Hoofdstuk 9
Het was de tweede maal die dag, dat Patrick Redfern naar de
Elfenkreek roeide. De twee andere inzittenden in de boot waren
Hercule Poirot, die erg bleek zag en voortdurend zijn hand tegen
zijn maag drukte, en dominee Lane. Kolonel Weston was over land
gegaan. Daar hij onderweg nog was opgehouden, kwam hij tegelijk met
de boot op het strand aan. Een politieagent in uniform en een
rechercheur in burger waren er al. Weston stond de rechercheur te
ondervragen toen de drie mannen uit de boot naderbij kwamen. De
rechercheur zei: 'Elke centimeter van het strand is afgezocht,
meneer.'
'En wat heb je gevonden?'
'De hele verzameling ligt hier, meneer, als u even mee wilt
gaan.'
Enige voorwerpen lagen netjes op een stuk rots uitgestald. Een
schaartje, een leeg sigarettendoosje, vijf doppen van bierflesjes,
enkele gebruikte lucifers, drie eindjes touw, een paar stukjes
krant, een stuk van een gebroken pijp, vier knopen, het borstbeen
van een kip en een leeg zonnebrandolieflesje.
Weston bekeek de uitstalling goedkeurend. 'Hm,' zei hij. 'Nogal
bescheiden voor deze tijd. De meeste mensen beschouwen het strand
zo'n beetje als hun vuilnisbelt. Die lege fles moet hier naar het
etiket te oordelen al geruime tijd hebben gelegen -- dat geldt
trouwens voor de meeste voorwerpen, zou ik zeggen. Het schaartje
lijkt me nieuw. Helder glimmend, heeft hier dus gisteren niet in de
regen gelegen. Waar vond je het?'
'Onderaan de ladder, meneer. Ook dit stukje pijp.'
'O, kennelijk heeft iemand ze laten vallen. Niet te zien van wie ze
zijn?' vroeg Weston.
'Nee, meneer. Een doodgewoon nagelschaartje zoals ieder ander. De
pijp is er een van een goede kwaliteit geweest, een dure.'
Poirot zei nadenkend: 'Kapitein Marshall vertelde ons dat hij zijn
pijp was kwijtgeraakt.'
'Marshall hoort niet bij de verdachten. In elk geval, hij is zeker
niet de enige die wel eens een pijp rookt.'
Hercule Poirot lette op Stephen Lane, die even met zijn hand in
zijn zak tastte. Hij vroeg vriendelijk: 'U rookt toch ook een pijp,
nietwaar dominee?'
De predikant schrok even en antwoordde: 'Ja, ja zeker. Mijn pijp is
een trouwe vriend en metgezel.' Hij stak zijn hand weer in zijn
zak, haalde er een pijp uit te voorschijn, vulde die met tabak en
stak hem aan.
Hercule Poirot ging naar Redfern toe en zei zachtjes tegen hem: 'Ik
ben blij dat ze haar hebben meegenomen...'
Stephen Lane vroeg: 'Waar hebben ze haar gevonden?'
De rechercheur antwoordde opgewekt: 'Juist waar u op 't ogenblik
staat!'
Lane sprong direct een stap opzij. Hij tuurde naar de plek die hij
zojuist had verlaten. De rechercheur ging voort: 'De plek waar zij
haar bootje op het strand heeft getrokken klopt ook met de
veronderstelling dat ze hier om kwart voor elf kwam, dat wil zeggen
wat de waterstand betreft.'
'Alles gefotografeerd?' wilde Weston weten.
'Ja, meneer.'
Nu wendde Weston zich tot Redfern: 'Komaan kerel, waar is nu de
ingang van die grot van u?'
Patrick Redfern tuurde nog steeds onafgebroken naar de plek waar
Stephen Lane had gestaan. De woorden van Weston riepen hem tot de
werkelijkheid terug. Hij antwoordde: 'O, dat is hier!'
Hij ging hem voor naar een plek waar een schilderachtige stapel
rotsblokken aan de voet van de rotsen lag. Op een plek waar twee
grote blokken een nauwe spleet openlieten, zei hij: 'Hier kun je
naar binnen komen.'
Weston zei: 'Hier? Het ziet er niet naar uit dat een mens daar
doorheen kan.'
'Schijn bedriegt. Als u het probeert zult u merken dat het net
gaat.'
