen dat er met parels tegenwoordig nogal gerommeld wordt. Een
fantastische smaragd dan? Ja, dat is een idee. Een grote smaragd,
koud en groen en toch vol verborgen vuur. Vergeet me niet - maar
dat doe je vast niet. Je blijft de mijne - voor altijd. Vaarwel,
vaarwel!
J.N.
Inspecteur Colgate zei: 'Het kan wel eens de moeite lonen na te
gaan of die J.N. werkelijk naar China gegaan is, of dat hij hier
misschien nog rondloopt. Dat zou een pracht van een moordenaar
kunnen zijn. Hij aanbidt deze vrouw, idealiseert haar, denkt dat
hij de enige is van wie ze houdt... Dat doet me denken aan die
jongen over wie juffrouw Brewster het had. Ja, hier hebben we
misschien wel iets aan.'
Hercule Poirot knikte: ik vind die brief ook belangrijk, zeer
belangrijk!'
Hij keek de kamer rond, naar de open kleerkast, haar enorme
toilettafel en de slappe pierrot-pop die aan het voeteneinde op
haar bed zat. Toen gingen ze de kamer van kapitein Marshall
binnen.
Die lag direct naast die van zijn vrouw, maar er was geen
verbindingsdeur, en ook geen balkon. De kamer had hetzelfde
uitzicht, en twee ramen, maar was veel kleiner. Tussen de ramen
hing een spiegel met een vergulde rand. In de hoek naast het
rechterraam stond de toilettafel. Er lagen twee ivoren borstels op,
en een kleerborstel en een fles haarwater. In de hoek bij het
linkerraam stond een open schrijfmachine, en een stapeltje
briefpapier lag ernaast.
Colgate ging de papieren even na. Hij zei: 'Dat ziet er allemaal
heel aannemelijk uit. Hier heb je bijvoorbeeld de brief waar hij
het over had. Gedateerd de 24ste - dat is dus gisteren. En hier heb
je de enveloppe met het poststempel Leathercombe van vandaag. Dat
klopt als een bus. Nu moeten we eens kijken of hij zijn antwoord
van te voren kan hebben uitgetikt.'
Hij ging zitten. Kolonel Weston zei: 'We laten jou maar even je
gang gaan. Wij zullen onder de hand de andere kamers eens
onderzoeken. Niemand mag naar boven, en nu worden ze beneden al een
beetje ongeduldig.'
Eerst gingen ze naar Linda Marshalls kamer. Deze lag op het oosten
en zag uit over de rotsen en de zee. Weston keek even rond en zei:
ik geloof niet, dat we hier iets zullen vinden. Maar het is
natuurlijk denkbaar dat Marshall iets in de kamer van zijn dochter
verstopt heeft. Hoewel, het is niet waarschijnlijk. Er is geen
sprake van dat hij een wapen of iets van die aard te verbergen
had.'
Weston liep al weer naar buiten. Hercule Poirot bleef achter. Hij
vond iets op het rooster van de open haard dat hem interesseerde.
Er was nog maar pas geleden iets verbrand. Hij knielde neer en
begon geduldig met zijn werk. Wat hij vond schoof hij voorzichtig
op een blad papier. Hij kreeg zo een groot onregelmatig stuk
kaarsvet bij elkaar, een paar stukjes groen papier of karton,
mogelijk van een scheurkalender want een niet verbrand stuk droeg
nog het cijfer 5, en een stukje bedrukt papier met de woorden: 'een
goede daad'. Er lag ook een gewone speld bij en iets dat op
verbrand haar leek.
Poirot legde al deze voorwerpen op een rijtje en keek ernaar. Hij
zei bij zichzelf: iedere dag een goede daad! C'est possible. Maar
wat kan ik uit dit geheel concluderen? C'est fantastique!'
Vervolgens pakte hij de speld op, die hij nauwkeurig bekeek. Zijn
ogen werden groen en fel. Hij riep zacht: 'Pour l'amour de Dieu!
Est-il possible?'
Hercule Poirot kwam uit zijn geknielde houding overeind. Langzaam
gleden zijn blikken de kamer rond; ditmaal lag er een totaal andere
uitdrukking op zijn gezicht. Ernstig, bijna streng. Links van de
schoorsteenmantel stond een rijtje boeken. Poirot bekeek aandachtig
de titels. Een bijbel, de toneelstukken van Shakespeare, Het
huwelijk van William Ashe door mevrouw Humphry Ward, De jeugdige
stiefmoeder door Charlotte Yonge, Eliots Moord in de kathedraal,
Jeanne d'Arc van Bernard Shaw, Gejaagd door de wind door Margaret
Mitchell.
Poirot nam De jeugdige stiefmoeder en William Ashe van de plank en
keek even naar het stempeltje van de leesbibliotheek dat op de
eerste pagina stond afgedrukt. Toen hij op het punt stond ze weer
op hun plaats te zetten, viel zijn oog op een boek dat achter de
andere boeken was geschoven. Het was een klein, stevig boek in
bruin kalfsleer. Hij pakte ook dit op en bladerde erin. Heel
langzaam schudde hij z'n hoofd. Hij mompelde: 'Dan had ik het dus
toch goed... Ja, ik had het bij het goede eind. Maar wat dat andere
betreft... zou dat ook denkbaar zijn? Nee, onmogelijk,
tenzij...'
