Zestien

“Zo, Mimi, luister goed naar wat ik te zeggen heb, maar houd je ogen op de weg. Ik heb al een kapotte schouder, ik wil verder heel blijven. En stel vooral geen vragen tussendoor, want dan raak ik de draad kwijt. Vragen stel je maar aan het eind, allemaal tegelijk. Oké?”

“Oké.”

“En vraag me niet hoe ik bepaalde dingen te weten ben gekomen.”

“Oké.”

“En ook geen overbodige details, oké?”

“Oké. Maar mag ik je één vraag stellen voor je begint?”

“Eentje.”

“Heb je behalve met je schouder, ook met je hoofd ergens tegenaan geramd?”

“Waar wil je naartoe?”

“Ik krijg wat van dat okégedoe. Is het je in je kop geslagen? Ik verklaar dat ik met alles akkoord ga, ook met wat ik niet weet. Zo goed? Kom op met je verhaal.”

“Mevrouw Margherita Griffo had een broer en een zus, Giuliana, die in Trapani woonde, een onderwijzeres.”

“Is ze dood?”

“Zie je nou? Zie je nou?” barstte de commissaris uit. “En je had het nog zo beloofd! En dan kom je meteen met zo’n achterlijke vraag! Natuurlijk is ze dood, ik zei toch had en woonde.”

Augello gaf geen kik.

“Margherita en haar zus praatten al sinds hun jonge jaren niet meer met elkaar, wegens een erfeniskwestie. Maar op een dag hervatten de zusters het contact. Wanneer Margherita hoort dat haar zus stervende is, gaat zij haar samen met haar man opzoeken. Ze logeren in het huis van Giuliana. In het huis van de stervende woont sinds mensenheugenis ook een vriendin van haar, mevrouw Baeri. De Griffo’s vernemen dat Giuliana een voormalige stal aan haar zus heeft vermaakt met wat grond erom heen, in de buurt van Vigàta , op een plek die ‘de Moor’ wordt genoemd; waar we nu naar op weg zijn. Het is niet meer dan een gebaar van genegenheid, het bezit is niets waard. De dag na de begrafenis, wanneer de Griffo’s nog in Trapani zijn, belt er een man die zegt dat hij belangstelling heeft voor de voormalige stal. Die man weet niet dat Giuliana is overleden. Dan geeft mevrouw Baeri de telefoon aan Alfonso Griffo. En terecht, want zijn vrouw is de nieuwe eigenares. De twee voeren een gesprek aan de telefoon. Over de inhoud van het gesprek doet Alfonso ontwijkend. Hij zegt alleen tegen zijn vrouw dat er iemand heeft gebeld die in hetzelfde flatgebouw woont als zij.”

“Jezus! Nenè Sanfilippo!” bracht Mimi uit en hij maakte een slinger.

“Of je rijdt goed, of ik vertel je niets meer. Dat de eigenaars van de vroegere stal zijn bovenburen zijn, vindt Nenè een fantastisch toeval.”

“Ho! Weet je zeker dat het toeval is?”

“Ja, het is toeval. En tussen twee haakjes, als ik jouw vragen moet dulden, dan moeten ze wel slim zijn. Het is toeval. Sanfilippo wist niet dat Giuliana dood was en hij had er geen belang bij te doen alsof. Hij wist niet dat het bezit van de voormalige stal was overgegaan op mevrouw Griffo, want het testament was nog niet openbaar gemaakt.”

“Oké.”

“Enkele uren later is er een ontmoeting tussen de twee.”

“In Vigàta ?”

“Nee, in Trapani. Hoe minder Sanfilippo zich in Vigàta met de Griffo’s vertoont hoe beter. Ik verwed mijn kop eronder dat Sanfilippo aan die ouwe een verhaal heeft opgehangen over een onstuimige, maar gevaarlijk liefde…als de relatie ontdekt wordt kan er bloed vloeien…Hij heeft de vroegere stal dus nodig om er een pied-a-terre van te maken. Maar er moeten wel bepaalde regels in acht worden genomen. De erfenis mag niet gemeld worden bij de belastingen, en mocht de zaak toch aan het rollen komen, dan zal Sanfilippo betalen; de Griffo’s mogen hun eigen terrein niet betreden; als ze elkaar tegenkomen in Vigàta dan mag er niet worden gegroet; ze mogen niets aan hun zoon vertellen over deze affaire. Aangezien ze nu eenmaal gek zijn op geld, accepteren de twee oudjes de voorwaarden en strijken hun eerste tweeduizend gulden op.”