Voorzichtig schoof Weston door de kloof. Die was werkelijk niet zo
nauw als hij leek. Al spoedig verbreedde de opening zich en
daarachter was genoeg ruimte om rechtop te staan en wat rond te
lopen. Hercule Poirot en dominee Lane volgden Weston. De anderen
bleven buiten. Door de ingang drong licht naar binnen, maar Weston
had ook nog een zeer sterke lantaarn bij zich, waarmee hij de hele
binnenkant belichtte.
Hij merkte op: 'Een prachtig schuilhoekje. Je zou dit van buiten
nooit verwachten.' Zeer nauwkeurig zocht hij met zijn zaklantaarn
de bodem af.
Hercule Poirot snoof voorzichtig de geur op die in de grot
waarneembaar was. Weston, die dat opmerkte, zei: 'Het ruikt hier
heerlijk fris, helemaal niet naar zeewier of vis, maar dit plekje
ligt natuurlijk ook ver boven zee.'
Maar Poirots gevoelige neus rook nog iets anders dan frisse lucht.
Er hing een bepaald aromatische geur. Hij kende twee vrouwen, die
dit fijne parfum gebruikten...
Westons zaklantaarn kwam tot rust. Hij zei: ik zie hier niets van
betekenis.'
Poirot keek omhoog naar een uitstekende richel aan de rotswand,
iets hoger dan zijn hoofd. Zachtjes zei hij: 'Je zou toch ook eens
moeten kijken of er misschien iets op dat randje ligt.'
Weston merkte op: 'Als er iets ligt, moet het er in elk geval
opzettelijk zijn neergelegd. Goed, we zullen even kijken!'
Poirot zei tegen de dominee: 'U bent geloof ik de langste van het
gezelschap. Zouden we u mogen vragen eens goed te kijken of er ook
iets op dat randje te ontdekken valt?'
Lane rekte zich uit zo ver hij kon, maar hij kon toch nog niet
alles overzien. Maar hij ontdekte een spleetje beneden in de rots,
waarin hij zijn voet kon zetten en zodoende kon hij zich iets
omhoog werken. 'Ja,' zei hij, 'daar zie ik een trommel staan!'
Binnen een minuut waren ze buiten in het zonlicht om de vondst van
de dominee wat nader te bekijken. Weston waarschuwde: 'Oppassen, je
moet er niet meer aankomen dan strikt noodzakelijk is! Vanwege
eventuele vingerafdrukken.'
Het was een donkergroene blikken trommel waarop het woord
boterhammen stond. Rechercheur Phillips zei dadelijk: 'Zeker
achtergebleven na een picknick of iets van die aard.'
Hij haalde met zijn zakdoek voorzichtig het deksel eraf. Binnenin
waren drie kleine busjes voor peper, mosterd en zout en twee
vierkante doosjes voor boterhammen. Zowel het peper-, het zout- als
het mosterdbusje bleken boordevol zout te zitten. Tenminste het
leek op zout. Maar rechercheur Phillips stak voorzichtig even zijn
vinger met wat kristalletjes in zijn mond. Hij verschoot van kleur.
Opgewonden zei hij: 'Het is helemaal geen zout, meneer. Op geen
stukken na. 't Smaakt bitter! Dat is misschien wel een verdovend
middel!'
'Een vierde mogelijkheid!' kreunde kolonel Weston. Ze waren weer in
het hotel terug. De commissaris vervolgde: 'Als er nu nog een bende
handelaars in verdovende middelen aan te pas komt, is het einde nog
niet in zicht. In de eerste plaats zou het slachtoffer zelf lid van
de bende geweest kunnen zijn. Lijkt je dat waarschijnlijk?'
Voorzichtig zei Poirot: 'Het is natuurlijk wel mogelijk.'
'Ze kan aan verdovende middelen verslaafd zijn geweest.'
Poirot schudde weifelend het hoofd. 'Dat betwijfel ik sterk,' zei
hij. 'Haar zenuwgestel leek me volkomen in orde, ze had een
uitstekende gezondheid, geen sporen van inspuitingen, al hoeft dat
nog niets te bewijzen -- er zijn ook middelen die je eenvoudig
opsnuift. Nee, ik geloof nooit dat ze daaraan deed.'
in dat geval,' ging Weston voort, 'kan ze toevallig bij de zaak
betrokken zijn geraakt en door de bendeleiders tot zwijgen zijn
gebracht. We komen er gauw genoeg achter wat het voor een soort
goedje is. Ik heb het naar Neasdon laten brengen. Als we werkelijk
op een bende drughandelaars zijn gestuit, dan zijn dat geen kerels
die hun hand om zouden draaien voor een moord...'