Zo bleef hij even staan, met zijn vinger tegen zijn snor tikkend,
terwijl zijn gedachten intens met het probleem bezig waren.
Zachtjes zei hij nog eens: 'Tenzij...'
Kolonel Weston keek even om de hoek van de deur. 'Hallo, Poirot,
nog altijd hier binnen?'
ik kom, ik kom,' riep Poirot. Hij haastte zich de gang op. De kamer
naast die van Linda was die van de Redferns. Poirot keek naar
binnen, automatisch de sporen van twee totaal verschillende
persoonlijkheden opmerkend: een keurige netheid, die hij aan
Christine toeschreef, en een artistieke wanorde, die hij
karakteristiek voor Patrick achtte. Afgezien van deze aanwijzingen
omtrent de persoonlijkheid van de bewoners interesseerde de kamer
hem geen zier.
Daarnaast was de kamer van Rosamund Darnley en daar bleef hij wat
langer, louter uit genoegen iets meer van haar persoonlijkheid te
leren kennen. Hij keek naar de boeken
die op tafel lagen, de kostbare eenvoud van haar toiletgarnituur op
de kaptafel. Hij snoof de zachte, heerlijke geur op van het dure
parfum dat zij altijd gebruikte.
Naast haar kamer, aan het noordeinde van de gang, was een open deur
die naar het balkon leidde vanwaar men de buitentrap bereikte, die
naar de rotsen beneden liep.
Weston merkte op: 'Hier gaan de gasten voor het ontbijt naar
beneden, als ze gaan zwemmen.'
Poirot was opeens vol belangstelling. Hij stapte naar buiten en
keek naar beneden. Daar waren treden in de rotsen uitgehakt die
naar de zee voerden. Maar er liep ook nog een pad naar links, vlak
langs het hotel. Hij zei: 'Je kunt hier dus heel gemakkelijk naar
beneden gaan, en dan ongemerkt langs het hotel op de verbindingsdam
komen.'
Weston knikte. Hij breidde de mogelijkheden nog uit door te zeggen:
'Zo zou je ook aan de andere kant van het eiland kunnen komen,
zonder dat je door het hotel hoeft. Maar dan kun je toch nog vanuit
een raam gezien worden.'
'Welk raam dan?'
'Twee badkamerramen kijken hierop uit. En de ramen van de
biljartkamer en de toiletten.'
Poirot vulde aan: 'Maar de ruiten van de badkamers en de toiletten
zijn van matglas, daar kun je niet door kijken; en op een stralende
morgen als vandaag zal er geen mens gaan biljarten!'
'Zeer juist!'
'Weston wachtte even en ging toen voort: 'Als hij het heeft gedaan,
moet hij dus deze weg hebben gevolgd.'
'Je bedoelt kapitein Marshall?'
'Ja. Chantage of geen chantage, ik vind toch dat alles in zijn
richting wijst. Zijn manier van optreden... wel, die is al heel
ongelukkig!'
Hercule Poirot zei droogjes: 'Misschien -- maar dat stempelt iemand
nog niet tot een moordenaar.'
Weston informeerde: 'Wilde je hem dan soms buiten beschouwing
laten?'
Poirot schudde ontkennend: 'Nee, dat wilde ik niet!'
Weston vervolgde: 'We zullen even afwachten tot Colgate zijn alibi
heeft nagegaan wat betreft het tikken van die brieven. Laat ik
eerst het kamermeisje van deze verdieping maar eens ondervragen.
Van haar getuigenis kan ook nog heel wat afhangen.'
Het kamermeisje bleek een jonge vrouw van even dertig te zijn,
levendig, kordaat en verstandig. Ze gaf vlot antwoord.
Kapitein Marshall was boven gekomen toen zij nog met zijn kamer
bezig was. Ongeveer om half elf. Hij had haar verzocht zo veel
mogelijk voort te maken. Ze had hem niet zien terugkomen, maar wel
even later het getik van zijn schrijfmachine gehoord. Dat was
misschien even voor elf geweest. Toen was ze met de kamer van
meneer en mevrouw Redfern bezig geweest. Toen ze daarmee klaar was,
was ze naar die van juffrouw Darnley gegaan, aan het eind van de
gang. Ze kon daar de schrijfmachine niet meer horen. Het was toen
elf uur geweest, ze had de kerktoren van Leathercombe heel
duidelijk elf horen slaan. Een kwartier later was ze naar beneden
gegaan om een kopje thee te drinken. Daarna was ze de kamers gaan
doen in de andere vleugel van het hotel. In antwoord op de vragen
van de commissaris vertelde ze dat ze de kamers in deze volgorde
had gedaan: juffrouw Marshall; de twee badkamers; mevrouw Marshall;
kapitein Marshall; meneer en mevrouw Redfern en juffrouw Darnley.
Zolang ze op de kamer van juffrouw Darnley was geweest, had ze
niemand voorbij horen komen, en ook niemand de trap naar beneden
horen afgaan, maar het was ook niet waarschijnlijk dat dat het
geval zou zijn, als je zachtjes liep.