“Maar waarom had Sanfilippo een plek nodig die zo afgelegen was?”

“Zeker niet om er een neukhol van te maken. Er is trouwens geen water, en geen wc. Als je hoge nood krijgt, moet je naar buiten.”

“En dus?”

“Dat zie je straks zelf wel. Zie je dat kapelletje? Daar voorbij is er aan je linkerhand een pad. Daar sla je af, maar rij rustig want het is een en al kuilen.”

De deur steunde tegen de deurpost, precies zoals hij hem de avond ervoor had neergezet. Er was niemand binnen geweest.

Mimi zette hem opzij, ze gingen naar binnen, en opeens leek de kamer veel kleiner dan hij was.

Augello keek in stilte om zich heen.

“Ze hebben het helemaal schoongemaakt,” zei hij.

“Zie je al die stopcontacten?” zei Montalbano. “Hij laat licht en telefoon aansluiten, maar hij laat geen wc plaatsen. Dit was zijn kantoor, waar hij iedere dag zijn werk kon gaan doen.”

“Zijn werk?”

“Ja zeker. Hij werkte voor derden.”

“En wie waren die derden dan wel?”

“Dezelfde personen die hem hadden opgedragen om op zoek te gaan naar een afgelegen plek, ver van alles en iedereen. Moet ik een paar mogelijkheden noemen? Ten eerste, drugshandelaren. Ten tweede, pedofielen. En dan is er nog een hele stoet van louche figuren die gebruik maken van Internet. Van hieruit kon Sanfihppo met de hele wereld contact onderhouden. Hij surfde, legde contacten, communiceerde, en bracht dan verslag uit aan zijn werkgevers. Twee jaar lang is dat zonder problemen verlopen.

Toen is er iets ernstig mis gegaan en moesten ze de boel opdoeken, de verbindingen verbreken en hun sporen wissen. In opdracht van zijn superieuren haalt Sanfilippo de Griffo’s over om gezellig een uitstapje te maken naar Tindari.”

“Maar waarom dan?”

“Hij zal die arme oudjes wel een smoes verteld hebben. Bij voorbeeld dat de gevaarlijke echtgenoot de buitenechtelijke relatie had ontdekt en dat hij hen tweeën ook zou vermoorden, als medeplichtigen…Hij had iets slims bedacht: als ze nou eens meegingen met dat uitstapje naar Tindari. Die jaloerse woesteling zou nooit op het idee komen om ze in de bus te zoeken…Ze moesten gewoon een dag van huis zijn, intussen zouden vrienden zich ermee bemoeien en proberen de bedrogen echtgenoot te sussen…Hij zou het tochtje zelf ook maken, maar dan met de auto. Doodsbang accepteren de oudjes het voorstel. Sanfilippo zegt dat hij de ontwikkelingen via zijn mobiele telefoon zal blijven volgen. Voor ze terug zijn in Vigàta moet meneer Griffo om een extra stop vragen. Dan kan Sanfilippo ze op de hoogte stellen van de situatie. Alles verloopt zoals afgesproken. Behalve dat Sanfilippo tijdens de stop vóór Vigàta aan de oudjes vertelt dat de zaak nog niet is opgelost en dat ze de nacht beter niet thuis kunnen doorbrengen. Hij laat ze bij hem in de auto stappen en levert ze over aan hun beul. Op dat moment weet hij nog niet dat hij ook vermoord gaat worden.”

“Je hebt me nog niet uitgelegd waarom de Griffo’s weg moesten. Ze wisten niet eens waar hun bezit lag!”

“Er moest iemand hun huis in om de papieren te laten verdwijnen die betrekking hadden op dat bezit, inderdaad. De kopie van het testament, bij voorbeeld. Brieven van Giuliana aan haar zuster waarin iets gezegd werd over het legaat. Dat soort zaken. Degene die het huis doorzoekt, vindt ook een spaarboekje met een bedrag erop dat hem buitensporig hoog lijkt voor twee arme oudjes. Hij laat het verdwijnen. Maar dat is een vergissing. Ik krijg daardoor argwaan.”