Hier onderbrak hij zijn betoog, aangezien meneer Horace Blatt het
vertrek binnenstormde. Hij zag er zeer verhit uit. Hij veegde zich
de zweetdruppels van het gezicht. Zijn schetterende stemgeluid
schalde door de kamer. 'Kom net thuis en heb alles gehoord. Bent u
de commissaris? Ze zeiden al dat u hier was. Mijn naam is Blatt --
Horace Blatt. Kan ik u misschien van dienst zijn? Denk van niet. Ik
ben sinds vanochtend vroeg uit zeilen geweest. Heb de hele
vertoning gemist. De eerste en enige keer dat hier eens wat
gebeurt! Pech gehad. Zo is het leven. Hallo, Poirot, ik zag je zo
gauw niet. Help je ook 'n handje? Dat had ik trouwens wel gedacht,
dat zei ik al. Sherlock Holmes contra de plaatselijke autoriteiten,
he? Ha, ha! Dat kan goed worden!'
De heer Blatt liet zich in een leunstoel vallen, haalde een
sigarettenkoker te voorschijn en hield hem kolonel Weston voor, die
bedankte. Met een lachje zei hij: ik ben een overtuigd
pijproker!'
'Hetzelfde hier. Ik rook ook sigaretten -- maar er gaat toch niets
boven een pijp!'
Kolonel Weston zei plotseling: 'Ga dan gerust uw gang en steek er
een op.'
Blatt schudde het hoofd. 'Heb mijn pijp niet bij me. Maar vertel me
eerst eens hoe alles is gegaan. Het enige wat ik tot dusver heb
gehoord, is dat ze mevrouw Marshall vermoord hebben gevonden op een
van de strandjes op het eiland.'
'Bij de Elfenkreek,' vulde kolonel Weston aan, hem scherp
observerend. Maar meneer Blatt informeerde alleen maar opgewonden
verder: 'En hadden ze haar gewurgd?'
'Juist, meneer Blatt.'
'Dat is vuil, dat is vuil. Maar ze vroeg er bepaald om. Tres
moutarde! He, Poirot? Hebt u al enige vermoedens, of mag ik dat
niet vragen?'
Met een lachje antwoordde Weston: 'U moet weten, dat wij eigenlijk
degenen zijn die de vragen stellen!'
Meneer Blatt wuifde met z'n sigaret: 'O, sorry! Mijn fout! Ga
gerust uw gang!'
'Hoe laat bent u vanmorgen gaan zeilen?'
'Kwart voor tien ging ik weg.'
'Met nog iemand bij u?'
'Geen sterveling. Ik op m'n dooie eentje!'
'En waar bent u heen gegaan?'
'De kust langs in de richting van Plymouth. Lunchpakket bij me. Er
stond weinig wind, daardoor ben ik niet zo ver gekomen!'
Na nog een paar vragen wilde Weston weten: 'Weet u iets af van de
familie Marshall waardoor u enig licht in de zaak kunt
brengen?'
'Och, ik zei u al, wat het naar mijn oordeel is: een crime
passionnel. Het enige wat ik zeggen kan, is dat ik het niet ben
geweest! De mooie Arlena keek ver over me heen. Ze hield er al een
vriendje op na. En als u het mij vraagt, was haar man daarvan
donders goed op de hoogte!'
'Hebt u daarvan enig bewijs?'
ik heb wel gezien dat hij af en toe die jonge Redfern vuil aankeek.
Overigens een ondoorgrondelijk iemand, die Marshall. Mak als een
lam zo te zien, en het is net of hij niet goed wakker is -- maar
onder de hand... Je moet ze in de City eens over hem horen! Daar
hoor je wel eens wat! Ze hebben hem eens bijna wegens mishandeling
laten vervolgen. De knaap die hij te pakken had genomen, was er
beroerd aan toe. Had hem ook schandalig beduveld, dat wil ik je wel
vertellen. Marshall had 'm ten volle vertrouwd, naar bleek volkomen
ten onrechte. Nou, Marshall erop af, he, en hem bijna naar de
andere wereld geslagen. Maar die ander zag van vervolging af, omdat
hij bang was voor wat er dan allemaal aan het licht zou komen.'
'U acht het dus niet uitgesloten,' wilde Hercule Poirot weten, 'dat
kapitein Marshall zijn vrouw heeft gewurgd?'
'Wat zegt u? Dat heb ik nooit gezegd. Alleen dat hij een man is,
die opeens razend kan worden, en je neerslaat voordatje het
weet.'