Daarop begon Weston haar vragen te stellen over mevrouw Marshall.
Nee, die was niet gewoon vroeg op te staan. Zij, Gladys Narracott,
had er zich over verwonderd dat haar kamerdeur even na tien uur al
openstond en dat mevrouw weg was.
'Ontbeet mevrouw Marshall op bed?'
'Ja, meneer, altijd. Maar nooit veel. Wat thee en sinaasappelsap en
een sneetje toast. Voor de slanke lijn natuurlijk.'
Nee, ze had ook niets bijzonders aan mevrouw gemerkt vanmorgen.
Alles was net als op andere dagen.
Hercule Poirot informeerde: 'Wat dacht u eigenlijk van mevrouw
Marshall, mademoiselle?'
Gladys keek verbaasd en vroeg: is het wel gepast dat ik m'n mening
zeg?'
'Ja zeker, wij zijn er juist heel benieuwd naar!'
Gladys voelde zich toch niet helemaal op haar gemak. Ze keek even
wat schichtig naar de commissaris, die trachtte zo sympathiek
mogelijk te kijken en haar toeknikte, ofschoon hij de methoden van
zijn buitenlandse collega in z'n hart wel wat dwaas vond. Hij zei:
'Zo is het. Spreek maar vrijuit.'
Voor het eerst werd Gladys Narracott wat verlegen. Ze frommelde met
haar vingers aan haar schort en zei: 'Wel, mevrouw Marshall was nu
niet bepaald een dame, weet u. Ik bedoel, ze was meer een
actrice.'
Kolonel Weston zei: 'Ze was ook werkelijk actrice.'
'Ja, meneer, dat bedoel ik ook. Ze liet zich altijd gaan en zei
alles wat haar voor de mond kwam. Ze deed... ik bedoel dat ze
helemaal niet vriendelijk deed, als ze er geen zin in had. En een
ogenblik later was ze dan weer een en al lievigheid. Als ze iets
niet vinden kon, of als je niet gauw genoeg kwam als ze gebeld had,
of als d'r wasgoed nog niet terug was, nou, dan ging ze me toch te
keer, bepaald grof, kan ik u zeggen! Er was nou niemand van ons die
d'r zogezegd mocht. Maar wat had ze een fijne kleren, en wat was ze
mooi, geen wonder dat iedereen haar bewonderde.'
Kolonel Weston zei: 'Het spijt me dat ik u de vraag moet stellen,
maar hebt u ooit een indruk gekregen hoe haar verhouding precies
was met haar echtgenoot?'
Gladys Narracott aarzelde een ogenblik. Ze zei: 'U denkt... u denkt
toch niet dat hij het gedaan heeft?'
Vlug vroeg Poirot: 'U dan wel?'
'O, dat zou ik niet denken. Hij is zo'n keurige heer, kapitein
Marshall. Die zou zoiets niet kunnen doen, daar geloof ik niks
van.'
'Maar helemaal zeker bent u er niet van -- dat hoor ik aan uw
stem!'
Met tegenzin zei Gladys Narracott: 'Je leest over zulke dingen wel
in de krant. Als er reden is voor jaloezie. Als daar aanleiding
voor is, en natuurlijk -- iedereen hier wist ervan -- van haar en
meneer Redfern, bedoel ik. En mevrouw Redfern is zo'n lieve,
keurige dame! Ik vind het gewoon een schandaal. Meneer Redfern is
ook een echte heer, maar het lijkt wel of geen enkele man tegen
zo'n vrouw als mevrouw Marshall op kan -- zo een die in alles d'r
zin krijgt. Het valt niet mee om getrouwd te zijn. Met zo'n man,
bedoel ik.' Ze zuchtte even en zei toen nog: 'Maar als kapitein
Marshall erachter is gekomen...'
'Nou, wat dan?' wilde Weston horen.
Gladys Narracott zei voorzichtig: ik heb wel eens het idee gehad,
dat mevrouw Marshall bang was dat haar man er achter zou
komen.'
'Wat heeft u die indruk gegeven?'
'Niet iets bepaalds, meneer. Maar ik kon wel eens merken, nou...
dat ze bang voor hem was. Hij was altijd doodkalm, ziet u, maar
daarom was hij nog niet gemakkelijk!'
Weston zei: 'Maar u kunt geen bepaald voorbeeld noemen. Niet iets
dat ze tegen elkaar hebben gezegd, of zo?'
Gladys schudde van nee. Weston vervolgde: 'Wat nu de brieven
aangaat die mevrouw vanmorgen met de post gekregen heeft, kunt u
ons daarover misschien nog iets vertellen?'
'Er waren er een stuk of zes, zeven. Precies weet ik het niet.'
'Hebt u ze bij haar boven gebracht?'
'Ja, meneer. Ik kreeg ze gewoon van de receptie mee en heb ze op
haar ontbijtblaadje gelegd.'
'Herinnert u zich ook of er iets bijzonders bij was, zo te
zien?'
Het kamermeisje schudde ontkennend het hoofd. 'Doodgewone brieven,
meneer, wat rekeningen en ook wat circulaires, denk ik, want die
lagen later verscheurd op het blaadje.'