“Eerlijk gezegd, Salvo, overtuigt me dat verhaal over het uitstapje naar Tindari niet, tenminste niet zoals jij het reconstrueert. Dat uitstapje was toch niet nodig? Met een of andere smoes konden die lui toch rustig het huis van de Griffo’s binnen en doen wat ze wilden?”

“Ja, maar daarna hadden ze ze daar, in hun flat, moeten vermoorden. Dan zou Sanfilippo gealarmeerd worden, want tegen hem zullen de moordenaars ongetwijfeld gezegd hebben dat ze helemaal niet van plan waren om ze om zeep te brengen, ze wilden ze alleen maar zo bang maken dat…En bovendien moet je niet vergeten dat het in hun belang was om ons te laten geloven dat er tussen de verdwijning van de Griffo’s en de moord op Sanfilippo geen verband bestond. En hoelang hebben we er inderdaad niet over gedaan om te begrijpen dat er tussen beide gebeurtenissen een relatie bestond?”

“Misschien heb je gelijk.”

“Niet misschien, Mimi. Nadat ze de boel hier met de hulp van Sanfilippo hebben opgebroken, nemen ze de knaap mee. Misschien met het verhaal dat ze moeten praten over de reorganisatie van het kantoor. En intussen doen ze in zijn huis hetzelfde wat ze in het huis van de Griffo’s hebben gedaan. Ze laten de electriciteits- en telefoonrekeningen van hier verdwijnen, om maar een voorbeeld te noemen. Die hebben we dan ook niet gevonden. Ze laten Sanfilippo diep in de nacht naar huis gaan en…”

“Waarom moesten ze hem naar huis laten gaan? Ze konden hem toch vermoorden op de plek waar ze hem mee naartoe hadden genomen?”

“Dan zouden we in één flatgebouw drie mysterieuze verdwijningen hebben gehad.”

“Ja, dat is zo.”

“Sanfilippo komt thuis, het is bijna ochtend, hij stapt uit de auto, steekt de sleutel in de buitendeur en dan wordt hij geroepen door de persoon die hem heeft opgewacht.”

“En hoe gaan we nu verder?” vroeg Augello even later.

“Ik weet het niet,” antwoordde Montalbano. “Hier kunnen we wel weg. Het heeft geen zin de Technische Recherche te bellen voor vingerafdrukken. Ze hebben de boel tot aan het plafond gesopt.”

Ze stapten in de auto en reden weg.

“Je hebt wel fantasie, zeg,” zei Mimi, die terugdacht aan de reconstructie van de commissaris. “Als je met pensioen gaat, kun je romans gaan schrijven.”

“Dat zouden dan natuurlijk detectives worden. En dat is de moeite niet waard.”

“Hoe bedoel je?”

“Door bepaalde critici en hooggeleerde wijsneuzen, of anderen die daarvoor doorstuderen, worden detectives als een minderwaardig genre beschouwd. In serieuze literatuurhistorische werken komen detectives dan ook niet voor.”

“Wat kan jou dat nou bommen? Wil je de literatuurgeschiedenis ingaan naast Dante en Manzoni?”

“Ik zou niet durven willen.”

“Nou, schrijf ze dan gewoon.”

Na een poosje stak Augello weer van wal.

“Dat betekent dus dat gisteren, wat mij betreft, een verloren dag was.”

“Hoezo?”

“Wat hoezo? Ben je het vergeten? Ik ben de hele dag bezig geweest om informatie in te winnen over professor Ingrò, zoals we hadden afgesproken toen we nog dachten dat Sanfilippo vermoord was vanwege zijn geheime affaire.”

“O, ja. Goed, vertel maar op.”

“Hij is echt wereldberoemd. Tussen Vigàta en Caltanisetta heeft hij een zeer exclusieve kliniek, waar alleen een handjevol vips komen. Ik ben er heen gegaan om de boel van buiten op te nemen. Het is een villa met een heel hoge muur eromheen, en binnen die muur een enorme open plek. Moet je je voorstellen, er kan zelfs een helikopter landen. Er zijn twee gewapende bewakers. Ik heb navraag gedaan en gehoord dat de villa tijdelijk dicht is. Maar dokter Ingrò opereert praktisch waar hij maar wil.”