Poirot ging voort: 'Meneer Blatt, we hebben redenen om aan te nemen
dat mevrouw Marshall vanmorgen naar de Elfenkreek is gegaan om daar
iemand te ontmoeten. Hebt u enig idee wie die iemand geweest zou
kunnen zijn?'
Meneer Blatt knipoogde: 'Hoef ik niet naar te raden. Dat was
natuurlijk Redfern!'
'Het was Redfern niet!'
Meneer Blatt zakte een beetje in elkaar. Aarzelend zei hij: 'Dan
heb ik geen enkel idee! Nee!'
Hij ging door, terwijl hij weer iets van zijn zelfverzekerde
houding terugkreeg: 'Zoals gezegd: ik was het in ieder geval niet!
Nee, ik was de gelukkige niet. Laat eens kijken, Gardener kan het
onmogelijk zijn geweest, daarvoor houdt z'n vrouw hem veel te veel
in de gaten. Barry, die ouwe gek? Nonsens! De dominee lijkt me ook
niet waarschijnlijk. Ofschoon, hij heeft 'r duchtig bespied, dat
kan ik u verzekeren, ha, ha! Maar laat ik eerlijk wezen, met
heilige verontwaardiging op z'n gezicht. Maar toch misschien ook
met een tikje bewondering, ja, je kunt nooit weten. Je hebt heel
wat schijnheiligen op de wereld.' Blatt grinnikte.
Koeltjes herhaalde Weston: 'Er is dus niets waarvan u denkt dat het
ons iets verder kan brengen?'
De ander schudde het hoofd: 'Nee, er schiet me niets te binnen.'
Hij liet erop volgen: 'Het zal wel heel wat beroering veroorzaken.
De krant komt er natuurlijk op af als de bok op de haverkist. Van
die exclusiviteit van "De vrolijke zeerover" zal in de toekomst wel
niet veel overblijven. Een vrolijke boel! Blijft weinig vrolijks
van over!'
Hercule Poirot vroeg: 'U hebt zeker spijt van uw verblijf
hier?'
Het rode gezicht van meneer Blatt werd zo mogelijk nog iets roder:
'Ja, dat heb ik zeker! Zeilen kun je hier weliswaar naar hartelust,
het landschap is mooi, de bediening best en het eten ook -- maar er
is helemaal geen aansluiting tussen de mensen, begrijpt u. Ik
bedoel, mijn geld is toch net zo goed als dat van een ander. We
zitten hier bij elkaar om het leuk te hebben, nietwaar? Waarom
zouden we het dan met z'n allen niet een beetje gezellig maken?
Maar de mensen zijn hier erg op zichzelf en zeggen alleen maar koel
beleefd goedemorgen en goedenavond en daarmee uit, nee, dat is geen
"joie de vivre", het is hier een stel houten klazen...'
Meneer Blatt hapte - werkelijk bijna paarsrood -- naar lucht. Hij
droogde zijn voorhoofd af en zei: 'Enfin, mij 'n zorg, laat ik me
niet dik maken.'
Hercule Poirot vroeg zachtjes: 'En wat denken we van meneer
Blatt?'
Kolonel Weston grinnikte en zei: 'Wat denk jij van Blatt? Je kent
hem langer dan ik.'
Poirot zei zacht: 'Er zijn heel wat termen om hem te
karakteriseren: een ruwe diamant, een selfmade man, een parvenu,
een belachelijke opschepper! Maar ik geloof dat hij toch ook nog
wat anders is!'
'En wat is dat andere dan?'
Hercule Poirot keek naar het plafond en zei: 'De man is
hypernerveus!'
Inspecteur Colgate kwam binnen, ik heb de tijden gecontroleerd. Het
is van het hotel naar de ladder bij de Elfenkreek drie minuten. Dat
wil zeggen als je rustig loopt tot je uit liet gezicht bent van het
hotel, en dan zo hard loopt als je maar kunt.'
'Dat is veel korter dan ik dacht,' erkende Weston, zijn wenkbrauwen
optrekkend.
'De ladder af naar beneden naar het strand kan gedaan worden in een
minuut en vijfenveertig seconden. Van beneden naar boven in twee
minuten. Flint heeft het uitgeprobeerd, maar die doet aan atletiek.
Als je liet op een normale manier doet, zowel de wandeling als het
afdalen van de ladder, ben je een kwartier kwijt.'
Weston knikte en zei: 'We moeten ook nog een onderzoek instellen
naar dat stuk van die pijp.'