'Wat hebt u daarmee gedaan?'
in de vuilnisbak gegooid, meneer. Een van de heren van de politie
is daarjuist mee bezig.'
Weston knikte. 'En waar hebt u de inhoud van haar prullemand
gelaten?'
'Ook in de vuilnisbak, meneer.'
Weston zei: 'Wel, dat is alles wat ik vragen wilde, geloof ik.' Hij
keek Poirot onderzoekend aan. Deze boog zich voorover.
'Toen u vanmorgen de kamer van juffrouw Linda Marshall hebt gedaan,
hebt u toen de haard nog schoongemaakt?'
'Daar viel niets aan te doen, meneer. Daar was geen vuur in
geweest.'
'En lag er ook niets op het rooster?'
'Nee, meneer, dat was allemaal netjes in orde.'
'Hoe laat hebt u haar kamer gedaan?'
'Om ongeveer kwart over negen, meneer, zodra ze naar beneden
ging om te ontbijten.'
'Weet u ook of ze na het ontbijt nog naar haar kamer terug is
gegaan?'
'Ja, omstreeks kwart voor tien was dat.'
'Bleef ze toen even op haar kamer?'
'Dat geloof ik wel, meneer. Ze kwam in ieder geval op , een
holletje weer naar beneden, even voor half elf.'
'Toen bent u niet meer in haar kamer geweest?'
'Nee, meneer. Ik was er al mee klaar.'
Poirot knikte. Hij vervolgde: 'Er is nog iets anders dat ik u wilde
vragen. Wie hebben er allemaal voor het ontbijt gezwommen?'
'Over de andere vleugel zou ik niks kunnen zeggen, ook niet van de
bovenste verdieping, alleen van deze.'
'Meer hoeft ook niet.'
'Nu, dan waren kapitein Marshall en meneer Redfern de enigen
vanmorgen, geloof ik. Die twee gaan iedere dag.'
'Hebt u ze vanmorgen zien weggaan of terugkomen?'
'Dat niet, meneer, maar ze hadden hun natte badgoed over de
balkonleuning te drogen gehangen, zoals gewoonlijk.'
'Heeft juffrouw Linda vanmorgen niet gezwommen?'
'Nee, meneer. Al haar badpakken waren kurkdroog.'
'Ah!' zei Poirot. 'Dat is juist wat ik wilde weten.'
Gladys zei nog uit zichzelf: 'Ze gaat gewoonlijk wel 's morgens
zwemmen!'
'En hoe staat het met de andere drie,juffrouw Darnley, mevrouw
Redfern en mevrouw Marshall?'
'Mevrouw Marshall zwemt nooit, meneer. Juffrouw Darnley is wel een
paar maal geweest. Mevrouw Redfern zwemt niet vaak voor het
ontbijt... alleen wanneer het vreselijk warm is, maar vanochtend
heeft ze het toch niet gedaan.'
Weer knikte Poirot. Vervolgens stelde hij nog de vraag: 'Hebt u
misschien ook gemerkt of er een flesje weg is uit
een van de kamers die u in deze vleugel schoonhoudt?'
'Een flesje, zei u? Wat voor soort flesje?'
'Dat weet ik tot mijn spijt niet. Maar zou u het opmerken, denkt u,
als er op een van de kamers een ontbrak?'
Eerlijk zei Gladys: 'Op mevrouw Marshalls kamer vast niet, meneer,
daar staan zoveel flesjes.'
'Maar op de andere kamers?'
'Nou, van juffrouw Darnley ben ik ook niet zo zeker. Zij heeft heel
wat flesjes odeur en lotions en zo. Maar op de andere kamers, wel,
ik bedoel als ik er speciaal op zou letten.'
'Maar tot nu toe hebt u niets opgemerkt?'
'Nee, maar zoals ik zei, ik heb er ook niet speciaal naar
gekeken.'
'Als u dat dan nu even zou willen doen?'
'Natuurlijk, meneer.'
Ze verliet het vertrek. Weston keek eens naar Poirot en vroeg: 'Wat
moet dat allemaal betekenen?'
Poirot antwoordde: 'Mijn ordelijke geest wordt soms door
kleinigheden gepijnigd. Juffrouw Brewster heeft vanmorgen voor het
ontbijt gezwommen en, zoals ze vertelde, bijna een flesje tegen
haar hoofd gekregen, dat uit een van de ramen in zee is geworpen.
Eh bien, nu wil ik graag weten wie die fles heeft weggegooid, en
waarom.'
'Maar m'n beste kerel, dat kan iedereen wel gedaan hebben!'
'Helemaal niet! Om te beginnen kan dat alleen maar uit een kamer
zijn geweest die aan de oostkant ligt -- een, die we dus zojuist
hebben gezien. Nu vraag ik jou in gemoede of jij als je een lege
fles op je toilettafel ziet, dat ding ooit in zee zou gooien? Wat
doet een mens gewoonlijk in zo'n geval? Hij gooit het in de
prullenmand. Je neemt niet de moeite het balkon op te gaan en het
ding zo ver weg te slingeren, dat iemand die in zee zwemt het op
z'n hoofd kan krijgen. Ten eerste zou je niemand willen raken,
natuurlijk, maar bovendien, waarom zou je je zo nodeloos inspannen?