“Waar is hij op dit moment?”

“Zal ik je eens wat vertellen? Die vriend van me, die hem kent, zegt dat hij zich heeft teruggetrokken in zijn villa aan zee, tussen Vigàta en Santoli. Hij zegt dat het zware tijden voor hem zijn.”

“Misschien omdat hij het overspel van zijn vrouw heeft ontdekt.”

“Kan zijn. Mijn vriend zei dat de dokter twee jaar geleden ook een poosje zwaar in de problemen zat, maar dat hij daar weer uit was gekomen.”

“Dan zal zijn geachte gemalin die keer ook wel…”

“Nee, Salvo, die keer was er iets ernstigers aan de hand, heb ik me laten vertellen. Zeker weten doe ik niets, het zijn maar genichten. Het schijnt dat hij zich voor een enorm bedrag in de schulden had gestoken om een schilderij te kunnen kopen. Hij had dat geld niet. Hij tekende een paar ongedekte cheques en ze dreigden hem aan te geven. Toen is hij aan geld gekomen en keerde de rust weer.”

“Waar heeft hij die schilderijen?”

“In een bankkluis. Thuis hangen alleen kopieën.”

Augello was weer even stil en vroeg toen voorzichtig:

“En heb je nog succes gehad bij Ingrid?”

Montalbano verstarde.

“Mimi, ik houd niet van die praatjes.”

“Maar ik vroeg alleen maar of je nog iets te weten was gekomen over Vanja, de vrouw van Ingrò?”

“Ingrid wist dat Vanja een minnaar had, maar ze wist niet hoe hij heette. Daarom heeft ze de moord op Nenè Sanfilippo ook niet in verband gebracht met haar vriendin. In ieder geval is Vanja vertrokken, ze is terug naar Roemenië vanwege haar vader die ziek is. Ze is vertrokken voor haar vriend werd vermoord.”

Ze waren bijna bij het bureau.

“Zeg, heb je die roman van Sanfilippo toevallig nog gelezen?”

“Ik zweer je dat ik daar geen tijd voor heb gehad. Ik heb ‘m doorgebladerd. Het is een vreemd product: sommige pagina’s zijn goed geschreven en andere slecht.”

“Kan je hem vanmiddag langsbrengen?”

Toen hij binnenkwam, zag hij dat Galluzzo de telefoon deed.

“Waar is Catarella? Ik heb hem na vanochtend niet meer gezien.”

“Hij is naar Montelusa voor een computerbijscholingscursus. Vanavond om een uur of half zes is hij terug.”

“Hoe gaan we nu verder?” vroeg Augello, die zijn chef achterna was gekomen.

“Hoor eens, Mimi, de hoofdcommissaris heeft mij opgedragen om me alleen met kleine zaken bezig te houden. Zijn volgens jou de moorden op de Griffo’s en Sanfilippo grote of kleine zaken?”

“Grote. En niet zo’n beetje ook!”

“Dan zijn het dus geen zaken voor ons. Maak jij maar een rapport voor de hoofdcommissaris, en vermeld alleen de feiten, niet wat ik erover denk. Dan verwijst hij de zaak naar het hoofd van de recherche, als die intussen hersteld is van zijn schijterij, of wat het dan ook wezen mocht.”

“Krijgt hij zo’n verhaal zomaar van ons cadeau?” reageerde Augello. “Er kan nog geen bedankje af bij die lui!”

“Ben jij zo gebrand op een bedankje? Probeer liever een goed rapport te schrijven. Morgenochtend wil ik het op mijn tafel hebben, dan onderteken ik het.”

“Wat bedoel je met een goed rapport?”

“Dat je het moet larderen met dingen als: “na ons onverwijld ter plekke te hebben begeven, mitsdien, waaruit afgeleid mag worden, nochtans.” Met dat taaltje voelen ze zich op hun eigen terrein en nemen ze de zaak serieus.”

Een uur lang zat hij duimen te draaien. Toen belde hij Fazio.

“Is er nieuws over Japichinu?”

“Nee, officieel is hij nog steeds voortvluchtig.”

“Hoe gaat het met die werkloze die zichzelf in brand heeft gestoken?”