'Ja,' zei Colgate. 'Blatt rookt een pijp en Marshall en de dominee
ook. Redfern alleen sigaretten, de Amerikaan bij voorkeur sigaren.
Majoor Barry rookt helemaal niet. Er is een pijp gevonden op de
kamer van Marshall, twee bij Blatt en een bij de dominee. Het
kamermeisje zegt dat Marshall twee pijpen heeft. Het andere
kamermeisje is niet zo erg pienter. Die weet helemaal niet hoeveel
pijpen de anderen erop nahouden, een stuk of wat zegt ze.'
Weston knikte. 'Verder nog wat?'
ik heb ook het personeel nagegaan. Ik geloof dat dat wel in orde
is. De barman, Henry, bevestigt de verklaring van Marshall, dat hij
hem om tien voor elf heeft gezien. George, de badknecht, was het
grootste deel van de morgen bezig het laddertje te repareren
beneden bij de rotsen onder het hotel. Maakt een betrouwbare
indruk. William was op de tennisbaan bezig en heeft daarna wat
planten verpoot bij de eetzaal. Geen van tweeen zouden ze vanmorgen
iemand hebben kunnen zien die langs de verbindingsdam op het eiland
zou zijn gekomen.'
'Wanneer was die verbindingsdam droog vanmorgen?'
'Omstreeks half tien, meneer.'
Weston plukte aan zijn snor. 'De mogelijkheid bestaat natuurlijk
dat iemand langs die weg gekomen is. Maar we hebben nog een nieuw
gezichtspunt, Colgate.'
Toen vertelde hij hem van de in de grot gevonden
boterhammentrommel.
Er werd op de deur geklopt. 'Binnen!' riep Weston.
Het bleek kapitein Marshall te zijn. Hij zei: 'Wilt u me nog even
zeggen welke maatregelen ik kan treffen voor de begrafenis?'
ik verwacht dat het gerechtelijk vooronderzoek uiterlijk overmorgen
plaats zal vinden, kapitein.'
'Danku.'
Inspecteur Colgate zei: 'Alstublieft, meneer, mag ik u deze meteen
teruggeven?' Daarbij overhandigde hij hem de drie brieven.
Kenneth Marshall glimlachte een beetje smalend. Hij vroeg: 'Heeft
de politie de snelheid van mijn tikken gecontroleerd? Ik hoop dat
ik nu niet meer onder verdenking sta?'
Kolonel Weston zei vriendelijk: 'Zeker, kapitein, wij kunnen u,
geloof ik, een verklaring van goed gedrag geven. Die vellen
overtikken kost een vol uur. Bovendien heeft het kamermeisje uw
machine gehoord tot vijf voor elf, en een andere getuige heeft u
nog om tien voor half twaalf bezig gezien.'
Kapitein Marshall zei zacht: 'Werkelijk? Dat ziet er dan allemaal
heel gunstig uit.'
'Ja, juffrouw Darnley keek even om de hoek van uw kamer om tien
voor half twaalf. U was toen zo druk aan 't werk dat u dat niet
eens hebt gemerkt.'
Kenneth Marshall keek iets minder onverschillig dan anders. 'Zegt
juffrouw Darnley dat?' Hij wachtte even. 'Dan vergist ze zich. Ik
heb haar wel degelijk gezien, al heeft ze dat misschien niet
gemerkt. Ik zag haar in de spiegel.'
Poirot vroeg: 'Maar u hield niet even op met tikken?'
Marshall zei kortweg: 'Nee, ik had haast, ik wilde zo gauw mogelijk
klaar zijn.' Hij wachtte even en vroeg toen plotseling: 'Niets
anders van uw dienst?'
'Nee, dank u, kapitein.'
Kenneth Marshall knikte en verliet het vertrek. Met een zucht zei
Weston: 'Daar gaat onze veelbelovende verdachte -- vrijuit! Hallo,
daar hebben we Neasdon!'
De politiedokter kwam een beetje opgewonden de kamer binnen. Hij
zei: 'Dat is me een mooi zooitje dood en verderf dat je me thuis
hebt gestuurd.'
'Wat is het voor spul?'
'Hoe het heet? Eigenlijk Diamorphine Hydrochloride. Het is beter
bekend onder de naam heroine.'
Inspecteur Colgate floot even. Hij zei: 'Dat brengt ons een stuk
verder. Je kunt er zeker van zijn dat het allemaal om die
verdovende middelen draait!'