Nee, je zou dat alleen maar doen als je niet wilde dat iemand die
bepaalde fles in de gaten kreeg!'
Weston keek hem aan. Hij zei: ik weet dat inspecteur Japp, die ik
laatst over een zaak geraadpleegd heb, altijd beweert dat jij alles
vervloekt ingewikkeld maakt. Je gaat me nou toch hoop ik niet
vertellen dat Arlena Marshall helemaal niet gewurgd is, maar gedood
is door een scheutje uit die mysterieuze fles, met een mysterieus
vergif?'
'O, nee, ik geloof geen moment dat er vergif in die fles heeft
gezeten.'
'Wat dan wel?'
'Nog geen idee van. Daarom stel ik er juist zoveel belang in.'
Gladys Narracott kwam nu terug. Ze was een beetje buiten adem en
hijgde: 'Spijt me wel, meneer, maar ik kan heus niet zeggen van wie
er iets weg is. Ik weet zeker dat er bij kapitein Marshall niets
weggenomen is, ook niets op de kamer van juffrouw Linda of meneer
en mevrouw Redfern. Bij juffrouw Darnley ben ik er ook zo goed als
zeker van, maar van mevrouw Marshall zou ik het onmogelijk kunnen
zeggen. Ik zei al dat daar zoveel flesjes staan, dat het niet te
zien is of er een weg is!'
Poirot haalde zijn schouders op. Hij zei: 'Het hindert niet. Ik
laat het hier maar bij.'
Gladys vroeg: is er nog iets van uw dienst, heren?'
Weston antwoordde: ik geloof van niet. Dank u wel!'
Poirot zei: ik dank u eveneens. Alleen, weet u zeker dat u niets
vergeten hebt dat van enig belang kan zijn?'
'U bedoelt wat mevrouw Marshall betreft?'
iets in het algemeen. Iets ongewoons dat u gemerkt hebt, iets
raars, eigenaardigs -- enfin, iets waarover u tegen uw collega's
zou zeggen: "Nou moet je eens horen, wat gek!'"
Gladys zei weifelend: 'Niet zoiets als u bedoelt, meneer.'
'Het geeft niet wat ik bedoel. U weet niet wat ik bedoel. Is er dus
wel zoiets waarover u zou zeggen: "Moetje eens horen, wat gek!" ?'
herhaalde Poirot.
Gladys zei: 'Het was niets bijzonders, hoor. Alleen maar dat iemand
een bad nam, 's middags om twaalf uur. Dat zei ik beneden tegen
Elsie.'
in welke badkamer?'
'Dat konden we niet horen, meneer. Ik hoorde alleen het water
weglopen en toen zei ik dat tegen Elsie.'
'Weet u zeker dat het een bad was, en niet een van de
wastafels?'
'O ja, meneer. Je kunt je nooit vergissen als er een bad
leegloopt!'
Toen mocht Gladys gaan.
Weston zei: 'Je gelooft toch niet dat die kwestie met dat bad van
belang kan zijn, Poirot? Ik bedoel, er is geen reden voor. Geen
bloedvlekken of iets van die aard die moesten worden weggespoeld.
Dat is te zeggen...'
Poirot viel hem in de rede: 'Dat is nou het voordeel van wurgen,
wou je zeggen. Geen bloedvlekken, geen wapen, niets om te verbergen
of kwijt te raken! Je hebt niets anders nodig dan fysieke kracht -
en de mentaliteit van een moordenaar!'
Deze laatste woorden sprak hij zo krachtig uit, zo geladen met
emotie, dat Weston een beetje terugdeinsde. Hercule Poirot
glimlachte toegeeflijk.
'Nee,' zei hij, 'dat bad is misschien niet belangrijk. Iedereen kan
een bad nodig hebben gevonden. Mevrouw Redfern voor ze ging
tennissen. Kapitein Marshall of juffrouw Darnley. Op zichzelf zit
daar nog niets achter.'
Op dat ogenblik werd er op de deur geklopt en stak een politieagent
zijn hoofd om de hoek. 'Hier is juffrouw Darnley, heren. Zij zou u
graag nog even willen spreken. Ze zegt dat er iets is dat ze
daarnet nog vergeten heeft u te vertellen.'
Weston zei: 'We komen beneden - direct!'
De eerste die zij zagen, was Colgate. Hij keek somber. 'Heeft u een
ogenblikje, meneer?' vroeg hij.
Weston en Poirot volgden hem het kantoor van mevrouw Castle in.
Colgate zei: ik heb met behulp van Heald die brieventikkerij
onderzocht. Het heeft zeker een uur geduurd voordat Marshall met
alles klaar was. Vooral als je rekent dat hij niet alles zo maar
achter elkaar kon uittikken, maar nog wel eens even heeft moeten
denken. Dat is dus een duidelijk geval. En kijkt u eens naar deze
brief.' Hij reikte hem over.
Waarde Marshall. Het spijt me ontzettend jou in je vakantie te
moeten storen, maar er heeft zich een onvoorziene complicatie
voorgedaan ten aanzien van de overeenkomst met Burley en
Tender...