“Beter, maar hij is nog niet buiten levensgevaar.”

Gallo kwam hem vertellen over een groep Albanezen die ontsnapt waren uit een concentratiekamp, oftewel opvangkamp.

“Hebben jullie ze opgespoord?”

“Geen een, chef. En die gaan ook niet opgespoord worden.”

“Hoezo dat?”

“Omdat die ontsnappingen geregeld worden door Albanezen die zich hier gevestigd hebben. Een collega uit Montelusa beweert dat er Albanezen zijn die ontsnappen om naar Albanië terug te kunnen gaan. Ze zijn er dan intussen achtergekomen dat ze het al met al thuis beter hadden. Duizend per persoon om te komen en tweeduizend om terug te gaan. En de smokkelaars maar geld opstrijken.”

“Is dit een mop?”

“Lijkt me niet,” zei Gallo.

Toen ging de telefoon. Het was Ingrid.

“Ik bel om je het nummer van Vanja te geven.”

Montalbano noteerde het. In plaats van het gesprek af te sluiten, zei Ingrid:

“Ik heb haar gesproken.”

“Wanneer?”

“Voordat ik jou belde. Het was een lang gesprek.”

“Wil je ergens afspreken?”

“Ja, dat is beter. Ik heb ook mijn auto weer terug van de garage.”

“Prima, dan kun je meteen mijn verband vernieuwen. Laten we om één uur afspreken in trattoria San Calogero.”

Er was iets in Ingrids stem dat hem niet lekker zat, iets zorgelijks.

Onder de vele deugden die de Lieve Heer haar had geschonken, bezat de Zweedse ook de gave van de stiptheid. Ze gingen naar binnen en het eerste wat de commissaris zag, was een stel dat aan een tafel voor vier zat: Mimi en Beba. Augello schoot omhoog.

Hoewel hij in het bezit was van een pokerface, was hij toch lichtelijk rood gekleurd. Met een gebaar nodigde hij de commissaris en Ingrid uit om bij hen aan tafel plaats te nemen. De scène van enkele dagen eerder herhaalde zich, maar dan omgekeerd.

“We willen niet storen,” zei Montalbano hypocriet.

“Wat nou storen!” reageerde Mimi nog hypocrieter.

De vrouwen stelden zich aan elkaar voor, ze glimlachten naar elkaar. Het was een oprechte, open glimlach die ze uitwisselden, en de commissaris dankte de Hemel. Eten met twee vrouwen die elkaar niet mochten, moest een zware beproeving zijn. Maar met zijn scherpe politieoog merkte Montalbano iets op dat hem verontrustte: tussen Mimi en Beatrice hing een soort spanning. Of was het zijn aanwezigheid die hen een ongemakkelijk gevoel gaf?

Ze bestelden alle vier hetzelfde: antipasto di mare en een enorm bord vis van de gril. Halverwege een tongetje concludeerde Montalbano dat zijn adjudant en Beba een beetje ruzie hadden gehad en dat die wellicht was afgebroken door hun komst. Jezus! Hij moest ervoor zorgen dat die twee zich verzoenden. Hij zat zijn hersens af te pijnigen om een oplossing te vinden, toen hij zag dat Beatrice haar hand zachtjes op die van Mimi legde. Augello keek naar het meisje, het meisje keek naar Mimi. Een paar seconden verdronken ze in elkaars ogen. Vrede! Ze hadden vrede gesloten! Het eten ging er een stuk beter in bij de commissaris.

“We gaan met twee auto’s naar Marinella,” zei Ingrid bij het verlaten van het restaurant. “Ik moet vroeg terug zijn in Montelusa, ik heb iets te doen.”

Met de schouder van de commissaris ging het veel beter. Terwijl ze het verband verwisselde, zei ze:

“Ik ben een beetje in de war.”

“Door dat telefoontje?”

“Ja. Weet je…”

“Straks,” zei de commissaris, “laten we er straks over praten.”

Hij genoot van de koelte op zijn huid die veroorzaakt werd door de zalf die Ingrid op zijn schouder smeerde. En hij vond het ook heerlijk – waarom zou hij het niet toegeven? – dat de handen van de vrouw zijn schouders, armen en borst praktisch streelden. En opeens besefte hij dat hij zijn ogen dicht had en dat hij bijna spinde als een kat.

“Klaar,” zei Ingrid.

“Laten we op de veranda gaan zitten. Wil je whisky?”

Ingrid zei ja. Ze zaten een poos zwijgend naar de zee te kijken.

De commissaris verbrak de stilte.

“Waarom ben je haar gaan bellen?”

“Ach, toen ik de kaart zocht om jou haar nummer te geven, kwam het opeens bij me op.”

“Oké, vertel.”

“Toen ik tegen haar zei wie ik was, leek het alsof ze schrok. Ze vroeg of er iets gebeurd was. Ik voelde me daardoor in verlegenheid gebracht. Ik vroeg me af of ze wist van de moord op haar minnaar. Aan de andere kant had zij me nooit zijn naam genoemd. Ik heb haar gezegd dat er niets was gebeurd, dat ik alleen wilde weten hoe het met haar ging. Toen vertelde ze dat ze heel lang weg zou blijven. En ze begon te huilen.”

“Heeft ze je uitgelegd waarom ze weg moest blijven?”

“Ja. Ik vertel je de feiten op een rijtje, bij haar kwam het er allemaal door elkaar en in brokstukken uit. Op een avond neemt Vanja, die ervan overtuigd is dat haar man de stad uit is en een paar dagen weg zal blijven, haar minnaar mee naar haar villa bij Santolï, zoals ze zo vaak gedaan had. Toen ze lagen te slapen, werden ze wakker doordat er iemand de slaapkamer binnenkwam. Het was dokter Ingrò. ‘Het is dus waar’ mompelde hij. Vanja vertelde dat haar man en de jongen elkaar lange tijd aankeken. Toen zei de dokter: ‘kom’ en liep naar de zitkamer. Zonder iets te zeggen kleedde de jongen zich aan en volgde de dokter. Waar mijn vriendin nog het meest van ondersteboven was, was dat…ze had dus de indruk dat die twee elkaar al kenden. En goed ook.”

“Even wachten. Weet je hoe Vanja en Nenè Sanfilippo elkaar de eerste keer ontmoet hebben?”

“Ja, dat heeft ze me verteld toen ik haar vroeg of ze verliefd was, voordat ze vertrok. Ze waren elkaar toevallig tegengekomen in een bar in Montelusa.”

“Wist Sanfilippo met wie jouw vriendin getrouwd was?”

“Ja, Vanja had hem dat verteld.”

“Ga door.”

“Toen kwamen haar man en Nenè…Vanja zei op dat punt in het verhaal: ‘Hij heet Nenè’…terug in de slaapkamer en…”

“Heeft ze het precies zo gezegd: ‘Hij heet?’ Heeft ze de tegenwoordige tijd gebruikt?”

“Ja. Dat viel mij ook op. Ze weet nog niet dat haar minnaar is vermoord. Ik zei dus: ze zijn met zijn tweeën teruggekomen, en toen zei Nenè met neergeslagen ogen dat hun relatie een grote vergissing was geweest, dat het zijn schuld was en dat ze elkaar nooit meer moesten zien. Toen ging hij weg. En na een tijdje deed Ingrò hetzelfde, zonder iets te zeggen. Vanja wist niet meer wat ze moest doen, ze was ook wel teleurgesteld door Nenè’s manier van doen. Ze besloot om in de villa te blijven. De volgende dag kwam de dokter laat in de ochtend terug. Hij zei tegen Vanja dat ze onmiddellijk terug moest gaan naar Montelusa en haar koffers moest pakken. Haar ticket naar Boekarest lag al klaar. Hij zou ervoor zorgen dat ze in alle vroegte met de auto naar het vliegveld van Catania werd gebracht. Toen Vanja die avond alleen thuis was, heeft ze geprobeerd Nenè te bellen, maar die nam niet op. De volgende dag is ze vertrokken. En tegenover ons, haar vriendinnen, heeft ze haar vertrek verklaard met het verhaal over haar zieke vader. Maar ze heeft ook verteld dat haar man, die middag dat hij haar kwam zeggen dat ze weg moest, niet wrokkig, gekrenkt of verbitterd was, maar bezorgd. Gisteren heeft de dokter haar gebeld en haar aangeraden zo lang mogelijk weg te blijven. En hij wilde niet zeggen waarom. Dat is alles.”