'Enzovoorts, enzovoorts,' zei Colgate. 'Gedateerd de 24e, dus
gisteren. De enveloppe is gisteravond afgestempeld in Londen en
vanochtend in Leathercombe. Dezelfde machine is zowel op de
enveloppe gebruikt als op het briefpapier. Uit de inhoud blijkt dat
Marshall het antwoord onmogelijk van te voren had kunnen
prepareren. Zijn berekeningen zijn gebaseerd op de gegevens die hij
vanmorgen in die brief heeft ontvangen -- het antwoord is heel
ingewikkeld.'
'H'm, ja,' zei Weston op teleurgestelde toon. 'Het lijkt dus wel
alsof Marshall een deugdelijk alibi heeft. Dan zullen we elders
moeten zoeken.' Hij voegde eraan toe: 'Maar eerst moet ik juffrouw
Darnley nog even horen. Ze wacht op me.'
Rosamund kwam energiek binnen. Ze glimlachte een beetje
verontschuldigend. 'Het spijt me verschrikkelijk,' zei ze.
'Misschien is het niet eens de moeite waard. Maar je ziet zo licht
iets over 't hoofd.'
'Ja, juffrouw Darnley?' De commissaris vroeg haar te gaan zitten.
Ze schudde haar hoofd. 'Nee, dat is de moeite niet. Het is alleen
maar dit. Ik vertelde u dat ik de hele morgen op de Zonnerand
gelegen had. Dat is niet helemaal juist. Ik was vergeten dat ik
toch nog een keer even heen en weer naar het hotel geweest
ben.'
'Hoe laat, juffrouw?'
ik denk zo ongeveer om kwart over elf.'
'U bent naar het hotel teruggegaan, zegt u?'
'Ja, omdat ik m'n zonnebril vergeten had. Eerst dacht ik dat ik hem
niet nodig zou hebben, maar het licht was zo schel dat ik m'n ogen
haast niet kon openhouden, en toen ben ik hem toch maar gaan
halen.'
'Bent u toen rechtstreeks naar uw kamer gegaan en weer terug?'
'Nee, om precies te zijn, ik heb ook nog even om de hoek gekeken
bij Ken -- kapitein Marshall. Want ik hoorde zijn schrijfmachine en
wilde wel eens weten waarom hij met dat mooie weer zo druk zat te
werken. Ik wilde hem meenemen naar buiten.'
'En wat zei kapitein Marshall toen?' vroeg Weston.
Rosamund lachte wat beschaamd. 'O, toen ik om de hoek keek, zag ik
dat hij zo druk bezig was, met zoveel rimpels in zijn voorhoofd en
zo geconcentreerd op z'n werk, dat ik maar weer stilletjes ben
weggegaan. Hij heeft niet eens gemerkt dat ik gekeken heb.'
'En dat was -- hoe laat, zei u?'
'Precies om tien voor half twaalf. Dat zag ik op de klok in de hal,
toen ik naar buiten ging.'
'Nou, dat doet de deur dicht,' zei inspecteur Colgate. 'Het
kamermeisje hoort hem tikken tot vijf voor elf. Juffrouw Darnley
ziet hem om tien voor half twaalf. Het slachtoffer was om kwart
voor twaalf dood. Hij verklaart een uur op z'n kamer te hebben
zitten tikken, en het blijkt duidelijk dat hij ook werkelijk op
zijn kamer is geweest. Kapitein Marshall is dus boven alle
verdenking verheven.'
Hij zweeg en keek nieuwsgierig of Poirot nog iets zeggen zou. 'Wat
zit u ernstig te kijken, Poirot!'
Peinzend antwoordde Poirot: ik vraag me af waarom juffrouw Darnley
zo plotseling uit eigen beweging met dit nieuwe gegeven is komen
aandragen.'
Inspecteur Colgate keek hem oplettend aan. 'Denkt u dat er een
luchtje aanzit? Dat ze het niet echt vergeten was te
vertellen?'
Na even nadenken zei Colgate voorzichtig: 'Laten we de zaak zo eens
bezien, meneer. Gesteld, dat juffrouw Darnley vanmorgen helemaal
niet op de Zonnerand heeft gezeten. Dat haar hele verhaal gelogen
is. Veronderstel dat ze, nadat ze ons haar verhaal gedaan heeft,
tot de ontdekking komt, dat iemand haar ergens anders gezien heeft
of op de Zonnerand niet heeft aangetroffen. Dan verzint ze dit
laatste even gauw, om haar afwezigheid te kunnen verklaren. U hebt
gehoord, dat ze beweerde, dat kapitein Marshall niets van haar
gemerkt heeft, toen ze even bij hem om de hoek heeft gekeken.'
Poirot zei: 'Zeker, dat heb ik gehoord.'
Op ongelovige toon zei Weston: 'Wil je ons soms vertellen dat
juffrouw Darnley op een of andere manier in een komplot zou zitten?
Dat lijkt me volkomen onzinnig! Wat voor reden zou ze daarvoor
hebben?'
Inspecteur Colgate kuchte eens en antwoordde: 'U zult zich
herinneren, wat die Amerikaanse vertelde. Dat iedereen kon zien,
dat juffrouw Darnley dolveel van kapitein Marshall hield. Dat zou
al voldoende reden zijn, meneer!'
Ongeduldig voer Weston uit: 'Arlena Marshall is niet door een vrouw
vermoord. Waar wij achterheen moeten jagen, dat is een man. Dat
moeten we niet uit het oog verliezen!'
Inspecteur Colgate zuchtte. Hij zei: 'Dat is inderdaad
zo, meneer. Daar komen we toch altijd weer op terug.'
Weston ging door: 'Laten we liever een agent even een paar tijden
laten controleren. Eerst van het hotel het eiland over, naar de
bovenkant van de ladder bij de Elfenkreek. Hardlopend en wandelend.
En hoe lang het duurt om die steile ladder op en af te gaan. Ook
even controleren, hoe lang je erover doet om met een bootje van het
strand naar de Elfenkreek te komen.'
Inspecteur Colgate knikte. 'Komt in orde, meneer!'
De commissaris vervolgde: 'Nu ga ik nog even naar de Elfenkreek.
Kijken of Phillips iets gevonden heeft. Dan is er ook nog die
Elfengrot, waarover we hebben horen praten. Ik moet weten of daar
misschien nog sporen te vinden zijn van iemand die zich daar
verborgen heeft gehouden. He, Poirot, vind je ook niet?'
in ieder geval. Het is een mogelijkheid.'
Weston vervolgde: 'Wanneer iemand van buitenaf stiekem op het
eiland gekomen is, is het een pracht van een schuilplaats -- als
hij ervan gehoord had. Zouden de mensen die hier wonen van het
bestaan van de grot weten?'
Colgate zei: ik geloof niet, dat de jonge generatie ervan weet. U
moet denken, sedert het hotel hier in exploitatie is, zijn die
inhammen particulier terrein. Vissers of dagjesmensen komen hier
niet meer. De mensen hier in het hotel komen niet uit deze buurt.
Mevrouw Castle bijvoorbeeld komt uit Londen.'
Weston zei: 'We zouden Redfern mee kunnen nemen. Hij heeft ons
erover verteld. En wat doe jij, Poirot, ga je ook mee?'
Hercule Poirot aarzelde. Zijn buitenlands accent klonk heel
duidelijk toen hij zei: ik? Wel, het gaat mij al net als mevrouw
Redfern en juffrouw Brewster, ik kan onmogelijk een loodrechte
ladder af!'
Weston stelde voor: 'Je zou met een bootje kunnen gaan.'
Weer zuchtte Poirot: 'Mijn maag voelt zich op zee nooit zo erg
behaaglijk.'
'Onzin, kerel, het is een uitgelezen dag. Zo glad als een spiegel,
die zee vandaag! Je mag ons niet opeens in de steek laten,
hoor!'
Op dat moment vertoonde mevrouw Castle zich om de hoek van de deur.
'Heren, ik wil u niet storen maar de dominee is juist teruggekomen.
Ik dacht dat u dat misschien zou willen weten.'
'O, zeker, mevrouw, dank u wel. We zullen direct met hem
spreken.'
Nu kwam mevrouw Castle iets verder de kamer binnen. Zij zei: ik
weet niet of het van enig belang kan zijn, maar ik heb wel eens
gehoord, dat de kleinste bijzonderheden de zaak soms tot een
oplossing brengen!'
'Ja, wat hebt u?' vroeg Weston ongeduldig.
'Alleen maar dat hier omstreeks een uur een heer en een dame zijn
geweest. Ze kwamen van het vasteland. Ze wilden hier de lunch
gebruiken. We hebben ze gezegd dat er een ongeluk was gebeurd, en
dat we in die omstandigheden geen gasten konden ontvangen.'
'Had u enig idee wat voor mensen het waren?'
'Nee, ik kende ze helemaal niet. Ze gaven natuurlijk ook geen naam
op. Ze waren wel erg teleurgesteld en nieuwsgierig naar de aard van
het ongeval. Ik heb ze niets verteld. Ik voor mij zou zo zeggen dat
ze hier in de buurt in een hotel logeerden. Het waren keurige
mensen.'
Weston antwoordde kortaf: 'Fijn dat u dat even bent komen zeggen.
Waarschijnlijk van geen belang, maar toch heel correct van u.'
ik beschouw het als mijn plicht!' zei mevrouw Castle.
'Juist, juist! Laat meneer Lane nu maar even binnenkomen.'
Stephen Lane kwam met veerkrachtige tred de kamer binnen. Weston
stelde zichzelf voor: ik ben commissaris Weston, dominee. Ik
vermoed dat u al gehoord hebt wat er gebeurd is?'
'Ja, ja -- ik hoorde het zodra ik terug was. Het is iets
verschrikkelijks -- vreselijk!' Hij rilde even en ging toen met
zachte stem voort: 'Hoe dan ook -- zo lang ik hier ben -- had ik
het gevoel, en wel een buitengewoon sterk gevoel, dat hier een
duivelse macht in 't spel was!'
Zijn ogen, brandende, vurige ogen, keken in de richting van Poirot.
'Herinnert u zich, monsieur Poirot? Ons gesprek van een paar dagen
geleden? Over de tastbare aanwezigheid van het kwaad?'