“Maar waardoor ben je nou in de war?”

“Is dit gedrag volgens jou dan normaal voor een echtgenoot die zijn vrouw in zijn eigen huis in bed vindt met een ander?”

“Je hebt me toch zelf gezegd dat ze niet meer van elkaar hielden?”

“En vind je het gedrag van die jongen dan ook normaal? Sinds wanneer zijn jullie, Skibanen, Zweedser dan de Zweden?”

“Luister, Ingrid, waarschijnlijk heeft Vanja gelijk als ze zegt dat Ingrò en Sanfilippo elkaar kenden…Die jongen wist alles van computers en de kliniek in Montelusa staat daar natuurlijk vol mee. Als Nenè en Vanja iets beginnen, weet hij nog niet dat zij de vrouw is van de dokter. Wanneer hij daar achterkomt, misschien omdat zij het zelf tegen hem zegt, is het al te laat, dan het is het al te dik aan. Het is zo duidelijk als wat!”

“Nou…,” deed Ingrid weifelend.

“Luister: de jongen zegt dat hij een grote fout heeft begaan. En gelijk heeft-ie, want hij is natuurlijk zijn werk kwijt. En de dokter stuurt zijn vrouw weg uit angst voor roddels, eventuele gevolgen…Stel je voor dat het die twee in de bol slaat en ze er samen vandoor gaan…dan maar liever zorgen dat er geen gelegenheid meer is.”

Uit de manier waarop Ingid naar hem keek, begreep Montalbano dat ze niet overtuigd was door zijn verklaring. Maar aangezien ze zo was als ze was, stelde ze verder geen vragen meer.

Toen Ingrid weg was, bleef hij op de veranda zitten. De vissersschepen voeren de haven uit voor de nachtelijke visvangst. Hij wilde nergens aan denken. Toen hoorde hij heel dichtbij een welluidende klank. Er floot iemand. Wie? Hij keek om zich heen. Er was niemand. Hij was het! Hij was zelf aan het fluiten! Zodra hij dat doorhad, lukte het hem niet meer. Er waren dus momenten dat hij, alsof hij even iemand anders was, kon fluiten. Hij schoot in de lach.

“Doctor Jekyll en Mister Hyde,” mompelde hij.

“Doctor Jekyll en Mister Hyde.”

“Doctor Jekyll en Mister Hyde.”

Bij de derde keer was het lachen hem vergaan. Hij was nu heel ernstig. Zijn voorhoofd was klam.

Hij schonk een glas pure whisky voor zichzelf in.

“Chef! Chef, chef!” riep Catarella terwijl hij op hem afrende. “Gisteren reeds moest ik u zelf in hoogsteigen persoon een brief overgeven die advocaat Guttadaddauro mij gaf en zei dat ik u die in hoogsteigen persoon in uw eigen handen moest geven!”

Hij dook in zijn zak en reikte hem de brief aan. Montalbano maakte hem open.

Geachte commissaris, mijn cliënt en vriend, u weet wel, had blijk gegeven van zijn voornemen om u een brief te schrijven waarin hij uiting wilde geven aan zijn gevoelens van groeiende bewondering vooru. Vervolgens is hij van idee veranderd en heeft mij verzocht u mee te delen dat hij u zal bellen. Moge u, geachte commissaris, mijn nederige groeten in ontvangst nemen.

 

Uw Guttadauro.

Hij verscheurde de brief en ging de kamer van Augello binnen.

Mimi zat achter zijn bureau.

“Ik ben bezig met het rapport,” zei hij.

“Vergeet het,” zei Montalbano.

“Wat is er?” vroeg Augello gealarmeerd. “Dat gezicht dat je trekt, staat me niet aan.”

“Heb je de roman meegenomen?”

“Die van Sanfilippo? Ja.”

En hij wees op een envelop die op zijn bureau lag. De commissaris pakte hem op en stak hem onder zijn arm.

“Wat heb je?” hield Augello aan.

De commissaris antwoordde niet.

“Ik ga naar Marinella. Ik wil niet gebeld worden. Tegen middernacht ben ik weer op het bureau. Ik wil jullie dan allemaal hier hebben.”