Weston bestudeerde met enige verwondering de lange, magere
gestalte. Hij wist blijkbaar niet dadelijk wat hij aan hem had.
Lanes ogen vestigden zich nu op hem. Met een flauwe glimlach zei de
predikant: ik ben er zeker van dat dit alles u fantastisch in de
oren moet klinken. In deze tijd hebben de mensen hun geloof in de
macht van het kwade verloren. We hebben officieel het vagevuur
afgeschaft, nietwaar? Wij geloven niet meer in het bestaan van de
duivel! Maar Satan en Satans helpers zijn nog nooit zo oppermachtig
geweest als vandaag de dag het geval is.'
Weston zei: 'O, best mogelijk. Dat is uw vak, dominee. Het mijne
is: de moordenaar te pakken te krijgen. Dat is wel wat
prozaischer.'
Stephen Lane zei: 'Moord is iets afschuwelijks. Een van de oudste
zonden -- het meedogenloos vergieten van het bloed van een
onschuldige broeder.' Hij sloot even zijn ogen en ging op normale
toon door. 'Waarmee kan ik u helpen?'
'Allereerst, meneer Lane, zou u mij precies moeten vertellen hoe u
de dag hebt doorgebracht.'
'Met genoegen. Ik ben al vroeg op pad gegaan, een van mijn gewone
zwerftochten. Ik houd verbazend veel van wandelen en ik heb de
streek al aardig verkend. Vanochtend ben ik naar St.
Petrock-in-the-Combe gegaan. Een kilometer of elf hier vandaan --
een alleraardigste wandeling door de heuvels van Devon. Ik had een
lunchpakket bij me. Ik heb de kerk daar bekeken - er zijn enkele
fragmenten -- helaas maar fragmenten - van heel oud
gebrandschilderd glas -- ook nog een paar interessante
schilderingen...'
'Dank u, dominee. Hebt u nog met iemand gesproken onderweg?' vroeg
Weston.
'Nee. Er is me eenmaal een wagen voorbij gereden en ook een paar
jongens op de fiets.' Hij glimlachte. 'Als u een bewijs wilt
hebben: ik heb m'n handtekening in het gastenboek gezet. Dat kunt u
nakijken!'
'Hebt u niet iemand in de kerk gezien, de dominee bijvoorbeeld, of
de koster?'
Stephen Lane schudde het hoofd. 'Nee, er was geen mens, ik was de
enige bezoeker. St. Petrock is wel erg afgelegen en uitgestorven.
Het dorp zelf ligt trouwens nog een kilometer verderop.'
Weston zei vriendelijk: 'U hoeft niet te denken dat wij de
juistheid van uw verklaring in twijfel trekken. Maar alle feiten
moeten worden gecontroleerd, begrijpt u, dat hoort er nu eenmaal
bij.'
Niet minder welwillend antwoordde Stephen Lane: 'Natuurlijk, dat
begrijp ik volkomen.'
Weston vervolgde: 'Nu het volgende. Weet u misschien iets dat licht
op de misdaad zou kunnen werpen? Iets over het slachtoffer, of
degene die het mogelijk kan hebben gedaan? Iets dat u gehoord of
gezien hebt?'
Stephen Lane antwoordde: 'Gehoord heb ik niets. Gezien heb ik
alleen, vanaf het eerste moment dat ze mij onder de ogen kwam, dat
Arlena Marshall het kwaad naar zich toetrekt. Ze was het kwaad
zelf. De duivel in eigen persoon. Een vrouw kan een bron van
inspiratie voor een man zijn - maar ze kan ook zijn ondergang
betekenen. Ze kan een man naar beneden halen tot het niveau van een
beest. Dat deed de overledene. Ze riep alles wakker wat maar laag
en gemeen is in de natuur van de mens. Ze was een vrouw als Izebel
en Aholibah. Nu ligt ze, midden in haar goddeloosheid, geveld!'
Hercule Poirot kwam in actie. Hij zei: 'Niet geveld -- gewurgd!
Gewurgd, meneer Lane, door een paar mensenhanden!'
De handen van de predikant trilden. Zijn vingers bewogen zich
krampachtig. Zijn stem klonk gesmoord. 'Het is ontzettend --
ontzettend! Is het wel nodig het zo te zeggen?'
Hercule Poirot zei: 'Het is eenvoudig de waarheid. Hebt u enig
idee, meneer Lane, wiens handen dat geweest kunnen zijn?'
De ander schudde het hoofd. Hij zei: ik weet niets -- helemaal
niets.'
Weston stond op. Hij wierp een blik op Colgate, die hem bijna
onmerkbaar toeknikte. 'Kom, laten we nu even naar de Kreek
gaan.'
Lane vroeg: is het daar gebeurd?'
Weston knikte. Lane vroeg: 'Mag ik - mag ik met u meegaan?'
Weston stond juist op het punt dit verzoek kortaf te weigeren, toen
hij opeens Poirot tussenbeide hoorde komen met een opgewekt: 'Ja
natuurlijk, meneer Lane, gaat u dan met mij mee, dan roeien we er
even heen. Laten we maar meteen gaan.'